Bonamia
Ostrea
ZATERDAG 14 JULI 1990
Selectie
Overleven
Kluiten
Legende
Mieke van der Jasit
Het is geen ziekte en ook virus is
het woord niet. Van Bonamia
ostrea is maar weinig bekend,
behalve dat de kwaal platte oesters
omstreeks hun derde verjaardag
naar de andere wereld helpt. Het
ericellige 'dingetje', dat ook de naam
parasiet weer niet helemaal
verdient, legt momenteel de laatste
hand aan het om zeep brengen van de
lonende oestercultuur in de
Grevelingen. Van de vele hectaren
platte Zeeuwse oesters, de lekkerste
van de wereld, is 90 procent besmet.
Niemand weet precies hoe Bonamia
in het Grevelingenbekken is
gekomen, hoe de oester wordt
geinfecteerd en in hoeverre
zuurstofgebrek in het water de
oestermoordenaar behulpzaam is.
Eén ding is zeker: Bonamia doet oude
conflicten oplaaien. Een explosie v<pi
de ziekte krijgt altijd begeleiding
van beschuldigende vingers. De
visserij hekelt de pleziervaart en
andersom, oesterkwekers wijzen
naar het Rijk en vooral ook naar
elkaar.
Structuur
C reuse
week-in
Vervoex en Ostrea, en die zijn nu niet be
paald eikaars beste vriend.
Over de vraag hoe en door wie het Wonder
te gelde moest worden gemaakt, zag het
Rijk zich genoodzaakt tot een arbitraire
opstelling. Daarmee werd de verdeling
van de percelen een zaak van de politiek.
„En daarmee ondoorzichtig en vooral ook
traag". Daarover zijn Verwijs en Scheele
het eens. Om de Grevelingen voor Bona-
mia te behoeden werden quarantaine
maatregelen genomen maar die bleken
onvoldoende. De oesterboeren zagen het
nut er niet van in om hun kotters te ont
smetten als pleziervaartuigen ongehin
derd heen en weer konden varen. Boven
dien sleepten sommige kwekers dezelfde
korren over de Grevelingenbodem, die
even tevoren nog waren gebruikt voor de
creases in de Oosterschelde. Daarnaast
had in Engeland en Ierland Bonamia ook
toegeslagen terwijl daar sinds mensen
heugenis de strengste invoerverboden
golden.
Bonamia kon dus eigenlijk niet wegblij
ven in de Grevelingen en in 1988 was het
zover: de mysterieuze kwaal stak de kop
op. Vorig jaar verwachtten deskundigen
van het Rijks Instituut voor Visserij On
derzoek (RIVO) een aantasting van 20 tot
30 procent in 1990, die zou oplopen tot 90
procent een jaar later. Het proces liep
sneller, al werden ook toen andere calami
teiten bij de berekening buiten beschou
wing gelaten.
De conditie van de oester is een belangrij
ke factor in de Bcmarraza-gevoeligheid.
Ook andere omstandigheden kunnen die
conditie nadelig beinvloeden.
Dr P. Hagel, adjunct-directeur van het RI
VO in IJmuiden, wijt de snelle opmars aan
zuurstofgebrek.
„De Grevelingen is een stilstaand zout
meer met een bodem die nog de vorm
heeft van een getijdewater. Er zitten gro
te, diepe stroomgeulen in, die niet meer
door het stromende water worden onder
houden zoals vroeger. Er ontstaat vanzelf
al een modderige bodem, waar weinig
zuurstof komt. Bovendien hebben we om
standigheden meegemaakt die niet
bevorderlijk zijn voor het leven op de on
derwaterbodems: weinig winter, een
zacht voorjaar, dat werkt grote plankton-
groei in de hand wat weer veel zuurstof
kost. Oesters hebben zuurstofrijk water
nodig, ze raken in een slechte conditie en
Bonamia ziet zijn kans schoon".
Op het moment dat de omstandigheden
gunstiger worden, is het voor de oesters te
laat. Het zijn geen landbouwgewassen die
zich dikwijls kunnen herstellen of die je
opnieuw kunt inzaaien. Als alle oesters de
geest geven, heb je vijf jaar lang niets en
het blijft vooralsnog riskant om opnieuw
te beginnen. Bonamia blijft op de loer lig
gen ook al zou het mogelijk zijn de laatste
oester weg te vissen.
Volgens Hagel is de platte Zeeuwse oester
echter nog niet verloren. „De oester zal ge
woon de weg moeten gaan die het Neder
landse rundvee gegaan is: biologische se
lectie. We weten dat niet alle platte oes
ters gevoelig zijn voor Bonamia, altijd blij
ven er een paar over. Die exemplaren moe
ten we selecteren om ze een cyclus te laten
volbrengen in besmet water. Met het
broed dat niet besmet wordt ga je verder,
net zolang tot je in ongeveer drie cycli een
oester overhoudt die niet vatbaar is. Dat
duurt tien jaar maar je kunt ze dan wel
weer gewoon in de Oosterschelde zaaien".
