PZC Op de Roefex kun je snel onderuit gaan Europese luchtvaart nerveus naar 1992 EINDE MYTHE VAN NIET TE VERWENNEN BABY'S varia WOENSDAG 25 OKTOBER 1989 OLIETERMIJN MARKT ROTTERDAM Papieren handel Olie-ader Beperkingen Onzin TS Strategie Genetisch Af ega-ca rri e rs Samenwerking Kleintjes Olie-opslag en -raffinage in het Rotterdamse havengebied. (Door Hans Roodenburg De Rotterdamse olietermijn- markt is, zeker in het begin, niet bedoeld voor particuliere be leggers en speculanten die een gok je willen wagen. „Je moet de han del en de markt kennen. Een toe loop van het grote publiek, zoals we de laatste jaren gezien hebben op de aandelen en -optiebeurzen, verwachten we de eerste tijd niet. Die mensen hoeven we voorlopig ook niet. Het is niet in het belang van de beurs en de handel, dat er allerlei schandalen in de krant ko men. Dat bijvoorbeeld een oud tan tetje al haar geld heeft verloren. Dat moeten we niet hebben. Dat is slecht voor de beurs en de spelers", zegt directeur drs. Peter de Jong van de Rotterdam Energy Futures Exchange (Roefex). Volgende week maandag wordt de ze olietermijn- en optiemarkt offi cieel geopend. Deze week wordt er al volop proefgedraaid. De Roefex is volgens Peter de Jong vooral be stemd voor de mensen die op de markt van ruwe olie, gasolie en stookolie (alleen in deze drie pro- dukten zijn contracten mogelijk) thuis zijn: handelaren, oliemaat schappijen, producenten en beleg gers. Op deze beurs worden eigen lijk niets anders dan koop- en ver koopovereenkomsten gesloten voor op termijn (futures). De Jong; „Er is bijvoorbeeld een handelaar in gasolie die weet dat hij zoveel ton in februari aan een afne mer in Westduitsland moet leveren. Hij vindt dat die olie op dit moment redelijk geprijsd is. Hij denkt: ik ga nu kopen want door OPEC-maatre- gelen gaat die prijs omhoog. Als blijkt dat die prijs inderdaad om hoog is gegaan, dan heeft hij op dit contract zijn winst gemaakt. Maar je hebt op zo'n beurs natuurlijk ook aanbieders: de tegenpartij die de olie aanbiedt, bijvoorbeeld een raf finaderij. Die denkt: ik weet wat mijn toevoer in februari is, ik vind die prijs op dit moment wel aardig, ik wil me nu wel vastleggen voor le vering in februari. Dat is in feite het wezen van de Roefex." Ook zonder zo'n beurs vinden der gelijke transacties uiteraard plaats. Maar het voordeel van de 'centrale marktplaats' is dat de professionele handel, producenten en afnemers (hedgers) veel meer mogelijkheden wordt geboden om zich in te dek ken. Daarnaast biedt de Roefex hen flexibiliteit (men kan ook weer snel van de contractverplichting af) en anonimiteit (de koper hoeft niet te weten van wie hij koopt of anders om). Heel belangrijk is voorts dat handel, prijzen, transacties en zelfs de fysieke levering zijn gegaran deerd. Er is een garantiefonds dat zijn inkomsten heeft uit een opslag op het contract. De andere niet onbelangrijke spe lers op de beurs worden uiteraard de beleggers (speculators) die door voortdurend aan- en verkopen te doen winsten proberen te maken. „Ik verwacht dat in het begin de hedgers het merendeel van de transacties doen. Later als de zaak eenmaal goed draait en men weet ermee om te gaan dan zullen de meeste contracten wel door specu lators worden afgesloten." Van alle transacties zal volgens de schatting van De Jong uiteindelijk maar hooguit vijf percent daad werkelijk (fysiek) afgewikkeld worden. De andere 95 percent is in feite 'papieren-handel': een partij wordt diverse keren gekocht en verkocht of wordt helemaal niet meer ten uitvoer gebracht. „Een dergelijke geregistreerde en gega randeerde handel kun je eigenlijk alleen goed doen op een officieel gereguleerde beurs, zodat de risi co's voor de betrokkenen beperkt blijven." Rotterdam is de vijfde olietermijn- markt in de wereld. New York is met ongeveer 100.000 contracten per dag veruit de grootste, gevolgd door Londen met gemiddeld 15.000 over eenkomsten. Daarnaast zijn er nog dergelijke beurzen in Chicago en Singapore maar die zijn kleiner van omvang en