PZC
Rondvliegend ruimtepuin bedreigt astronauten
Vuilnisbelt
rond de aarde
Van de Vrie
bestudeert
parasiet
en gastheer
week-in
ZATERDAG 27 OKTOBER 1990 30
Rust
Rotzooi
Afval
Gevaar
Kratertje
In zijn woning in Kortgene vertelt de
mijt-kenner bij uitstek hoe zijn leven is
verlopen van tuinknecht op het Proefsta
tion voor de Fruitteelt in Wilhelminadorp
tot wereldberoemd acaroloog (mijtdes-
kundige). Met enige terughoudendheid:
„Het is wat raar om dat van jezelf te zeg
gen, maar inderdaad, ik behoor tot de we
reldtop-tien op dit vlak." Om al even snel
te zeggen dat hij geluk heeft gehad in het
leven. „Ik kwam de juiste mensen tegen,
van wie ik veel heb geleerd." Min of meer
uitvlakkend dat hij door avondstudie zelf
veel aan zijn succes heeft bijgedragen.
Geboren in het gezin van een kleine boer
in Baarsdorp, kwam Van de Vrie tijdens
de oorlogsjaren op het Proefstation te
recht. Als tuinknecht, zoals hij zelf zegt.
Op dat station deed dr D. J. Kuenen on
derzoek naar mijtplagen in de fruitteelt.
De beestjes kunnen veel schade toebren
gen aan planten en bomen doordat zij le
ven van de sappen van het groen. Van de
Vrie omschrijft de diertjes dan ook als:
kleine wezens die schade veroorzaken aan
mens, dier en plant. Want er zijn niet al
leen spintmijten, maar ook schurftmijten,
stofmijten en noem maar op. Sommige
schattingen spreken van een miljoen soor
ten mijten.
Na verloop van tijd is Van de Vrie ge
vraagd Kuenen te assisteren. Toen deze
zo'n dertig jaar geleden werd benoemd tot
hoogleraar in Leiden, heeft Van de Vrie
diens werk voortgezet. Dat was destijds
baanbrekend werk: biologische bestrij
ding van de spintmijt in plaats van de
gangbare chemische verdelging. Pro
bleem was, dat de gifspuit ook de natuur
lijke vijanden van de spintmijt om het le
ven bracht; én dat het miniscule beestje
vrij snel weerstand opbouwde tegen ver
gif. Plaag na plaag volgde. Kuenen deed
proeven met de roofmijt. Dit neefje leeft
van de spintmijt. Van de Vrie bouwde het
onderzoek naar deze biologische bestrij
ding uit. En niet alleen bij de spintmijt,
want andere mijten maken het leven van
chrysanten, gerbera's, komkommers en
zovoorts zuur.
Hij ontdekte dat de roofmijt een plaag van
spintmijt kon voorkomen in een goede
(natuurlijke) omgeving, zonder gif. Dat
was een keerpunt, maar het duurde toch
nog jaren voordat de fruitteler de gifspuit
liet liggen en de natuur haar werk liet
doen. „Ik wil niet zeggen dat de boer con
servatief is, maar een zeker traditioneel
element is hem niet vreemd", zegt Van de
Vrie voorzichtig. Inmiddels is de biologi
sche bestrijding gemeengoed in de fruit
teelt.
Zijn studie richtte zich op de verhouding
tussen mijt en roofmijt, tussen gastheer
en parasiet. Publicaties van zijn hand vie
len op in het buitenland. Bijvoorbeeld in
Polen. Hij kreeg het verzoek een veelbelo
vende studente op zijn Proefstation stage
te laten lopen. Dat was het begin van een
langdurige, wetenschappelijke vriend
schap. Die studente, dr D. Kropczynska,
is inmiddels lector aan de landbouwuni
versiteit in Warschau.
