PZC Kompels wachten werkloos bij spookmijn ZATERDAG 24 DECEMBER 1988 2 8 Zorgeloos Macaber Standbeeld Jos van den Camp Het in Noord-Hessen gelegen dorpje Stolzenbach, deel van het 15.000 zielen tellende Borken, wordt op 1 juni 1988 getroffen door een catastrofe die de opstellers van het plaatselijk rampenplan nooit voor mogelijk hebben gehouden. Een explosie van bruinkoolstof maakt die dag om 12.37 uur een abrupt einde aan het leven van 51 mijnwerkers. Zes kompels, die zich aan het einde van een drie kilometer lange onderaardse gang bevinden, worden dood gewaand. Vijfenzestig uur na de explosie worden zij gered: het 'Wonder van Borken' is een feit. Klagende weduwen van Turkse gastarbeiders en verbeten strijdende einheimische vrouwen blijven achter. Nu, precies een half jaar later, zou Borken weer Borken zijn. „Als de klokken met de kerst weer luiden, dan leeft deze stad weer als vanouds", heeft burgemeester Bernd Hessier per slot van rekening gezegd. „De weduwen beginnen langzamerhand ook over iets anders te praten: zo nu en dan over het weer", tekent sociaal werkster Louise Römer daarentegen het moeizaam verlopende rouwproces... Troosten Voetvolk Bordje Bedrieglijk Apartheidspolitiek Hans de Bruijn gen daarna bezocht zij de nabestaanden thuis: „Met een kloppend hart stond ik steeds weer voor een nieuwe deur. En steeds weer vroeg ik me af: wat kan ik zeg gen? De vrouwen hebben me gezien, ze hebben me gehoord, maar ze hebben niet geluisterd. Ze wisten wat er gebeurd was, Maar ze realiseerden zich dat niet". Gedeelde smart is halve smart gaat in Borken niet meer op. „Die ervaring heb ben de vrouwen en hun familieleden wel gehad. De eerste weken was het voor velen een troost dat er collectief gerouwd werd. Dat is nu niet meer. Ik kan dat niet verkla ren, maar ik merk dat. De weduwen begin nen langzamerhand ook over iets anders te praten: soms over het weer. Ons werk bestaat nu uit het meehelpen invullen van bijvoorbeeld belastingformulieren en an dere formaliteiten. Ook bij de problemen die hun kinderen hebben, bijvoorbeeld op school, proberen we te doen wat we kun nen. Maar voor de meesten zal het nog ze ker twee jaar duren voordat het leed gele den is". Financieel gezien is er voor de nabestaan den in het uit vijftien gehuchten bestaan de Borken geenszins sprake van lijden. Aan iedere halfwees is meteen na de ramp 10.000 DM uitgekeerd. Preussen Elektra, eigenaresse van deze laatste ondergrond se bruinkoolmijn in Westduitsland, ga randeert de weduwen en hun achtergeble ven kinderen - totdat zij volwassen zijn - een uit financieel oogpunt zorgeloos le ven. De elektriciteitsmaatschappij heeft zelfs niet nagelaten meteen na de identifi catie van de slachtoffers 1000 DM per ge zin beschikbaar te stellen voor de aan schaf van rouwkleding. Een plaatselijk co mité houdt zich inmiddels bezig met de besteding van het miljoenenbedrag dat meelevend Duitsland gestort heeft op een bankrekeningnummer dat een dag na de ramp bekend werd gemaakt. Burgemeester Bernd Hessier houdt zich daar niet mee bezig. Hij denkt aan de toe komst van Borken. „Als de klokken met de kerst weer luiden, dan leeft deze stad weer als vanouds", houdt hij zichzelf en zijn plaatselijke onderdanen goedbedoe lend voor. Hij is de boer op; onderhandelt met een gegadigde, die op zoek is naar een nieuwe vestigingsplaats voor zijn bedrijf. Georg Strauss, de gemeentesecretaris, voert het woord en verontschuldigt zich bij voorbaat voor hetgeen hij nu zegt: „Het is macaber. Het ongeluk heeft tot ge volg gehad dat Borken in het centrum van de belangstelling staat. Van overal krijgt Borken momenteel financiële steun. Al leen al de deelstaat Hessen heeft 10 mil joen gulden gestoken in een plan voor de toekomst van Borken tot het jaar 2000". Tien procent van de inwoners van Borken is nu werkloos. En de stad gaat donkere tijden tegemoet. Na het ongeluk is de bruinkoolmijn stilgelegd. De overgeble