Scholeksters j ZATERDAG 22 SEPTEMBER 1990 Broedparen Snavel Hoge leeftijd r/ week-in Zwartwitte zwervers en stamgasten Nederland telt een groot aantal diersoorten dat slechts kan overleven bij de gratie van een beschermd landschap en een goed natuurbeheer. Tijdens de week van het landschap van zaterdag 22 tot en met zondag 30 september is in elke provincies een diersoort uitgekozen, die zonder zijn landschap niet zou kunnen overleven en daarom extra aandacht vraagt. Ook is in iedere provincie een natuurgebied opengesteld, waar een voor die regio kenmerkende diersoort thuis hoort. In Zeeland zet de stichting Het Zeeuwse Landschap de scholekster en het nieuwe natuurgebied op Neeltje Jans centraal. In de dependance van de Delta Expo is een tentoonstelling ingericht en wordt een diaserie vertoond. Andere activiteiten: geleide wandeling, fietstocht naar inlagen, strandwandeling voor kinderen. Een portret van de scholekster. Een rake typering van de scholekster geeft - het kan bijna niet missen - Jac. P. Thijsse in zijn album De Blonde Dui nen. „De allergrootste schreeuwer van de zeereep is de scholekster of bonte piet. Die heeft zijn nest ergens tegen een duinhel ling en als hij je heel in de verte ziet aanko men dan schommelt hij stiekem van zijn eieren af, loopt een eind verscholen tussen de helm en komt dan ineens met ijselijk misbaar tevoorschijn. Hij vliegt regel recht op je aan, zodat je gaat vrezen, dat hij zijn harde, lange, rode snavel regel recht in je oog zal boren. Maar op het laat ste moment gaat hij opzij en krijst je een oor doof. Dan is hij tevreden en dan gaat hij een eindje verder op het zand zitten, net alsof hij daar zijn nest heeft en ver kneukelt zich als je je laat bedotten." Die omschrijving roept eigen herinnerin gen op. De dagelijkse trimronde door de polders benoorden Goes wordt jarenlang in april abrupt verstoord. Vrijwel steeds op dezelfde plaats, in de buurt van het Goese Sas, duiken zonder waarschuwing woedende vogels op. Luidt en schel klinkt hun te-piet, piet en piettepiet. Ze gedragen zich als kamikaze-piloten, met de niets vermoedende jogger als doelwit. Een van de twee zwartwitte dieren voert op de ak ker een perfecte show op, door met een verfomfaaide vleugel voor aangeschoten vliegtuig te spelen. De vogels trekken zich pas terug als de mens met een tussen- sprint flinke afstand heeft genomen. Het signaal is duidelijk: broedseizoen. Dat be tekent enkele weken een andere route ne men. Er zijn maar weinig echte Zeeuwen die de scholekster niet kennen. Met zijn zwart witte verenkleed en felrode snavel is het dier moeilijk over het hoofd te zien. En wie de aanwezigheid dreigt te negeren, wordt door de scholekster luid tot orde geroe pen. Niet voor niets is er een Zeeuwse naam voor de haematopus ostralaegus: zeelieven. Daar zit een zekere waardering voor de vogel in opgesloten. Dat is ver klaarbaar. Het is een mooi, kleurrijk dier, dat geen economische schade veroor zaakt en dus in de ogen van de oer-Zeeu- wen liefkozend besproken mag worden. Zee-ekster wordt in het dialect ook nog ge bruikt, maar die benaming is misleidend. De scholekster heeft geen enkele familiale band met de zangvogel die ekster heet. De enige overeenkomst zijn de kleuren van de veren en daar houdt het mee op. De scholekster is geen exclusief Hollandse vogel. Hij komt wereldwijd voor. overwe gend in zoute milieus. Volgens Jan-Willem Vergeer, vogelaar te Middelburg, is het aardige van de scholek ster dat hij op verschillende manieren van het Deltagebied gebruik maakt. „De ene manier is wat spectaculairder dan de an dere." De scholekster is het hele jaar in Zuidwest-Nederland aanwezig. Als per