Een onbestaanbare familie Het nationale onbehagen De valse schaamte voorbij Nieuw werk van Jan Siebelink Jan Brokken bereist het echte Afrika kunst cultuur Nicolette Smabers Herman Pley - letterkundige kroniek 11111111111111111111111111 n i VRIJDAG 12 APRIL 1991 Zomer. Nijmegen. Een vrouw is thuis gebleven terwijl haar man en hun dochtertje in Frankrijk kamperen. Zij zit het liefst binnen, met de luxaflex gesloten. Het kost haar veel moeite om boodschappen te doen, straatvrees en hyperventilatie hinderen haar, en voor de winkeliers is ze min of meer bang. Hoewel zij 'King' of 'Ademin' had willen kopen gaat zij de winkel uit met 'Wybertjes'. En behalve flessen gooit ze haar portemonnee, met de huissleutel erin, in de glasbak. Dat denkt ze tenminste. Na een gesprek met een passant en een ongelukkige val omdat zij schrok, blijkt dat zij de huissleutel in haar jaszak heeft. De passant die haar aansprak bij de glasbak was niet zo maar een passant. Hij was uit Den Haag naar Nijmegen gereisd om haar op te zoeken. Of eigenlijk: om haar zuster op te zoeken. De zoon of pleegzoon van haar Indische tante, over wier dood hij kwam ver tellen. inderhaast, want hij was even over uit Amerika waar hij zo snel mogelijk naar terug moest. Het speet hem allerminst dat hij haar had getroffen in plaats van haar zuster. Zo begint Chinezen van glas. een novelle van Nicolette Smabers (1948) die geacht wordt 'Revisor'- proza te schrijven. Proza zoals in dertijd in het tijdschrift De Revisor werd gepubliceerd, heel zindelijk, pietepeuterig, zorgvuldig in zich zelf besloten, met veel interne ver wijzingen. Edith Persoon heet die vrouw in Nijmegen. De ontmoeting met de neef brengt haar gedachten terug naar haar kindertijd. Ze is het hele boekje, als 'ik', aan het vertellen en hoofdzakelijk over zichzelf, haar katholieke moeder, haar geheim zinnige vader, haar tantes, ooms, zusjes, broertjes. Een familie van onduidelijkheid. Haar vader, op Java opgegroeid, sprak nooit over het verleden, en haar moeder even min. Kleinburgerlijk Nauwgezette beschrijving van kleinburgerlijk gezinsleven in het Den Haag van de jaren vijftig en zestig. Er is meer aan de hand. De vader was vaak op bezoek bij tante Doos, de moeder of pleegmoeder van de man die naar Nijmegen was gereisd. Hoe zat de familie eigen lijk in elkaar? Aan het eind van het verhaal weet de lezér het, net als Edith Persoon. Ik kan me geen le zer voorstellen die door de onthul lingen geschokt of ontroerd wordt. Zou Edith Persoon vaster in het le ven zijn komen te staan? Of nog onvaster? We krijgen geen uitsluit sel. Het verhaal is heel conventioneel van structuur. Over het heden wordt rustig chronologisch be richt, over het verleden even rustig chronologisch. Zo'n manier van vertellen lijkt realistisch, en is het niet. Iemand die in uren van inkeer zijn leven poogt te overzien heeft een geheel voor ogen of poogt een geheel voor ogen te krijgen. Hij roept gebeurtenissen op, wordt verrast door scènes waaraan hij lang niet had gedacht, combineert ervaringen, rent heen en weer door zijn herinneringen, op zoek naar zin, samenhang. Van zulk soort verwarring is bij Edit Persoon geen sprake. Haar geschiedenis ligt keurig vast: hoe onverwacht en schokkend de gebeurtenissen ook zijn geweest. In Revisor-proza - als dat bestaat - grijpen de radertjes correct in el kaar, als in een horloge, zoals Maarten 't Hart opmerkte. Niet voor niets heeft Edith als meisjes naam Persoon. Zij is immers juist onzeker over haar persoon en zou deze bevestigd willen zien door de geschiedenis van haar vader te kennen. Ze schrijft: „Wat namen betreft waren we het een en