samengebundeld met andere termijnmarkten. De Jong: „Wij hopen vrij snel een paar duizend contracten per dag te gaan draaien. We denkeni een half jaar nodig te hebben om echt op stoom te komen om de trein te laten rijden." Na een jaar wil de Roefex het niveau van de Londense olie-op- tiebeurs bereikt hebben en die daarna passeren. In Londen wordt dan ook met argusogen naar Rot terdam gekeken, die haar directe Europese concurrent wordt. De Roefex heeft bovendien goede contacten met de New Yorkse olie- termijnmarkt. „Zij hebben onlangs hun crude-contract (ruwe olie) aan gepast na overleg met ons. New York en Rotterdam werken met vergelijkbare contracten. Het is ook zo dat wij met de beurstijden aardig op elkaar aansluiten. Dat maakt het ideaal om via deze twee beurzen te werken." Rotterdam is volgens De Jong een zeer interessante plaats voor een olietermijnmarkt. „Hier is de hele oliehandel en expertise geconcen treerd. De 'majors' (grote oliemaat schappijen met hun raffinaderijen) zitten hier vrijwel allemaal. Rot terdam is het belangrijkste cen trum in de wereld voor opslag, transport en handel in olie en olie- produkten. Er zijn sterke banden met de belangrijke Duitse markt. Van en naar Rotterdam loopt de olie-ader van Europa. Dat is ons grote voordeel." De Roefex, die nauw samenwerkt met de Europese Optiebeurs in Am sterdam, heeft inmiddels al 130 le den toegelaten die 'het spel' direct gaan meespelen: handelaren, com missionairs, grote brokershuizen en anderen. Door de grote belangstel ling heeft de beurs het aantal zetels al uitgebreid tot 160. „We hebben een stringent toelatingsbeleid. We gaan niet over één nacht ijs. Beurs handel is gebaseerd op betrouw baarheid", aldus De Jong, Bij de beursorganisatie zelf werkt een twintigtal mensen. De Roefex krijgt zijn inkomsten door een heffing, een promillage, op elk contract. Een centrale rol op de beursvloer spelen de market makers (die voor eigen rekening prijzen afgeven), de locals (eveneens voor eigen reke ning) en de brokers (de makelaars die uitsluitend voor derden werken). Daarnaast zijn er de off floor traders en brokers die buiten de beursvloer meehandelen (via computers volgen ze de ontwikke lingen), maar die moeten voor hun posities dan wel gebruik maken van de brokers op de beursvloer. Frauduleuze handelingen zijn vol gens Peter de Jong vrijwel onmoge lijk. „Helemaal zijn ze nooit uit te sluiten. Belangrijk is dat we jewel- trading hebben verboden: een bro ker mag nooit voor zichzelf werken, maar altijd voor een klant. Anders wordt hij handelaar en bemiddelaar waardoor belangentegenstellingen kunnen ontstaan." De beurs heeft mogelijkheden om te controleren wie er achter de kopers en de verko pers staan, zodat brokers ook niet via anonieme derden zichzelf kun nen gaan verrijken. Op de beursvloer wordt het een hec tisch gebeuren. „De mensen weten dat zij enorme verantwoordelijkhe den hebben. Welke opleiding ze hebben? Dat is niet gebonden aan een bepaald soort opleiding. Met enkele jaren lagere school zou je het ook al kunnen. Op de optiebeurs in Amsterdam staan bedrijfsecono men maar ook ex-chirurgen en mensen die op de Albert Cuyp- markt hebben gestaan. Het is ook heus niet zo dat het alleen mannen zijn. Vrouwen doen het ook hard- stikke goed. Je moet er natuurlijk wel haar voor op j e tanden hebben. „Toen ik een jaar of vijf terug werd opgeleid door een market-maker op de optiebeurs in Amsterdam zei hij geringschattend; jij bent dus drs. We zullen om vijf uur een pilsje drin ken en dan zal ik het je vertellen hoe het in elkaar zit. Dan loopje morgen mee en dan snap je het nog niet want zo snugger kijk je ook niet uit je ogen..." Eén contract op de Roefex heeft be trekking op of 1000 vaten ruwe olie (Brent-kwaliteit), of 100 ton gasolie of 100 ton stookolie. Het gaat dus al gauw om bedragen van tussen de 10.000 en 20.000 dollar per contract. Prijsbewegingen zijn er volgens De Jong genoeg. Om wantoestanden te voorkomen mogen de prijzen van gasolie en stookolie per dag niet meer dan zes dollar