manente bewoner, als zomergast, als over winteraar, als doortrekker, als broedvo- gel. De Delta vervult als overwinterings- gebied een zeer belangrijke functie. In de zone tussen eb en vloed, het intergetijde- gebied, proberen dan gemiddeld 100.000 vogels (er zijn ooit 150.000 dieren geteld) te overleven. Met een zo laag mogelijk ener gieverbruik in korte tijd zoveel mogelijk voedsel, voornamelijk schelpdieren, zien te bemachtigen. In West-Europa en Noordwest-Afrika wo nen 's-winters in totaal 715.000 scholek sters; de Delta is een onmisbare schakel. In Nederland is de Waddenzee het groot ste overwinteringsgebied. Er verblijven daar gemiddeld zo'n 200.000 scholeksters. Een groot deel is afkomstig uit noordelij ke streken (Scandinavië, Noordwest-Rus land). De scholeksters in de Delta komen voornamelijk uit Nederland zelf. In het he le land broeden 70.000 paar, tot in Lim burg en de Achterhoek toe. De scholek ster beperkt zich in Nederland allang niet meer tot de zeereep, maar is via de uiter waarden langs de grote rivieren steeds verder oostwaarts getrokken. Dat wil zeg gen: alleen om te broeden, want vanaf eind juli trekken de meesten richting Del ta. De Oosterschelde fungeert er als be langrijkste overwinteringsgebied; daar zijn meerdere keren 100.000 scholeksters geteld. De belangstelling voor de Oosterschelde is gemakkelijk te verklaren. Het is een groot gebied met veel voedsel - als het tenminste door de mens niet is weggevist - en naar verhouding veel rust. Mossels en kokkels zijn de voornaamste voedselbron nen. De periode om te fourageren is erg kort: slechts een uur na afgaand water. Het is daarom erg belangrijk dat de dich theden aan schelpdieren zo hoog mogelijk zijn. De vogels hebben maar weinig tijd om voldoende vetvoorraad voor de winter en de trek te kunnen opbouwen. Als er niet naar voedsel wordt gezocht zijn de scholeksters op de zogeheten hoogwater- vluchtplaatsen (HVP's) te vinden; de ho ger gelegen schorren en de inlagen achter de zeedijk. Belangrijke HVP's langs de Oosterschelde zijn onder meer de Flaau- wersinlaag op Schouwen (goed voor ruim 10.000 scholeksters), het schor bij Ratte- kaai en de Neeltje Jansplaat. De plekken om te overtijen liggen zo dicht mogelijk bij de waterlijn. Dat spaart energie. Wanneer er sprake is van een strenge win ter, stijgt het aantal scholeksters in Zuid- west-Nederland. Er vinden vogel-rushes plaats: overwinteraars uit de koudere Waddenzee trekken zuidwaarts, waar het doorgaans enkele graden warmer is. Meestal zijn de omstandigheden in de Del ta dan ook niet geweldig en hebben de vaste bewoners zelf al moeite genoeg aan eten te komen. De hongerige Waddenzee vogels moeten daardoor nog verder naar het zuiden afzakken, tot in Bretagne. Scholeksters doen dat niet graag. Het zijn geen lange afstandstrekkers zoals bijvoor beeld de rosse grutto en de kanoetstrand- loper, die voortdurend tussen noord en zuid over de aardbol razen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat strenge winters flink wat slachtoffers veroorzaken. Alleen al langs de kust van Schouwen-Duiveland zijn in de winters van '85/86/87 ruim 3.100 dode scholeksters gevonden. Het totale sterftecijfer ligt gegarandeerd aanzienlijk hoger; veel dode vogels worden niet opge spoord. Tussen maart en augustus is de hoeveel heid scholeksters in de Delta veel geringer dan in de winter. Het aantal broedparen ligt tussen 5.000 en 8.000. Ze zijn kennelijk gehecht aan Nederland. In Vlaanderen komen hooguit 500 broedparen voor. De dieren die in Zeeland broeden blijven doorgaans hun hele leven in de Delta wo nen. Daarnaast zijn er circa 15.000 zomer gasten, vooral jongere vogels die nog niet