ander gewend. Tante Dora heette voor vader Doos, eenvoudigweg Doos. Maar moeder sprak met vader over haar als Dora en over onze overleden oom, oom Boen, als Chris. Chris dit, Chris dat. De zuster van vader, Tina, werd door vader Zus ge noemd en haar man, oom Kees, zei Flos. Tante Flos, voor ons. Een hondenaam, vond ik; een poeze- naam vond Mart. Vader heette Louis, moeder Lia; Lie, zei pa; of Lieke." Even verder: „Ons gezin, onze fa milie, had iets onbestaanbaars. Je kon met ons niet aankomen, vond ik. Wij en die tantes en ooms en hun speelgoednamen, hun eten en hun regengeesten. Het leek erop dat ze ook zelf niet wisten of hun verhalen klopten." De novelle moet het niet hebben van het verhaal, al wordt de lezer geacht het spannend te vinden. Aardig zijn de scènes uit het kin derleven, mooi zijn de beschrijvin gen, en wat vooral boeit is de soms heel verrassende schriftuur. Je raakt in de verleiding om een bloemlezing te maken van frap pante formuleringen. Ik beperk me tot één. Het kleine meisje Edith (Ditte) is in het huis van tante Doos op zoek naar een wc en loopt een verkeerde kamer binnen. Ze was toen al druk met namen, zoals blijkt: „De seconde die eraan voorafging, moet zijn weggesprongen naar een punt waar de herinnering geen vat op heeft. Terwijl ik daar naar bin nen keek, zag ik dat er een minie me verschuiving plaatsvond in de dingen, alsof ze zich, net iets later dan ik, razendsnel aanpasten bij de wereld van het herkenbare en begrijpelijke. 'Tafel' zei ik gauw, 'lamp'. En daar had ik geen goed aan gedaan, want de tafel en de lamp namen gedwee hun namen in ontvangst en sloten zich daarbin nen op." Alfred Kossmann Nicolette Smabers, Chinezen van glas. Uitg.: De Bezige Bij, Amsterdam. Prijs Jl. 22.50. Herman Pley is hoogleraar in de oude Nederlandse letterkunde. De geringe belangstelling voor zijn vakgebied zette hem aan het denken. Dat leidde tot een bundel beschouwingen Het Nederlandse onbehagen. Herman Pley beweert in Het Nederlandse onbehagen dat één gedachte de Nederlanders sa menbindt: 'de ontkenning dat ook maar iets ons op vaderlands ni veau zou kunnen samenbinden. Zo zitten we met een sterk geprofileer de nationale identiteit, die bestaat uit de afwijzing daarvan. Al met een vindt deze gedachte steun in de polderkoorts van het interna tionalisme. Aan de andere kant van de dijken begint het echte le ven'. Nederlanders voelen zich vol gens hem zo slecht op hun gemak bij alles dat naar nationalisme zweemt, dat er nauwelijks aan dacht bestaat voor het nationale verleden. Onze geschiedenis, de voortbrengselen van onze cultuur - we zouden ons er onbehaaglijk over voelen. Deze en andere prikkelende ge dachten over de Nederlandse volksaard oppert Pley in de inlei ding van zijn bundel. Beschouwin gen van dit soort zijn altijd zeer aanvechtbaar. Bijvoorbeeld het feit dat Nederlands belangrijkste museum de buitenlandse schilders van de eregalerij naar een zijzaal tje verbande, ondergraaft zijn stel ling nogal. Maar hij heeft gelijk wanneer hij wijst op de merkwaar dige gang van zaken in onze litera tuur. In geen ander taalgebied is de interesse voor de literaire histo rie zo beperkt. Geen schrijver be roept zich bij ons op de traditie, geen lezer bekommert zich om de klassieke werken. De inleiding is overigens het meest geslaagde on derdeel van de bundel. De overig artikelen gerangschikt onder o noemers 'Het Nederlandse oni hagen', 'Het persoonlijke onbehi gen' en 'Het culturele onbehagei bieden voornamelijk kanttekenli gen bij zijn boude uitspraken. Zeurpiet Pley is een zeurpiet, maar dan va een heel innemend soort. Hij on ziet zichzelf namelijk