Adriaan Morriën V reemdelingen Brigitte Raskin debuteert indrukwekkend letterkundige kroniek Schijnbaar onbeduidende voorvallen omtoveren tot een brok literatuur. Alledaagse observatie omzetten in boeiend proza. Adriaan Morriën heeft het onder de knie. ZATERDAG 24 DECEMBER 1988 34 Vlak Sultan Hans Warren Lo van Driel Adriaan Morriën Het leven als literatuur Voor Adriaan Morriën (geboren 1912) liggen leven en letteren dicht bij elkaar. Hij kan een alle daagse observatie, zo blijkt her haaldelijk uit zijn boek Plantage Muider gr acht, tot fraaie literatuur herleiden. Hij bezit bij vlagen dat zeldzame vermogen om weinig spectaculaire voorvallen tot bijna adembenemende gebeurtenissen te transformeren. Morriën vertelt ergens dat hij omwille van een aar dige verkoopster een paar schoe nen aanschaft waarvan hij vooraf weet dat ze zullen knellen - het on beduidende incident wordt een ontroerende ontboezeming. Of hij verhaalt over een vriend die 'ver liefd werd op een meisje doordat hij haar vriendelijkheid idealiseer de en haar lelijkheid over het hoofd zag' - ook dit voorspelbare gege ven levert weer mooi proza op. Dan weer maakt hij een notitie over een wandeling waarbij hij een jonge Surinaamse vrouw tegenkomt die door haar houding verachting uit drukt - opnieuw wordt het gewone tot iets bijzonders verheven. Ongetwijfeld zal geen lezer zich bij dit Plantage Muidergracht verve len. Het is een eerlijk en lichtvoetig egotistisch werk waarin invallen, herinneringen, reisbeschrijvingen, anekdotes, aforismen, droompro- tocollen, kreten, onthullingen, au tobiografische verhalen en nog veel meer elkaar afwisselen. Mor riën is een geschikte persoonlijk heid voor dit genre: hij staat iro nisch tegenover zichzelf en heeft eerbied voor anderen. Het per soonlijke acht hij belangwekken der dan het algemene, vooroorde len koestert hij niet en hij heeft een fijn gevoel voor stemming en sfeer. Dat wil echter niet zeggen dat hij er doorlopend in slaagt de aan dacht vast te houden, dat iedere bladzijde onder spanning staat. Tegenover de aantekeningen waarin het wonder geschiedt, staan er ook heel wat die vlak blij ven. Al selecteerde Morriën dan nog geen vierhonderd pagina's uit een periode van in vijftig jaar tot stand gebrachte geschriften, hij is eigenlijk niet kieskeurig genoeg geweest. Ook de afwerking van zijn proza schiet hier en daar iets te kort. Zo is de banale alinea waar mee de afdeling Lasterpraat opent bepaald ontmoedigend. Een register ontbreekt in het boek - voor vrijwel alle gebruikers zal dat ongemak veroorzaken. Wel is er een chronologie van Mprriëns le ven, die echter in 1939 eindigt. Voor de duidelijkheid had dit over zicht gerust tot 1989 door mogen lopen. Ook bevat de uitgave een verantwoording. Daaruit leert men onder meer dat het verhaal Rendez-vous, waarmee de bundel opent, de eerste publicatie al voor de oorlog beleefde. Het is een ver drietige geschiedenis over een lief de die in de droom heel mooi schijnt, maar die niet tegen de werkelijkheid bestand blijkt te zijn. Als jongeman had Morriën een zwakke gezondheid en hij werd ge ruime tijd in een sanatorium be handeld wegens tuberculose. Tot zijn verzorgsters hoort zuster Franken, op wie hij verliefd wordt. Hij is al lang uit het sanatorium ontslagen wanneer hij verneemt dat Lies Franken ziek is geworden. Hij besluit haar een brief te sturen en zo ontwikkelt zich een corres pondentie. Over en weer worden lieve beloften afgelegd. Uiteinde lijk komt het tot een nieuwe ont moeting. Het enige dat hij nog voor haar voelt is medelijden, maar bij de volgende ontmoeting bekent zij echter van hem te zijn gaan hou den. Op dit droevige maar geslaagde verhaal volgt Cryptogram met veel literaire herinneringen die men slechts met de nodige voor kennis op waarde schatten kan. De schrijver springt nogal van de hak op de tak. Maar steeds zijn er tref fende zinnen, zoals deze uitspraak over letterkundige recepties: 'Op bijeenkomsten als deze verbruikt men zijn meeste energie met het vermijden van mensen die men niet wil ontmoeten' (61). Vooral de notities over Victor E. van Vries land blijven in de herinnering. Morriën maakte kort voor de oor log kennis met hem in een trein. De literator