ven mijnwerkers zullen over een tijd el ders werk moeten vinden. Wellicht nog en kele jaren binnen de hekwerken van de enorme elektriciteitscentrale die even buiten Borken te vinden is, maar beginja ren negentig zal sluiten. AEG vestigt zich over enige tijd in Borken en wil daar elek triciteitsleidingen gaan fabriceren. Het bedrijf kan 270 werknemers gebruiken. Sinds 1974 wordt in Hessen al gesproken over de vestiging van een nieuwe elektrici teitscentrale in de buurt van Borken, mo gelijk een kerncentrale. Een handvol kompels ziet nu dagelijks nog toe dat water uit de mijn wordt ge pompt en wacht af totdat Preussen Elek tra de verlossende woorden spreekt: 'Slui ten en slopen'. Dan-zullen de verwoeste gebouwen op het terrein van de spook- mijn tegen de grond gaan. Dan zal aan de schacht een standbeeld verrijzen ter nage dachtenis. Dan zal ook de kleedkamer van de reddingsbrigade en het daar op de muur geschilderde 'Wir halten Wacht, Tag und Nacht' niet aan de sloopkogel ontko men. Borken worstelt, maar komt nog niet boven Het verblijf van de reddingsbrigade op het terrein van de mijn in Stolzenbach. Bij binnenkomst in het plaatselijke ca fé Zum Alten Markt wordt het stil aan de bar. Totdat een man in een blauwe overall zegt wat hij al van de zojuist gearri veerde vreemdelingen vermoedde: „Jour nalisten hè?" De pers heeft zich in de uren na de mijn ramp op 1 juni niet bepaald een goede naam verworven tijdens haar werkzaam heden op de onheilsplek en op plaatsen waar 'iets te halen viel'. Cameraploegen van internationale televisiestations wron gen zich in allerlei bochten om in de nachtelijke uren na de ramp de schijnwer pers te kunnen richten op het gelaat van de schreiende weduwe. Redacteuren van de Duitse schandaal-pers hulden zich in soutane of werkkleding die moest door gaan voor die van de elektriciteitescentra- le van Preussen Elektra. Bij nabestaan den werd aangebeld. Onoprecht betoon den zij hun medeleven en in een verloren moment werd die dierbare foto van de schoorsteenmantel gejat. „Uw vakbroe ders hebben zich niet netjes gedragen", drukt de man in overall zich eufemistisch uit. Louise Römer, sociaal werkster in dienst bij Preussen Elektra, zou het een dag later zwart/wit stellen: „Es ist die Presse die hier die Wunden hinterlassen hat". „Twee dagen nadat de lijken geborgen waren en opgebaard lagen in de sporthal is een foto graaf van een Duits boulevardblad bin nengeslopen. Hij heeft een werknemer van Preussen Elektra voor grof geld pro beren om te kopen om een plaatje te kun nen maken van een dode. 'Zoek er een goeie voor me uit. Niet zo eentje die vredig slaapt. Je weet wel wat ik bedoel'...", had de fotograaf volgens Louise Römer aan de portier van het nood-mortuarium gezegd. „Begrijpt u nu waarom u hier niet met open armen wordt ontvangen?" Louise Römer was op 1 juni anderhalf uur na de ondergrondse explosie van bruin- koolstof op het mijnterrein om de familie leden bij te staan: een arm om de schou der. „Meer kun je in zulke situaties niet doen". Twee dagen lang heeft haar werk bestaan uit alleen maar troosten. De da- De ravage op het mijnterrein in Borken. Het wachten is op de slopershamer. Een dikke streep door België Er zijn geen grensovergangen, geen slagbomen en geen douaniers. Toch is aan de andere kant van de grens alles anders. Daar spreekt men een andere taal, ziet het landschap er anders uit en hebben de huizen een andere stijl. Maar je bent nog altijd in hetzelfde land. Dat je de grens bent gepasserd zie je het eerst aan de wegwijzers. Je rijdt niet meer naar Luik maar naar Liège, Wouteringen heet hier Otrange, Borg worm is plots Waremme en Ronse wordt Renaix. Soms staan beide benamingen op één bord. Maar vaak is er dan een doorge- kalkt, alsof het om een vergissing ging. Die onzichtbare zichtbare grens doet wat elke grens doet: zij verdeelt. Tussen men sen die een andere taal spreken, die ande re gewoonten