niet. Aa veel van de dingen die hij de Nede; landers verwijt, bezondigt hij a evengoed, zo laat hij weten. Fraa in dit opzicht is het stukje 'Moffei haat'. Zodra hij in Duitsland kom nestelt zich bij hem, als bij zovk landgenoten, 'een bruin floen voor de ogen. Hoe aardig, bete' en verstandig de Duitsers ook Ij ken, dat is natuurlijk enkel te dekmantel. Waarover moppert hij? Overdek lijkheid van Nederland in hedene: verleden. Over de studenten va tegenwoordig, vooral geïnteree seerd in de punten. Over onze lite ratuur die geen geschiedenis e des te meer debutanten heefl Over hen die de spelling willente vormen. Over de wijze waarop ma op de scholen de oude literatim behandelt. Pleys visie is minder omvatte dan het aanvankelijk lijkt. Zijnb; toog over onze nationale identite: loopt uit op een preek voor eigcf parochie. Begrijp ik het goed, da is hij tevreden wanneer 'elke te schaafde Nederlander de ooi wikkeling van de nationale litem tuur in hoofdtrekken' kent. Ent; is helemaal een gelukkig mers wanneer men zich vaker zou VS diepen in de Middelnederlands letterkunde zoals ondenve® door Pley. Hi Herman Pley: Het Nederlandse oiï hagen -186 pag./f 24,9' Amsterdam. Jan Siebelink (geb. 1938) is sinds hij in 1975 zijn opwachting in de literatuur maakte, afgeschilderd als een decadent, een realist, een neoromanticus. Welke kwalificaties zouden op zijn nieuwe boeken Sneller dan het hart en Hartje zomer van toepassing zijn? Het werk van Jan Brokken (geb. 1949) speelt zich te genwoordig altijd in Afrika af. De regenvogel is een boek over Gabon, een land dat behoort tot wat Céline noemde 'het ech te Afrika, het grote Afrika van de onpeilbare wouden, dodelij ke moerasdampen en ongerep te wildernis'. De ondertitel van Brokkens nieuwe boek De regenvogel luidt 'Een reis door Equato riaal Afrika'. Dat had met even veel recht 'Een reis door vele bi bliotheken' kunnen zijn. Ken merkend is het omvangrijke overzicht van 'bronnen' waar mee het werk wordt afgesloten. De schrijver heeft Gabon be reisd, maar vooral veel over het land gelezen. Brokkens eigen indrukken zijn een aanvulling- op wat hij uit de boeken leerde. 'Zo gaat dat met reizigers, ze gebruiken eikaars ervaringen', beweert hij ergens. Het is op hemzelf in elk geval van toe passing. Hij waant zich geen ontdekker, laat zoveel het kan anderen aan het woord. De regenvogel is, gezien die overvloed aan leesimpressies, geen reisboek in de gebruikelij ke zin van het woord. Het gaat meer om een combinatie van essay en reisproza. Het blijkt niet een erg gelukkige synthese te wezen. De overgangen tus sen een historische uiteenzet ting en een reisnotitie verlopen meestal abrupt. De mengeling is vaak een mengelmoes gewor den. Gorilla's Neem het tweede stuk uit de bundel 'Ik geloof niet dat goril la's glimlachen'. Het is aan de ene kant een helder overzicht van hoe ontdekkingsreizigers over de gorilla dachten. Aan de andere kant is het een knap verslag van een vergeefse po ging die Brokken deed om de mensapen te observeren. Maar deze op zichzelf aardige be schouwingen zijn nauwelijks Jan Brokken met elkaar verbonden. Ik vrees dat de auteur met dit boek iels onmogelijks heeft nagestreefd, Je kunt niet tegelijk betrokken reiziger én afstandeljk be schouwer zijn. Het is alleen j maar raar om, zoals in het laat ste stuk 'Ibinga of de wind' ge- beurt, naast elkaar Albert i Schweitzer en een Gabonese kennis op te voeren. Ongetwijfeld geeft Brokken een goed beeld van het heden- i daagse Gabon, verscheurd tus- 1 sen de oude gebruiken en de ei- sen van de moderne tijd. Zijn verhalen over andere bezoe- I kers van het land zijn niet min- i