Snippen niet veilig in
duister Gaasterland
Don Pedro leeft voort
in een granieten steen
reportage zaterdag 9 november 1991
Gekkenwerk in
weer en wind
Werk dat het daglicht niet kan verdragen: Han Westhof hangt aan het touw, Cathrinus Monkel kijkt wat er in het net vliegt.
fotografie Jan de Vries
Het is gekkenwerk. Het kan het
daglicht niet verdragen, sterker
nog: het wordt direct na de
ochtendschemering zinloos werk. De
kans op resultaat is niet bijster
groot. Vaak sta je vergeefs te
wachten op een vogel die je nog nooit
hebt gezien. Krijg je hem wel, dan
laat je hem ook weer los.
Wie praat nu zo over zijn hobby
terwijl hij er toch geen genoeg van
kan krijgen? Wie stapt nu in de
herfst bij weer en wind om vijf uur 's
ochtends uit bed om in een donker
bos bij een groot net aan een touw te
gaan hangen? Han Westhof uit Sneek
ziet zelf het rare van zijn liefhebberij
in. Toch kan hij er geen genoeg van
krijgen. Het zit hem kennelijk in het
bloed. Als de tijd daar is, gaat hij te
'snipfangen'.
Tegen zessen op een heldere zaterdag
ochtend. eind oktober. In het bos in
de Gaasterlandse dreven sprint de laatste
ree weg het struikgewas in. op zoek naar
bescherming om de dag in alle rust door te
komen. Kort na elkaar komen Hans West
hof en zijn maat Cathrinus Monkel aanrij
den. Ze stappen uit en zoeken hun weg in
het bos. Het is nog even lopen naar hun
doel. dat buiten de gangbare paden ligt.
De mannen hebben in de duisternis geen
moeite met het vinden van hun stek. Met
stevige tred. begeleid door het flauwe
schijnsel van een zaklantaarn, gaan ze er
recht op af.
Op een open stukje veld in het bos staan
twee hoge palen. Een net ligt op de grond,
klaar om direct gehesen te worden. Mon
kel en Westhof begrijpen elkaar zonder
dat ze een woord wisselen. In alle stilte
wordt het voorbereidende werk gedaan.
Het gigantische valnet van zo'n 10 meter
hoog en 25 meter breed, de Houw, komt
omhoog. Het wachten is op de eerste
houtsnip.
„Verwacht geen grote vangsten", zegt
Westhof direct al. Zijn ervaring leert dat
het meestal bij een of twee blijft. Dat is in
zijn ogen al een mooi resultaat. Ooit lukte
het eens om er vijf op een ochtend buit te
maken, maar dat was dan ook een abso
luut record.
Nu lijken de omstandigheden wel gunstig.
Het is rustig weer. Voor zover er wind
staat, komt die uit oostelijke richting. Dat
stemt tot optimisme, want als de wind uit
een andere hoek komt, kan de vanger het
wel vergeten. Waarom dat zo is? Westhof
weet het niet. „Het is een oud verhaal,
maar het deugt wel. De ervaring leert
dat". Diezelfde ervaring leert eveneens
dat het net zo goed met oostenwind ook
niets kan worden. „Straks staan wij weer
voor paal bij de paal", zegt Westhof.
Verspelen
Zijn vrees blijkt ongegrond. De eerste drie
houtsnippen laten zich al gauw zien. Ze
vliegen hoog over, maar er is in ieder geval
hoop. Het duurt dan ook niet lang voor het
raak is. Twee vogels vliegen tegen het net
aan. Westhof, die bij de paal aan de tou
wen hangt, laat de lijnen vieren. Het net
valt achter de vogels neer en Monkel
stormt er op af. Een van de snippen weet
te ontkomen. Die hebben de mannen ver
speeld. Eigenlijk is dat jammer. Een dub
bele vangst in een haal, een 'doublet',
komt slechts zelden voor. Er is geen tijd
om daar lang over te treuren. Het net moet
weer omhoog.
