5 jaar loegebied ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1989 Banen Milieu Spreiding Werving week-in is het niet eens met Versteegs opvatting dat bijvoorbeeld de grond achter de pal aan de havens gelegen bedrijven ook op de langere teriflijn moeilijk verkoopbaar zal blijken te zijn. „De feiten weerspreken dat," zegt hij. „De op- en overslag leidt juist tot andere activiteiten. Het hout- droogbedrijf van HOM, die aanvankelijk alleen hout aanvoerde, is daar een goed voorbeeld van. Er is geen reden om uitver koop te houden. De uitgifte van grond ver loopt in het tempo zoals we dat enkele ja ren geleden hebben aangegeven. We heb ben toen besloten de jaarlijkse rentever liezen op de niet verkochte grond niet lan ger bij de grondprijs op te tellen. Dat uit giftepatroon halen we." Ook de voorzitter van de Industriegroep Midden-Zeeland, Hoechst-directeur prof ir H. P. van Heel, voelt weinig voor niet-be- drijfsmatige activiteiten in het Sloege- bied. „Een van de sterke punten van Vlis singen-Oost is de duidelijke, consequent volgehouden planologie," meent hij. „De weg om het gebied scheidt de haven en de industrie van de rest van Midden-Zee land. Daar moet je niet aan tomen. Ver menging van functies is geen goede zaak." Van Heel vindt dat de stagnatie in de grondverkopen geen aanleiding mag zijn voor beweringen dat het Sloegebied ver keerd is opgezet. Hij wijst erop dat de gro te industrieën blijkbaar vertrouwen heb ben in de toekomst van hun vestigingen in Vlissingen-Oost. Want ze plegen investe ringen in de vorm van uitbreidingen en vernieuwingen. En de manier waarop het Sloe zich als op- en overslaghaven antwik- kelt, is volgens hem 'indrukwekkend'. De bedrijven in Vlissingen-Oost bieden werk aan ruim 4000 personen. Versteeg heeft becijferd dat de werkgelegenheid bij Zeeuwse toeleveringsbedrijven met tus sen 1000 en 3000 arbeidsplaatsen is toege nomen. In dat opzicht mag het Sloegebied inderdaad als het trekpaard van de Mid den-Zeeuwse economie worden be schouwd, oordeelt districtsbestuurder T. Strous van de FNV" in Zeeland. Hij is zich ook bewust van de negatieve aspecten die de industrialisatie met zich mee heeft ge bracht. Strous: „We zijn in de eerste tien jaar van het Sloegebied opgezadeld met ontwikkelingen waarvan veel Zeeuwen zich afvragen: was dat nu nodig." Halver wege de jaren 70 ontstond ook bij de FNV - of beter bij de toen nog zelfstandige werknemersorganisaties NW en NKV - het besef dat verdere uitbreiding van de zeehavenindustrie in Zeeland diende te worden beperkt, omdat de arbeidsmarkt dat niet aankon. Het werd nodig geacht ruimte te reserveren voor werkgelegen heid in andere sectoren. Om deze reden verklaarden NVV en NKV zich tegen de komst van Montedison. Strous is er zeer tevreden over dat trans port en opslag in het Sloegebied steeds be langrijker beginnen te worden. Vooral de ontwikkeling van de Bijleveldhaven, waar iedere uitbreiding van het aantal strek kende meters kademuren vrijwel onmid dellijk wordt gevolgd door de vestiging van nieuwe of de uitbreiding van bestaan de bedrijven, noemt hij 'een huzarenstuk je'. Maar hij maakt zich ook wat zorgen om de toekomst van op- en overslag. Hij vindt dat ervoor moet worden opgepast dat het Sloegebied stilaan ook niet als afvalbak gaat fungeren. Strous noemt in dit ver band de vestiging van de opslagplaats voor radioactief afval Covra. Strous: „Ik ben bang dat hier geen wervende werking van uit zal gaan op ondernemers die met de gedachten spelen in het Sloegebied een veem of een transportbedrijf te vestigen. Wat dat betreft beschouw ik de komst van de Covra als een riskante ontwikkeling." Het feit dat nieuwe vestigingen van groot schalige basisindustrieën sinds de eerste helft van de jaren 70 zijn uitgebleven, mag op zichzelf om milieu-redenen een gunsti ge zaak zijn, de milieubeweging blijft be zorgd. „Want de laatste jaren is steeds dui delijk geworden dat de milieuproblema tiek een wereldomvattende zaak is," zegt drs J. de Vries, tot voor kort coördinator van