PZC
Belgische
vluchteling
29
Bijna 75 jaar geleden stond België
in brand. Oprukkende Duitse
troepen zaaiden dood en verderf. De
beschieting van Antwerpen op 7 en 8
oktober was het sein voor een
massale vlucht, een miljoen Belgen
nam de wijk naar het neutrale
Nederland. Deze maand verscheen
bij de Bataafsche Leeuw een bundel
opstellen over de exodus en het leven
in de grote vluchtelingenkampen.
Zeeland had in die bewogen dagen
volop met de opvang van de
uitgewekenen te maken. Meer dan
500.000 Belgen passeerden de
Zeeuws-Vlaamse grens. De nu 87-
jarige Gerard de Roeck in Groede
was één van hen. „We werden als
runders uitgevoerd", vertelt hij. En:
„Je voelde je weggestoken in een
duister hoekje van de wereld".
ZATERDAG 24 DECEMBER 1988
Runderen
Uden
Annexatie
Jan van Damme
Gerard de Roeck: Belg in Zeeuwsch-Vlaanderen.
Foto Camile Schelstraete.
Je voelde je weggestoken
in een duister hoekje
Ruim 70 jaar later staat de exodus hem
nog helder voor ogen. Vlak voor de
Duitse beschieting van Antwerpen, van 7
op 8 oktober 1914, nam de familie De
Roeck de wijk naar het veilige Nederland.
Op een natiewagen - een door paarden ge
trokken grote platte kar - hobbelde het
gezin richting grens. Thuis, in het 5 kilo
meter zuidelijk van Graauw gelegen Mel-
sele, was het oorlogsgeweld hoorbaar
dichtbij. De toen bijna 13 jaar oude Ge
rard de Roeck zag het Duitse vuurwerk
boven Antwerpen. Het beeld van de tegen
de avondlucht brandende stad grifte zich
in zijn geheugen.
De tijdelijk gedachte vlucht werd een ver
huizing voor het leven. In het West-
Zeeuws-Vlaamse Groede vond het op drift
geraakte gezin van vader Petrus de Roeck
nog tijdens de Eerste Wereldoorlog een
nieuwe thuishaven. Gerard was de jong
ste van de vijf kinderen. In zijn woning aan
de provinciale weg, die het slaperige dorp
je hinderlijk doorsnijdt, is de nu 87-jarige
Vlaming de enige overlevende van het ge
zin die het relaas van de grote vlucht nog
kan vertellen. Leed, verbittering en angst,
zeggen alle boeken over die donkere jaren.
Gerard herinnert zich vooral zijn jeugdige
onbevangenheid. „Als kind leefde je over
de ellende heen. Hoewel", geeft hij toe,
„het staat me toch ook bij dat je je tijdens
de vlucht in een duister hoekje van de we
reld weggestoken voelde. Je wist dat het
thuis beter was, maar dat moest je in de
steek laten".
Een miljoen Belgen, wat haastig in een la
ken geknoopte kostbaarheden en huis
raad op de schouder, klopten bij het neu
trale Nederland aan. Eén grote stroom
van verdrevenen, op de vlucht voor de op
rukkende Duitse troepen die hun vader
land onder de voet liepen. Gruwelverha
len over oorlogsmisdaden waren de vero
veraars vooruit gesneld. De Duitsers le
den die eerste weken van hun Blitzkrieg
aan wat wel de vrijschutterspsychose
wordt genoemd. Iedere burger, van jong
tot oud, was een potentiële partisaan, een
franc-tireur. De soldaten van Keizer Wil
helm maakten duizenden slachtoffers on
der de bevolking. De blinde terreur tijdens
de inname van steden en dorpen - vooral
de met sabels en lansen bewapende rui
ters, die de Duitse voorhoede vormden,
waren berucht - veroorzaakte een ware
paniekgolf. Aangemoedigd door de lokale
autoriteiten namen de Antwerpenaren en
bewoners van het omliggende platteland
geen risico. Het gevolg was één grote pro
cessie richting Nederland. Via Clinge, St.
Jansteen, Koewacht, Overslag en Sas van
Gent kwamen binnen enkele dagen meer
dan een half miljoen vluchtelingen de
grens over.
