week-uit ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1989 21 Onvermoede rijkdom Ooggetuigen van de verwoesting Jeroen Brouwers Sabine Reichel HELLA HAASSE letterkundige kroniek Oud-katholieke kunstschatten 27 september JOHANNA STOUTEN Openbare Bibliotheek Goes DE KOPEREN TUIN Rijke priesters Neogothiek Restauratie Verwoestender Woensdagavond 20.15-22.15 in gesprek over haar werk met in de Openbare Bibliotheek Goes. Vanwege verwachte toeloop beperkt aantal kaarten beschikbaar. Voorverkoop kaarten a 5,- bij de organisatoren: 6 Boekhandel en Uitgeverij Gasthuisstraat 12 Goes 01100-31072 Sabine Reichel. Vriendschap en dood In Kroniek van een karakter bundelde Jeroen Brouwers de brieven die hij tussen 1976 en 1986 schreef. Er werd slechts één brief aan Geert van Oorschot in opgeno men, terwijl hij toch regelmatig met de bekende uitgever had ge correspondeerd. Maar, zo leest men in Het tuurtouw, Van Oor schot ging niet akkoord met opna me. Zijn argument: 'laten wij de wonden die we elkaar hebben toe gebracht barmhartig afgedekt houden'. Ook in dit 'ter herinne ring aan Geert van Oorschot' ge schreven boekje blijven sommige herinneringen afgedekt. Brouwers verbloemt echter niet dat hij soms 'een niet te behappen hekel' aan de in 1987 gestorven uitgever had. Het tuurtouw werd zo een geschrift dat nogal afwijkt van wat bij dit soort gelegenheidsliteratuur ge bruikelijk is. In gunstige zin overi gens. Brouwers' wrevel ten aan zien van Van Oorschot wordt dik wijls de vrije loop gelaten. 'Hij was een beste vriend', dat wordt steeds vooropgesteld, om daar vervol gens mitsen en maren bij te plaat sen. Na de dood van Van Oorschot is er volop gesproken over zijn per soonlijkheid, maar nauwelijks over zijn schrijverschap. Onder het pseudoniem R. J. Peskens schreef hij toch enkele voortreffelijke boe ken. Ook in dit gedenkschrift wordt helaas nauwelijks op het li teraire werk ingegaan. Brouwers beperkt zich tot de mededeling dat hij de latere publicaties van Pes kens 'ergerniswekkend vervelend vond'. Voorts zou deze slechts 'een epigonerige schaduw van Nescio, Reve en Alberts' zijn geweest. Veel meer belang wordt hier toegekend aan zijn brieven. Dertigduizend moet Van Oorschot er hebben ge schreven. Wanneer die allemaal 'even schitterend zijn als het me rendeel van de brieven' die Brou wers van hem heeft ontvangen, staat de literatuurliefhebber nog wat te wachten. Zonder omhaal maakt Brouwers duidelijk blij te zijn geen fondsau teur bij Van Oorschot te zijn ge worden. Eén keer echter ging hij met hem in zee. Hij liet het ge ruchtmakende pamflet De Nieuwe Revisor door Van Oorschot uitge ven. Gesjoemel met de oplage daarvan zorgde voor een verwijde ring. Soms kon hij een aardige man zijn, maar zijn publieke optredens vond Brouwers op den duur onuit staanbaar. Van Oorschot werd vol gens hem een 'ijdele Bekende Ne derlander' die een narrige rol speelde. In 1968 werd het eerste contact ge legd. Van Oorschot vormde toen in zijn eentje de redactie van het lite raire blad Tirade. Brouwers zond een verhaal in, dat geaccepteerd werd. Een ontmoeting volgde. Bij na drie j aar later kwam de uitgever voor het eerst bij de schrijver op bezoek. De mannen werden goede vrienden, maar geregeld waren er periodes van onmin. Er doen veel anekdotes over Van Oorschot de ronde, ook door Brouwers wordt hij als een zeer kleurrijke figuur af geschilderd. Aan fraaie verhalen dus geen gebrek, maar al met al wordt over Van Oorschot weinig goeds verteld. Ook gevoelens van afgunst heeft Brouwers niet onder drukt. Anderhalf jaar voor zijn dood werd aan Van Oorschot een eredoctoraat aangeboden. 