PZC Arie Kauffman brengt rust in de KNAU week-in Tour de France is een ziekte 32 ZATERDAG 14 JULI 1990 Tor en Koomen Lachen Ongeluk Naar de kant Niks mooiers Infiltrant ►r f r Ze zijn er weer bijna allemaal. Ook degenen die vorig jaar riepen dat ze er nooit meer naartoe zouden gaan. Want de Tour de France is een ziekte. Wie het wielercircus van nabij heeft gevolgd, komt terug. Keer op keer. Gerard Koel, chauffeur van de radio-équipe van de NOS, rijdt dit jaar voor de twintigste keer in de hete adem van het peloton. „Voor een wielergek bestaat er niets mooiers." Gerard Koel: „Ik ben een bevoorrecht mens" (foto Cor Vos) Opstaan met hoofdpijn, met hoofdpijn naar bed Het is er altijd heet, lijkt het wel. Zoals de weg er altijd stoffig is en de wind hard en droog, 's Ochtends ben je met hoofdpijn opgestaan en 's avonds ga je met hoofdpijn naar bed. Wat niet zozeer aan de eeuwig knarsende krekels ligt als wel aan het feit dat je veel te ongeregeld eet. In de auto waarin je 23 dagen achter elkaar gemiddeld 10 uur zit, is het oven heet. Door de brommende radio af en toe een krassende stem. „Trois hommes se sont échappés, le numéro vingt-six, le nu méro soixante-deux..." Van opwinding in de volgauto is geen sprake. Kansloze renners. De chauffeur geeft een ietsje meer gas en de naald van kilometerteller kruipt langzaam naar de vijftig. „Waar zitten we?" geeuwt iemand. „Op de helft" zegt de chauffeur. „Pff', zucht iedereen zich het zweet van de wan gen boenend. Wie wil de Tour de France volgen? Het aantal mensen dat deze vraag negatief beantwoordt is te verwaarlozen. Toen Piet Theys, de bij zijn overlijden al legen darische verslaggever van de Belgische radio en televisie, in 1962 voor het eerst achter de Ronde aan reed, verbaasde hij zich hooglijk over die interesse. En schreef er een stukje over. „Is uw koffer gepakt?", vroeg hij de aspirant-Volgers. „Goed. Gooi nu de helft eruit, neem dan een kleinere koffer en kom mee. Aangezien er geen kof fers op het dak mogen in de Ronde, aange zien er vier inzittenden zijn met ieder een koffer, aangezien de wagen niet overladen mag zijn, vooral met het oog op de cols, gaan we elke morgen de bestelwagen zoe ken waarin de koffers de rit zullen meema ken en gaan we elke avond diezelfde be stelwagen zoeken in de ontelbare straten van een wildvreemde stad om te kunnen beschikken over onze tandenborstel en onze pyjama..." Maar het kan nog erger. Nogmaals Theys: „Iedereen vraagt zich af waar de renners toch zijn. Eén feit staat vast: ze zijn er. Er gens achteraan, onbenullig en nagenoeg onzichtbaar in de kilometers lange gemo toriseerde slang die over Frankrijks smal le wegen kronkelt. Allerlei geruchten en berichten doen de ronde. Er is een volger per motor die de renners heeft gezien. Hij is de held van de dag. Een actiecomité wordt samengesteld om hem 's avonds hulde te brengen." Gerard Koel moet lachen om het verhaal. Het klopt wel ongeveer. En toch, toch zit hij dit jaar alweer voor de twintigste keer in de Ronde. „Ik heb wel momenten gehad dat ik dacht: nou is het mooi geweest. Tuurlijk, dat heeft iedereen. Een paar saaie etappes, ruzietjes in de auto, beetje ziek... Ach, je komt in zo'n maand altijd wel iets tegen. Maar dat ben je - als je thuis bent - zo weer vergeten. Ik zou me geen raad weten als ik niet meer naar de Tour zou kunnen. Ik ben en blijf een wieler- man." Hij werd 'Koeltje' genoemd. Een klein Amsterdams lefgozertje uit de Kinker- buurt, dat ongemeen hard kon fietsen. Wat hij aan kracht te kort kwam compen seerde hij met souplesse. Als de concur renten de ketting al hoog en breed het op Grote Mes hadden gelegd, peddelde 'Koeltje' nog mee op het kleine binnen blad. Als amateur was hij op de baan bijna overslaanbaar. Er