aan broeden toe zijn. De scholeksters doen er vier tot vijf j aar over om volwassen te worden. Jan-Willem Vergeer vertelt dat vochtig weiland een favoriete broedbio- toop van de scholekster is. „Zout of zoet maakt dan niet uit, als er maar genoeg wormen en insecten zijn. Die vormen 's-zo- mers het voornaamste voedsel." Zeker in een provincie als Zeeland is door ruilverkavelingen veel weiland verdwe nen en dat is mede een verklaring voor het landinwaarts verhuizen om te broeden. De dieren hebben dan meer ruimte nodig dan in de wintertijd. In een weidegebied als de Yerseke Moer is de gemiddelde dichtheid 30 broedpaar per 100 hectare. Het nest van de scholekster is een kuiltje met wat halmen en schelpen en soms hele maal kaal. Meestal worden drie of vier eie ren gelegd. Ze hebben een zandkleurige ondergrond, met donkere vlekken, stre pen en punten. Scholeksters maken ook wel een nest op dampalen, in knotbomen en - de meer geciviliceerde types - op plat te daken van gebouwen. In april worden de eerste eieren gevonden. Belangrijk voordeel is dat de weilanden dan al voor de eerste keer gemaaid zijn, zodat er min der beschadiging van nesten optreedt. 's-Winters is in de weilanden weinig eet baars te vinden. Vandaar het beroep op de schelpdieren in het intergetijdegebied. De scholeksters tonen zich kieskeurig. Een deel voedt zich overwegend met kokkels, een ander deel geeft de voorkeur aan mos sels. Sommigen, maar dat is een minder heid, preferen nonnetjesschelpen. Wie wat nuttigt, kunnen kenners waarnemen door op de snavelvorm te letten. De jonge bees ten beginnen met een puntige snavel, waarmee heel handig wormen kunnen worden opgediept. Daarna ontwikkelt de jeugdige scholekster zich tot een voedsel- specialist, waarbij elke vogel zijn eigen voedselterritorium heeft. De snavel van de scholekster bestaat uit een been, met daarover een hoornmassa die vrij snel groeit. Door te fourageren krijgt de snavel een bepaalde vorm, die wordt bepaald door de soort voedsel. Er zijn hamers en beitels. Scholeksters met een hamervormige snavel - een stompe voorkant - hakken schelpdieren kapot. De dieren met een beitelvormige snavel - een halfronde voorkant - steken de sluit spier van een schelpdier door, waardoor de schelp open blijft staan. Om het nog wat ingewikkelder te maken: er zijn ook scholeksters met een combinatie van een hamer- en beitelsnavel. Door onderzoek is vastgesteld dat de snavelvorm nauw sa menhangt met de keuze van het voedsel. Wanneer een scholekster enige tijd van voedsel verstoken blijft, is de kans op ver groeiing groot. Het aantal scholeksters neemt de laatste jaren toe. Jan-Willem Vergeer schrijft dat toe aan de manier waarop met het weiland wordt omgesprongen: het maaien voor de eieren gelegd worden. Ook de versprei ding landinwaarts speelt een rol. De scho lekster is bovendien, in tegenstelling tot grutto en kemphaan, niet een echt kriti sche weidevogel. Hij hoeft niet perse nat te, zilte graslanden beschikbaar te heb ben. Vogelaar Vergeer: „De scholekster het best goed doet. Dat wil niet zeggen dat de populatie daarom naar beneden ge bracht moet worden. Het is onzin om de toename van de vogels in te perken. Er is geen enkel argument voor. De scholekster is geen schadelijke vogel. De Oosterschel de is niet behouden om de kokkelvissers te onderhouden, maar om het natuurlijk proces zijn gang te laten gaan. De toena me van de scholekster is daar onderdeel van. En we weten helemaal niet of het beest er 100 jaar geleden in meer of minde re mate was. Het zou me niks verbazen als sprake is van herstel van een eerdere toe stand." Scholeksters kunnen naar vogelnormen oud worden. Leeftijden boven