zag hem aan 'met het mengsel van speelse minachting, verveelde hoogmoed, verlangen naar sterke drank en gemoedelijke opgetogenheid dat ik toen erg be wonderde' (89). Erg bestendig was die bewondering niet. Van Vries land bleek te behoren tot het slag van mannen dat van alle mogelijke comité's en verenigingen voorzit ter wil zijn. Buitengewoon is Roemenië, aante keningen over een reis die de au teur in 1956 ondernam om een lite rair congres bij te wonen. Hij schrijft vol goede wil, maar heel on interessant over het leven in dat Oostblokland. Gelukkig volgt hierop het deel Lasterpraat waarin hij afgezien van de slechte inzet waarschijnlijk het best op dreef is. De erotiek speelt hier en op vele andere plaat sen in Plantage Muidergracht een belangrijke rol. Morriën is een vrouwenliefhebber, hij laat zelfs weten: 'Ik had het in mij een sultan te worden, maar dan een vol res pect en gelijkgestemde bewonde ring voor mijn haremdames' (321). Het opmerkelijke is dat Morriën een rokkenjager blijkt met sympa thieke manieren. Hij behandelt zijn geliefden inderdaad als gelij ken. Hoe ver hij ook gaat, hij wordt niet vulgair en hij kan openhartig op de meest intieme dingen ingaan zonder ook maar even bescha mend te worden. Aantekeningen over literatuur zijn in deze afdeling overigens ook talrijk. Zo is er een aardige herinnering aan Willem Frederik Hermans en een verstan dige maar vernietigende kantteke ning bij de poëzie van Chr. J. van Geel. Voortreffelijk is ook het verhaal Mademoiselle Alpacca dat in 1946 te Parijs speelt. Morriën begeeft zich naar een bordeel en wordt prompt verliefd op het hoertje Al pacca. Zij wil dat hij haar mee neemt naar Holland. Dat is onmo gelijk, want hij is getrouwd. In het weinig geslaagde, naar aan leiding van een droom geschreven Twee blauwe honden worden ook herinnerinen aan voorbije liefdes opgehaald. Hierop volgen vrij recent ontstane afdelingen. Het deel Plantage Mui dergracht bevat weer korte noti ties over tal van onderwerpen. In Een beginnende vriendschap schrijft hij over zijn ervaringen met Joop den Uyl. Welkom in Portugal is een in 1986 spelend reisverhaal waaruit men slechts kan opmaken dat er in Portugal niets te beleven valt en dat er niets lezenswaardigs over te schrijven is. In Lieve futen volgt de schrijver twee paar futen in de broedtijd. Hij geeft in dit ver haal weer eens blijk van zijn gave een stukje leven tot een brokje lite ratuur om te kunnen toveren. Op zulke ogenblikken krijgt dit mozaïek van particulariteiten een prachtige glans. Adriaan Morriën: Plantage Muider gracht; 384 pag.; 42,SO. Privé-domein nr 145. De Arbeiderspers, Amsterdam. Wie de woordenstroom die dagelijks onze mond ver laat, nader bekijkt, proeft het uit heemse. Veel woorden die we ge bruiken hebben niets met dit land van mist en mest te doen. Ze zijn vreemd gegaan tussen klom pen en molens. Natuurlijk is het Nederlands een Germaanse taal en zijn de mees te woorden van Gemaanse oor sprong. De regels om die woor den in zinnen te gebruiken ko men dan ook sterk overeen met die van andere Germaanse talen. Aan die Germaanse woorden zijn van de oudste tijden af woorden uit andere talen en culturen toe gevoegd. Waar Germanen in con tact kwamen met anderen zetten ze als het zo uitkwam ramen en deuren open. Wat ze niet hadden, leenden ze; wat ze konden ge bruiken, namen ze; wat ze niet kenden, kregen ze. Niet alleen van onze EEG-buren, maar ook van oosterlingen, door niets ge hinderd. Zo kregen we door ons koloniaal verleden woorden uit het Verre Oosten. Uit het Maleis bijvoor beeld: soebatten en bakkeleien. In die taal betekent branie moe dig; wij maakten er opschepperig van. Groot is het aantal woorden dat we uit het Nabije Oosten kregen. Uit het Perzisch, waarschijnlijk via het Turks (djakal) namen we jakhals. En het Perzische sjah dat koning betekent, kwam tot ons in het schaakspel. Een kiosk is in het Turks een prachtig huis, soms een paleis. In de 19e eeuw was kiosk in het Nederlands nog de aanduiding voor een Oosters aandoend tuinhuisje. Overvloedig putten we uit de schat der Arabieren. Zo ontleen den we het woord averij (schade aan schip) aan het Arabisch. In veel aan het Arabisch ontleende woorden herkent