Monkel haalt daarom het gevangen exem
plaar los en stopt het in een zak. De snip
wordt later op de ochtend meegenomen
naar de Mokkebank. Daar gaan de man
nen naar toe om andere vogels te ringen.
De houtsnippen kunnen dan direct ook
even onder handen worden genomen,
voordat ze hun vrijheid terugkrijgen.
Westhof lijkt al tevreden: „Het begin is er,
dat is tenminste wat". En wie weet: er is
nog maar een kwartier verstreken, mis
schien komt er meer. Er is in ieder geval
leven genoeg in de lucht. De snippen
vliegen af en aan. Vier ransuilen lijken
foto Wim Riemens
lal
Tussen de scheefgereden klinkers
op de hoek van het Bellamypark
ligt de steen: een onopvallende plek
voor het onbekendste monument
van Vlissingen. Moeilijk te onder
scheiden van een doodnormaal put
deksel, lijkt het een vlek in de scha
duw van de bosschages die de entree
van het Bellamypark scheiden van
de schrijfstersfontein. Een zwart-gra-
nieten ronde steen, ongeveer veertig
centimeter in doorsnee, met een jaar
tal: 1572.
De Galgesteen, heet 'ie intrigerend in
de volksmond. De steen van Don Pe
dro Pachieco is het voor de ingewij
den van het Vlissingse gemeente-ar
chief. Zijn onopvallende plaats is
misschien terecht: het graniet be
waart de herinnering aan het zwarte
vlekje op de glorieuze bladzijde in het
geschiedenisboek van Vlissingen dat
verhaalt van de opstand tegen de
Spanjaarden. De glorie van die over
winning van de Vlissingers werd in
april van dit jaar na lange tijd weer
feestelijk herdacht. Daarbij werd
voorbijgegaan aan het zwarte vlekje
op het Bellamypark. De Galgesteen
markeert de plek van een executie
aan de galg, die op zijn zachtst ge
zegd juridisch dubieus te noemen
valt.
De omgeving doet in de verste verten
niet meer denken aan galgen en te
rechtstellingen. Niets herinnert op de
hoek van het Bellamypark met het
Breestraatje, tegenover de reptielen
zoo Iguana, aan de twee rijk versierde
panden die het centrum waren van
justitie en politiek in het kleine, bele
gerde, hongerende en zwaarbelaste
vestingstadje Flissinghen uit de zes
tiende eeuw.
Toen lagen er nog schepen aan de ka
den van de zeehavens in het centrum
van de stad: het Bellamypark en de
Spuistraat waren het domein van de
vissers, de zeevaarders, de reders en
de kooplieden. Dat stukje straat met
de zebrastrepen waar anno 1991
brommers, automobielen en voet
gangers elkaar de doorgang bevech
ten heette toen d' Outhe Brugge, de
westzijde van het Bellamypark de
Bierkade, pal naast elkaar troonden
daar het Gerechtsgebouw en het
Stadhuis. Executies werden in die
dagen voltrokken op de 'plaats van
justitie', het Galgenveld dat ten
zuiden van de oude stadsmuren lag,
ter hoogte van de Oranjemolen.
IJzeren hertog
Vlissingen telde 4000 zielen. Het le
ven was niet makkelijk. De last van
de Spaanse bezettingslegers van ko
ning' Philips II drukte zwaar op de
schouders van de burgers. De gouver
neur van de koning, Don Fernando
Alvarez de Toledo, de 'IJzeren Her
tog' van Alva, hief gretig tiende-pen-
ningen en accijnzen. De Watergeu
zen. de gelegaliseerde piraten van de
Prins van Oranje, blokkeerden de
monding van de Westerschelde. Han
del en visserij lagen stil.
Toch moest de bevolking honderden
soldaten voeden en huisvesten. Aan
de ene kant van het tegenwoordige
Bellamypark waren de Waalse solda
ten ingekwartierd, aan de andere
kant de Duitse huurlingen. Alva's
Raad van Beroerten dreigde voor ie
der die zijn ongenoegen over de aan
wezigheid van de slecht betaalde,
hongerige beroepsvechters met zijn
tong of vuisten durfde uiten.