was een jaar (1963) dat hij alle afvalwedstrijden won waaraan hij deelnam. In 1964, op de Olympische Spe len van Tokyo, won hij samen met Cor Schuuring, Henk Cornelisse en Jaap Oud- kerk een bronzen medaille op de ploeg achtervolging. „Mijn grootste succes." Als professional werd Gerard Koel vooral bekend als zesdaagse-coureur. Toen hij in ,1973 met fietsen stopte, had hij er 56 gere den. De meeste met Piet de Wit. Koel (49 jaar nu): „Ik zat toen 's zomers al in de Tour de France. Martijn Lindenberg had mij gevraagd chauffeur te worden voor de NOS. In 1971 was dat. Ik kende Martijn al lang. Hij was gek van het cyclisme. Toen ik nieuweling was, scharrelde hij al rond tussen de coureurs. Hij was toen hog ka beldrager bij de televisie. Martijn heeft een fantastische carrière gemaakt. Hij is nu televsie-regisseur van alle belangrijke sportwedstrijden." Reed Koel het eerste jaar de televisie ploeg; een jaar later waren het de radio mensen die bij hem in de auto zaten. Een voorrecht, vindt hij. Twee van die radio mensen immers waren George Tor en Theo Koomen. Beiden in 1984 overleden en - aldus Koel - „de grootste kampioenen die ik ooit heb meegemaakt." Hij heeft al le respect voor de huidige generatie radio makers „maar dat waren me er twee... Die jongens stonden echt voor niets. Alle ver halen die over"ze worden verteld zijn waar. Zelfs de verhalen die niet waar zijn. Wat die voor een stunts hebben uitgehaald." Twee uur lang wordt er vervolgens over niets anders gesproken dan over het duo Tor/Koomen. 'Wonderlijke vogels' die 'Radio Tour' maakten tot wat het nu is. „We begonnen met één autootje. Die had Tor helemaal vol gezet met antennes. D'r was er eentje bij, die was twintig meter lang. Die moesten we steeds weer in- en uitschuiven. Was-ie net uitgeschoven, kwamen er geen renners. Omdat het tem po was stilgevallen of zoiets. Maar Koom en maar ratelen hè. Begon-ie te kletsen over ruisende bergbeken, bloeiende pere laars en overvliegende ganzewaaiers. Net zo lang tot de renners in zicht kwamen." Of niet natuurlijk. Koel: „Dat gebeurde ook. Theo zat nergens mee. Ik heb 'm er wel eens op aangevallen. 'Theo dat kan je toch niet maken?' Stond hij in een dorpje een verslag van de doorkomst van de Tour te maken terwijl er geen coureur te beken nen viel. En Theo maar loeien. Oooooooh, aaaaaah, Eddy Merckx op kop, maar wie zie ik daar... néé, ja, jaaaa, ja hoor, Tino Tabak de blonde Bataaf, heel brutaal, zo maar naast Merckx... Dat deed-ie rustig. Als-ie even geen tekst had zei-ie gewoon dat de mensen nu even niks zouden horen omdat ze een tunnel in reden. Geen tunnel te zien natuurlijk. Een fenomeen, Theo." Met wie je ook buiten het wielrennen om 'ongelooflijk' kon lachen. Koel heeft nog bandjes van Koomens befaamde Tour de France-preken. Een half uurtje voordat Radio Tour begon, controleerden Tor en Koomen de verbinding met Hilversum en van lieverlee werden die tests steeds uit bundiger. Koomen, oud priesterstudent, leefde zich vanaf de buddy-seat achter de rug van motorrijder Raymond Nackaerts in die minuten volkomen uit. Beluisterd en gadegeslagen door een steeds groter wordend peloton belangstellenden. Ci taat uit een van die in het geniep opgeno men bandjes: „Raymond, blijf hier even staan want ik heb de indruk dat dat vliegtuig wat ver weg is en dat de wat minder gelovigen mij minder goed kunnen horen. Ik zing hen nu toe. „Credo, in excelsis Deo, sursum cor- da, tutie is caputti, rolie e mopsie, dames en heren, parochianen, ik zou u veel willen zeggen, maar ik voel mij zo klein onder dit heelal, ik ben zo ondersteboven van deze Provence en als ik mijzelve zie in de zilve ren knop op het hoofd van Raymond, mijn motorbestuurder, dan zie ik me zo onwe