In Polen richtte het onderzoek zich voor
namelijk op de verhouding tussen de mijt
en de plant, tussen parasiet en waard-
plant. Regelmatig vroeg het Oosteurope-
se land de hulp van Van de Vries in om
onderzoeksvragen te formuleren of pro
jecten op te zetten. Onlangs nog. Na de
uitreiking van de onderscheiding is hij een
week bezig geweest met het opzetten van
projecten in Warschau.
Na het Proefstation kwam hij terecht bij
het Instituut voor Plantenkundig Onder
zoek in Wageningen. Daar kreeg hij de sta
tus van wetenschappelijk hoofdambte
naar. „Dat gebeurt bijna nooit, dat ie
mand die niet is gepromoveerd aan de uni
versiteit zo'n status krijgt. Ik ben mijn
werkgever dankbaar dat die niet alleen
naar diploma's heeft gekeken, maar ook
naar ervaring en inzet", zegt de Noord-Be:
velander bescheiden.
Zijn studies voerden hem rond de aardbol
voor congressen en seminars. Ook over de
reizen kan hij boeiend vertellen. Maar be
langrijk is dat hij daar in contact kwam
met collega's uit andere werelddelen. Zo
als dr J. A. McMurtry uit Californië. Hij
ontdekte dat roofmijten ook in leven kun
nen blijven als er geen spintmijten voor
handen zijn. Ze eten dan schimmels of
stuifmeel. Een uitwisseling volgde. In '65
kwam de Amerikaan een jaar bij Van de
Vrie werken. Een jaar later toog de Neder
lander naar de Nieuwe Wereld. Samen
hebben ze belangrijke wetenschappelijke
publicaties op hun naam staan.
In '75 ging Van de Vrie naar Aalsmeer om
er de plaagbestrijding in de sierteelt (ro
zen, chrysanten, gerbera's) te bestuderen,
Daar werkte hij tot aan zijn pensioen, 1
september jongstleden.
„De belangrijkste vraag nu is hóe plagen
ontstaan. Daar weten we nog heel weinig
van. Er zijn bijvoorbeeld chrysantensoor
ten die veel last hebben van mijt, terwijl
andere soorten er geen hinder van onder
vinden. We proberen er, samen met vere
delaars en de Leidse universiteit, achter te
komen hoe dat verschil mogelijk is."
Hoewel de pensionering Van de Vrie moei
lijk valt („Wie zal het werk voortzetten?"),
hoeft hij niet stil te zitten. Jaren geleden
kwam hij in contact met dr J. Price uit
Florida. In deze Amerikaanse staat is de
aardbeienteelt van groot economisch be
lang. Een prima omgeving voor de spint
mijt, die dol is op de zomerkoninkjes. De
Amerikanen gebruiken de gifspuit om de
parasiet te verdrijven. „Toen ik daar tien
jaar geleden was, zag ik in het veld een
roofmijt die erg veel op de onze leek. Ik
meende dat het mogelijk moest zijn biolo
gische bestrijding in te voeren. Ze hebben
dat tot twee keer toe geprobeerd in Flori
da. Zonder succes. Ik hield vol dat het
moest kunnen. De directeur van het insti
tuut daagde me uit het dan maar te bewij
zen. Ik ben er een halfjaar geweest, en het
is me gelukt." Van de Vrie is nu uitgeno-
digd door de universiteit in Florida er on
derzoeksprojecten op te zetten. Hij gaat er
met zijn vrouw weer een halfjaar naar toe
om zijn onderzoek in de praktijk bruik
baar te maken. Ook ligt er een aanvraag
om biologische bestrijding in de sierteelt
in Polen te begeleiden.
Biologische bestrijding van mijten is vol
gens hem niet in alle gevallen toepasbaar.
Zeker bij teelt onder glas is het moeilijk.
„Maar het onderzoek gaat door", klinkt
het hoopvol.
Na een gesprek van ruim twee uur gaat
het bloknoot dicht. „We zijn toch nog niet
uitgepraat? Ik heb het gevoel dat we pas
op de helft zijn." En in het gat van de deur
praat Van de Vrie verder over de wonder
lijke mineervlieg en schadelijke en on
schadelijke bladrollers. Hij mag dan ge
pensioneerd zijn, hij is evenzeer gepassio
neerd. Het laatste woord over plaagbe
strijding heeft Van de Vrie nog lang niet
gezegd.