hebben. Tussen mensen die elk hun eigen 'nationaal' gevoel hebben, en maar weinig affiniteit kennen met die mensen aan de overkant. Toch wonen zij in hetzelfde land. Want ter wijl straks in heel Europa de grenzen moe ten wegvallen en Europa één wordt, trek ken de Belgen met een steeds dikker pot lood een streep door hun land. Een streep die nu op de landkaarten nog niet te zien is, maar ook dat zal veranderen. Nog even en dan zijn Vlaanderen en Wallo nië bijna zelfstandige staatjes-in-de-staat geworden. Dan bestaat België als eens- heidsstaat nog minder dan het ooit heeft gedaan. Dan is ook officieel geworden wat de Waalse socialist Jules Destree in 1912 aan koning Leopold schreef: Sire, er zijn geen Belgen meer. De afgelopen maanden hebben regering en parlement de federalisering van België vorm gegeven. De beide landsdelen heb ben al ieder een eigen (deel)regering en (deel)parlement, maar die krijgen nu meer bevoegdheden, meer zelfstandigheid en vooral meer geld om aan die eerste twee vorm te geven. De grens die in België al vele jaren de Ne derlandssprekenden en scheidde, wordt Grens van de taalgebieden Tweetalig gebied daarmee een echte grens. Een Waal heeft niets meer te zeggen over de Vlamingen. En andersom, maar vooral het eerste is bijna een eeuw lang de gewoonte in België geweest. De Wallon maakte de dienst uit, de Vlaming was voetvolk. Pas na de oorlog herwonnen de Vlamin gen het gezag over hun deel van het ko ninkrijk en daarmee hun zelfrespect. Te gelijk met de instorting van de staal-, tex tiel- en steenkolenindustrie in Wallonië krabbelde het agrarische Vlaanderen uit het dal en werd de economische motor van de Belgische staat. Nu wordt het meer dan ooit Vlaanderen voor de Vlamingen en voltrekt zich de scheiding van België langs de grens die in 1962 dwars door het land werd getrokken om de vrede tussen de beide taalgroepen te bewaren. Een grens die, gezien haar grilligheid op de kaart, pas na veel gemilli- meter kon worden getrokken. Wie een landkaart pakt en langs de lineaal een lijn trekt van het Nederlandse Maas tricht naar het Franse Lille weet ongeveer hoe de taalgrens loopt. Maar het is geen rechte lijn. Op sommige plaatsen in België is een ritje van een handvol kilometers ge noeg om wel tot vijf keer toe de onzichtba re grens te overschrijden. Nederlandstalige gemeente met beschermde Franstalige minderheid Franstalige gemeente met beschermde Nederlandstalige minderheid Maar nergens staat een bordje dat aan geeft of we in Vlaanderen dan wel in Wallo nië zijn. De ene dorp kan Vlaams zijn, het ernaast net weer niet. Nu staat dat alle maal duidelijk op papier, maar voor 1962 werden primitievere methoden gebruikt om vast te stellen tot welke taalgroep een plaats hoorde. Toen was er de taaltelling, waarbij op het platteland soms de plaatselijke kodde beier de deuren langs ging om iedere inge zetene naar zijn taaivoorkeur te vragen. Op soms gewoon thuisbleef en vanachter zijn bureau zelf de lijsten invulde. Lang niet iedereen was het dan ook eens met de uitslagen. Toen de officiële taalgrens werd vastge steld gingen ambtenaren de dorpen en ge meenten bezoeken om aan Brussel ver slag uit te brengen over het taalgebruik dat zij daar hadden aangetroffen. Volgens de anecdoten was een bezoek aan het dorpscafé soms al genoeg: praatte men daar Frans, dan was het dorp kennelijk Waals. Maar dat was - en is ook nu - bedrieglijk. Het leven langs de taalgrens beantwoordt in de meeste gevallen niet aan het cliché dat we er door de Voerkwestie van ken nen. Wie nu dorpjes langs de taalgrens be zoekt merkt immers al gauw dat de inwo ners maling hebben aan taalgrenzen. In het café wordt door elkaar Vlaams en Frans gesproken. Men schakelt gemakke lijk van de ene op de andere taal over, net zoals het uitkomt. Soms worden ook in één gezin de twee talen doorelkaar ge bruikt. Daar waar de scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië op de