Toen de Spaanse bevelhebbers nog
meer manschappen in Vlissingen wil
den stoppen, werd dat de Vlissingers
te gortig. Bier, brood, vlees en zelfs
woonruimte waren schaars. De plaag
van de 'pestilentie' woekerde al in an
dere steden. Het gemor groeide in de
belangrijke kuststad van de Lage
Landen. Alva achtte een indrukwek
kende citadel in Vlissingen nodig om
het volk eronder te houden. In 1572
begon de bouw van het versterkte,
vijfhoekige kasteel met bastions. Op
het Galgeveld, tussen de Kouden
hoek, de Hendrikstraat en de Emma-
straat. Precies waar de Vlissingers al
tijd nog eens een nieuwe haven had
den willen aanleggen.
Op Paasmorgen, 6 april 1572, vijf da
gen na de verovering van Den Briel,
barstte de bom. Een door huursolda
ten mishandelde burger greep naar
de wapens en binnen de kortste ke
ren was heel Vlissingen op de been.
De Zeeuwse gouverneur Anthonie
van Bourgogne, Heer van Wacken,
haastte zich naar Vlissingen om de
opstandelingen te sussen. Tever
geefs. Later werd de bestuurder/ver
moord op de dijk tussen Rainmekens
en Middelburg, waarschijnlijk toen
hij probeerde naar het fort Ramme-
kens te vluchten, waar de Spanjaar
den zich nog lange tijd verschanst
hielden.
Nietsvermoedend
Het Arsenaal werd geplunderd en ka
nonnen bestookten de Spaanse sche
pen op de rede. De huurlegers werden
de stad uitgejaagd, de bouwplaats
van de citadel verwoest. Toen Vlis
singen de Spanjaarden opgeruimd
had, kwamen de watergeuzen aan
wal.
In dat anarchistische Vlissingen voer
nietsvermoedend een Spaans schip
de haven binnen. In de laatste aan
legplaats. Gent, was het nieuws van
de rebelse Vlissingers nog niet door
gedrongen. Aan boord was de opper
bouwmeester van Alva, die met een
uitgebreid gevolg de voortgang van
de citadel kwam inspecteren. Don
Pedro Pachieco verwachtte een wel
kom door het eigen Spaanse en ko
ningsgezinde gezag. Hij trof een
'volck seer wildt ende woest'.
Pachieco heeft de verwoeste bouw
plaats aan de rand van de stad nooit
bereikt. Op 9 april 1572, de dag van
zijn aankomst, verdween Don Pedro
in het cachot. Hij kwam er twintig da
gen later weer uit. Om zijn beul te
ontmoeten.
De watergeuzenkapitein Willem
Blois van Treslong, veroveraar van
Brielle, bepaalde het lot van Alva's
bouwmeester. Hij meende in Don Pe
dro de moordenaar bij de terechtstel
ling van zijn broer te herkennen. Het
vonnis voor de Spaanse edelman
luidde dood door de strop. Op 29 april
stierf Don Pedro Pachieco aan de
galg, die werd opgericht voor het Ge
rechtsgebouw op de Bierkade, waar
nu Bellamy 35 staat.
Het laat zich raden dat in die roerige
aprildagen de kanonnen en harke-
bussen wel meer, en zeker Vlissingse,
slachtoffers hebben gemaakt. Het lot
van die toevallige Spaanse voorbij
ganger moet iemand wel heel erg
hebben aangesproken. Maar wie Don
Pedro van de vergetelheid redde en
wanneer de steen zijn plaats op de
vroegere havenkade innam? Zelfs
het gemeentearchief van Vlissingen
blijft het antwoord schuldig.
Het kan nooit echt lang geleden zijn
geweest. Daarvoor zijn de cijfers nog
te goed leesbaar ondanks de dage
lijkse intensieve behandeling door
het verkeer. In 1909 vermeldt de Vlis-
singsche Courant dat de gemeente
voornemens is om de westkant van
het net gecreëerde Bellamypark te
gaan bestraten. In dat tijdperk wordt
de origine van de steen van Don Pe
dro Pachieco vermoed.