der boeiend. Hij informeert over enkele Nederlandse pio- niers, over een aantal Franse kolonisatoren, over Simenon die er enige tijd leefde, over Ma ry Kingsley die er 'de voorbeel dige Engelse leefwijze' uit droeg om zich in Engeland uit te roepen tot 'een overtuigde Afrikaan'. Jan Brokken had stof voor een mooi reisboek en een belangwekkende essay bundel gehad. Helaas heeft hij in De regenvogel twee onver enigbare genres willen ver smelten. H.W. Jan Brokken: De regenvogel - Een reis door Equatoriaal Afrika -256 pag./f 36,90 - De Arbeiderspers, Am sterdam. De meeste Nederlandse au teurs hebben het liever over een exotische landstreek dan over hun geboorteplaats. Over Mongo lië denken ze veel boeiender te kunnen vertellen dan over de Ach terhoek. Een dorp in Afrika inspi reert hen aanzienlijk meer dan een dorp in Holland. Een reisboek schrijven ze maar al te graag, streekliteratuur beoefenen schijnt hen een minderwaardige bezig heid. Het verschijnsel is voor een belangrijk deel te verklaren uit angst. Ben ik wel internationaal genoeg, lijkt de voornaamste zorg van menig literator te zijn. Het is echter waan te veronderstellen dat wie de aardbol bereist, meer heeft te verhalen dan wie thuis blijft. Jan Siebelink heeft de valse schaamte overwonnen. Zijn we reld is begrensd tot de nabije om geving van Arnhem. In die streek werd hij geboren, daar groeide hij op, nog altijd woont hij er. Het is ook deze streek die de stof biedt voor zijn proza, dat blijkt weer uit de onlangs verschenen bundels Sneller dan het hart en Hartje zo mer. Siebelink gaat zelfs zo ver zijn verhalen over Velp te publiceren in De Velpse Courant. Een houding die nogal contrasteert met die van zijn collega's. Maar wat een vera deming is het een schrijver aan het werk te zien die niet vreest van pro vincialisme beschuldigd te wor den. De waarheid hoeft niet elders gezocht, zij is ook in eigen land te vinden. Het volle leven kan men ook hier op het spoor komen, in plaats van in een ver land. Siebelink heeft genoeg aan zijn na tuurlijke omgeving. Hij houdt van zijn streek, kent de mensen, weet precies wat hij kan verwachten. De verbondenheid van de schrijver behoeft geen toelichting. Zijn ver halen maken toch al een onge dwongen indruk. Vroeger bedien de hij zich van bizarre beeld spraak, een gekunstelde stijl. Een roman als De herfst zal schitterend zijn werd geheel door de sensitivis- tische wendingen bedorven. Te genwoordig forceert hij zich niet meer. Hij is zo vertrouwd met zijn onderwerpen dat hij met heldere bewoordingen een indringende sfeer kan scheppen. Juist door de vanzelfsprekendheid die zijn werk uitstraalt, wordt dat kleine do mein tot een groot gebied. Dit alles in aanmerking genomen, is het niet verwonderlijk dat Siebe link beter schrijft naarmate hij meer zichzelf kan zijn. Het maken van een reportage lijkt hem daar om meer te liggen dan het maken van een verhaal. Kort na elkaar las ik zijn bundel reportages Sneller dan het hart en de verhalenbundel Hartje zomer. Het eerstgenoemde boek beviel mij beter dan het ande re. In de verhalen is zijn streek doorgaans niet meer dan een schil derachtig decor, waartegen zich een of andere geschiedenis af speelt. In de reportages gaat het over die streek zelf, de mooie be schrijvingen worden niet opge tuigd met een verzinsel. Sneller dan het hart - uitgegeven door de Gelderse Culturele Raad - bevat zes nostalgische beschou wingen. Onder een welgekozen motto van Julien Gracq: 'La fortu ne d'une ville change plus vite, on le sait, que le coeur d'un mortel.' Siebelink vertaalde dat vrij: 'Maar, het is toch bekend, de vorm van een landschap, in