kaart het duidelijkst is, is de scheiding tussen de mensen vaak het kleinst. „Daar wonen de echte Belgen", zegt men wel. Belgen die van al dat politieke gedoe vaak niets moeten hebben. Om de zaak- Happart lacht men maar wat. In vrijwel alle taalgrensgemeenten spreekt de bur gemeester beide talen en wordt ieder te woord gestaan in de taal die hij of zij het best verstaat. Taalproblemen zijn daar vrijwel nooit, of het moet in verkiezings tijd zijn. De taalstrijd is vooral iets van de politici, zo voelen veel van die gewone Belgen het. Het zijn ook de politici die voor de taalrel- len verantwoordelijk zijn. Die het Voer probleem hebben gecreëerd, die de rare si tuatie in en rond Brussel tot stand hebben laten komen. In de Vlaamse provincie Brabant volgt de taalgrens immers niet zoals overal elders de provinciegrenzen. Brussel, de officieel tweetalige hoofdstad maar waar drie kwart van de bevolking Frans spreekt, ligt geheel in Vlaanderen. De taalgrens loopt onder de stad door en verdeelt de provincie. Brussel is altijd een geval apart geweest. Het was ooit de bedoeling van Brussel een hoofdstad voor Vlamingen en Walen te maken met gelijk rechten voor iedereen. Per slot van rekening was de stad al sinds 1932 officieel tweetalig. Maar de agglome ratie is sindsdien steeds meer verfranst. Bij het trekken van de taalgrens werd die agglomeratie in 1963 opgedeeld in de stad, het Vlaamse arrondisement Halle-Vil- voorde en een apart arrondisement voor een zestal zogenaamde 'faciliteiten-ge meenten' die tegen Brussel aanliggen: Linkebeek, Drogenbos, Kraainem, We- zembeek-Oppem, Wemmei en Sint-Gene- sius Rode. Daar werd een soort apartheidspolitiek ingevoerd. Het waren officieel Vlaamse gemeenten, maar met faciliteiten bij het bestuur voor de grote franstalige groep. Die kon in het Frans geholpen worden op de gemeentehuizen en kon ook documen ten in het Frans krijgen. Maar die faciliteiten zetten de deur open voor een massale 'inwijking' van Fransta- ligen, en nu kent nog maar een van de zes Vlaamse gemeenten een Nederlandstali ge meerderheid. De Franstaligen hebben de zaak overgenomen en nu moeten Vla mingen vaak moeite doen om in het Ne derlands te woord te worden gestaan. Bij de recente verkiezingen werd zelfs ge ruzied omdat zowel Vlamingen als Fran staligen zich in een faciliteitengemeente lieten inschrijven, terwijl zij in werkelijk heid in een andere gemeente woonden. Al leen met als doel wankele Vlaamse of Waalse meerderheden een steuntje in de rug te geven. Dergelijke problemen zijn er ook nog in de negentien gemeenten die samen Groot- Brussel vormen en officieel tweetalig zijn. Maar in de praktijk valt het veel Vlamin gen nog moeilijk om in het Brusselse er kenning te krijgen. Pas nu hun aantal groeit (ongeveer een kwart van de bevol king van de hoofdstad) komt daar een kentering in en komen de Vlamingen voor hun rechten op. Zij hebben een lange weg moeten gaan. Nog maar zes jaar geleden bijvoorbeeld was er het (verijdelde) plan van de Schaar- beekse burgemeester Nols om in de hal van zijn stadhuis speciale loketten voor Vlamingen te maken. Kleine apartheid, noemt men dat in Zuidafrika. Of zoals die lagere school in Laken (Brus sel) waar nog in 1985 werd besloten een heg over het schoolplein aan te leggen om de Vlaamse en Waalse kinderen uit elkaar te houden. Maar dat soort uitwassen komt steeds minder voor en nu maakt een gefe deraliseerd België zich op voor de taalvre- de. Intussen beginnen steeds meer Walen Ne derlands te leren. Het Waalse ministerie van onderwijs voert een campagne om op de Waalse scholen het onderwijs in de an dere landstaal te bevorderen. Maar of dat voor meer begrip tussen de landsdelen zal leiden is nog maar de vraag: volgens een recent onderzoek leren de Vlamingen, die zich altijd op hun tweetaligheid konden laten voorstaan, nu immers liever Engels dan Frans...

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 28