Oorverdovend
gelijk van een
politiek auteur
Schokkende getuigenis
Penelope
volgens Otten
Onwaardig
eerbetoon
PZC
Geschriften J. de Kadt
Durlachers
zoektocht
Frans
Kellendonk
kunst cultuur
letterkundige kroniek
VRIJDAG 19 APRIL 1991
Het is roerend. De stokoude mr Josine W.L. Meyer en de Geert van
Oorschot-stichting zorgden ervoor dat het werk van J. de Kadt
opnieuw in de aandacht kwam. Mevrouw Meyer, kort geleden gestorven,
was bewonderaar en vriend. Geert van Oorschot, al enige jaren dood, was
bewonderaar en uitgever. Dank zij hun financiële bemoeienis kon een boek
van 854 heel dicht bedrukte bladzijden verschijnen dat niet meer dan
24,90 kost. De titel: J. de Kadt, De deftigheid in het gedrang. Een keuze uit
zijn verspreide geschriften
J. de Kadt (foto Eddy de Jongh)
Het boek is een 'volkseditie',
maai' heel chic van uitvoe
ring, en er is ook een gebonden edi
tie, veel duurder, met twee leestin-
ten. Het boek is samengesteld door
drie geleerden, M.C. Brands, R.
Havenaar en B.A.G.M. Tromp.
Tromp heeft er een lange inleiding
voor geschreven. Het werk is
royaal geannoteerd, bevat een vol
ledig 'Overzicht van publikaties'
en een personenregister.
De uitgave is duidelijk bedoeld om
te bewijzen dat De Kadt (1897-
1988) 'een schitterend oeuvre heeft
nagelaten dat uitblinkt door zijn
frisheid en oorspronkelijkheid en
een enorm scala aan thema's en
onderwerpen bestrijkt waarvan er
maar weinige onbeduidend zijn'.
Zo schrijft Tromp. En inderdaad.
De Kadt heeft het in de 47 artike
len die hier gebundeld zijn (hij
schreef er 1500) over actuele poli
tiek, over politieke theorie, over
het communisme, over literatuur.
Maar een 'enorm scala'? Zijn harts
tocht was de politiek, zijn haat
ging uit naar de totalitaire prak
tijk en theorie van fascisme en
communisme, zijn liefde naar een
cultuur van weidenkenden, en
daarover had hij weinig essentieels
te melden. Hij was een politiek
schrijver, hij zou graag politicus
zijn geweest. Van 1948 tot 1963 was
hij lid van de Tweede Kamer voor
de PvdA. In zijn jeugd was hij ac
tief geweest in de Communistische
Partij en mede-oprichter geweest
van de Onafhankelijke Socialisti
sche PartijMaar veel meer dan po
liticus was hij commentator en es
sayist. Een hooghartige man die
zag dat de wereld ten verderve
werd geleid door knoeiers, domo
ren en gangsters en die knoeiers,
domoren en gangsters voor rotte
vis schold. Het maakt de lektuur
van deze verspreide geschriften
soms pijnlijk. Je ziet een man voor
je die in z'n eentje oorverdovend
gelijk zit te hebben.
Tegenstander
Hij had vaak gelijk, in 1938 (Mün-
chen), in 1946 (Indonesië); hij heeft
er nooit aan getwijfeld dat de Rus
sische uitwerking van het marxis
me, praktisch en theoretisch, ten
onder zou gaan. Hij droeg het zijne
bij aan de strijd, ideologieën ont
maskerend. personen zoveel als hij
kon vernietigend, fervent tegen
stander van iedereen die een derde
weg wilde zoeken. Men kan stellen
dat hij de instorting van het Oost
blok heeft voorspeld en de inferieu
re karakters van de machthebbers
had doorzien.
Aan een polemische geest als hij
moet men misschien niet vragen
om oplossingen van de problemen.