tien jaar zijn normaal, zoals uit ringonderzoek is gebleken. In de Delta zijn scholeksters ge vonden die ouder dan 20 jaar waren en dat is een hoge leeftijd. Als een scholekster het eerste jaar en de eerste winter over leeft, dan is er een behoorlijke kans dat hij ouder dan tien jaar wordt, meldt Jan-Wil lem Vergeer. Van wilde avonturen houdt het dier niet. Als ze eenmaal een territo rium gevonden hebben, blijven ze daar het liefst hangen. Dat geldt zowel voor de broedplaats als voor het overwinterings gebied. In Zeeuwsch-Vlaanderen is op de zelfde plaats jarenlang hetzelfde broed- koppel waargenomen; opvallend doordat een van de dieren een albino was. Plaatstrouw noemt Jan-Willem Vergeer een 'ingebouwd ideaalbeginsel'waar lang niet alle dieren aan toe komen. „Als je broed op een opgespoten gebied, waar een jaar later een fabriek staat, dan moet je wel een ander plekje zoeken. In de meeu wenkolonie op Schouwen broeden al jaren enkele paren scholeksters tussen duizen den meeuwen. Vermoedelijk zal er nooit een jong groot worden, maar het zegt iets over de plaatstrouw: dit is mijn plek." Ver geer geeft aan dat scholeksters 'verschrik kelijk fel' zijn als ze mogelijke aanvallers van hun broedgebied bespeuren. Zonodig attaqueert een hele club tegelijk de vij and. „De combinatie van felle kleuren, enorme herrie en de manier van vliegen, maakt ze weerbaar. Beesten als zilver meeuwen zijn daar gevoelig voor." Agressie is duidelijk in het leefpatroon van de scholekster verweven. Soms kan het dier het niet nalaten nesten van ande re vogels te beschadigen. Zo is geconsta teerd dat ze nesten van dwergsterns mo lesteerden. Jan-Willem Vergeer tekent aan dat de scholeksters onderling gevoel voor sociale verhoudingen vertonen. „An ders zouden ze niet in grote groepen kun nen samenleven. En door de manier van voedselzoeken is het dier wel verplicht in grote groepen te leven, zowel tijdens het fourageren als het overtijen. Ze hebben trucs verzonnen om de agressie onderling in toom te houden. Een vogel die de kop in de veren steekt, maakt een verzoenings- gebaar." Vertegenwoordigd door de Zeeuwse Mi lieu Federatie heeft de scholekster recent tevergeefs bij de Raad van State aan dacht gevraagd voor de voedselbelangen. Die komen door de toename van de natio nale kokkel visvloot de laatste jaren meer en meer in de knel. In de kokkels is goud te verdienen, dus proberen de vissers steeds meer van deze schelpdieren uit vooral de Oosterschelde te halen. Het betekent dat er voor de scholeksters in najaar en winter steeds minder kokkels overblijven. Nu is dat extra actueel, omdat er door natuurlij ke omstandigheden en overbevissing erg weinig kokkels zijn. Vandaar het beroep op de Raad van State om de visserij aan banden te leggen. De eonomische belan gen zijn echter boven de overlevingskan sen van de scholekster gesteld. De vogels kunnen niet naar elders uitwij ken. Dat heeft alles te maken met de plaatstrouw. Elk jaar keert een bepaald beest naar een bepaald gedeelte van de Oosterschelde terug. Er wordt terreinken nis opgebouwd. Is een kokkelbank leegge vist, dan moet een scholekster naar een vreemd gedeelte gaan en mogelijk op een niet bekende voedselbron overstappen. Maar de andere stek is al bezet en dat houdt in: vechten om een plaatsje. Een vo gel zal niet gauw naar elders vertrekken, omdat dit vaak de dood tot gevolg heeft. Als er een strenge winter komt, houden de vogelaars rekening met een sterfte die kan oplopen tot boven 10.000 scholeksters. En daar hebben menselijke activiteiten dan in belangrijke mate toe bijgedragen. Rinus Antonisse

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1990 | | pagina 29