Gerard de Roeck was één van hen. Tot de
grote vlucht was zijn wereld nauwelijks
groter dan Melsele. Een bedevaart naar
Doel was een wereldreis geweest. Voor het
gezin op 8 oktober om 4 uur in de namid
dag richting Clinge vertrok, had hij de
nonnetjes van het plaatselijke klooster
met wapperende rokken en kappen de
wijk zien nemen. Gerard werd op de natie
wagen gezet, en beleefde het grote avon
tuur. „Ik weet nog goed dat ik onderweg
een verloren gelopen hondje oppikte. Ik
zette hem voor een karretje, dat ik van
huis meegenomen had. Daar was alle tijd
voor, want op de verstopte wegen kwa
men we maar langzaam vooruit. We wer
den toen al meerdere keren aangehouden
door Duitsers, die op zoek waren naar Bel
gische soldaten. Burgers lieten ze geluk
kig met rust. Naar Holland moeten we,
hoorde je iedereen zeggen. Maar dat viel
niet mee". Pas de volgende ochtend werd
de grens bereikt. Ook daar was sprake van
filevorming. Het handjevol Nederlandse
douaniers en dienstplichtigen - de zuide
lijke provincies waren sinds 10 augustus
in staat van oorlog - kreeg behalve de bur
gers enkele tienduizenden Belgische en
Engelse militairen te verwerken, die na de
Eetzaal voor Belgische vluchtelingen in Middelburg.
Foto's Zeeuws Documentatiecentrum
Reconstructie van een ongeval bij 'den elektrieken draad', de scheiding tussen
Zeeuwsch-Vlaanderen en het door de Duitsers bezette België.
Belgische vluchtelingen krijgen voedsel in Middelburg.
val van Antwerpen de benen hadden ge
nomen. Om de neutraliteit niet in gevaar
te brengen moesten de buitenlandse sol
daten zo snel mogelijk op transport wor
den gesteld naar speciaal voor hen inge
richte kampen in Zeist en Harderwijk.
De grensformaliteiten namen uren in be
slag. „We werden als runderen uitge
voerd", vertelt Gerard. Op het hof van
boer Bernard Steyaart in Graauw vond
het gezin met zestig lotgenoten onderdak.
Aanvankelijk in de bietenkelder. Maar
toen de oogst werd binnengehaald ver
huisde het gezelschap naar het wagen
huis. „Ach ja, die bieten moesten natuur
lijk ook verzorgd worden", zegt De Roeck.
Over de gastvrijheid van de boer wil hij
overigens niets dan goeds horen. „Vrou
wen en babys mochten zich 's morgens in
de keuken wassen. Dat was een hele orga
nisatie. De mannen moesten zichzelf maar
zien te redden. De vorst was vroeg dat
jaar. Ik zie nog altijd dat beeld voor me
van de paarden, die met hun poten het ijs
in de waterbak kapot kapten om te kun
nen drinken. We sliepen met zijn allen in
het stro. Als jongetje vond ik dat ontzet
tend gezellig. De eerste nacht was er een
oud vrouwtje, dat niet kon slapen omdat
ze slecht lag. De volgende niorgen ontdek
te ze dat er een ploegijzer onder het stro
zat. Gek hè, dat zoiets je je hele leven bij
blijft".
Na drie weken konden de vluchtelingen
ondergebracht worden in een voor hen op
gezet tenten- en barakkenkamp in Honte-
nisse. Weer kou en modder, maar het le
ven was er volgens Gerard draaglijk.
Vrouw en dochters van burgemeester Col-
lot d'Escury staken de helpende hand toe
bij de voedselvoorziening van de pakweg
zeshonderd ontheemden. Gerard: „Ze
baggerden met zware emmers door de
modder. In ons kamp zat flink wat volk uit
de achterbuurten van Antwerpen. Ruige
kerels, die de burgemeestersvrouw en
haar dochters de huid vol scholden. Ik heb
dat nooit begrepen, die mensen deden
echt wat ze konden". Even leek Hontenis-
se toch een echt interneringskamp te wor
den, nadat er typhus-patiënten van St.
Philipsland werden ondergebracht. In
verband met het besmettingsgevaar werd
er een uitgaansverbod afgekondigd.