onze dagen, ver andert nog sneller dan het hart van een gewone sterveling.' In het eerste artikel 'Hotel de En gel' keert de schrijver terug naar 'de mooiste plek van Nederland', gelegen nabij het dorp De Steeg. Maar de lof van Gelderland krijgt een schrille ondertoon. Het uit zicht is aangetast, de schrijver is woedend over 'zoveel barbarij'. Fraai is 'Bronbeek', over 'het won derlijkste van alle bejaardenoor den' waarin vooral veteranen uit Indië zijn ondergebracht. Siebe link weet precies de goede, toon te treffen, niet te veel ironie en niet te veel mededogen. Dat lukt hem ook in het stuk over 'De Rosendael- sche golfclub'. Geen goedkope be weringen, maar een oprechte po ging zich in te leven. Zoveer zelfs dat hij, aan het slot, de naambord jes van de leden lezend bekennen kan: „Een beetje wenste ik, dat ook mijn naam daarbij stond." Er wordt dikwijls gemijmerd over alles dat verloren ging. Van het kuuroord Bethesda, nabij Laag Soeren, rest slechts een ruïne. Het eens zo prachtige Lathum ging verloren, 'ingeklemd tussen vuil verbranding en sociale dagrecrea tie'. Zelfs Burgers' Dierenpark is niet meer wat het was. Vol verruk king herinnert hij zich hoe het er vroeger toeging, nu valt er voor hem niets meer te genieten: „Ik had toch zo'n prachtig verhaal over Burgers' in mijn hoofd. Het is er niet van gekomen." Staalkaart Ook in elf verhalen die hij bijeen bracht in Hartje zomer wordt te ruggeblikt. Terwijl het verleden, zoals hier geschetst, bepaald 'niet in alle opzichten verheerlijking verdient. In de meeste van de ver halen blijken mensen zich niet te kunnen verzetten tegen hun lot. Tegen God blijken zij helemaal niet opgewassen, maar hun leven wordt ook vastgelegd door de maatschappelijke klasse waartoe zij behoren. Het is onmogelijk de verhalen onder één noemer te brengen, de bundel is meer een staalkaart dan een samenhangend geheel. Tekenend is dat een van de verhalen al eens in 1982 werd ge drukt, terwijl een ander pas in 1990 de eerste publicatie beleefde. Siebelink is door zijn critici op heel uiteenlopende manieren gekarak teriseerd. Het lijkt soms of hij al die aanduidingen tegelijk waai- heeft willen maken. In 'De kooi' gaan neoromantiek, realisme en deca dentie samen. De hoofdpersoon onderhoudt zich met een man die in de ban verkeert van Meesteres Béatrice, befaamd om haar pijn bank, haar fakirbed én haar kooi. Hij wil een nacht in die kooi opge sloten worden, toevallig breekt brand uit: „Men beperkte zich tot het nathouden van de omliggende huizen. Men moet hebben gedacht dat er niemand binnen was." Wat een drama!, zal de schrijver ge meend hebben. Da's pech!, spot de lezer echter. Van meer verhalen - ik denk aan 'Tamme kastanjes' en aan 'Late af rekening' - is het slot het minst ge loofwaardige onderdeel. Sterk zijn menigmaal de onopgesmukte jeugdherinneringen. Heel wat min der boeiend wordt het wanneer Siebelink iets in scène gaat zetten. De verhalen spelen in hetzelfde ge bied als de reportages, hebben de zelfde achtergrond. In Henk Ger ritsen uit het verhaal 'Villa Ruim zicht' herkent men John S. uit de reportage over de golfclub. Het verhaal wringt aan alle kanten, de reportage overtuigt. Siebelink zou nog meer op zijn land van her komst moeten vertrouwen. Hans Warren 1) Jan Siebelink: Sneller dan het hart - 84 pag./f 17,50 - Gelderse Culturele Raad - In de handel gebracht door Uit geverij Nova Zembla, Arnhem 2) Jan Siebelink: Hartje zomer - 160 pagJf 27,50 - Meulenhoff, Amsterdam Jan Siebelink (foto Caspari de Geus) Nicolette Smabers (foto Chris van Houts)

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1991 | | pagina 10