PZC Leonard Bernstein Een veelvraat die blijft snakken naar erkenning week-uit 25 ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1989 Openbaring Harvard Geen baan Huwelijk Als engelen Orde Brandtrap Tweeslachtig Je houdt van hem of je haat hem. Een tussenweg lijkt niet mogelijk. Daarvoor is het leven en werk van Leonard Bernstein te gespleten van aard. Onlangs werd hij 71, en nog steeds lijkt het leven geen vat op hem te hebben. Hij rookt als een ketter, laaft zich aan sloten whisky en blijft hele nachten op. Want hij heeft nog zo veel te doen. En tijd is zijn ergste vijand. Leonard Bernstein Niet veel kunstenaars hebben tijdens hun leven zo in hun roem kunnen zwelgen als Leonard Bernstein, maar toch lijkt de oude maestro op zijn 71e een ge kweld man vol innerlijke tegenstelingen en frustraties. In zijn onuitputtelijke jacht naar aandacht en erkenning werd hij zijn leven lang gekweld door het onvermogen te kiezen voor serieuze dan wel populaire muziek, voor een leven als componist of als dirigent, voor homo- of heterofiele rela ties. Daartegenover staat een ongekende veelzijdigheid die hij als componist, tv- persoonlijkheid, organisator, pedagoog, pianist en dirigent aan de dag legde. Maar dat lijkt voor Bernstein niet voldoende. Hij heeft het nooit kunnen verkroppen dat West Side Story zijn bekendste werk is ge worden, en dat tal van andere, serieuzere composities nauwelijks de aandacht kre gen die ze volgens hem verdienden. Zijn onmiskenbare vermenging van serieuze en populaire stijlkenmerken heeft altijd weerstanden opgeroepen. Als componist speelde hem dat parten, terwijl de diri gent Bernstein het publiek en musici alom ter wereld aan zijn voeten kreeg. Met die ambivalentie heeft hij telkenmale willen afrekenen, maar het lukte hem niet. Misschien is het voor een groot deel te wij ten aan zijn rusteloosheid, zijn ongebrei delde energie, die hem niet in staat stelt langdurig en intensief met iets bezig te zijn. Het kost hem, naar eigen zeggen, de grootste moeite en zeeën van tijd om zich los te maken van de componist waarmee hij zich als dirigent heeft geïdentificeerd. Andersom doet zich bij het componeren precies hetzelfde verschijnsel voor. Onlangs verscheen in Nederlandse verta ling een eerste kritische poging om het le ven en werk van Bernstein in kaart te brengen. Een lijvige biografie, geschreven door Joan Peyser, een uitgesproken ken ner van de ontwikkelingen in de Ameri kaanse muziekcultuur in deze eeuw. Haar boek is in de VS fel bekritiseerd, omdat ze zich geroepen voelde vooral ook psycho analytische verklaringen te vinden voor deze geniale, beminnelijke, maar ook uit gesproken egocentrische figuur met al zijn onzekerheden en zijn twijfels, maar anderszijds ook een ongerepte genegen heid en oprechtheid. Om vooral maar duidelijk te maken dat hijzelf en niemand anders verantwoor delijk is geweest zijn triomfantelijke car rière, heeft Leonard Bernstein altijd be weerd dat zijn vader hem op alle mogelij ke manieren heeft tegengewerkt en geen cent in zijn muzikale vorming heeft geïn vesteerd. Dit is maar ten dele waar, zoals later zal blijken, al heeft Sam Bernstein lange tijd geen flauw idee gehad hoe be gaafd zijn zoon was. Toen het publiek hem al jaren aanbad, kon hij ingewijden nog steeds onwennig vragen: „Denk je dat hij het in zich heeft? Denk je dat deze roem blijvend is?". Toen het hem eenmaal dui delijk was, berustte de oude Sam met de woorden: „Ieder genie heeft wel een han dicap gehad. Lenny had een vader". Bernstein senior, een orthodoxe jood die in 1908 uit de Oekraïne naar de VS was geëmigreerd om er zijn geluk te beproe ven, had voor zijn eerstgeboren zoon wel iets anders in petto dan het vak van musi cus. Via de vismarkt in New York en een min baantje in een kapperszaak had hij zich opgewerkt tot eigenaar van een groothandel in haarstukjes en schoon heidsartikelen in