Hij beweerde dat politiek en cul
tuur hetzelfde waren, pleitte voor
een democratie van intellectuelen,
achtte de kans groot dat de wester
se beschaving niet zou ondergaan
„vóór zij haar 'Universele Staat'
heeft gevormd en vóór zij, door
haar 'Universele Kerk', het uit
gangspunt is geworden voor een
nieuwe beschaving, wier omtrek
ken en wier wezen ons nog onbe
kend zijn." Dat schreef hij in 1939.
Een visionair- die Hitier en Stalin al
achter de rug had...
De Kadt gaat in deze geschriften te
keer tegen vele communisten, te
gen J.H. Huizinga, tegen mensen
die over Gorter en Multatuli heb
ben geschreven, en hij analyseert
zowel fascisme als communisme
via besprekingen van andermans
boeken over die onderwerpen. Zijn
zinnen zijn heel lang en ingewik
keld en door tussenzinnen onder
broken. Het is een ouderwetse stijl,
voor een oratie, en De Kadt heeft
ook, zoals bij oraties gebruikelijk,
heel veel tijd nodig voor hij aan zijn
eigenlijke onderwerp toekomt.
Het interessantst vond ik zijn
stukken over of beter: naar aanlei
ding van een biografie van Trotski.
Die besprekingen worden gevolgd
door twee stukken waarin hij ver
telt over zijn eigen ontmoetingen
met Trotski. Veel politieke theorie
en politieke praktijk, in het
piepldeine, en een onaangenaam
portret van de revolutionair met
zijn lelijke kin en lelijke vrouw. In
het laatste stuk, tevens het laatste
van de bundel, vertelt De Kadt dat
wij 'in het licht van onze tegen
woordige ervaringen Trotski -
maar ook Lenin - moeten zien als
een soort Lumumba's van de Rus
sische revolutie.
Trotski
Het Russische peil was natuurlijk
vele malen hoger dan het Kon go-
peil, maar dat in aanmerking geno
men was de grootheid van Trotski
evenzeer afhankelijk van de losge
broken moesjiks, als die van Lu
mumba van de losgebroken kanni
balen'. Zijn eerbied voor Trotski,
schrijft hij, is in de laatste tiental
len jaren voortdurend geringer ge
worden. Arme De Kadt, is men ge
neigd te denken. Duizenden en
duizenden en duizenden bladzij
den van en over Trotski heeft, hij
gelezen, bewonderd, betwijfeld, en
allemaal voor niets.
Kennelijk om De Kadts 'enorme
scala' te laten zien zijn ook artike-
Tot nu toe heeft G. L. Durlacher
(1928) drie boeken gepubliceerd die
alle zijn eigen levensgeschiedenis en de
jodenvervolging tot onderwerp
hebben. In 1985 verscheen Strepen aan
de hemel over de periode van 1937 tot
aan de bevrijding. In 1987 volgde
Drenkeling. Kinderjaren in het Derde
Rijk met hoofdzakelijk herinneringen
aan de prille jeugd, tussen het vierde
en het achtste jaar.
Zijn derde werk, De Zoektocht,
geschreven tussen 1982 en 1990 handelt
over de herconfrontatie met een
twintigtal kampgenoten na veertig
jaar. Het is een eerlijk, schokkend
getuigenis over het zoeken naar de
waarheid en het waarom, dat
misschien uiteindelijk meer vragen
oproept dan beantwoordt.
Waarschijnlijk verzucht ieder
wel eens dat er eindelijk eens
een eind zou moeten komen aan
het geschrijf over de sjoa, het opra
kelen van oud zeer, het nadrukke
lijke herdenken van het leed dat
een halve eeuw achter ons ligt. Er
is sedertdien zóveel gebeurd. Alles
lijkt ondertussen bovendien wel
gezegd, zo niet uit den treure her
haald. Erger: de sjoa is soms op be
denkelijke manier benaderd, een
soort 'business' geworden, ver-
kitscht.