de Zeeuwse Milieu Federatie. „Basis industrieën vestigen zich tegenwoordig in de landen waar de grondstoffen te vinden zijn. Je moet je dan wel afvragen onder welke omstandigheden de produktie daar gebeurt." En bij de huidige activiteiten in het Sloegebied vallen naar zijn mening nog steeds vraagtekens te plaatsen: „Hoechst produceert met zijn fosfaten een overbodig en uit milieu-oogpunt onge wenst produkt. M&T werkt met organo- tin-verbindingen die ontzettend milieu- vijandig zijn. Ik hoop dat dit soort chemie spoedig wegvalt. De toekomst van Péchi- ney hangt natuurlijk sterk af van de stroomvoorziening. Ik denk dat dit bedrijf op losse schroeven komt te staan wanneer de kerncentrale uit produktie wordt geno men. Misschien zijn er nog wel mogelijk heden voor Péchiney als het tijdig over schakelt op recycling van aluminium. En een bedrijf als Total krijgt overmijdelijk te maken met de noodzaak de uitstoot van zwaveldioxyde terug te brengen." De Vries wijst er ook op de op- en overslag ac tiviteiten in het Sloegebied niet uitslui tend als milieu-vriendelijk kunnen wor den bestempeld. „De transportfunctie van Vlissingen-Oost betekent meer ver keer," legt hij uit. „Het is inmiddels wel duidelijk geworden dat het verkeer een van de grootste milieuvervuilers is. Je kunt je afvragen of het in dat opzicht voor het milieu niet beter zou zijn deze bedrij vigheid in Antwerpen de concentreren." Cesar de Theye komt niet vaak meer in de Quarlespolder. „Nee, niet uit wrok," ver zekert hij, „want daar schiet je niets mee op. Ik heb er gewoon niets meer te zoe ken." Zijn vrouw wel. Die heeft in Wol- phaartsdijk nooit kunnen aarden. Ze blijft, net als toen ze aan de rand van het Zuid-Sloe woonde, haar boodschappen doen in Lewedorp en Nieuwdorp. De Theye: „Wanneer ik die schoorstenen van het Sloegebied zie, denk ik: het is mis schien maar goed dat we daar niet pal on der zijn blijven zitten." Het uitzicht aan het Veerse Meer is wat dat aangaat een aangenamer. Maar De Theye is dat nau welijks opgevallen: „Ik kijk nooit naar het meer. Ik ben een boer; ik kijk naar m'n ge wassen." Ben Jansen Hoe lang moet ik op de fluit drukken," vraagt koningin Juliana op een mooie septemberdag 25 jaar geleden aan boord van de veerboot Prinses Margriet. Ze is in Zeeland onder meer om de Sloehaven tussen Walcheren en Zuid-Beveland officieel te openen. Vanzelfsprekend antwoordt commissaris van de koningin jhr mr A. F. C. de Casembroot: „Net zo lang als u wilt, majesteit." Het koninklijke signaal dat daarop over het rimpelloze water klinkt, luidt de industrialisatie van Midden-Zeeland in. Tien jaar later zijn enkele grote basisindustrieën in het Sloegebied verrezen. Daarna stagneert de ontwikkeling. Pas in de tweede helft van de jaren 80 komt er weer beweging in. Maar dan ligt het accent op overslag, opslag en transport. Akkerbouwer Cesar de Theye kijkt enigszins verward rond. Hij staat op een smal doodlopend stukje asfaltweg, pal onder de hoogspanningsleiding die het haven- en industriegebied Vlissingen- Oost omsluit. „Hier moet het toch ergens geweest zijn," zegt hij vergeefs zoekend naar punten van herkenning in het ingrij pend veranderde landschap. Maar wat vijftien jaar geleden nog het zuidelijke deel van de Quarlespolder was, is nu auto weg, groenstrook, en opgespoten indus triegebied „Kijk, hier liggen twee dam metjes. Ik denk dat hier het huis heeft ge staan." Maar hij vergist zich. Thuis, in de boerderij bij Wolphaartsdijk, legt zijn zoon hem uit waar hij wel had moeten zijn: in het industriegebied zelf, even ten zuiden van de nieuwe Europaweg. Daar lag de hofstee van de familie De Theye. Net als enkele tientallen andere boeren heeft De Theye (54) het veld moeten rui men voor de aanleg van het Sloegebied. Zijn vader was in 1952 vanuit het Zeeuwsch-Vlaamse Terhole naar de pas bedijkte Quarlespolder gekomen. In 1966 nam Cesar het bedrijf van De Theye senior over. Het Zuid-Sloe was toen al haven en industrieterrein geworden. Zes jaar heeft hij er nog zelfstandig kunnen