De oesterkwekers zien de bui al hangen.
Bij een volgende volksverhuizing, van de
Grevelingen naar de Oosterschelde, zal de
politiek ook wel weer een rol voor zichzelf
weggelegd zien. Maar dat is van later zorg.
Hoe overbrugt een oesterkweker tien
jaar? De meningen zijn verdeeld. Bij
Ostrea overweegt de keuze voor de crease
en Vervoex houdt liever vast aan de plat
te. Omdat alles, hoe dan ook, op dezelfde
natte akkers moet gebeuren, zijn beide
partijen de strijdbijl al zo'n beetje aan het
opgraven.
P. K. M. Verwijs, spreekbuis van Vervoex,
ziet het erop neerkomen dat zijn organisa
tie de platte Zeeuwse erdoor zal moeten
slepen. „Geen verstandige kweker die er
over denkt zijn hele hebben en houwen op
die creases te zetten. Degenen die zeggen
dat ze lekkerder worden, hebben in 1962
de boot voorbij laten gaan. Wij hadden on
ze vaste klanten en die wilden we houden,
ook nu weer. De leden van Vervoex heb
ben geïnvesteerd in quarantainemaatre
gelen voor import-oesters en in de weder
opbouw van de kweek in de Grevelingen.
Zo zal het weer gebeuren. De gemeente
Reimerswaal heeft al plannen geopperd
om een quarantainevoorziening te maken
voor import. Tien jaar is natuurlijk te lang
maar ik ben niet pessimistisch: de Zeeuw
se oester blijft bestaan".
De vraag is of bedrijven die zich uitslui
tend op de platte oesters toeleggen, zo
lang het hoofd boven water kunnen hou
den met import. Daarin valt lang zoveel
niet te verdienen. „Om te beginnen zijn er
maar weinig van zulke bedrijven", stelt
Verwijs. Yersekenaren hebben heus wel
geleerd van de geschiedenis. De belang
rijkste les: je moetje bonen niet onder één
hoed leggen. De meeste oesterkwekers
doen er mosselen bij; kreeften, kokkels en
ook wel creuses. Differentiëren is het de
vies, al vanaf de tijd dat onze grootvaders
in de oesters gingen".
S. P. C. Verwijs (in de oesters kom je opval
lend veel Verwijzen tegen), directeur van
oesterbedrijf De Eensgezindheid, is zo'n
kweker die zich uitsluitend toelegt op
platte oesters. Maar ook zijn bedrijf zal
door Bonamia niet met de ondergang wor
den bedreigd. Onder het motto Steek je
duiten in de kluiten' begon zijn vader al
met boomgaardjes in te steken van geld
dat hij in de oesters verdiende. De Eensge
zindheid exploiteert nu naast de percelen
in de Grevelingen, ook nog 20 hectare
boomgaard, zeventig procent peren en de
rest appelen.
„We zijn natuurlijk ook niet gek. Toen
twee jaar geleden Bonamia toesloeg, heb
ben we snel drie, vier bunder appelen in
gestoken. Nieuwe rassen, die het goed
doen op de markt. Alle mensen die bij ons
in de oesters werken en die niet nodig zijn
om de markt van import-oesters te voor
zien, kunnen in het fruit aan de gang. Ik
geloof niet dat er iemand in Yerseke zon
der werk hoeft te komen". Ook deze Ver
wijs blijft geloven in de platte Zeeuwse
oester. „In wonderen geloof ik niet maar ik
heb er zeker wat inspanningen voor over
om de zaak overeind te houden. Ik heb een
zoon van 22 in de zaak, dus doe ik het niet
voor niets."
Scheele is minder optimistisch. Hij
spreekt van 'zwarte dagen voor Yerseke'.
Al ziet hij nog een goed alternatief in de
creuses', die schelpen zijn ook niet één,
twee, drie groot. Ostrea vestigde een
beetje hoop op proeven in de Grevelingen.
Met hangcultures en extra verwarmde
kweekbekkens proberen de oesterboeren
Bonamia voor te zijn. Maar ook de oesters
in die proefprojecten zijn al voor 30 pro
cent het slachtoffer van de kwaal gewor
den.
Bij het RIVO begint de mening post te
vatten dat niet de Zeeuwse oester, maar
de Grevelingen, moet worden afgeschre
ven voor de economisch haalbare teelt.