Boston. En dat was voor deze ouderwetse despoot, die strenge tucht hoog in z'n vaandel meevoerde, niet van een leien dakje gegaan. Vandaar dat Leonards eerste muzikale verrichtingen eerder met spot en hoon werden begroet dan met steun en bemoediging. Die kreeg hij wel in ruime mate van zijn moeder Jennie, wier adoratie voor haar zoon zo ongeveer het enige pleziertje was in een abominabel huwelijk. De kleine Leonard, geboren op 25 augustus 1918, was overigens geen welvarende jeugd ge gund. Hij was astmatisch, vaak verkou den, mager en ziekelijk, en doodsbang voor antisemitische bendes in de buurt. Maar zijn leven veranderde op slag toen een gescheiden tante een oude piano bij de Bernsteins stalde. Hij knapte ziendero gen op, kreeg les van een buurmeisje, en speelde binnen een mum van tijd de 'pop songs' uit het midden van de jaren twin tig. De frisheid en vitaliteit van Bern steins latere werken verwijzen vaak nog naar die periode, in tegenstelling tot veel Europese meesters die op vaak op zeer jonge leeftijd al in de klassieken werden ondergedompeld. Vader Sam, inmiddels rijk geworden door het patent op een apparaat waarmee vrouwen thuis een permanentje in hun kapsel konden fabrieken, stuurde zijn zoon op 12-jarige leeftijd naar het New England Conservatory of Music en kocht een jaar later zelfs een vleugel voor hem. Ook nam hij hem mee naar concerten van de Boston Pops. Vooral na het bijwonen van een Rachmaninov-recital, waarin de ze een late sonate van Beethoven speelde, ging er voor de tiener een wereld van mu ziek open. T eonard was nog geen vijftien toen hij het pianoconcert van Grieg speelde en op plaatselijk niveau samen met zijn zusje Shirley en zijn broertje Burton een grotes ke produktie van de opera Carmen in el kaar spijkerde: de mannenrollen door meisjes en de vrouwenrollen door jongens gespeeld. Hijzelf had toen al de baard in de keel, was wat je noemt vroegrijp en legde een intense belangstelling aan de dag voor alles wat met seksualiteit te maken had. Uit die periode dateert, naar hij later be weerde, al zijn grote probleem dat hem zijn levenlang zou achtervolgen: hij wilde alles, kiezen was hem een gruwel, en disci pline evenzeer. Niet alleen op seksueel, maar ook op muziekgebied. Hij had een enorme belangstelling voor jazz, maar was in zijn jonge jaren al een te uitgespro ken persoonlijkheid om zich te kunnen voegen in subtiel ensemble-spel. Hij kreeg pianoles van Bostons belangrijkste mu ziekpedagoog Heinrich Gebhard, maar speelde evengoed populaire melodietjes in het plaatselijke radioprogramma Avol presents Leonard Bernstein at the Piano (Avol was een kosmetische produktielijn uit de groothandel van zijn vader, die voor deze gekochte zendtijd wekelijks 300 dol lar neertelde). Het genie Bernstein ontpopte zich pas echt op de (middelbare) Boston Latin School, waar hij stomverbaasde muziek docenten een verbluffende handigheid de monstreerde in het noten interpreteren, transpositie en andere moeilijk aan te le ren vaardigheden, zonder dat hij zich er voor inspande. Niet alleen op muziekge bied vertoonde hij briljante trekken. Har vard University was dus een logisch ver volg, en ook daar behaalde hij met mini male inspanningen uitzonderlijke resulta ten. Daar ook maakte hij kennis met de com ponist Aaron Copland en de beroemde di rigent Dmitri Mitropoulos, die diep onder de indruk raakten van zijn produkties met het koor en orkest van de universiteit. Weldra zouden ze een belangrijke rol gaan spelen in zijn muzikale leven, maar eerst was Bernstein nog idolaat van Gershwin, wellicht ook omdat deze componist de be lichaming was van het probleem waarmee hij in zijn latere leven uitvoerig zou wor stelen, namelijk de kloof tussen serieuze en populaire muziek. Ook Gershwin deed met zijn pianoconcert in F en Rhapsody in Blue uitvoerig pogingen door te dringen, tot de wereld van de 'verheven' muziek. Maar