Teus Molenaar
treffen; niet op aarde en dus ook niet in de
ruimte en er is niet veel fantasie voor no
dig om te bedenken dat de mens zich met
een dergelijke mentaliteit vroeg of laat
wel tegen zal komen.
Dat gezegde gaat ook in de ruimte op, al
leen komt de mens zichzelf daar letterlijk
niet tegen maar wel vroeg of laat de rot
zooi die hij gedurende de laatste tiental
len jaren in een baan om de aarde heeft
gebracht. Bij elke lancering, hoe 'schoon'
ook, komen kilogrammen overtollig ma
teriaal mee omhoog en niet zelden zelfs
tonnen rommel. Rommel in de vorm van
beschermkappen van kostbare ruimte
sondes, verpakkingsmaterialen, raket-
trappen gereedschap en ga zo maar
door.
Meestal komt die rommel 'expres' in de
ruimte terecht, bijvoorbeeld omdat het
tijdens de lancering nodig is en als een
kunstmaan eenmaal ter bestemder plek
ke is aangeland, niet meer. Maar er komt
ook veel 'ruimtepuin' per ongeluk vrij
wanneer een rakettrap in de ruimte ont
ploft. Daarbij komen tonnen grote en klei
ne fragmenten vrij die zich aanvankelijk
in ongeveer dezelfde baan rond de aarde
bewegen maar na verloop van enkele ja
ren om de gehele aarde hebben verspreid
Deze 'laat-maar-waaien'-filosofie begint
nu gevaarlijke gevolgen te krijgen want de
snelheden van al die grote en kleine brok
ken en brokjes ligt, op een hoogte van 200
tot 250 kilometer boven het aardopper
vlak, in de orde van grootte van 35.000 ki
lometer per uur, bijna tien kilometer per
seconde dus. En het gaat niet om kinder
achtige hoeveelheden.
De aan de Amerikaanse ruimtevaartorga
nisatie NASA verbonden Donald Kessler
schat dat onze planeet op dit moment om
geven is door een 'schild' van ruimteafval
met een totaalgewicht van 3000 ton. In het
jaar 2010, over twintig jaar dus, moet dat
tweemaal zoveel zijn geworden maar dat
is een heel optimistische waarde want er
zijn ook schattingen gemaakt van 12.000
tot 20.000 ton. De waarheid zal wel ergens
in het midden liggen.
De aantallen fragmenten zijn inmiddels
zo groot geworden dat het bijna ondoen
lijk is om al die bewegingen met behulp
van moderne radartechnieken en zelfs
met de meest geavanceerde supercompu
ter te volgen. Dat gebeurt onder andere
door het Amerikaanse Ruimtecommando
(USSC) dat vanuit 29 plaatsen, verspreid
liggend over de gehele wereld, met radar-
apparatuur en geweldig' gevoelige detec
toren de bewegingen volgt van ruim 7000
objecten. Daarvan zijn slechts 342 satel
lieten die nog in bedrijf zijn; de rest is dus
Deze 'put' ontstond in het raam van een Space Shuttle toen daar een verfschilfertje van
en paar miligram insloeg. Het speciale glas werd net nie doorboord (foto GPD)
'gewoon puin'. Het USSC kan overigens
geen kleinere objecten waarnemen dan
forse knikkers en juist die kleinere frag
mentjes, waarvan er misschien wel miljoe
nen zijn, zijn het gevaarlijkst omdat ze
niet gelokaliseerd kunnen worden.