Claudia Sondervan
nieuwsgierig te zijn naar wat zich bij het
net afspeelt. Ze cirkelen een tijdje rond, op
veilige afstand van de flouw. Veel tijd om
die vogels te observeren is er niet. Monkel
en Westhof proberen bij te houden hoe
veel houtsnippen passeren.
Kermis
Tot het opnieuw raak is. Drie vogels
vliegen over het net, een vierde werkt zich
zelf er in. Er is weer werk aan de winkel
voor Monkel. Bij het opnieuw ophijsen
van het net blijkt er nog een exemplaar
gevangen te zijn. Voor de mannen de kans
krijgen het dier te pakken, is de vogel ge
vlogen. Aan het net raakt Westhof zo lang
zamerhand de tel kwijt. „Twintig, geloof
ik", zegt hij als er weer een groepje over
vliegt. „Het lijkt wel kermis."
Het zal ook nog even kermis blijven. In to
taal worden er vijf gevangen, in een uurtje
tijds. Het is voor Westhof op een gegeven
moment niet alleen meer kermis: „Het
lijkt wel circus", zo bestempelt hij de
drukte na de vijfde snip. Dan is het ook
direct afgelopen. Je ziet het aankomen.
De heldere volle maan verdwijnt achter
het goudgele loof van de omringende ei
ken, de opkomende zon wint het van de
schemering. Het is dag. De snippen zoe
ken een rustplaats.
Nachtvogel
De houtsnip is een vogel van de nacht.
Ooit moet de steltloper zich vooral in open
moerassen hebben opgehouden, maar nu
voelt hij 'zich beter thuis in het bos. In
Friesland is de houtsnip vooral een door
trekker. Half oktober komen de eerste ex
emplaren uit het noordoosten. Het zijn de
uilekoppen, een naam die ze aan hun
vlieghouding te danken hebben. Later ko
men de vogels uit het noorden. Die heb
ben blauwachtige poten. De benaming
'blauwpoten' spreekt dus voor zich.
Half oktober begint de periode van het
'snipfangen'. Die activiteit kan tot in de
cember worden uitgevoerd. Als er tenmin
ste niet eerder sneeuw valt, want dan is
het gebeurd, weet Westhof. „De sneeuw is
zeker te koud aan de poten." Niet dat er
dan geen houtsnip meer is. Een enkel ex
emplaar probeert hier te overwinteren,
maar de vogel is de klos zodra er een stevi
ge vorstperiode invalt. Maar weinig houts
nippen overleven een behoorlijke winter.
De door Westhof gevangen vogels krijgen
de vrijheid terug. „Ik heb liever een bief
stukje", zegt de Sneker. Hij geniet van zijn
pensioen en ziet het vangen van snippen
slechts als liefhebberij. Hij hoeft er geen
geld mee te verdienen.
Broodwinning
Vroeger lag dat anders bij de snippenvan
gers. Tot aan de jaren twintig van deze
eeuw was het een aardige vorm van extra
broodwinning. Gaasterlanders die het
niet zo breed hadden en het vooral in de
winter moeilijk kregen, konden in de na
tuur een aardige bijverdienste opdoen.
Dat deden ze met het vangen van lijsters
in beugels met strikken, maar ook met het
flappen van snippen. Onze zuiderburen,
de Belgen en ook de Fransen, hadden ook
toen al de naam van vogeltjeseters. Daar
was dus een markt.
Hendrik Twerda uit Bakhuizen beschreef
in 1943 in zijn boekwerkje Gaesterlan.fan
fiigeljen, Jiskjen en ïkeboskjen hoe dat
met die handel zat. De vangers gingen
heel voorzichtig met de houtsnippen om.
Direct na de vangst werden ze naar de
poelier gebracht, die ze samen met een
voorraadje lijsters in manden deed. Be
schadigen mochten de vogels niet. Stuk
voor stuk werden ze met de kop tussen de
vleugels in vloeipapier verpakt. Zo maak
ten ze hun reis naar België.