'Die ti tel kwam hem mijns inziens overi gens in het geheel niet toe, evenals hij twee jaar later in het geheel niet toekwam aan Johan Polak', oor deelt de schrijver van Het tuur touw. De achtergronden van die opmer king zijn voor wie Kroniek van een karakter gelezen heeft duidelijk. Immers, daarin betoont Brouwers zich verbitterd als hij niet blijkt te kunnen promoveren op De laatste deur. Zoals Het tuurtouw verband houdt met Kroniek van een karakter, zo heeft De versierde dood met De laatste deur te maken. Al heel lang heeft Brouwers een grote belang stelling voor alle aspecten van het verschijnsel zelfmoord. Deze keer publiceert hij 'een dossier over zelf moordclubs, Russische roulette, zelfmoordspelen en andere myste ries rondom de zelfverkozen dood'. Die 'Zelfmoordclubs' worden in ro mans wel eens beschreven. De vraag is of er echt zulke verenigin gen bestaan. In ieder geval zijn er religieuze zelfmoordsekten en de schrijver komt een heuse 'Club van zelfmoordcandidaten' op het spoor die mogelijk in 1964 is opge richt. 'Russische roulette' is een term die snel ingeburgerd is ge raakt. Maar bestaat dit tijdverdrijf werkelijk en heeft het inderdaad iets met Rusland te maken? In elk geval signaleert Brouwers nog veel meer spelletjes met de dood. Voor de autobestuurder blijken er tal van opwindende mogelijkheden op dit gebied te wezen. De schrij ver betoont zich zo voorzichtig dat hij overal gevaar ziet. Het lot wil len tarten wordt door hem, direct met de dood zoeken gelijkgesteld. Bergbeklimmen, stierenvechten, parachutespringen, fugu eten, een vliegshow bezoeken - volgens Brouwers zijn het allemaal zelf moordspelen. Het onderwerp van dit boek is cu rieus, maar de auteur is gedegen te werk gégaan. In de 'wetenschappe lijke zelfmoordliteratuur' werden volgens hem allerlei apocriefe ver halen naverteld. Nieuw onderzoek zou geboden zijn. Veel gehoord is bijvoorbeeld de bewering dat jon geren tot zelfmoord - of andere ge welddadigheden - worden geïnspi reerd door bepaalde stripverhalen, sommige films, popmuziek. Brou wers betoont zich zeer sceptisch over deze gedachtengang: 'bepaal de zielknijpers zeggen maar wat - zonder enig wetenschappelijk on derzoek en zonder dito bewijsvoe ring beweren ze ex cathedra dat dit of dat 'zonder twijfel' zus of zo zal bewerkstelligen.' Eerst zien dan geloven, dat is zeker als het om zo'n schimmige aange legenheid als zelfmoord gaat een verstandig uitgangspunt. Liever dan voorbarige conclusies te trek ken, geeft de schrijver van De ver sierde dood slechts de soms raad selachtige feiten. Wie weet brengt die instelling Brouwers toch ooit die begeerde doctorstitel. Hans Warren Jeroen Brouwers: Het tuurtouw; 72 pag.; 19,90; Van Oorschot, Amster dam. 2. Jeroen Brouwers: De versierde dood; 120 pag.; geïll.; 27,50; Cadans, Nijme gen. Een relatief gering aantal oud- katholieke kerken in Nederland blijkt over opvallende kunstschatten te beschikken. Een onderzoek ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Unie van Utrecht heeft dat uitgewezen. In het Rijksmuseum Het Catharijneconvent in Utrecht is tot 29 oktober een interessante tentoonstelling van deze 'schatten' te zien. Een groot deel van de bijeengebrachte kunstvoorwerpen - vooral kerkelijke voorwerpen en schilderijen van hoge kunstzinnige waarde - werden nog niet eerder aan de openbaarheid prijsgegeven. Kunst uit Oud-katholieke ker ken moet men niet verwarren met oud-katholieke kunst. Die is er namelijk niet: de kerkschatten, die Het Catherijneconvent laat zien onderscheiden zich niet van rooms-katholieke kunst. Om dat te begrijpen is het goed enige aandacht te besteden aan het ontstaan van de Oud-Katho lieke Kerk, of zoals de naam vóór 1889 was: de 'Rooms-Katholieke Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie'. De Clerezie is ontstaan in 1723. In dat jaar koos een deel van de katholieke geestelijkheid in Ne derland er voor om als een 'natio nale' katholieke kerk voort te be staan. In de tientallen jaren daar voor waren binnen de Nederlandse katholieke geloofsgemeenschap steeds groter spanningen ont staan. Spanningen die formeel om geloofszaken gingen, waarin de verhouding met het kerkelijk ge zag in Rome een belangrijke rol