PZC Eugènie Herlaar Edith Piaf In het teken van de Mus week-uit 23 ZATERDAG 22 OKTOBER 1988 B Als groentje in de journalistiek kreeg ze een zoen van Luns. Febriek en udres vindt ze afschuwelijk: „Een journaallezer kan toch wel algemeen beschaafd Nederlands spreken." Eugènie Herlaar, de eerste vrouwelijke nieuwslezer blikt terug. Doorbraak Kus Pionieren Slechthorend Slechte uitspraak Jetty Claus Musje Padam Padam Rudolph Bakker Boe Boe Jeanette Stuurop Eugenie Herlaar: de Belgen spreken beter Nederlands. Het toetje van het Journaal Het Toetje van het Jour- t naai" en „Eugenie's moe dér ziet de nieuwe jurken van haar dochter nu op de televisie". Zo luidden de krantekoppen toen Eu gènie Herlaar in 1965 als eerste vrouwelijke nieuwslezer en ver slaggever doordrong tot het man- nenbolwerk van de nieuwsgaring. „Dat was in Europa nog niet ver toond. De BBC vond 't maar een gewaagd experiment". Vrouwen konden indertijd om- roepster worden, maar daar bleef het dan ook bij. Eugènie: „Het nieuws-lezen was alleen voor de man weggelegd. Het publiek zou 't toch niet kunnen verdragen dat een vrouw onbewogen voorlas, dat bij een ramp veertig kinderen wa ren verongelukt. Ze moest in tra nen uitbarsten". Het is jaren geleden dat Eugènie Herlaar regelmatig op de televisie verscheen. Volgens haar zit 't er ook niet meer in. „Ik ben achten veertig... en heb de buis niet meer nodig". Haar gezicht straalt. Zij is nog aan het bijkomen van een groot feest ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum als presentatrice. Vrien den hebben een paar weken gele den alles uit de kast gehaald om haar te verrassen. Ook omroepme dewerkers als Herman Emmink en Rien Huizing waren van de partij in Heerhugowaard. Als klap op de vuurpijl kreeg zij een verblijf van een week op Cura sao aangeboden door de gevol machtigde minister van de Antil len, Jesurun. Haar vrienden be taalden de vliegticket, ,,'t Is fan tastisch, ik ben er veertig jaar niet geweest". Eugènie Herlaar is tegenwoordig een kleine ondernemer. Zij reist door het hele land om modeshows te presenteren, spreekt teksten in bij films en verzorgt de publiciteit voor organisaties. Daarnaast heeft zij een goedlopende logopedie- praktijk. Zij was nog heel jong toen zij voor een doorbraak in de televisiejour- nalistiek zorgde. In 1963 begon de 23-jarige Eugènie als omroepster bij de Wereldomroep („die inder tijd nog vooral gericht was op de paters en de zending"). Als kind was zij al actief bij Avro's Jeugd- omroep Minjon. Hoe zij verzeild raakte bij het NTS-Journaal? „Ik vond het bela chelijk, dat een mannenstem over knoopjes en roesjes sprak als er aandacht werd besteed aan de nieuwe mode. Indertijd gebeurde dat nog heel uitvoerig. Ik schreef een brief met het voorstel om der gelijke onderwerpen door een vrouw te laten doen en werd met een uitgenodigd voor een screen test." Niet lang daarna mocht ze als free lancer buiten beeld teksten inspre ken. De kranten stortten zich op het nieuwe fenomeen vrouwen stem bij het Journaal. Haar werk- rogant mens, iedereen schrijft zich blauw en zij niet. Later gingen alle journalisten weg, behalve de ca- maraploeg, Jan Gerritsen en die rare juffrouw. Ik weet nog goed dat Jan Gerritsen zei: excellentie, mag ik u mijn nieuwe collega even voor stellen. Ik stak mijn hand uit. Die verdween in de lucht en er beland de een kus op". Haar eerste grote interview was ook met Luns. „Ik zal het nooit ver geten. De andere verslaggevers waren bezet of hadden een vrije dag, toen we hoorden dat minister Luns van een EEG-vergadering te rug zou komen. Nou, dan moest Eugènie er maar naartoe. Het was mijn grote kans. Ik moest dit goed doen, maar ik was totaal niet op de