de grootste kracht lag in zijn liedjes, en die Broadway-stuff kon maar weinig waardering oogsten bij het kritische esta blishment. Bernstein had in die periode kunnen gaan studeren bij tal van grote meesters die in de VS voorhanden waren: Nadia Boulan- ger in Boston, Paul Hindemith in Yale, Ar nold Schönberg en Igor Stravinski in Cali- fornië - maar ze hadden geen invloed op hem. Vanwege zijn liefde voor jazz voelde hij toen nog weinig verwantschap met de Europese cultuur, al was hij zich wel zeer bewust van het impliciete waarde-oordeel dat 'serieuze' muziek superieur was aan populaire muziek. Daarbij kwam dat hij in intellectueel op zicht ook weer te rusteloos was om zich uitsluitend toe te leggen op het populaire idioom van die dagen. Hij veranderde van koers, en vond zowaar de gulden midden weg. Hij zocht zijn heil bij zijn landgenoot Copland, de eerste die in hem de dirigent ontdekte. Daarna ging het allemaal in een stroomversnelling. Hij bezocht achtereen volgens het Curtis Institute en het Berks hire Music Center, het zomerverblijf van het Boston Symphony Orchestra, waar hij met zijn briljante vorderingen al gauw di rigent Serge Koussevitzky voor zich in palmde. Maar met de Amerikaanse inmenging in de Tweede Wereldoorlog had hij, in weer wil van torenhoge ambities, nog steeds geen baan. Pas in de herfst van 1942 kon hij terecht bij een uitgeverij van jazzmu ziek in New York. Daar schreef hij onder meer pianobewerkingen van Coleman Hawkins' bijna niet te noteren tenorsax improvisaties en verdiende er zo'n 25 dol lar per week mee. Toch liet het geluk niet lang meer op zich wachten. Op 25 augustus 1943, precies op z'n 25ste verjaardag, kreeg hij door een speling van het lot en trotse aanbevelin gen van zijn vroegere leermeesters een aanstelling als assistent-dirigent van het New York Philharmonic Orchestra, naast de vermaarde Artur Rodzinski. En toen gebeurde het. Nadat de beroemde mezzo-sopraan Jennie Tourel op zater dagavond 14 november 1943 met groot succes in de Town Hall een liederencyclus van Bernstein had gezongen - tevens zijn eerste optreden als componist/begeleider - werd hij zondagsmorgens vroeg uit zijn bed gebeld. Gast-dirigent Bruno Walter, die in de voorbije week het New York Phil harmonic had gedirigeerd, was ziek ge worden en kon die zondagmiddag het slot- concert, dat door CBS door heel Amerika werd uitgezonden, niet meer leiden. Rod zinski had gezegd: „Daar hebben we Bern stein voor. Laat die het maar doen". Hij zou er spijt van krijgen. Bernstein - die op het laatste moment twee kalmeringspillen had weggegooid in het besef dat het nu of nooit was - zweefde weg in de uitzinnigheid die hem later we reldberoemd zou maken en liet zijn musici als engelen spelen. Om kort te gaan: Ame rika lag aan zijn voeten. Van de ene op de andere dag werd hij een veelgevraagd gast-dirigent en reisde de hele natie rond. Het succes steeg hem evenwel naar het hoofd. Pedant, ijdel en aanmatigend was hij altijd al geweest, maar nu begonnen die eigenschappen pas echt scherpe kant jes te krijgen. Zijn relatie met Rodzinski verslechterde met de dag, ook al omdat het Bernstein stak dat hij aan zijn con tract werd gehouden, waardoor hij tien tallen uitnodigingen elders moest afzeg gen. De rol van trouwe volgeling, van de bescheiden, bewonderende student lag hem met langer nu hij zelf de gevierde diri gent kon zijn. Een en ander culmineerde in een ordinaire ruzie in de directiekamer van Carnegie Hall, waarna Bernstein tot zijn grote opluchting uit zijn functie werd ontheven en ongelimiteerd kon ingaan op de stroom van uitnodigingen die hem be reikte. Hij oogstte successen in Praag, Londen, München, Milaan, Boedapest, Wenen, Pa rijs, Moskou en Scheveningen, dirigeerde andere Amerikaanse toporkesten en was tijdelijk chef-dirigent van het Israëlisch Philharmonisch Orkest. Maar met de roem kwam ook de