zenlijk klein met dat witte kapje en dat neusje, 't neusje kleiner dan normaal. Hoe is het mogelijk, ik zie mij onder die blauwe Hemel en ik kijk naar de Here en ik zeg tegen Hem: Hoe is het mogelijk Heer, dat wij in de Tour-karavaan, uw parochianen, nauwelijks meer in u geloven. Dat wij den ken dat de lavendel zomaar groeit. En ik vraag u parochianen, waar denk je dat de lavendel van groeit? Zomaar? Ja, me neus! En m'n neus is dik genoeg, dat weet u. Kom nou toch! Lavendel moet toch opge groeid worden, opgebloeid worden." Gerard Koel, zich de tranen uit de ogen wrijvend: „En zo ging-ie maar door. Op de band is het al mooi, maar als je 'm bezig zag, viel je écht om van het lachen. Armen wijd, benen wijd. Al stonden er tiendui zend vreemden om hem heen, Theo ging helemaal uit zijn dak. Het kon hem geen barst schelen wat de mensen dachten. Hij genoot fantastisch van dat werk. Niks en niemand kon hem tegenhouden." Zelfs geen auto-ongeluk. In de Ronde van 1975 schoof de gehuurde Peugeot van Ge rard Koel dwars van de Joux Plane, rolde een paar keer om en kwam in een alpen weide op z'n kop tot stilstand. Koel: „Twee jongens van de TROS, die bij ons zaten, hadden niets, ik had een wond aan mijn arm en Theo... ja die had geloof ik een gescheurde nagel. Maar daar maakte hij misbaar over. Ik denk dat hij dacht, dat hij ter plaatse dood zou gaan. In het zie kenhuis hebben ze er toen voor een dub beltje jodium en een pleister op gedaan. Dat was alles." De arm van Koel moest gehecht worden. „Er hing wat bindweefsel naar buiten. Maar dat had ik als coureur wel meer mee gemaakt. Begint die dokter wat weefsel weg te knippen. Dat deed wel pijn, maar dan ben ik zo iemand die denkt: dood of de gladiolen, maar ik geef geen kik. Komt Theo naar me toe. 'Valt allemaal best mee Koeltje, bij mij was het ook zo gepiept' Ziet-ie waarmee de dokter bezig is. Hij kon nog net drie stappen doen naar het raam en daar is-ie toen flauw gevallen." Maar wel de finish-reportage verzorgen Koel; „Daarvoor week alles. Al had hij het vanuit een invalidekarretje moeten doen George Tor was net zo. Maar die had de makke dat hij niets om wielrennen gaf Het ging er George vooral om dat hij van uit een dorpje in de Pyreneeën via een au to-accu, een draagbare radio en de tele foon van de plaatselijke slager, verbin ding kreeg met Hilversum. Dat was zijn kick. Dat er straks ook nog een paar wiel renners langs zouden komen, dat kon hem in wezen geen barst schelen. Theo begreep daar niks van. Die kon zich daar ontzet tend kwaad over maken. Ze zullen wat heibel hebben gehad, die twee. Scholden ze mekaar echt uit voor rotte vis. En daar zat ik dan tussen. Maar 's avonds was het weer over. Ze hadden geweldig respect voor eikaars professionaliteit. Ruzies duurden nooit lang." Dat schijnt nu anders te zijn. Jorrit Jor- ritsma bijvoorbeeld lijkt weinig geliefd bij de rest van de radioploeg. Gerard Koel: „Ach, Jorrit is Jorrit. Ik heb geen proble men met hem. Ik doe mijn werk. Ik ben niet ingehuurd om me te bemoeien met onderlinge irritaties. Daar hou ik me bui ten. Ik ben chauffeur en het is mijn taak de mannen hun werk te laten doen. Dat is al moeilijk genoeg. Je moet de hele dag ont zettend op je qui vive zijn." Vooral in afdalingen, als de coureurs bij tijd en wijle met 100 kilometer per uur naar beneden ijlen. Gerard Koel: „Toch moetje dat weer niet al te veel overdrijven ook. Verhalen als zouden renners sneller naar beneden gaan dan auto's zijn in de meeste gevallen niet waar. Ik heb het ten minste niet vaak meegemaakt. Ik kan me maar één keer herinneren dat we naar de kant moesten. Dat was in 1975 in de afda ling van de Col d'Alios. Eddy Merckx ging toen zo ontzettend hard dat we niet vóór hem konden