per ton (dus 600 dollar per contract!) stijgen of da len ten opzichte van de slotnote- ring van de dag daarvoor. De Jong: „Er is beweging genoeg waardoor je in een paar dagen tijd aardig kunt verdienen of verliezen. Daar waarschuwen we ook nadruk kelijk voor in ons officiële bericht. De mensen, die van de Roefex ge bruik maken, moeten zich goed rea liseren dat het heel gevaarlijk kan zijn grote posities in te nemen. Je kunt ook behoorlijk het schip in gaan." Te veel troost: lastig kroost wennen. Simpel gezegd: pas op je tel len als je kind gaat jammeren. Het ge vaar bestaat dat wanneer je er snel op ingaat, de baby steeds meer gaat hui len." Hubbard besteedt in zijn proefschrift ook aandacht aan de oorspronkelijke reden van huilgedrag. Theorieën als zou het huilen van de baby in de eerste ontwikkelingsjaren van de mens gene tisch zijn vastgelegd, komen hem wei nig betrouwbaar voor. Volgens deze theorie diende het huilen de overle ving van de menselijke soort. Het was de alarmkreet van het kind voor de moeder bij dreigend gevaar. „Zeer ver gezocht", oordeelt Hubbard: „De ba by's werden immers nooit onbe schermd achtergelaten, maar voort durend door de moeder bij zich gedra gen. Sinds dat in de moderne Westerse samenleving niet meer voorkomt, heb ben baby's een ander soort huilgedrag ontwikkeld." Hubbard ziet meer in de medisch-so- matische theorieën die er vanuit gaan dat huilen bijdraagt aan de ontwikke ling van de longen of dient om (neuro logische) spanningen af te voeren. Een overvloed aan prikkels na de geboorte zorgt in combinatie met de onrijpheid van het zenuwstelsel voor een overdo sis die zich door het huilen ontlaadt. „Opvoeders moeten eraan wennen dat huilen te maken heeft met de biologi sche ontwikkeling van het kind", con cludeert Hubbard. De uitkomst van dit onderzoek was voor veel ouders een uitkomst. Hier mee kwam een einde aan de voortdu rende kwelling dat zij geacht werden niet in te grijpen, terwijl hun kind hartverscheurend lag te krijsen. On derzoek wees uit dat overmatig en on berekenbaar gehuil grote problemen in de opvoeding kan geven en soms zelfs aanleiding is tot kindermishan deling. Zo werden de aanbevelingen van Bell en Ainsworth met graagte overgeno men en door alle periodieken die over opvoeding schreven wijd verspreid. De suggestie dat 'baby's stevig aange pakt dienen te worden' werd bij voor beeld in het veelgelezen en voor veel ouders toonaangevend blad 'Ouders van Nu' (april 1977) fel van de hand ge wezen als 'schadelijke en onweten schappelijke onzin'. Ondertussen groeide in wetenschapskringen de twijfel over de juistheid van de conclu sie van de twee Amerikanen die zo strijdig was met de gangbare theorie dat door het te bevestigen, bepaald ge drag wordt versterkt. Een confrontatie in 1977 tussen voor- en tegenstanders van de nieuwe op voedingstheorie bracht geen oplos sing. Omdat beide partijen hun gelijk of ongelijk niet wisten te bewijzen, ein- Pas ie telle?i als je kind gaat huilen... schappijen het vrijwel alleen voor het zeggen. Het gaat daarbij om de slots, het aantal start-gelegenheden dat in feite bepaalt hoeveel vluchten een maatschappij kan uitvoeren. Als de groten die slots op de overvolle vliegvelden onder elkaar verdelen, valt er voor de kleinen niet tegenop te concurreren. Zij moeten zich dan wel beperken tot minder interessante be stemmingen, of zich aan de groten uit leveren, Een opmerkelijk verschijnsel is ook de groeiende belangstelling van Eu ropese maatschappijen voor hun Amerikaanse en steeds meer ook hun Aziatische concurrenten. De een na de ander probeert vooral in de VS voet aan de grond te krijgen. British Airways wil een aandeel van 15 procent in United Airlines, de grootste luchtvaartmaatschappij ter wereld. SAS heeft een belang van 10 procent in Texas Air en werkt samen met All Nip pon, de tweede Japanse maatschappij en met Thai Airlines. De KLM wil behalve in Sabena een be lang van 10 procent in Northwest Airli nes en werkt samen met Singapore Airlines. Swissair heeft 5 procent in