speelde. Maar onder die theologi sche ruzies lagen vooral sociale te genstellingen. De katholieke geestelijkheid in Nederland was verdeeld in zogehe ten reguliere en seculiere priesters. De eerste categorie was afkomstig uit kloosterordes, de seculieren (ook 'wereldheren' genoemd) had den die binding met de ordes niet: zij hadden niet in Rome gestu deerd, maar in Parijs of Leuven en ze waren afkomstige uit de hogere sociale lagen van de bevolking. De laatste groep had relaties met de regentenklasse een sterker natio naal bewustzijn dan de orde geestelijken die het centrale gezag in Rome veel meer vanzelfspre kend accepteerden. Rond 1700 wa ren de tegenstellingen zo hoog op- Hendrik Terbrugghen: Christus en de ongelovige Thomas. gelopen, dat een breuk onvermij delijk werd: een gedeelte van de se culiere geestelijkheid in de gewes ten Holland en Utrecht koos de kant van aartsbisschop Petrus Codde, die in 1704 door Rome werd afgezet. De 'kerk van Utrecht' voelde zich overigens nog steeds nauw ver want met Rome, zoals de naam al aangeeft. Maar de verschillen wer den in de achttiende en vooral de negentiende eeuw steeds duidelij ker. De rijkdom van de parochies van de Clerezie had er al toe geleid, dat het kerkelijk bezit indrukwek kender en meer omvattend was dan die van de roomsen en dat werd nog versterkt, toen in de loop van de negentiende eeuw de eman cipatiebeweging van de rooms-ka- tholieken leidde tot een giganti sche neo-gothische bouwgolf, (waarin Cuypers een bepalende rol speelde), die er toe leidde dat er werd 'afgerekend' met het barokke verleden. Tal van kunstvoorwer pen werden verkocht of omgesmol ten en verdwenen zo. In de kerken van de Clerezie ge beurde dat niet. Ook daar werden nieuwe kerken gebouwd, maar de altijd gebruikte voorwerpen ver huisden mee en deden opnieuw dienst. Die band met het verleden werd natuurlijk versterkt, toen in 1889 in Utrecht een conferentie werd gehouden van de bisschop pen van de Clerezie en die van de oud-katholieke gemeenschappen in Duitsland en Zwitserland. Op deze conferentie - de Unie van Utrecht - werd een tweetal dog ma's van het eerste Vaticaanse concilie (1870) afgezworen: de On bevlekte Ontvangenis van Maria en de onfeilbaarheid van de paus werden unaniem van de hand ge wezen in de zogeheten 'Verklaring van Utrecht'. Deze verklaring vormt nog steeds de theologische basis van het oud-katholieke ge loof. Grotere rijkdom en een geloof, dat gebaseerd was op de belijdenis van Vincentius van Lerinum ('Het komt er vooral op aan, dat wij vast houden wat overal, altijd en door allen is geloofd' hebben in de hand gewerkt, dat de oud-katholieken hun kerkelijke kunst veel omvang rijker hebben bewaard. En - wat zeker zo belangrijk is - ook veel be ter geconserveerd: het veelvuldige gebruik heeft geleid tot regelmatig en goed onderhoud. Veel voorwer pen bevinden zich nog in perfecte staat. De tentoonstelling in Het Catharij neconvent is in twee delen opge splitst; het eerste deel besteedt aandacht aan de historische ach tergronden van de Oud-Katholie ke Kerk en de bindingen met bui tenlandse geloofsgenoten. In het tweede deel worden de kunst schatten getoond. Daarbij is er niet voor gekozen om topstukken die al te zien zijn in het Oud-Ka tholiek Museum (ondergebracht in het Catharijneconvent) nog eens op een andere context te tonen, maar om dingen te laten zien, die tot nu toe grotendeels 'verborgen' waren gebleven in de oud-katho lieke kerkgebouwen. Het is vooral het barokke zilverwerk, dat tot nu toe niet eerder bij elkaar is te zien geweest. De opstelling in het Ca tharijneconvent bevestigt het on voorstelbare meesterschap van dé (Nederlandse) zilver- en goudsme den. Kelken, monstransen, hostie dozen, bisschopsstaven van hoge kwaliteit van de hand van mees ters als Michiel de Bruyn van Be- rendrecht (vermoedelijk een leer ling van Adam van Vianen) en Thomas Boogaert worden afgewis seld met zeldzame