men nog het lidwoord: alchemie, alkoof, alco hol. Een alkoof betekende een slaapkamer en kwam in het Ne derlands, zoals veel Arabische woorden, via het Spaans. Bekend is dat wij ook op het ge bied van de wetenschap veel van de Arabieren hebben geleerd, bij voorbeeld algebra en cijfer. In het Arabisch betekent al-djebr 'het verenigen van delen tot een geheel'; zo werd het bij reken meesters 'het herleiden van breu ken tot een geheel' en kwamen we aan algebra. Natuurlijk kregen we via het boek der boeken veel uit het He breeuws. En via het Jiddisch, de taal van veel Europese joden, breidde onze woordenschat zich eveneens uit: de mazzel en tof, gein en geroddel, sappelen en smoezen bijvoorbeeld. Zo brengen we meestal onbewust in de woordenstroom van elke dag vriend en vijand met elkaar in contact. Zoiets heeft de Wijze misschien (ook) bedoeld toen hij sprak (Spreuken 18 4) dat de woorden van iemands mond diepe wateren zijn. Daarmee kan men, taalgebruiker of taalbe schouwer, vrede hebben. Een van de grootste literaire verrassingen van 1988 is zon der twijfel het boek Het koekoeks jong van de in 1947 geboren Belgi sche historica en journaliste Bri gitte Raskin. Het werk zou aan vankelijk 'De Verstekeling' komen te heten en het was voor 1987 aan gekondigd. Brigitte Raskin wilde het boek 'op haar veertigste baren' zoals zij het zelf uitdrukt (p 82). Het koekoeksjong is niet gemak kelijk te rubriceren. Het is deels een documentaire, deels autobio grafie, deels fictie. Het toont een gedrevenheid die vanaf de eerste pagina de lezer in de ban slaat. Je voelt direct: dit boek móest ge maakt worden, het is niet zomaar een zoveelste debuut van een niet meer zo jonge mevrouw met lite rair talent. Het boek is daarbij bui tengewoon origineel van opzet, al roept het onvermijdelijk door - toevallige - overeenkomsten her inneringen op aan eveneens on langs verschenen werken als de do cumentaire roman Rosalie Nie mand van de ook al Vlaamse schrijfster Elisabeth Marain en de romantische reconstructie van een ernstig auto-ongeluk Pros Ofrynio van de Griek Filippos Drakondai- dis dat eind 1987 in Nederlandse vertaling ('Op weg naar Ofrynio') verscheen. Hoewel Brigitte Raskin de ge schiedenis van het koekoeks jong Frans Maes chronologisch van zijn geboorte op 18 januari 1938 tot zijn dood 11 juni 1970 volgt is het, om snel inzicht in het boek te geven, mogelijk gemakkelijker ongeveer bij het slot te beginnen. Brigitte Raskin heeft Frans Maes kort voor zijn dood gekend, zij het slechts oppervlakkig. Zij studeer de in Leuven en hij was begin 1970 haar overbuurman in een studen tenflat. 'Een kleine vinnige man, met een onmiskenbaar Antwerps accent, zeg maar fois. Ik mocht hem niet, vond hem een pooier type' (97). Later kwam uit dat Frans Maes inderdaad helemaal geen student was. Maar toen hij verongelukte (een ongeval door zijn schuld met vier doden en twee gewonden) ging Brigitte naar de begrafenis, want hij bleek geen fa milie te hebben. Met een paar re dacteuren van het universiteits blad 'Universitas'. 'Wij sprenkel den om beurten een kruis op de kist die toen al in de grond stond. En dat was dat, dacht ik, de begra fenis van een zwerfkat die dood langs de weg lag en door de ge meente moest worden opgeruimd' (124). Brigitte Raskin was zomer 1970 22 of 23 jaar, tien jaar jonger dan de verongelukte en haar dus niet sympathieke man. Wat heeft ver oorzaakt dat hij 'als een vreemde cel die begon te woekeren' in haar doordrong? Ze weet het zelf niet goed (ik vermoed 'onrust over het lot van een mens') maar Frans Maes bleef door haar herinnering spoken. 