Delta Airlines, en Lufthansa probeert het bij het ook te koop staande Ameri can Airlines. Ook dit is bittere noodzaak. De Euro pese markt is straks voor de megacar- riers te klein en het Europese lucht ruim overvol, terwijl er geen uitbrei dingsmogelijkheden zijn. Dus zijn zij wel gedwongen hun werkterrein uit te breiden. Het is een kwestie van landingsrech ten. Het kost de KLM, die nu vliegt op zes steden in de VS (New York, Chica go, Orlando, Atlanta, Houston en Los Angeles) jaren van onderhandelen om aan dat rijtje een nieuwe bestemming te mogen toevoegen. Samenwerking zorgt voor besparing. Passagiers worden in de VS 'overgeno men' door de Amerikaanse partner. Vliegschema's kunnen op elkaar wor den aangesloten, men gebruikt dezelf de terminals, het onderhoud gebeurt gezamenlijk. Tel uitje winst. De vraag bij dit alles blijft of de luch treiziger van al deze ontwikkelingen beter wordt. Het Amerikaanse voor beeld geeft reden voor scepsis. Het vliegen daar is duurder, en door het wegvallen van allerlei afspraken ook chaotischer geworden. Als de Europese luchtvaartmaat schappijen al de handen ineen slaan voordat de liberalisering een feit is, heeft de Europese Commissie, die in het belang van die reiziger toeziet op vrije concurrentie, het nakijken. (Door Fred Visser) Een pedagogische mythe houdt lang stand. Amerikaanse weten schappers haalden in de jaren zeven tig alle gangbare theorieën over op voeding overhoop met hun stelling dat baby's in hun eerste levensjaar niet genoeg verwend kunnen worden. Een krijsende baby moet maar liefst zo snel mogelijk uit de wieg gehaald worden, opdat de hummel vertrou wen leert krijgen in zijn ouders, zo werd betoogd. Najaren van onderzoek aan de Leidse universiteit heeft pedagoog F. Hub bard aangetoond dat bij het Ameri kaanse onderzoek indertijd grove fou ten zijn gemaakt. De daarop gebaseer de opvoedingstheorie - in al die jaren zo gretig uitgedragen - is een sprookje gebleken. Ouders kunnen maar beter niet bij elk kreetje op hun kind afstui ven als ze willen voorkomen dat de kleine telg uitgroeit tot een ware tiran. In 1972 baarden de Amerikaanse on derzoekers Bell en Ainsworth opzien onder ouders en pedagogen met de re sultaten van hun zogeheten Baltimo- re-huilstudie. In deze stad in de Ameri kaanse staat Maryland volgden de twee onderzoekers 26 middenklasse gezinnen met opgroeiende baby's op zoek naar verbanden tussen het huilen van de baby en het optreden van de ou ders. De conclusie van het onderzoek luid de: hoe meer aandacht huilende ba by's krijgen des te minder neiging tot huilen er bestaat. Baby's die in het ene kwartaal (het onderzoek was opge splitst in jaardelen) werden vertroe teld, huilden een volgend kwartaal veel minder. Ook werd vastgesteld dat baby's die hun energie niet aan huilen hoeven te besteden, op latere leeftijd beter communiceren. digde de discussie in een patstelling, maar dat drong nauwelijks door tot de buitenwacht waar het geloof in de nieuwe opvoeding standhield. „Een hele mooie theorie, ik was er vol van", vond toen ook Hubbard: „De stelling dat je een kind op die leeftijd niet kan verwennen, was voor peda gogen zo sympathiek, omdat zij in speelde op al het goede voor het kind. Wij hebben onze jongste zoon ook op die manier opgevoed. Nee, de gevol gen vallen erg mee." Hubbard heeft ook enkele persoonlij ke ervaringen vastgelegd in het proef schrift (uitgeverij DSWO-Press, Lei den) waarop hij vandaag, woensdag, hoopt te promoveren. „Reeds voor de geboorte had ik mijn strategie be paald. Mijn zoontje deed de eerste we ken 's nachts enorme schreeuwoefe- ningen waarvoor ik steeds weer mijn bed uitkwam. Ik hoefde immers niet bang te zijn mijn baby te zullen ver wennen. Hij zou, nadat hij zich een beeld had gevormd van mijn beschik baarheid, later minder gaan huilen", schrijft Hubbard. „De theorie van Bell en Ainsworth sloeg in als een bom en had zeer ver gaande theoretische, maar ook prakti sche gevolgen", betoogt Hubbard: „Ik was eigenlijk zeer verbaasd, toen naar mate ons onderzoek