sierstukken, waarvan de vrijstaande 'altaaren gelen' zonder twijfel de meest in drukwekkende zijn. Zo mogelijk nog verrassender is de ontdekking, dat in verschillende oud-katholieke kerken grote ge schilderde altaarstukken aanwe zig waren (en in een aantal geval len nog zijn) van beroemde mees ters als Hendrick Bloemaert en Gerard van Honthorst. Een zestal daarvan heeft gehangen in de schuilkerk, die in 1645 werd inge richt in het huis Clarenburch; stukken van ieder 200 bij 230 centi meter; maar ook in Gouda en Amersfoort bevinden zich schilde rijen, waarvan het bestaan pas onthuld werd door het onderzoek door Het Catharijneconvent ter voorbereiding van deze tentoon stelling: Abraham en Hendrick Bloemaert, Jan van Bijlert, Willem van Ingen, Nicolaus Knuofer, Cor nells van Poelenburgh en Jan van Wijckerslooth. De 'ontdekking' van deze schilde rijen, die nooit eerder in het open baar te zien zijn geweest heeft, al dus Paul Dirkse, hoofd van de af deling Onderzoek en Beschrijving van het museum en inrichter van de tentoonstelling, geleid tot een bijzonder initiatief: met medewer king van de Rijksdienst voor Beel dende Kunst konden vijftien tot twintig schilderijen worden geres taureerd. Op deze wijze, aldus de heer Dirkse, bewijst het museum zijn waarde als trait-d'union tus sen het rijk en de bezitters (in dit geval de Oud-katholieke paro chies). De tentoonstelling laat verder nog kerkelijke textilia zien. Het won derlijkste is wel, dat deze meren deels eeuwenoude stukken nog steeds in een meer dan goede staat zijn. Dat is mede het gevolg van het feit, dat veel daarvan met een zekere regelmaat ook nu nog in de ere-diensten wordt gebruikt. Een voorbeeld daarvan is een kazuifel uit 1510, dat in het bezit is van de parochie te Oudewater. Kunst uit Oud-Katholieke Kerken wordt ge completeerd door een afdeling kunst die de Christkatholische Kirche met behulp van bruiklenen uit de Zwitserse oud-katholieke kerken heeft samengesteld. Hans Lutz Kunst uit Oud-Katholieke Kerken is te zien in Rijksmuseum Het Catharijne convent, Nieuwegracht 63. Utrecht; tot 29 oktober di t/m vr 10-17 uur, za en zo 11-17 uur maandag gesloten). Bij de tentoonstelling hoort een fraaie en in formatieve catalogus; prijs 19.50. Hoewel zij pas in 1946 werd geboren, speelt de oorlog in het leven van de Duitse schrijfster Sabine Reichel een centrale rol. Ze groeide op in een verscheurde wereld waar het nazi verleden zoveel mogelijk werd doodgezwegen. Over haar traumatische ervaringen schreef Sabine Reichel een onthutsend boek, waarvan de Nederlandse vertaling onlangs is verschenen: Wat deed jij eigenlijk in de oorlog, pappa? Nergens ter wereld heeft een generatie met een meer ver- óijsterende historische misdaad moeten leren leven dan wij in Duitsland. Vanaf onze jeugd wer den wij dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog: grote gebouwen waren veranderd in ruïnes, op straat wemelde het van de mensen met één been en vriendjes en vriendinnetjes had den geen vader. Toch werd er nooit over de oorlog gepraat. En juist dat zwijgen heeft de meeste schade aangericht. Kan iemand zich voor stellen wat het betekent op te groeien tussen mensen met zo'n af schrikwekkend verleden?" Sabine Reichel gaat verder: „Ik was niet geïnteresseerd in een droog boek dat de feiten op een rij tje zet. Daarvoor moetje in de bi bliotheek zijn. Mijn boek beschrijft op een persoonlijke manier de ge voelens van een hele generatie. En voor gevoelens bestaan nu een maal geen koele statistieken." In de inleiding van haar boek schrijft Reichel: „De geschiedenis doet pijn en achtervolgt je, laat on zichtbare littekens achter - zelfs op een glad, roze babyhuidje. Maar vroeg of laat scheuren die littekens opeens open. Een nazi-oorlogsmis dadiger wordt gevangen, er wordt een ontroerend verslag ontdekt van een joodse vrouw die in een concentratiekamp is omgekomen, ergens wordt een foto afgedrukt van