Toch hoef je maar even in een ge
dreven boek als Durlachers De
Zoektocht te lezen om gegrepen te
worden en te beseffen dat het wor
stelen met het verbijsterende ver
leden nooit eindigen zal zolang er
nog iemand leeft die slachtoffer
was of zich slachtoffer voelt van de
misdaden die in de Duitse concen
tratiekampen werden begaan. Mo
gelijk wordt zelfs naarmate men
ouder wordt de behoefte tot over
zichtelijke klaarheid en afrekenen
klemmender.
G. L. Durlacher hoort tot een bij
zondere groep. Hij was de enige
overlevende van het in 1942 gede
porteerde gezin, en bij de bevrij
ding nog maar zeventien jaar. In
1944 werdt hij met nog 88 andere
jongens door Mengele persoonlijk
geselecteerd uit een voor algehele
vernietiging bestemd kamp en on
dergebracht in Mannerlager Bir-
kenau B II D. Twintig van deze
knapen haalden de bevrijding. De
meesten hadden toen geen ouders
of familie meer en hebben maar
moeten zien een plaats in het leven
te bevechten.
Birkenau was een vernietings-
kamp en het is onvoorstelbaar hoe
een groep jongens van dertien tot
achttien j aai' daar heeft bestaan en
geleefd, omringd door alle denkba
re gruwelen en toch met eigen co
des. Abnormaler leven bestaat
misschien niet en toch hebben die
jongelui ook toen mooie en goede
gevoelens gehad, liefde en vriend
schap en hoop. Ze hebben zich aan
iemand, aan iets moeten hechten
temidden van dood en verderf.
De volwassenen met wie ze omgin
gen toonden een doodenkele keer
wel eens menselijke trekken. Er is
wel verondersteld dat enkelen de
jongens als plaatsvervangers van
hun vermoorde kinderen gingen
beschouwen, hen als het ware
adopteerden. Waarom mochten
die 89 blijven leven, terwijl alle an
deren werden omgebracht? Hoe is
het mogelijk dat er twintig de be
vrijding haalden?
En die twintig? Hoe hebben die
hun verleden verwerkt? Wat is er
van hen geworden? Durlacher zelf
is, zoals we uit zijn twee vooraf
gaande boeken weten, voor altijd
getekend, ook al heeft hij het num
mer van zijn arm af laten halen,
juist omdat hij 'niet altijd outsider
wilde blijven'.
'Dat nummer is geen teken van
schande, en buitenstaander blij
ven wij, wat wij ook doen', ant
woordt een van zijn lotgenoten.
Kroniek
Op een gegeven moment komt
Durlacher er achter dat in een ar
chief in Jeruzalem gegevens te vin
den zijn over zijn kampgenoten uit
Birkenau. Hij gaat erheen en treft
daar al twee oude vrienden, waar
van één de adressen van vijftien
andere overlevenden verzameld
heeft. Dan rijpt het plan hen op te
zoeken, een soort kroniek van hun
leven te schrijven,
Zoiets is een prachtig stramien
voor een boek: de compositie ligt
stevig vast en de extreme levens
verhalen bieden natuurlijk boeien
de stof. Kortom: de sjoa-commer-
cie dreigt toe te slaan, en daarvoor
waren enkele van de benaderde
mannen dan ook bevreesd: ze aar
zelden of weigerden aanvankelijk
op de voorstellen in te gaan.
De lotgenoten waren zeer ver
spreid, woonden in Israël, Tjse-
choslowakije, Duitsland, de VS,
Canada en Brazilië. Durlacher
stuurde hen brieven, vragenlij
sten, zocht hen op, had vaak lange,
intieme gesprekken die op de band
werden opgenomen. De meeste
G. L. Durlacher
i i i li i i i i i
waren redelijk tot zeer goed in het
leven terecht gekomen, bekleed
den goede posities, waren zelfs rijk
geworden. Een paar van hen spra
ken nooit meer over het verleden
in hun gezin.