blijven. Later, in de klim naar Pra-Loup, kon hij toen plotseling geen trap meer geven. Ging Thevenet hem voorbij. Een drama. Maar die afdaling ver geet ik nooit meer." Toch zijn het niet z'n mooiste herinnerin gen, de berg-etappes. Gerard Koel: „Nee. Ik weet dat voor bijna iedere volger de be klimmingen van de cols de hoogtepunten zijn. Voor mij niet. Ik vind het te veel een specialisme. Ik houd meer van het pure hardfietsen. Zoetemelk die zijn gele trui aan Johan de Muynck dreigt te verliezen - dat was in 1981 - en de Raleighs die tussen de Galibier en de Madeleine de zaken dan even recht zetten. Met Van der Velde, Oos terbosch, Lubberding, Leo van Vliet, Kne- temann... Dat ging met zestig kilometer per uur over die vlakke weg zeg, één voor één op kop. Een fantastisch gezicht." De laatste berichten uit de Ronde van Frankrijk willen dat een journalist geen wielrenner meer ziet en is aangewezen op Radio Tour de France en de televisie. Koel, beslist: „Onzin. Als je renners wilt zien, dan kan dat. Bij een minuut tussen ruimte mag je al tussen de kopgroep en het peloton gaan zitten. Niks ten nadele van de enkele goeie, maar het verbaast me inderdaad dat je onderweg bijna geen Ne derlandse journalist ziet. Die rijden recht streeks van de start naar de finish. Ik kan daar met m'n pèt niet bij, want daardoor ben je aangewezen op wat de renners er na afloop van de etappe zelf van zeggen. En die kunnen flink liegen als ze dat toevallig goed uitkomt." Voor de twintigste keer naar de Tour. Komt er nog een vijfentwintigste keer ook? Gerard Koel: „Als ze me vragen? Waarom niet! Er bestaat voor een wieler gek niks mooiers. Zo'n eindsprint van een volledig peloton - dat vind ik trouwens écht het allermooiste in de wielersport - zo'n eindsprint zie ik vanaf de commen taarposities van de radioverslagevers. Dat is onbeschrijfelijk, weet je dat? Zo'n pak dat met tweehonderd man tegelijk op de meet af stormt. Jan Raas vroeger... Tsjongejonge, wat kon die kerel rammen. Die zag je al op een kilometer afstand voorin zitten. Dat was zo'n persoonlijk heid, daar straalde zo veel van af... Nu is Ludwig mijn favoriet. Ook één bonk spie ren, een reet van jewelste en dijen als eh...als..Echt, alleen voor die eindsprint live, daarom alleen al zou ik elk jaar naar de Tour willen. Ik vind, ik ben een bevoor recht mens." Rob van den Dobbelsteen Toen Arie Kauffman ruim vier jaar geleden in zee ging met de atletiekunie (KNAU), verklaarden insiders hem voor gek. Ex-atlete Ria Stalman vergeleek de atletiekunie zelfs met een slangekuil. „Een waarschuwing die er niet om loog. Wel, misschien heb ik de uitdaging destijds ook enigszins onderschat", bekent Kauffman, die als technisch coördinator vrijwel onmiddellijk botste op een muur van onbegrip en wantrouwen. „Maar dat lag eerder aan de structuur van de bond dan aan mij". Pas toen Kauffman in januari '87 zijn ontslag aanbood, en het KNAU-be- stuur hem bijna smekend aan de broeks pijpen hing, kreeg hij zijn zin. Kauffman keerde op zijn schreden terug, ging voor taan door het leven als technisch direc teur en stippelde een koers uit die tot de dag van vandaag tenminste één vrucht heeft afgeworpen: rust in de tent. „Het is een kwestie van overleg, van samenspel. Als iemand de verantwoordelijkheid draagt, moet hij ook de kans krijgen grip te hebben op het beleid. Ik heb het gevoel dat ik de zaak redelijk onder controle heb". Een prestatie van formaat voor een man die door menigeen werd beschouwd als een infiltrant in de even besloten als starre atletiekgemeenschap; en daarom op geen greintje krediet kon rekenen. „Stel je voor dat je met frisse ideeën op de proppen kwam. Dat was zo'n beetje de teneur toen ik begon. Ik nam destijds geen ontslag om mijn zin