verdorven mannen in rijbroe ken, die kinderen veewagens indu wen, en dan voel ik me persoonlijk aangeklaagd. Op die momenten haat ik Duitsland." Op indringende wijze beschrijft Reichel hoe het Duitse volk na de oorlog op grote schaal pogingen deed het verleden te ontkennen. Maar juist door die ontkenning, was verwerking onmogelijk. Rei chel: „Er werd domweg niet over gepraat. Op een gegeven moment wantrouwde ik iedereen die de oor log bewust had meegemaakt. Die aardige buurman kon in de oorlog wel een van de grootste schurken zijn geweest. Mijn vader had als ar tiest opgetreden voor de soldaten, maar het fijne wist ik er ook niet van. Net als veel van mijn leeftijd genoten zette ik mij af tegen mijn ouders, om op die manier te laten zien dat ik anders was." In 1975 vertrok Reichel naar New York, in de hoop zich op die manier te bevrijden van de last van het verleden. Ze was actief als journa liste en kledingontwerpster, maar haar vrijwillige ballingschap had een onverwacht effect. „Langzaam begon ik te beseffen dat ik nog al tijd niet precies wist wat mijn va der tijdens de oorlog had gedaan. Het was net alsof een boemerang twintig jaar zoek was geweest en nu had besloten terug te komen om me een klap tegen mijn hoofd te geven. Ik zag mijn vader en zijn generatie als kostbare ooggetui gen die moesten worden onder vraagd voordat ze allemaal dood waren en ditmaal voor altijd aan me zouden ontsnappen." Reichel interviewde een groot aan tal Duitsers, onder wie haar eigen ouders, en verwerkte de resultaten in haar boek. In totaal schreef ze zo'n zes jaar aan haar boek. „Tij dens zo'n lange periode verander je zelf ook. In het begin schreef ik veel agressiever. Maar op een gegeven moment kreeg ik toch wat meer begrip voor de generatie van mijn ouders. Die mensen hebben ook een rotleven gehad. In die zin had het schrijven van dit boek een the rapeutische werking." Ze schreef bewust niet in het Duits. „Ik wilde me afscheiden van de officiële taal van Auschwitz en dus zocht ik mijn toevlucht in de veilige, mooie wereld van het Engels." Komend voorjaar verschijnt in Duitsland een vertaling die Rei chel zelfheeft gemaakt. „Het komt erop neer dat ik het boek nog een keer heb geschreven, maar nu in het Duits. Het is alleen maar beter geworden. In het Duits komt het nog verwoestender over. Ik denk dat het zal inslaan als een bom. Veel ouderen zullen zich aangeval len voelen, terwijl mensen van mijn generatie zich juist zullen her kennen. De ouderen zullen om het hardst roepen dat ik overdrijf. Maar het is mijn waarheid, ik heb niets verzonnen." In Amerika waren de reacties zeer positief. Reichel: „Mijn boek werd een 'eye-opener' genoemd. Ik was vooral heel blij met de reacties van joodse mensen, die mij bedankten. Dat heeft mij heel goed gedaan. Maar een bestseller zal het daar nooit worden. De Amerikanen houden er niet van te denken." „Natuurlijk weet ik zelf ook wel dat dit geen perfect boek is. Maar ik had ook niet de pretentie een boek te schrijven met het laatste woord over een fenomeen, waar nu al vijf tig jaar over wordt gepraat. Het is een stem, mijn bijdrage aan de dis cussie. En het is voor het eerst dat op deze manier aandacht wordt besteed aan de problemen van mijn generatie. Eindelijk worden ze serieus genomen." Gerlof Leistra Sabine Reichel, Wat deed jij eigenlijk in de oorlog, pappa?, uit het Engels ver taald door Marietta Snel, uitgeverij Becht, 205 p. Advertentie Geert van Oorschot. Jeroen Brouwers publiceerde de afgelopen jaren verschillende omvangrijke werken. De laatste deur, het boek over zelfmoord in de Nederlandse literatuur; twee bundels met correspondentie Kroniek van een karakter; de roman De zondvloed. Zijn nieuwe publicaties Het tuurtouw en De versierde dood zijn allesbehalve omvangrijk, maar staan wel met de genoemde boeken in verband. Jeroen Brouwers.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1989 | | pagina 21