twijfel over zijn eigen bestaan. De psycho-analyse werd in die periode een levenslange verslaving. Hij voelde zich homoseksueel, maar ook tot vrouwen aangetrokken. In het licht van die tijd belemmerde dat zijn carrière, en evenzeer de vraag of hij componist zou worden of dirigent zou blijven, of hij zich op de serieuze dan wel de populaire mu ziek zou gaan toeleggen. De betovering van die middag is moeilijk in woorden te omschrijven. Het begon met de ouverture Manfred van Schumann, waarin een lastige opmaat de hele boel in één keer had kunnen bederven. Maar In die staat van twijfel ontmoette hij in 1946 de actrice Felicia Montealegre, de beeldschone dochter van een Califomi- sche jood met zakelijke belangen in Chili, met wie hij zich een jaar later verloofde. Enkele maanden later verbrak hij die ver loving weer, naar hij beweerde om met zichzelf in het reine te komen, ook op sek sueel gebied. De onbesuisde Bernstein moet in de daarop volgende jaren lang zaamaan eieren voor zijn geld hebben ge kozen, want in 1951 verloofden ze zich op nieuw, waarna onvermijdelijk het huwe lijk volgde. Al toen Felicia de eerste van haar drie kin deren verwachtte, ontstond een her nieuwde homoseksuele relatie tussen Leonard en de (eveneens gehuwde) jazz pianist John Mehegan, met wie hij vroeger veel muziek had geschreven. Bernstein verviel weer in depressies en voltooide zijn opus Trouble in Tahiti, over een dieponge lukkig echtpaar dat ieder gesprek in een ruzie ziet eindigen. Het is een publiek ge heim dat de relatie tussen zijn ouders als beslag heeft gediend voor deze opera, maar evenzeer is Bernsteins eigen misère erin terug te vinden. Typerend voor hem is dat hij na haar dood in 1978 - ze waren kort voordien uit elkaar gegaan - alleen maar klaagde over hoe schuldig hij zich voelde. Toch werkte hij in die jaren vijftig als een bezetene en schiep z'n beste en bekendste werken. Tegen een journalist zei hij: „Ik stel prijs op orde en zelfbeheersing. Ik geef toe dat ik vroeger wel eens uit de band sprong, maar als je getrouwd bent en kin deren krijgt, verandert alles". Een onge kend statement voor een flamboyante le vensgenieter als Bernstein, maar de feiten lager er. Hij werd een ware tv-persoonlijk- heid met eigen programma's ais Omnibus en later The Young People's Concerts, waarin hij glashelder Beethovens moeiza me creatieve proces aanschouwelijk kon maken, of boeiend antwoord gaf op com plexe vragen als: wanneer is jazz jazz, wat maakt Bach Bach, waarom moet een or kest een dirigent hebben, wat is een musi cal precies, en waarom klinkt moderne muziek zo vreemd? Intussen worstelde hij voort met zijn eeu wige dilemma: 'hogere' of 'lagere' kunst? Hij schreef Candide, op het eerste gezicht een komische operette, maar in wezen een knappe parodie op de opera, met als poli tieke drijfveer de bittere weergave van een zwarte bladzij in de geschiedenis van zijn land: de hoorzittingen in de McCarthy-pe- riode. En natuurlijk West Side Story, waarvan het idee al dateerde uit 1949. De balletdanser en choreograaf Jerome Rob- bins had hem toen al eens proberen warm te maken voor een idee rond een joodse Romeo en een katholieke Julia in een ach terbuurt tijdens de paasdagen. Pas in 1955 kreeg dat plannetje meer gestalte. De op komst van allerlei straatbendes inspireer de Arthur Laments, die later het draai boek voor de gelijknamige Broadway-mu sical zou schrijven, tot een hernieuwde kennismaking met Bernstein. De laatste opteerde voor Los Angeles als achter grond voor straattwisten tussen Mexica nen en Anglo-Amerikanen. Maar Lau- rents voelde meer voor zwarten en Puerto- ricanen in New York als rivaliserende groepen. En zo geschiedde. Het bleef een Shakes- peariaans drama, maar het balkon werd een brandtrap, het bal werd een dans avond, en de apotheek een snackbar. De naam van de musical luidde aanvankelijk East Side Story en later