Die eerste chaotische dagen na de be
schieting van Antwerpen was de opvang
van de vluchtelingen vooral een zaak van
particulier initiatief. De inderhaast opge
richte vluchtelingencomités konden wei
nig meer doen dan zoveel mogelijk uitge
wekenen over de Westerschelde sturen
om het overvolle Zeeuwsch-Vlaanderen te
ontlasten. Ook op Walcheren zorgde de
komst van tienduizenden vluchtelingen
voor hectische taferelen. Het verslag van
het provinciaal hulpcomité meldt daar
over: „Het vervoer op de Zeeuwsche
spoorlijn nam. reusachtige afmetingen
aan; alle treinen, in beide richtingen wa
ren tot barstens toe gevuld; in beide rich
tingen, want gaf men zich moeite om, zelfs
door van Regeeringswege geordonneerde
extra-treinen, de provincie te ontlasten
door vervoer naar het centrum van het
land, uit tegenovergestelde richting kwa
men treinen aanstoomen naar het reeds
in bevolking verdubbelde Vlissingen,
propvol met Belgen die in den ijdelen
waan verkeerden aldaar dadelijk over
tocht naar het bevriende Engeland te zul
len vinden. Zoo kostte het te Middelburg
iederen avond groote moeite de reizigers
tot uitstappen te bewegen en hen te over
tuigen dat zij in Vlissingen onder den bloo-
ten zouden moeten overnachten en beter
deden te Middelburg te blijven. Te Vlissin
gen werd dan ook letterlijk gevochten om
toegang te verkrijgen tot de kantoren der
Maatschappij 'Zeeland', teneinde een
passagebiljet voor overtocht naar Enge
land te bemachtigen".
Het front in België verplaatste zich snel in
de richting van de IJzer, waar de Duitse
opmars in de modder smoorde. De Blitz
krieg werd een Sitzkrieg. De Nederlandse
regering kwam al in de week van 12 tot 17
oktober tot een akkoord met de Duitse
veroveraar over de terugkeer van de
vluchtelingen. Velen gaven aan de oproep
gehoor, op 1 mei 1915 was het aantal in Ne
derland verblijvende Belgen tot 100.000
gedaald. Zij zouden tot het eind van de
oorlog - of nog langer - blijven.
Half november besloot het kabinet Cort
van der Linden een begin met de inrich
ting van landelijke vluchtoorden te ma
ken. Kampen als dat in Hontenisse waren
slechts voor de eerste opvang bedoeld. Bij
de verdeling van de vluchtelingen over de
verschillende kampementen werd er on
derscheid gemaakt tussen gewenste en
minder gewenste vluchtelingen. In Nun-
speet-werd de heffe des volks - zoals Den
Haag het uitdrukte - ondergebracht. Het
vluchtoord in Ede werd aan de vluchtelin
gen uit betere kringen toegewezen. Uden,
waar plaats was voor 10.000 mensen,
kreeg een gemêleerd publiek. Gerard de
Roeck kwam in april 1915 in dat kamp te
recht. De voorzieningen waren er aanzien
lijk beter dan hij tot dan toe gewend was.
Een eetzaal, goed brood, echte aardappe
len, droge slaapplaatsen. En: „Ik ben daar
zelfs naar school geweest. Ach, ik was zo'n
braven. Ik weet nog goed dat ik de flets
van de meester eens heb gekuist. Dat le
verde me een mondharmonica op". Zijn
broers vonden werk in de omgeving. Er be
gon iets van een geregeld leven te dagen.
Zij het dat de angst voor de Duitse horden
er nog diep in zat. Op een gegeven mo
ment circuleerde in het kamp het gerucht
dat de Duitsers langzaam werkend vergif
in het aan de vluchtelingen verstrekte
brood stopten. Dat bericht - weet Gerard
- bevorderde de eetlust niet.
Broer Louis slaagde er in de loop van 1916
in om zijn oude stiel op te pakken. Bij boer
Becu in de buurt van Groede vond hij
werk in het vlas. Dat was voor het gezin
het sein om het kamp te verlaten, en een
arbeidershuisje op het West-Zeeuws-
Vlaamse platteland te betrekken. De te
rugkeer naar Vlaanderen werd hoe langer
hoe meer een uit het zicht verdwijnend
perspectief. „Er was voor ons in
Zeeuwsch-Vlaanderen geld te verdienen",
vertelt Gerard. „Mijn vader zei altijd: ze
bakken hier toch ook brood. Daar kwam
bij, dat mijn broers geen zin hadden om in
België hun dienstplicht te vervullen. Ze
werden wel gekeurd, in Den Bosch, maar
daar bleef het bij. Na de oorlog liepen zij de
kans om als deserteur beschouwd te wor
den en voor onbepaalde tijd het soldaten
pak aan te moeten trekken. Dat vonden
we niet eerlijk. Hoeveel Vlamingen had
den niet met de Duitsers gecollaboreerd?
En die werden niet gestraft".