door te drijven. Maar achteraf is het wel een probaat pressiemiddel geble ken. De communicatielijnen zijn korter geworden. En het bondsbelang is beter af gestemd op het individuele belang". Vooral dat stokpaardje van Kauffman is niet eenvoudig te berijden, tieten mogen fysiek soepel zijn, op lenigheid van geest zijn ze zelden te betrappen. „Een indivi duele sporter hecht weinig aan het alge meen belang. Hij komt in eerste instantie voor zichzelf op. Als zijn belang strookt met dat van de bond is dat alleen maar meegenomen. Mijn taak is het die twee be langen zo veel als mogelijk op elkaar af te stemmen". Om beide partijen nader tot elkaar te brengen ziet Kauffman veel heil in de op richting van een zogenaamde bondsploeg. „Met zo'n kernploeg wordt het ook voor een sponsor interessant. Frisdrankfabri kant Raak bracht tot eind vorig jaar jaar lijks een half miljoen in het laatje, we heb ben nog altijd geen opvolger. Dat brengt ons niet écht in de problemen, omdat we structurele zaken als personeels- en bouw kosten niet financieren uit de sponsorpot. Maar we missen dat extraatje natuurlijk wel". Met een kernploeg, meent Kauffman, zou Nederland zich hechter kunnen manifes teren in het internationale circuit. „De Sporthilfe in Duitsland is een goed voor beeld. Je moet er alleen wel voor zorgen dat de verenigingen zich kunnen blijven afficheren met hun topatleten. Tijdens de clubcompetitie bijvoorbeeld, die waar borg moet er zijn". Kauffman heeft niets tegen privé-spon- sors, al ligt met dat fenomeen een ver strengeling van belangen op de loer. „E- miel Mellaard, Frans Maas en Erik de ii I m I Arie Kauffman: De KNAU moet eigenlijk als een soort manager functioneren (foto William Hoogteyling) Bruin hebben tot de Spelen van '92 een contract met een eigen sponsor, een stuk of zeven atleten tot het eind van dit sei zoen. De KNAU heeft daar geen moeite mee. Sterker: we hebben de atleten gedu rende de onderhandelingen zelfs bijge staan. Maar als we een bondsploeg heb ben, met een grote, collectieve sponsor, dan maken we het natuurlijk voor de spor ters nog interessanter. Het moet zo zijn dat ze graag willen komen. Hebben ze geen privé-sponsor meer nodig. Dan voor kom je wellicht ook dat eigen belangen de doorslag geven". Het valt atleten vooralsnog ook niet mee het hoofd boven water te houden. „Ze in vesteren nogal wat. Tijd, geld, energie. En ze worden door de maatschappij boven dien als zonderlingen aangemerkt. Zolang de gemeenschap topsport nog altijd niet accepteert als iets volwaardigs, blijft het roeien met de riemen die j e hebt. Toch ben ik wel iets optimistischer dan vroeger. Er is een kentering zichtbaar. De sport zit nu zelfs in een ministersportefeuille. Maar of het klimaat op korte termijn zo drastisch zal veranderen"? Dat tqpsport geen vies meer woord is, maar nog wel met zekere scepsis wordt uitgesproken, staat voor Kauffman bui ten kijf. „Een talent stuit natuurlijk nog altijd op barrières. Zo heeft de studiewet ons al behoorlijk parten gespeeld. Een student moet binnen zes jaar klaar zijn, hem wordt min of meer een maatschappe lijke keuze opgedrongen. Ik weet zeker dat 't de atletiek talenten heeft gekost. Een gek voorbeeld, maar stel dat morgen de dienstplicht wordt teruggebracht van veertien naar twaalf maanden. Dat zou al een slok op een borrel schelen". „Resultaten bepalen de populariteit van elke sport. Daar gaat een enorme werving vanuit. Maar zonder structuur, zonder ba sis, zonder voorwaarden, wordt het voor potentiële toppers onmogelijk te preste ren. Dus hebben ze de bond nodig. De KNAU moet eigenlijk als een soort mana ger functioneren". Martin Donker en Cees Olsthoorn

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1990 | | pagina 32