Het grootste deel zit orider de 1000 kilome
ter hoogte en levert daar dus extra grote
gevaren op omdat in die 'gevarenschil'
ook de vluchten met de Space Shuttles
plaatsvinden, omdat zich daar ook al ja
ren het Russische ruimtestation MIR be
vindt en omdat daar ook, rond de eeuw
wisseling, het internationale ruimtesta
tion Freedom zijn rondjes om de aarde
moet gaan draaien (op een gemiddelde
hoogte van 460 kilometer boven het aard
oppervlak).
Ook de (onbemande) Hubble Ruimtetele
scoop (HST) zit in de gevarenzone; onder
zoekers schatten de kans dat de HST door
een stuk ruimtepuin van tien centimeter
groot wordt getroffen nu op één procent
en over tien jaar op vijf procent. Zo'n ont
moeting zou de HST overigens groten
deels vernietigen.
Een deel van het ruimteafval, met name
datgene dat zich onder de 250 kilometer
hoogte bevindt, komt na verloop van
maanden of enkele jaren wel weer in de
dampkring terecht waar het verbrandt.
Objecten op 400 kilometer hoogte doen er
echter vele jaren over alvorens voldoende
te zijn vertraagd voor een vurige duik in
de dampkring; stukken op nog .grotere
hoogten kunnen vele tientallen tot miljoe
nen jaren hun rondjes blijven draaien en
al die tijd een gevaar opleveren voor alles
dat zijn of haar neus buiten de dampkring
steekt.
Door de geweldig hoge snelheden van de
deeltjes rond de aarde is het moeilijk, zo
niet onmogelijk, om voldoende bescher
ming aan te brengen. Reeds een pantser-
schild dat bescherming biedt tegen deel
tjes van één centimeter groot zou satellie
ten en ruimtecabines veel te zwaar ma
ken.
NASA heeft zich al suf gepiekerd om het
ruimtestation Freedom tegen deeltjes
kleiner dan een centimeter te bescher
men. Tegen de grotere brokjes is voorlo
pig geen kruid gewassen; het enige dat
men heeft voorgesteld is om het ruimte
station uit te rusten met zeer gevoelige de
tectieapparatuur die onmiddellijk de
baan en de snelheid van een naderend
deeltje zouden kunnen uitdokteren en het
gehele ruimtestation zou dan een stukje
opzij moeten. Maar niemandgelooft erin
dat dat uiteindelijk feilloos zal blijken te
werken als het erop aankomt; een derge
lijke manoeuvre is bovendien geweldig in
gewikkeld en duur.
Nu al begint men bij NASA vergelijkingen
te trekken tussen risico's in de ruimte en
die op een autoweg. Het schijnt nog steeds
zo te zijn dat men in de Verenigde Staten
in het verkeer een grotere kans loopt dood
te gaan dan in een ruimtepak buiten de
aardatmosfeer.
Maar als die puinhoop buiten de aardat
mosfeer blijft groeien, en het menselijke
gedrag staat daar borg voor, dan zal die
balans binnen enkele jaren omslaan. Dat
heb je ervan als je je rotzooi niet opruimt.
Ben van Apeldoorn
(Bron: 'Orbiting; Junkyards' New Scientist 13
oktober 1990.)
Ruimtevaart bedrijven is voor een
astronaut een riskante aangelegenheid,
maar als men blijft doorgaan met het doelloos
rondstrooien van rommel zal een verblijf in de
ruimte echt een levensgevaarlijke
aangelegenheid worden. De oorzaak:
duizenden tonnen rondvliegend ruimtepuin.
Een botsing met een brokje ter grootte van een
pingpongbal kan een compleet ruimtestation
lam leggen en het leven kosten van alle
bemanningsleden.
Nu al draaien miljoenen grote en kleine
deeltjes, met een geschat totaalgewicht van
3000 ton, in een razend tempo rond de aarde en
dat is nu juist wat zo gevaarlijk is: het gaat
allemaal zo hard.
Bovendien komt er elk jaar minstens 150 ton
bij.
Geleerden verwachten dat bemande
ruimtevaart over 20 jaar voorgoed tot het
verleden zal behoren als het
ruimtevaartorganisaties tenminste ernst is
met hun streven naar maximale veiligheid
voor hun astronauten.