boeren. De Theye: „We hadden nog de hoop dat de weg om het Sloegebied op de dijk van de Quarlespolder zou worden gelegd. Maar uiteindelijk kwam hij een stuk noordelij ker te liggen en dus moesten we weg. De landbouworganisaties hebben er nog wat tegen proberen te doen, maar dat had geen zin in die tijd." De Theye was pachter in de Quarlespolder en hij kreeg in 1973 een pachtbedrijf terug aan de rand van het Veerse Meer, ter hoogte van de Mid delplaten. Twee keer zo groot als het oude weliswaar, maar de kwaliteit van de grond is er een stuk minder. Als pachter is De Theye er nog goed uitge sprongen. Veel eigenaars van landbouw gronden hebben minder gunstig zaken ge daan. Aanvankelijk werden goede prijzen betaald voor de grond die nodig was voor het Sloegebied. Zo is de hervormde ge meente van Borssele, die nogal wat grond bezat aan de westkant van het dorp, in één klap miljonair geworden toen ze de Pro vinciale Zeeuwse Energie Maatschappij de grond verkocht waarop de elektrici teitscentrales zijn gebouwd. De PZEM be taalde drie gulden per vierkante meter. Maar later werd grond onteigend voor twee gulden per vierkante meter, terwijl de taxatiewaarde vijf kwartjes hoger lag. Protesten en beroepsprocedures haalden niets uit. De boeren restte bitterheid. Zeven jaar voor de gedenkwaardige dag waarop koningin Juliana de Sloehaven opende, presenteerde directeur J. W. Hup- kes van de Koninklijke Maatschappij De Schelde het Sloeplan. De aanleg van een haven en een industieterrein aan de Wes- terschelde tussen Walcheren en Zuid-Be veland mocht dan misschien iets van een utopie hebben, zoals een van de uitgeno digde kamerleden opperde, volgens Hup- kes was het 'een reëel en noodzakelijk plan'. Het Sloeplan was dan ook een ant woord op verscheidene, totaal van elkaar verschillende vraagstukken. Het provin ciaal bestuur zon op mogelijkheden voor Zeeland om gebruik te maken van de nieuwe kansen die de het Deltaplan zou bieden. De Schelde had dringend behoef te aan ruimte voor een reparatiewerf. En dan was ook nog het gebrek aan werkgele genheid in Zeeland, versterkt door de toe nemende werkloosheid in de landbouw. Waren de kamerleden die kennis namen van het Sloeplan gereserveerd, elders in het Haagse bestuurscircuit vond het Zeeuwse initiatief meer gehoor. Want daar ontstond tegen het eind van de jaren 50 enige bezorgdheid over de mate waarin de economische groei in de Randstad - en vooral in het Rijnmond gebied - zich ont wikkelde. Spreiding werd het toverwoord. In de industrialisatienota van 1960 smaakten de bedenkers van het Sloeplan het genoegen dat hun geesteskind in de categorie 'projecten van uitzonderlijke betekenis' werd ingedeeld. De economisch-geograaf drs J. Versteeg heeft vorig jaar als onderwerp voor zijn af- studeer-scriptie de economische beteke nis van het Sloegebied voor Midden-Zee land onderzocht. Zijn conclusie: het Sloe gebied is oorspronkelijk aan de man ge bracht als een project ter stimulering van de regionale economie van Midden-Zee land. Maar de hoofdbedoeling van de rijksoverheid was evenwel over een uit wijkplaats te kunnen beschikken voor in dustrieën die van belang werden geacht voor de nationale economie, maar waar voor in de Rijnmond geen plaats meer was. Versteeg meent dat deze angst voor overbelasting van Rotterdam en omge ving gestoeld was op overdreven verwach tingen van de groei in de petrochemische industrie. „Groeiprognoses werden in die tijd op een nogal naïeve manier gemaakt- "licht hij toe. „De groei, die tussen 1955 en 1965 inderdaad spectaculair was, werd in een grafiek gezet en de lijn die daardoor ontstond, werd eenvoudig voor de jaren daarna doorgetrokken. Zonder met enige andere factor rekening te houden." Vol gens Versteeg heeft de provincie aanvan kelijk een grote nuchterheid aan de dag gelegd door de groei van de zeehavenacti viteiten te willen afstemmen op de ver wachte omvang van het arbeidsaanbod. Maar, stelt hij vast, gaandeweg lieten ook de Zeeuwse bestuurders zich meeslepen. Het tempo waarin de