Wonderen, dat is bekend, zijn vluchtig. Ze
herhalen zich zelden en er blijft weinig
méér over dan een legende. Een legende
mogen de platte Zeeuwse oesters niet wor
den. Ze zullen moeten overleven op hun
eigen plaats: de Oosterschelde.
De Grevelingen, ten dode opgeschreven? (foto Wim Riemens)
De oestermoordenaar
zaait dood en verderf
Yerseke, onrust of gelatenheid? (fotografie Wim Riemens)
Een oester leidt een ingewikkeld leven.
Het beestje begint als zaadje, een
klein bolletje. Al snel wordt het een
schelpje, broed, waaraan nog weinig te
zien valt. De oester is dan voor enkele ja
ren een mannetje. Gemiddeld in zijn der
de jaar, maar het kan nogal verschillen,
wordt de oester een vrouwtje. Het schelp
dier maakt dan eicellen, die binnenska
mers kunnen worden bevrucht omdat het
beest naderhand weer vrolijk in een man
netje verandert. Op het moment dat oes
ters vrouwtjes zijn, slaat Bonamia toe.
Het eéncellig organisme nestelt zich op de
plaats waar de oester juist eicellen aan het
maken is. De conditie loopt sterk achter
uit en de oester sterft af. De vijfde verjaar
dag, het tijdstip waarop hij geconsumeerd
had moeten worden, haalt de aangetaste
oester niet en de oesterboeren kunnen die
dikke twee gulden die ze voor de schelp
gemiddeld krijgen, wel vergeten.
Minstens zo ingewikkeld als het oesterle
ven is de structuur waarin het bestaan
van de Yersekse oesterboeren is georgani
seerd. Tot het begin van de jaren zestig
waren er in Yerseke, en ook in Bruinisse,
meer dan honderd ondernemers die hun
brood geheel of gedeeltelijk in de oesters
verdienden. Pas in de vorige eeuw gingen
de Yersekse boeren hun terreinen verleg
gen naar de andere kant van de dijk. Niet
bepaald uit weelde want een groot deel
van de grond rondom het dorp is slechts
geschikt als weiland. De exploitatie van
de Oosterschelde als voedingsbodem voor
oesters, mosselen en kokkels luidde gou
den tijden in. Velen zagen kans om rijk te
worden. In de strenge winter van 1962 viel
voor de meesten het doek: de oestervoor-
raad vroor dood en dat was dat voor de
platte oester.
De meeste kwekers legden zich erbij neer.
Het feit dat het Rijk een Deltaschaderege
ling had afgekondigd was daaraan debet.
De Oosterschelde zou dichtgaan en de
Staat zou de oesterboeren schadeloos
stellen. Tien kwekers verkozen tegen de
stroom in te roeien. Ze hadden jarenlangé
relaties met binnen- en buitenlandse afne
mers, die met import-oesters genoegen
moesten nemen terwijl Vervoex - de club
waarin de tien zich verenigden - een nieu
we cyclus opzette in de Oosterschelde.
Met de natuurbeschermers sloot Vervoex
de rijen om het getij in de zoute zeearm te
houden. Dat lukte, maar al snel kwam de
volgende klap: een Bonamia-explosie in
1982.
Omstreeks dezelfde tijd openbaarde zich
het Wonder van de Grevelingen.
Op de bodem van het afgesloten Grevelin
genbekken bleek de Zeeuwse oester pri
ma te gedijen. Er leek geen vuiltje aan de
lucht: de Grevelingen was Bonamia-vrij
en de voortzetting van de oestercultuur
leek een kwestie van de akkers verplaat
sen. De oesterboeren, inmiddels bedreven
in de lobby, pleitten nog even voor een
zoute Grevelingen maar dat was snel be
slecht. Alleen vond Vervoex plotseling an
dere kapers op de kust: de zonen van voor
malige oesterboeren die zich ook wel in de
weerschijn van het Wonder wilden war
men.
Inmiddels was er een vreemde eend in de
bijt gekomen: De Japanse oester, Bona
mia-ongevoeligwaarvoor al snel de naam
creuse gevonden werd. Deze variant doet
er maar drie jaar over om consumptiege-
reed te raken en kan op de oude percelen
in de Oosterschelde worden gekweekt.
Eén nadeel heeft de creuse wel: met de
smaak is de oesterwereld niet onverdeeld
gelukkig.
„Niet te eten", zegt P. K. M. Verwijs, voor
zitter van Vervoex. „Best lekker, nu hij
verzeeuwst is in onze wateren", vindt M.
Scheele, voorzitter van de Vereniging ter
Bevordering van de Oesterteelt Ostrea.
En daarmee komt een gevoelig stukje van
de structuur bloot te liggen: er zijn in de
kleine oesterwereld twee verenigingen,