vorderde bleek dat de conclusies van de Baltimore- huilstudie niet juist waren. Ik moet zeggen dat ik het ook wel jammer vond. Maar dat soort persoonlijke voorkeuren tellen natuurlijk niet bij wetenschappelijk onderzoek. Feiten zijn feiten." In de Baltimore-huilstudie werden grofweg twee fouten gemaakt. De meetmethoden waren te globaal en er werden verbanden gelegd die feite lijk niet bestonden. Zich terdege be wust van de commotie die het Balti- more-onderzoek had veroorzaakt, be sloot Hubbard zijn onderzoek zo in te richten dat misverstanden werden uitgebannen. Het aantal gezinnen dat werd gevolgd, werd uitgebreid tot 52 en er werd gebruik gemaakt van de laatst ontwikkelde elektronische technieken om het gedrag van moeder en kind zo exact mogelijk te kunnen meten. Het onderzoek ging van start vanaf de derde levensweek van de baby's, die in het totaal negen maanden gevolgd zouden worden. Op gezette tijden werd in de kamer van de kleine een mi crofoon geplaatst die de huil tij den re gistreerde, terwijl een observatrice het gedrag van de moeder met behulp van speciale codes in het geheugen van een draagbare computer vastlegde. Een elektronische klok zorgde er voor dat de tijdstippen waarop zich dit alles af speelde, naast het huilgeluid aan de geluidsband werd toegevoegd. De waarneming geschiedde zoveel moge lijk op afstand om het 'natuurlijke ge beuren rond de baby' niet te verstoren. In het onderzoek werd onderscheid ge maakt tussen het zogeheten expres sief huilen (honger, pijn, natte luier) en operant huilen (huilen zonder fysieke aanleiding). Juist de laatste vorm van huilen was interessant voor de onder zoekers, omdat alleen dit huilgedrag direct wordt beïnvloed door de reac ties van de vader of moeder. Dat een baby die pijn heeft door de ouders moet worden getroost, stond niet ter discussie. Bovendien werden correcties toege past die in de Bal timore-studie achter wege waren gebleven. Zo is het bij voorbeeld een feit dat baby's de eerste levensmaanden meer huilen dan in een volgende periode. Daaruit mocht niet de conclusie getrokken worden dat het huilgedrag onder invloed van de ouders was afgenomen. „Eindconclusie van het onderzoek is dat er geen wetenschappelijk basis is voor de stelling dat je een kind het eerste levensjaar niet kan verwen nen", aldus Hubbard: „Eerder is het tegendeel gebleken. Baby's van moe ders die minder snel op huilen rea geerden, gingen minder huilen. Wat er natuurlijk niet toe moet leiden dat ou ders bang worden hun kind te ver- Deskundigen voorspellen dat in Euro pa in 2000 van de circa vijftien grote maatschappijen van nu, er nog maar een stuk of zes a acht over zullen zijn. Alleen dergelijke 'mega-carriers' zul len straks de concurrentie op de we reldmarkt aankunnen. Zij opereren van de grote vliegvelden en brengen hun passagiers de hele we reld over. Daarnaast zal er een aantal kleine maatschappijen zijn, die zorgen niet alleen luchtreizigers verdringen zich op Schiphol. De wandelpieren zijn vaak goed gevuld. Door Hans de Bruijn) De afgeketste miljarden-overname van de Amerikaanse luchtvaart maatschappij United Airlines was mede aanleiding voor de 'mini-krach' aan de New Yorkse beurs. Het bewijst het enorme belang van de recente overnamegolf in de Amerikaanse luchtvaart. In Europa gebeurt - zeker op lucht vaartgebied - alles tien jaar later dan in de VS. De Europese luchtvaart maatschappijen maken zich dan ook (nog) geen zorgen dat zij in vreemde, vijandelijke handen terechtkomen. Zij hebben het voorlopig te druk met het verdelen van het Europese lucht ruim. De 'deregulering' die in de Ver enigde Staten sinds 1978 voor zo'n grondige sanering van de luchtvaart heeft gezorgd, moet in Europa nog van de grond komen. Maar het staat vast dat die Europese luchtvaart er voor 2000 heel anders uit zal zien. De nervositeit in Europese luchtvaartkringen is groot. '1992' is ook hier het - voor sommigen beang stigende - magische jaartal. Of misschien beter: 1990, want de Eu ropese Commissie wil dat het vliegen in en