bedrijven zich in het Sloegebied vestigden, wekte dan ook geestdrift: Scheldepoort in 1963, Billiton/ M&T in 1967, Hoechst in 1968, Péchiney en de PZEM-centrales in 1971, NAPM (nu Heerema) en Total in 1974. Van het 2300 ha metende haven- en industriegebied (de oppervlakte van de huidige havens mee gerekend) waren op die manier al snel eni ge honderden hectaren verkocht. Waarom hebben deze bedrijven zich in het Sloege bied gevestigd? Versteeg heeft niet het idee dat de wervende activiteiten van de Zeeuwse bestuurders een overwegende in vloed op de besluitvorming van de grote, multinationale ondernemingen hebben gehad. Billiton/M&T bijvoorbeeld was op zoek naar een locatie waar de lozing van afvalwater geen problemen opleverde. Pé chiney koos zelf voor Vlissingen-Oost, waarschijnlijk omdat het concern met Zuid-Chemie in de Zeeuwsch-Vlaamse Kanaalzone al een vestiging in Zeeland had. De enorme elektriciteitsbehoefte van deze aluminiumsmelter leidde tot de bouw van de Borsselse kernenergiecen trale. Total had aanvankelijk belangstel ling voor vestiging in de Rijnmond of aan het Noordzeekanaal. Maar het bedrijf werd door het ministerie van economi sche zaken naar het Sloegebied gediri geerd. Ook de banden met Dow Chemical aan gene zijde van de Westerschei de zul len, zo neemt Versteeg aan, een rol hebben gespeeld in de afwegingen van La Com pagnie Francaise des Petroles. Alleen op Hoechst hebben de overredingskracht van de Zeeuwse bestuurders - en vooral het elan dat ze in die tijd bijvoorbeeld met de bouw van de Zeelandbrug tentoon spreidden - een zodanige indruk gemaakt dat de vestiging in Vlissingen-Oost er wel licht mede een gevolg van is. In het begin van de jaren 70 waren het niet langer alleen de boeren die bezwaren maakten tegen de industrialisatieplan nen in Midden-Zeeland. Sloe II. het Rei- merswaalplan en het Valckenisseplan, ze werden allemaal naar de prullenmand verwezen. Het inzicht, dat de industrie behalve de zegen van werkgelegenheid ook vervui ling met zich meebrengt, deed de Vereni ging Milieuhygiëne Zeeland (VMZ) ont staan. Deze eerste representant van de milieubeweging in Zeeland bekritiseerde in 1973 onder meer uitbreidingsplannen van Péchiney (die de bouw van meer kern centrales nodig zouden maken) en Hoechst. Ook kantte de VMZ zich twee jaar daarna fel tegen de vestiging van het Italiaanse chemieconcern Montedison. Argumenten: vrees voor vervuiling en krapte op de arbeidsmarkt. Noch de uit breidingen noch de nieuwe vestiging gin gen uiteindelijk door. Niet vanwege de be zwaren, maar om bedrijfseconomische motieven. Vijftien jaar later beheersen de schoorste nen en fakkels van Hoechst, Total en de PZEM nog steeds de zuidelijke horizon tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Maar het silhouet van het Sloegebied heeft veranderingen ondergaan. De im mer draaiende wieken van een stuk of twintig windmolens duiden op een milieu vriendelijke methode om energie op te wekken en de masten van vrachtschepen geven aan dat op- en overslag in de haven Vlissingen-Oost steeds belangrijker wor den. Juist in die laatste sector hebben zich de afgelopen jaren de meeste bedrijven ge vestigd. Kleine vestigingen, geeft voorzitter drs R. C. E. Barbé van het havenschap Vlissin- gen toe: „De tijd dat we 100 ha per jaar konden verkopen, ligt ver achter ons. Het gaat nu met partjes van 10,20 ha. Maar, en dat is het belangrijkste, het blijft lopen. Van de 1400 ha die het Sloegebied netto omvat, is inmiddels nog ongeveer 600 ha te koop. Deze grond vertegenwoordigt in middels een waarde van 200 miljoen gul den. Versteeg heeft de suggestie gedaan een groot deel van deze grond af te schrij ven en de verkoopactiviteiten te concen treren op de aantrekkelijkste kavels. De rest van het gebied zou dan een andere functie kunnen krijgen: bos, de natuurlij ke ontwikkeling haar gang laten gaan of accommodaties voor lawaai produceren de sporten. Barbé is daar fel op tegen. Hij

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1989 | | pagina 27