Degenen die wel wilden praten
hadden vaak grote gaten in het ge
heugen, gooiden alles door elkaar,
vertelden dingen als waarheid die
ze misschien enkel hadden gefan
taseerd. Hoe schokkender gebeur
tenissen geweest zijn, hoe groter
de kans dat het geheugen ze ver
dringt of vervormt tot draaglijke
proporties. Na tientallen jaren be
weert men soms te goeder trouw
precies het tegengestelde van wat
men vroeger getuigde. Durlacher,
die, getuige zijn vorige boeken, zelf
die verdringingen en geheugenga
ten kent, blijft soms op zijn hoede.
Merkwaardig is bijvoorbeeld dat
geen enkele van de mannen, be-
hanlve Yehuda en Karei P., ingaat
op het feit dat de 'loopjongens' een
Blockalteste of een Poolse officier
'betaalden met hun lichaam' in
ruil voor eten (pp. 40 en 73). En het
is juist een van de genoemden, Mis-
ha K. die het verleden zo sterk ver
drongen blijkt te hebben.
len over literatuur opgenomen.
Die zijn helemaal niet interessant.
In 1940 schreef hij necrologieën
over Marsman, Ter Braak, Du Per
ron. Wanneer ik ze toen had gele
zen zou ik tot tranen toe ontroerd
zijn geweest. Maai' hij schreef de
stukken in Batavia waarheen hij in
de meidagen met zijn ouders en
twee broers was gevlucht, en ik
woonde in Rotterdam. Nu, na vijf
tigjaar, hebben ze niets meer te be
tekenen.
Vrijdag 5 april 1991 las ik in de
Volkskrant een artikel van Hugo
Brandt Corstius (Battus) waarin
de vloer werd aangeveegd met Jac-
ques de Kadt. De avond tevoren
had ik een geschrift van De Kadt
gelezen waarin de vloer werd aan
geveegd met de vader van Brandt
Corstius, in 1938. En vrijdagavond
zag ik dat De Kadt ook met de
zoon aan het vegen was geweest, in
1967. Polemiek is een vermakelijk
genre.
Alfred Kossmann
J. de Kadt, De deftigheid in het gedrang.
Een keuze uit zijn verspreide geschrif
ten. Uitg.: G.A. van Oorschot, Amster
dam. Prijs ingenaaid24.90.
De nieuwe dichtbundel van Willem
Jan Otten (geb. 1951) heet
Paviljoenen. De hoofdrol is weggelegd
voor Penelope, de vrouw uit de
Odyssee die twintig jaar wachtte op
haar man.
Tien jaar vocht Odysseus in
Troje, tien jaar zwierf hij rond.
Zijn echtgenote Penelope bleef
achter op het eiland Ithaka. Vrijers
dongen voortdurend naai' haar
hand, ze zwichtte niet. Ze wendt
voor dat ze pas kan hertrouwen
wanneer ze een lijkwade voor
Odysseus' vader heeft gemaakt.
Elke dag weeft ze eraan, iedere
nacht haalt ze haar werk weer uit.
Ik las een mooi gedicht 'De prepe-
nelope' over deze mythologische fi
guur. Het geraffineerde taalspel,
de compacte manier van zeggen,
de charmante toon wekken de in
druk dat niemand anders dan Ju
dith Herzberg het vers geschreven
kan hebben. Het gedicht is echter
van Willem Jan Otten, zijn onlangs
verschenen bundel Paviljoenen
opent ermee:
DE PREPENELOPE
Zij ivas zozeer met hem een paar
dat zij er raar van werd en dacht:
hiernamaals consumé, ik kom nog om.
als hij nu geweven was, of wijlen,
kon hij niet volmaakter van mij zijn.
Sta op, zei zij, en ga ter Odyssee.
Van geluk komt kou, leven van idee.
Ga weg, dan word ik buik om jou.
Ga weg, verwek in mij Penelope.
Deze Penelope stelt de verbeel
ding hoger dan de werkelijkheid,
verlangen verkiest zij boven ver
vulling. Pas door Odysseus te moe
ten missen wordt zij tot Penelope.
In de andere, heel wat minder ge
slaagde gedichten uit de eerste af
deling van het boek wordt voort
durend op dit thema gevarieerd.