vanuit de EG met Europese maatschappijen medio volgend jaar al is 'geliberaliseerd'. Vliegen in Europa moet op de vrije Europese markt van na 1992 ook echt vrij zijn. Wie wil moet een luchtvaartmaat schappij kunnen beginnen. Kartels worden bestreden. Vliegen moet mak kelijker worden, de tarieven moeten omlaag. Dat willen tenminste de Euro pese Commissie en enkele regeringen (2oals de Nederlandse en de Britse). Anderen trappen echter op de rem, omdat zij bang zijn hun huidige mono poliepositie te verliezen. De meeste grote 'flag-carriers' zijn immers staats eigendom en dus een prestigezaak. Bo vendien gaat het om grote financiële belangen. Als de Europese Commissie haar zin krijgt, worden alle vliegroutes in Euro pa in principe vrij, mag elke maat schappij overal passagiers oppikken en naar toe brengen en mogen de luchtvaartmaatschappijen niet langer tariefafspraken maken. voor de toevoer van passagiers van de kleinere (regionale) naar de grote (na tionale) vliegvelden. In het zicht van 1992 doen de Europese luchtvaartmaatschappijen daarom toenaderingspogingen tot elkaar. Links en rechts wordt naar partners gezocht. Niemand, op de allergroot sten na, durft alleen te blijven staan. Dat betekent zoveel als een zelfmoord poging. Welke 'mega-carriers' straks zullen overblijven, is gemakkelijk te voor spellen. British Airways, de grootste van Europa, Air France, Lufthansa, Alitalia en het Spaanse Iberia horen er zeker bij. Van de kleineren maken al leen KLM, SAS en Swissair een kans. De meestbesproken samenwerking staat op stapel tussen British Air ways, KLM en Sabena. De eerste twee willen een belang van 20 procent in de Belgische Sabena World Airways. Van een fusie is geen sprake, wel van nauwe samenwerking. British Airways heeft niet zozeer Sabe na nodig, als wel Zaventem, de Brus selse luchthaven. Het Londense Heathrow is overvol, en BA móet dus wel uitwijken. Zaventem ligt slechts drie kwart vliegen verwijderd en heeft wel uitbreidingsmogelijkheden. Door samenwerking met Sabena kan BA een aantal intercontinentale vluchten vanuit België uitvoeren. Pas sagiers uit Groot-Brittannië worden met kleine toestellen van vliegvelden vlakbij huis naar Brussel gevlogen en stappen daar over op BA-toestellen. Dat ontlast Heathrow en voor de pas sagiers maakt het niets uit of zij nu in Londen of in Brussel overstappen. Bo vendien opent dit voor BA de door Sa bena goed bediende Afrikaanse markt en krijgen het de beschikking over meer startgelegenheden, de zoge naamde 'slots'. De onderhandelingen tussen de drie maatschappijen worden in Europa met argusogen gevolgd, want van het succes ervan zal afhangen of ook ande re maatschappijen zulke samenwer kingsverbanden gaan opzetten. Ondertussen zet min niet stil. Het Skandinavische SAS nam een belang van 25 procent in het kleine British Midland. En Air Europe, de snel ge groeide voormalige chartermaat schappij, nam belangen in kleine Skandinavische, Duitse en Spaanse maatschappijen. Opzienbarend is de samenwerking tussen Air France en Lufthansa, toch twee groten, die onlangs afspraken een aantal dingen samen te doen, zoals vliegtuigonderhoud en het samen ex ploiteren van lijnen. Dat spaart kos ten. Ook Iberia zou daar aan mee wil len doen. De kleine maatschappijen zien deze ontwikkelingen met lede ogen aan. Zij vrezen uit de markt gewerkt te worden door de grote jongens, of daar in elk geval met handen en voeten aan gebonden te worden. Maatschappijen als het Franse UTA en Air Europe leiden al enige tijd het verzet tegen deze gang van zaken. Zij hebben weinig vertrouwen in de EG- afspraak dat de nationale maatschap pijen niet meer dan 45 procent van de markt mogen bezitten. Maar ook kleine nationale maatschap pijen als TAP (Portugal), Air Lingus (Ierland) of Olympic lijken straks al leen te kunnen overleven als zij zich in de armen werpen van groten als Iberia, British Airways of Lufthansa. Op de grote vliegvelden in Europa hebben de grote luchtvaartmaat-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1989 | | pagina 9