'Tenslotte besloot ik hem op te graven om te weten te komen wie hij écht was en zo het spook uit mijn hoofd te verbannen' (124). Maar eerst leefde Brigitte Ras kin een groot deel van haar le ven. Ze deed haar werk, trouwde, kreeg kinderen. Pas zeventien ja ren later ging ze op speurtocht om uit te vinden wie Frans Maes ge weest was en hoe zijn korte leven verlopen was. Juist doordat dit bestaan in een zo recent verleden lag, was het nog mogelijk veel te achterhalen: tal van mensen die hem gekend had den leven nog. Dan had Frans Maes constant - je zou haast zeg gen: van huis-uit - aan de zelfkant geleefd waardoor hij regelmatig met gezagsdragers in conflict was gekomen. Een heleboel van de pa pieren kreeg Brigitte Raskin slechts ter inzage wanneer ze be loofde de namen van de betrokke nen te veranderen. Enkele sporen liepen dood, zoals het contact met Frans' halfzuster die absoluut niet meer herinnerd wenste te worden aan haar broer. Ze ontving Brigitte Raskin wèl en dat leverde dan toch een uitermate boeiende espisode op. Door nijver zoeken kwam van alles en nog wat aan het licht, hoe 'n duister en half verborgen leven Maes ook geleid had. Vanaf de vroedvrouw die hem ter wereld hielp brengen tot de grafmaker die eerst zijn verminkte lijk begroef en vijftien jaar later de botten alweer ruimde: Brigitte Raskin heeft ze gevonden en uitgevraagd. Ze heeft sporen van zijn moeder, die naar ze vermoedt een Antwerpse prosti- tuée is geweest, gevonden; met mensen gesproken die Frans als kind hebben gekend en als jonge man. Een opvallend moment is ge weest toen Frans als 'armste en toch sympathiekste straatjongen' een Peppino-concours won en met allerlei geschenken en geld werd bedacht. De verkiezing van die 'sympathiekste arme' (uit zes jon getjes, met een zogenaamde 'ap- plausmeter') kun je haast niet met droge ogen lezen. De krantefoto's uit die tijd ('een leuke kwajongen die zelfverzekerd zichzelf lijkt') èn de foto van zijn stoffelijk overschot onder een deken, dat zijn de enige afbeeldingen die er van Maes over zijn. Alle andere foto's en persoon lijke papieren zijn zoekgeraakt of opzettelijk weggegooid. De jongen was al vroeg het ver keerde pad opgegaan. Liegen, bedriegen, stelen, de kleine crimi naliteit. Gevangenis, constant op de vlucht voor zich steeds weer op stapelende schulden. Pogingen om beter te leven. Alle adressen waar hij gewoond heeft is Brigitte Raskin gaan bekijken. Soms wa ren dat heel behoorlijke onderko mens. Altijd waren er blijkbaar wel weer mensen die Frans op een of andere manier hielpen, geld leen den en af en toe wist hij redelijk als kelner of als disc-jockey aan de slag te blijven. Via een vage vriend, die student in Leuven was, wist Frans ook een soort status als stu dent op te bouwen. Hij nestelt zich min of meer illegaal in een logeer- hokje van de studentenflat waar hij enige maanden voor zijn dood Brigittes - ongewenste - buurman wordt. Hij rijdt rond in een oude Mercedes, is een zeer slecht chauf feur. Zijn spectaculaire dood wekt - meer nog dan de Peppinoverkie- zing in zijn jeugd - grote belang stelling in de media. Maar na ze ventien jaar blijkt men zelfs ter plaatse dat ongeluk waarbij dus vier mensen om het leven kwamen zo goed als vergeten. De paar bot ten die er van 'Maes' (dat is uiter aard zijn echte naam niet) over wa ren heeft de grafmaker wat dieper in de grond gestopt om er een an der bovenop te kunnen leggen, en zijn naam is doorgestreept. Door dit intens trieste gerecon strueerde levensverhaal van het 'koekoeksjong' dat dus zelfs letterlijk een 'verstekeling' gewor den is op het kerkhof, heeft Brigit te Raskin gedeelten van haar ei gen geschiedenis heengevlochten. Een sympathiek, onopgesmukt verslag van een jonge vrouw uit een bevoorrecht milieu. Ze buigt zich met compassie en nieuwsgie righeid maar nooit sentimenteel over wat ze het 'hondeleven' van Frans Maes noemt en het is die be trokkenheid bij het leven van die kansloze die het boek soms zo sterk ontroerend maakt. Brigitte Raskin weet op een raad selachtige manier te bewerkstelli gen dat de lezer zich met haar ver eenzelvigen kan en daardoor wordt ook Frans Maes op den duur iemand die tot óns geweten gaat spreken. 'Schaamte om zoveel on verschilligheid, of onrust over het- lot van een mens' (124) - ze gaan ook de lezer bevangen. We worden als het ware zowel medeverant woordelijke als medeplichtige. De stijl van het boek is helaas niet vlekkeloos, maar toch is Het koe koeksjong van alle in 1988 versche nen nieuwe Nederlandstalige werken misschien wel het boek dat j me het diepste getroffen heeft. Hans Warren Brigitte Raskin: Het koekoeksjong; 135 pag.; f 23,-. Uitgeverij Kritak, Vesalius- straat 1,3000 Leuven, België. Brigitte Raskin Foto Eduard Alsteens t

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 34