„Jou willen is jè missen", laat Ot
ten zijn Penelope zeggen. Juist het
feit 'dat er iets ontbrak' verbindtih
zijn visie het echtpaar.
Het is een hedendaagse Per
die 'in een aangespoelde jerrycan'
haar man herkent. De
vrijers ajn
echter present, ze mopperen: „y
moeten wij met zo een 1
beeld van missen",
daagt op in het gedicht 'L_„ ua.
turn in tweeduizend', waarmeVde
magere tweede afdeling inzet, in
de ook niet erg sterke derde afde
ling gaat het over mannen die be
geren en vrouwen die begeerd wor
den. Een heer Penelope beraamt
een bruid, een onanist komt aan
het woord in 'De macht die
schudt', een koorddanser waagt
zich naar een meisje gekleed ineen
'lurex bustière'.
Paviljoenen is een bundel ©veran
thologie, een bundel over erotiek
maar vooral een bundel over het
dichterschap.
Penelope met al haai' dromen, qj.
singen, overpeinzigingen doet min
of meer wat volgens Otten de dich
ter doet. Watje meemaakt kun je
onmogelijk beschrijven. Je kunt
hooguit zijn 'degeen die buiten
staat met adem in'. Op zulke in
zichten drijft tegenwoordig het
werk van vele vaderlandse dich
ters.
Bij het gedicht 'De prepenelope'
denkt men meteen aan Judith
Herzberg. Onder de overige vereen
uit Paviljoenen hadden heel w
andere namen dan die van Otti,.
kunnen staan. Al die precies gefor
muleerde, maai- futiele bespiege
lingen over kijken en schrijven,
over beleving en gedicht m
dat de Nederlandse poëzie st
meer één kleur aanneemt, Grijs,
heel erg grijs.
H. W.
Willem Jan Otten: Paviljoenen - ,'j
pag.lf 19.90 - Van Oorschot, A
dam.
Tijdens de zoektocht ontstaat het
plan voor een reünie, waaraan vijf
tien van de overlevenden deelge
nomen hebben. Die heeft plaatsge
had in mei 1990 in het herden
kingscentrum Beth Theresien-
stadt in Israël.
Hoe ze na de bevrijding overleefd
hebben is geleidelijk uit de ge
sprekken aan het licht gekomen,
maar nu stelt Durlacher de crucia
le vraag die hem al zo lang bezig
houdt: „Waarom zijn wij, juist wij,
toen iedereen in Birkenaus Fami-
lienlager al ten dode opgeschreven
was, door Mengele geselecteerd en
weggevoerd naar het Mannerla
ger?"
Allerlei theorieën worden geop
perd. Durlacher zegt wat hij meent
te weten: omdat twee hoge figuren,
de Lageraltester en een comman
dant, Joodse minnaressen hadden
die smeekten althans een aantal
jongeren een kans op leven te
schenken. Zo passeerden 89 jonge
ren de grens van dood naar leven,
en de twintig haalden de bevrij
ding.
Een van de deelnemers bevestigt
onwillig en woedend dat vermoe
den: een van die vrouwen was zijn
nicht. Ze leeft nog. Een geladen
hoogtepunt in het boek.
Maar daarmee zijn de problemen
niet opgelost. „Mijn zoektocht is
geëindigd in een woud van vra
gen", moet Durlacher constateren.
Hij schrijft over het algemeen
nuchter en ingehouden, zelfs gere
serveerd zodra gedweep of overda
dige vroomheid dreigt. Direct al bij
het begin kan men lachen om zijn
genadeloze schildering van het ge
drag van een groep orthodoxe jo
den in het vliegtuig.
Ook de 'mystieke warmte' die uit
de Hasidic Tales of the Holocaust
straalt wijst hij met zijn verstand
af. Sommige van de mannen zijn
gelovig gebleven, één werd zelfs
rabbijn. Hij is beslist niet de meest
sympathieke van het stel, gezien
door Durlachers critische ogen.