Gangway!, maar werd in 1956, vlak voor de première in Washington, nog snel veranderd in het be ter 'bekkende' West Side Story. Tijdens de pauze van de eerste opvoering sprak op perrechter Felix Frankfurter tot Bern stein: „Dit verandert de geschiedenis van Amerika!". Net als eerdere Broadway-composities was West Side Story een rauwe ballade op het stadsleven: strak, nerveus en explo sief, met een adembenemende vaart en flitsende balletten. Naar de maatstaven van Broadway was het een onaantrekke lijk stuk.In plaats van de gebruikelijke glitter en glamour kreeg het publiek het armoedige bestaan van de Puertoricaan- se straatjeugd voorgeschoteld, maar er ging overalin het land een indringende werking van uit. Maar liefst 732 maal werd de musical op Broadway opgevoerd, om over het internationale succes van de ge lijknamige film maar te zwijgen. Het kon met op voor Bernstein. Na nog tal van andere orkesten te hebben geleid, kreeg hij in 1957 als eerste Amerikaan de algehele leiding over het New York Phil harmonic, een functie die hij elf jaar lang zou vervullen. Het werd een gouden tijd voor dit toporkest. Voordien was het een ingedutte boel, nu werd het een instituut met progressieve plannen en een creatie ve aanpak. Bernstein schuwde het experi ment niet, en de spanningen die dat met z'n publiek opleverde werden ruim schoots gecompenseerd door allerhande eerbetoon in de vorm van eredoctoraten, geldprijzen en wat al met meer. Bernstein kon met op z'n lauweren rusten. In plaats van gas terug te nemen, voerde hij het tempo op. In 1965 werd hij 47 jaar, en bij die gelegenheid noemde hij de tijd zijn ergste vijand. Weldra zou hij tien jaar chef van de New York Philharmonic zijn, en als hij nog iets anders wilde moest het snel gebeuren, vond hij. Op een beladen persconferentie, die de sfeer ademde van een aftredend staatshoofd, stelde hij zijn post na het seizoen '68/'69 beschikbaar en versterkte intussen zijn band met Wenen. De reden was Mahler, die eveneens tien jaar de Weense Staatsopera had geleid en van wie hij recentelijk alle negen symfo nieën alsmede Das Lied von der Erde met zijn orkest had opgenomen. Bernstein herkende zichzelf enigszins in Mahler - ook een in zichzelf verdeeld mens, een ijdele, onevenwichtige, maar geniale man - en was bang dat ook hij mis schien al op z'n vijftigste zou overlijden. Maar het tegendeel was het geval. Zijn Weense periode begon met een vliegende start. Zoals The Beatles elders, werd hij in Wenen door bewonderaars omstuwd. En hij genoot en geniet daar nog steeds van. Zijn succesvolle vrijages met de Wiener Philharmoniker leidden in de afgelopen decennia enerzijds tot historische plaat opnamen, maar anderzijds wierpen ze an dermaal een merkwaardig licht op deze gespleten persoonlijkheid, die zich de ene dag het lot aantrekt van Israël aantrekt en de andere dag in het antisemitische Wenen van vóór en na Waldheims verkie zing tot president als een vis in het water lijkt te voelen. „Hoe komt een aardige joodse jongen als jij ertoe in een stad als Wenen racistische muziek te spelen?", vroeg Bernstein zich zelf in een video-opname die hij liet maken om te zien hoe zijn bespiegelingen over Wagner het op de televisie zouden doen. Wagner - in wiens leven hij ook al veel ge lijkenissen met zich zelf ziet - schildert hij vervolgens af als een 'tamelijk monsterlijk mens, onbetrouwbaar, eerzuchtig, uiter mate egoïstisch, het ene moment revolu tionair, het andere moment reactionair, een redeloze antisemiet, iemand die uit sluitend geïnteresseerd was in dingen waarvan hij als persoon en kunstenaar kon profiteren'. De sleutel van zijn betoog is vervolgens veelzeggend: „Richard Wagner, ik haat je. Maar ik haat je op m'n knieën." Willem Schrama Bernstein. Een biografie, Joan Peyser; Uitg. Aramith; 445 pag.; prijs f 49,50.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1989 | | pagina 25