Bovendien, waren de Vlaamse Zeeuwen
zo anders geaard dan de Vlaamse Belgen?
Gerard voelde zich in elk geval snel op zijn
gemak. De na-oorlogse perikelen over de
Belgische annexatie-eisen ten aanzien
van Zuid-Limburg en Zeeuwsch-Vlaande
ren gingen grotendeels aan hem voorbij.
Toch moet hij in het turbulente jaar 1919
het door dominee Pattist geschreven
volkslied van d'Ee tot Hontenisse hebben
horen zingen. De Belgen waren toen niet
langer de berooide vluchtelingen, die met
recht een beroep op de liefdadigheid van
hun neutrale buren deden. Het ging hard
tegen hard. De sluiting van de Schelde
voor alle oorlogsschepen - Engelse steun
aan Antwerpen werd daarmee bemoei
lijkt - de terugkeer van Duitse troepen
over Limburgs grondgebied en de aanwe
zigheid van keizer Wilhelm in Doorn: de
grieven in Brussel waren talrijk. De stem
ming op diplomatiek niveau was dan ook
grimmig. Het was dat de Belgische bond
genoten op de Parijse vredesconferentie
geen heil zagen in nieuwe conflictstof, an
ders hadden de gebroeders De Roeck als
nog de wapenrok aan moeten trekken.
In de huiskamer houdt een platte buiska
chel de temperatuur behaaglijk. Boude-
wijn en Fabiola hebben glimlachend een
ereplaats boven het televisietoestel en de
kerststal gekregen. De eerste grote oorlog
gaf het leven van Gerard de Roeck een
drastische wending. Belg te zijn in
Zeeuwsch-Vlaanderen. „Na meer dan ze
ventig jaar heb ik de mensen hier leren
kennen als eigen volk. Natuurlijk, ik heb
de Belgische nationaliteit. Maar twee jaar
geleden heb ik voor het eerst van mijn le
ven voor de gemeenteraad gestemd. Ik
heb zes bollekes rood gemaakt, zei ik te
gen de ambtenaar. Je zag hem verschie
ten".
Regelmatig fietst de Zeeuwse Vlaming
nog een rondje door het land van Cad-
zand. Zijn land, zegt hij. Meer verborgen,
half achter een gordijn, hangt ook een foto
van koningin Juliana tijdens een bezoek
aan een bekroonde duivenmelker in Groe
de. „De Belg zit er natuurlijk nog wel er
gens in, daar ben ik mee geboren. Maar ik
ben te lang buiten het land geweest om
dat nog te voelen".
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er
tussen Nederland en België een elektri
sche draad gespannen om de smokkelaars
af te schrikken. Als jongetje heeft Gerard
dat curiosum van dichtbij bekeken. Mis
schien zelfs met de gedachte dat achter
die dodelijke afrastering zijn geknechte
vaderland lag. 'Den elektrieken draad' is
al lang in de motteballen opgeborgen.
Voor de vluchteling van weleer maakt het
geen verschil. Hij blijft. Al was het maar
omdat hij zich niet ondankbaar wil beto
nen voor de destijds genoten gastvrijheid.
Wat hem betreft sloeg het Provinciaal
Hulpcomité in het verslag over 1914 de
spijker op de kop: „En indien dan toch
haast geen enkele dier honderdduizenden
zelfs in die dagen waarlijk gebrek heeft ge
leden, inderdaad onverzorgd is gebleven,
onder den blooten hemel heeft moeten
overnachten, zoo is dat te danken aan de
geheele bevolking, van arm tot rijk, die
huis en hof, provisiekast en voorraad
schuur ter beschikking stelde van de
vluchtelingen, die voedsel, huisvesting,
beddegoed, ja zelfs kleederen deelde met
de uitgewekenen"
Literatuur:
Vluchten voor de groote oorlog, Belgen in Ne
derland 1914-1918, opstellen onder redactie van
drs J. B. C. Kruishoop, 80 pagina's, geïllu
streerd, Bataafsche Leeuw Amsterdam 1988,
prijs 29,90 gulden.
Verslag van het Provinciaal Comité tot Hulp
verleening aan Vluchtelingen in Zeeland aug.
1914-juli 1915 (aanwezig in de Zeeuwse Biblio
theek in Middelburg).
E. A. van den Heuvel-Strasser, Vluchtelingen
zorg of vreemdelingenbeleid, de Nederlandse
overheid en de Belgische vluchtelingen 1914-
1915, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 1986.