Daar pakten de detaillisten ze weer uit,
om ze per stuk te verkopen. Als delicates
se verdwenen ze vervolgens in de magen
van hen die het konden betalen. En de
vangers uit Gaasterland? Die kregen een
bedrag van zo'n 1,80 tot 2 gulden per stuk,
al naar gelang de vraag uit het buitenland.
Met dat prijspeil zouden Westhof en Mon
kel dus in een uurtje een tientje kunnen
verdienen. Dat had hen in vroegere tijden
een gouden weekeinde bezorgd.
Vergunning
Destijds moesten de Gaasterlanders heel
wat moeite doen om de snippenjacht te
mogen uitoefenen. Volgens de Jachtwet
van 1857 kon er een vergunning worden
verstrekt om al vanaf augustus op snip
pen te mogen jagen. Niet dat er dan al
snippen waren, maar de vanger moest in
de zomermaanden al wel op een vergun
ning uit. Die kreeg hij uiteindelijk van de
commissaris der koningin, nadat de aan
vraag langs de plaatselijke politie en de
gemeente was gegaan. Het regelen van de
papieren kostte zeven stuivers. Toestem
ming van de boseigenaar kon doorgaans
worden geregeld door een viertal gevan
gen snippen af te dragen.
Met die formele afhandeling was het voor
bereidende werk niet gedaan, want er
moest natuurlijk ook vangmateriaal wor
den gemaakt. Het vervaardigen van een
net was een kwestie van breien. Een kar
wei dat vaak de avonden van een paar
winters in beslag nam. Hier en daar zag
men wel eens een in de fabriek gemaakt
exemplaar, maar dat was een zeldzaam
heid. Dat werd voor de meeste vangers
een te dure aangelegenheid.
Aan het begin van de twintigste eeuw
werd het trouwens voor de hele snippen-
vangerij wat moeilijker. In 1918 werd een
kleine jachtakte voorgeschreven. Die
kostte 11 gulden. Een paar jaar later al
werd een grote akte verplicht: 30 gulden.
En zo zal langzaam maar zeker het besef
zijn doorgebroken dat het eigenlijk toch
niet kon. Het vangen van vogeltjes die
door de Belgen werden opgegeten: dat
kon de wetgever niet meer over zijn hart
verkrijgen. Rond 1924 werd het 'snipfan
gen' afgeschaft.
Als vogelliefhebber spijt dat Westhof
niets. Dat het oude gebruik, en daarmee
een stuk typisch Gaasterlandse folklore
helemaal was uitgestorven, dat stak hem
wel. Daarom pakte hij een jaar of tien gele
den de draad weer op. Oude vanginstalla-
ties waren er nog wel, een net moest nog
worden aangeschaft. En Westhof kan nu
weer genieten. Als hij vroeg van bed moet,
als hij weer als de klokkeluider van de No
tre Dame aan de touwen hangt. En boven
al als hij eenmaal op de Mokkebank zit,
met 1500 gram gewogen, gemeten en ge
ringd snippespul. Na het ringen laat hij ze
los, om te.wachten op een seintje. In de
hoop dat bij voorbeeld iemand uit Ierland
de ringvondst doet. Of iemand uit Frank
rijk. Als die tenminste niet liever een snip-
peboutje heeft dan een biefstuk...
Halbe Hettema
Westhof toont de begeerde buit, de houtsnip (scopolax rusticola)
verleden
Het verleden ligt op straat. Ondanks nieuwbouw, wegenaanleg en
dijkverzwaring laat de geschiedenis zich niet uit het dorps- en
landschapsbeeld wegpoetsen. Een dijk, een huisje, een sluis, een
herdenkingssteen. In de serie Levend Verleden wordt aandacht besteed aan
die onopvallende, maar daardoor niet minder aanwezige sporen uit het
verleden.
In de vorige afleveringen stonden de zeskantige molen van Aagtekerke en
de Moffenschans in Terneuzen centraal.
Vandaag: De galgesteen van Don Pedro Pachieco op het Bellamypark in
Vlissingen.