Tijdens een vlucht met de Space Shutt
le Columbia in 1982 riep een astro
naut die toevallig net uit een raam keek
ineens uit: „Moetje zien wat daar gaat; we
krijgen bezoek". Op een paar kilometer af
stand vloog een langwerpig, fel door de
zon verlicht object met duizelingwekken
de snelheid voorbij en verdween binnen
enkele tientallen seconden uit het ge
zichtsveld.
Het bleek een oude Russische rakettrap
te zijn die al een aantal jaren om de aarde
draaide en nu 'toevallig' een bijna-ont-
moeting had met een ander ruimtevaar
tuig.
In juni 1983 merkte de bemanning van de
Shuttle-missie STS-7 plotseling een halve
centimeter groot putje op in een der ven
sters. Na de landing en na het raam zorg
vuldig te hebben bestudeerd bleek dat het
kuiltje was veroorzaakt door een 0,2 milli
meter groot verfschilfertje dat het raam
met een snelheid van ongeveer vijf kilo
meter per seconde had geraakt. Tijdens
de vlucht had niemand echter iets ge
hoord van de botsing.
Russische astronauten konden, weer en
kele weken later, duidelijk 'pop' horen en
vonden na een uitgebreide zoektocht ook
een kratertje in een van de vensters van
hun Sojoez-ruimtevaartuig waarvan het
speciale glas bijna doorboord was.
Er hebben zich nog meer van dergelijke
'bijna-rampzalige' ontmoetingen afge
Bij elke lancering, hoe 'schoon' ook, komen kilogrammen overtollig materiaal mee
omhoog en niet zelden zelfs tonnen rommel. Rommel in de vorm van beschermkappen
van kostbare ruimtesondes, verpakkingsmaterialen, rakettrappen gereedschap en
ga zo maar door (foto DP Al
speeld en het staat vast dat het zal blijven
gebeuren, sterker nog, dat het vaker zal
voorkomen en, dus, dat het in de nabije
toekomst niet bij minuscule verfschilfer-
tjes zal blijven.
Dat de ruimte geweldig leeg is gaat name
lijk niet meer op voor dat deel van de
ruimte in de onmiddellijke nabijheid van
de planeet aarde. Daar is de mens sedert
oktober 1957, met de lancering van de eer
ste kunstmaan van menselijke makelij, de
Russische Spoetnik-I, onafgebroken be
zig met het in de ruimte brengen van aller
lei voorwerpen. Dat verdient goed, want
het zich onder gewichtsloze omstandighe
den bevinden in een baan om de aarde
biedt onschatbare voordelen.
En overal waar grof geld verdiend wordt,
wordt meestal niet direct stilgestaan bij
vragen die het begrip zorgvuldigheid be-
Schematische tekening van een
mijt. Opvallend aan dit spinachti
ge wezentje is de oorspronkelijke
indeling van het lichaam in seg
menten en de groepering hiervan
in kop, borststuk en achterlijf.
Spintmijt bracht
Zeeuw wereldfaam
De spintmijt is een onooglijk
klein beestje. Toch bracht het
diertje W. van de Vrie uit Kortgene
wereldfaam. Niet dat de Zeeuw ze
koestert; integendeel, hij is uit op
hun verdelging. Een leven in dienst
van bestrijding van dit spinachtig
wezentje. Voor zijn inzet kreeg hij 1
oktober de gouden eremedaille van
de landbouwuniversiteit in het
Poolse Warschau. Daarmee is hij de
eerste buitenlander die deze eer te
beurt valt.
Van de Vrie doorbrak nog een
traditie in Warschau. Hij was tevens
de eerste buitenlander die op de
universiteit een inaugurele rede
hield. De titel laat zich raden: 'New
tendencies in pestmanagement in
horticulture' (Nieuwe denkbeelden
over plaagbestrijding in de
tuinbouw).
W. van de Vrie, een mijtkenner bij uitstek (foto Willem Mieras