„Wat heb ik gezocht, wat heb ik ge
vonden?" vraagt hij zich tegen het
eind af. Waarschijnlijk is een men
senleven te kort om deze ingewik
kelde problemen te kunnen door
gronden.
Hans Warren
G. L. Durlacher, De Zoektocht, 192 blz.
29,90. MeulenhoffAmsterdam. Op
zondag 21 april toont de VPRO een tele
visiefilm van Cherry Duyns over de reü
nie van Durlacher met zijn 'jongens' in
Beth Theresienstadt.
Frans Kellendonk.
Het literaire tijdschrift De Revisor
wijdt een dubbelnummer aan
Frans Kellendonk, de schrijver die op
15 februari 1990 na een slopende ziekte
overleed. 'Een eerbetoon' belooft men,
maar daar komt weinig van terecht.
Frans Kellendonk werd slechts
39 jaar, desondanks heeft hij
een boeiend oeuvre nagelaten. Een
oeuvre waar in elk geval veel over
te zeggen zou zijn. Helaas wordt in
het Kellendonknummer van De
Revisor 'niets van betekenis over
zijn werk en zijn persoon verteld.
Uiteraard is er een overzicht van
biografie en bibliografie. Er zijn
vriendschappelijke stukjes van
onder anderen A. F. Th. van der
Heijden, van Bas Heijne die hem
regelmatig opzocht aan zijn ziek
bed, van Dirk Ayelt Kooiman die
enkele jaren samen met hem in de
redactie van De Revisor zat, van
zijn uitgever Laurens van Kreve
len, Er werd nog wat ongebundeld
werk van Kellendonk opgediept:
een paar verhalen, twee dankwoor
den, zijn vertaling van Drydens
King Arthur. Een lang radioge
sprek dat Stan van Houcke met de
auteur had, wordt afgedrukt.
Volop aandacht gaat uit naar acti
viteiten in de marge van zijn schrij
verschap. Maar liefst 25 van de 155
beschikbare bladzijden staan in
het teken van het toch riiet al te im
ponerende 'vertaaloeuvre' van de
schrijver. Ernst Br aches verbruikt
tien pagina's voor een weinig ver
helderende inventarisatie van Kel
lendonks boekenkasten. Kees
Fens mijmert wat over drie open
bare colleges die de auteur in 1987
gaf. W. Bronzwaer keek naar deop-
stellen die Kellendonk schreef.
Voorgekookt papje
Niet onaardig misschien, maar bij
dragen met een meer substantiële
inhoud ontbreken, naar stukken
over1 de essentie van zijn kunst
zoekt men vergeefs. Chris Ruten-
frans bazelt over 'de quater
het teken van de heelheid, van
Christus en van de goddelijke kern
van de mens: het Zelf, volgens
hem het belangrijkste symbool li)
Mystiek lichaam. Ook Carel Pee-
ters is flink in de war getuige op-
merkingen als: 'De twintigste
eeuw (is) slechts een papje dat eeu
wen is voorgekookt'. Verder ora
kelt hij: „Kellendonks metafysica
werd in hoge mate beheerst door
een mefistofelische economie,
Gerard Raat levert kritiek op oe
critici van Mystiek Lichaam. De
man vond het zelfs té veel moei e
de stukken die hij wil bestrijden te
lezen - dat toont bijvoorbeeld de
samenvatting die hij geeft van
mijn recensie. Ik verwonderde me
destijds al over Kellendonks op
vatting dat AIDS een welverdien
de straf voor homoseksuelen zou
zijn. Nu bekend is dat de schrijver
zelf aan deze ziekte stierf, is die ver
wondering alleen maai' toei
men.
Het gaat hier om een wezenlijke
vraag, een vraag die iedere seneu-
ze bewonderaar zal uitdagen. Zul
ke serieuze bewonderaars hebbei
zich in De Revisor niet laten go
den. Daardoor werd dit nunune
geen waardig eerbetoon.
H.W.
De Revisor jaargang 18, nr.
Kellendonk-nu mmer -160 pagJj
Querido, Singel 262, Amsterdam.