hoogte". „Volledig gehersenspoeld ging ik naar die personconferentie. Mijn eerste vraag was ellenlang en ik gever de Wereldomroep was niet blij met die publiciteit. Ze kreeg ruzie en werd geschorst. Het Jour naal bood haar toen een vaste baan aan en ze verscheen regelma tig op de beeldbuis. Eugènie vergeet nooit hoe zij als groentje in de journalistiek een kus van Luns kreeg. Ze werd in die tijd door de andere Journaal—ver slaggevers op sleeptouw genomen om het vak te leren. Met Jan Ger ritsen ging ze naar een persconfe rentie van minister van buiten landse zaken Luns. „Zoals gebruikelijk zouden de ra dio en televisie het laatst aan de beurt komen. De schrijvende pers zat heftig aantekeningen te ma ken. Ik zat echter met mijn armen over elkaar om me heen te kijken. Luns zag dat en dacht: wat een ar had 'm uit mijn kop geleerd. Ik weet niet hoe ik 't voor elkaar heb gekregen, maar 't was een fantas tisch interview. Toen even later een andere journalist een vraag stelde, zei Luns: meneer, u zat er toch bijIk heb alles al aan deze juf frouw verteld." Volgens Eugènie Herlaar is zij als enige vrouw op de Journaal-redac tie nooit ontzien. Zij moest hetzelf de werk doen als haar mannelijke collega's. „Ik moest ook op stei gers klimmen, met laarzen door de modder banjeren en ga zo maar door. Sinds het interview met Luns kreeg ik ook alle moeilijke klus sen". Het Journaal van toen is niet te vergelijken met dat van nu, vindt zij. „Het was pionieren. Hoe wij vlak voor acht uur in de auto naar de St. Vitusstudio in Bussum scheurden om op tijd voor de uit zending te zijn. We raasden soms met levensgevaarlijke snelheden over de vluchtstrook om files te ontwijken. Als een agent ons aan wilde houden, riepen we: opzij, we moeten zo in de uitzending. Het leek wel comedy capers". Het was een stuk primitiever dan nu. De studio was piepklein. Het decor bestond slechts uit een bu reau en een wereldbol aan een ket ting. „Als de gong voor de uitzen ding ging - reclame was er nog niet - werd even snel de wereldbol opge hangen en klaar was Kees". Het team bestond uit niet meer dan zo'n twintig man. „Moet je je voor stellen. Ik weet nog dat Wibo van de Linde kwam. Ik heb hem met de andere jongens opgeleid". Toen zij trouwde en kinderen kreeg, werd het moeilijk het vak te blijven uitoefenen. Ze trok zich uit eindelijk terug bij het Journaal. „Je had indertijd nog geen aparte nieuwslezers zoals tegenwoordig. Je moest er op uit. Eén dag per week had je bureaudienst en las je het nieuws. Dan had je een rustige dag". Ze bleef wel werk doen voor de om roepen. Zo presenteerde ze het po pulair wetenschappelijke KRO— programma Gamma en de NCRV- serie Volk in opstand. Ook deed zij nog het een en ander voor de Tros, onder meer Ziezo zomer. „De leve- de-leut-programma's lagen me echter niet zo". Het aantal opdrachten voor het presenteren van programma's liep echter terug. „Het is toch uit het oog, uit het hart". Al gauw merkte zij dat thuiszitten ook niets voor haar was. „Ik botste thuis tegen de muur, werd depressief en liep met allerlei kwaaltjes naar de dokter. Uiteindelijk besloot ze weer te gaan studeren". Het werd de logopedie. Veel men sen herinneren haar als de nieuws lezer, die zo dui-de-lijk sprak. Ze kreeg in 1966 ook een TV-prijs van de Nederlandse Vereniging van Slechthorenden. „Die prijs is daar na nog een aantal keren uitgereikt, maar niemand weet meer aan wie". „Ik denk dat ik zo duidelijk sprak, omdat mijn moeder nogal slech thorend was. Ik moest wel goed ar ticuleren, anders kon ik alles twee keer zeggen". In 1975 werd zij weer gevraagd om het Journaal te presenteren. Zij maakte toen deel uit van een team van freelance-nieuwslezers, onder wie Lous Haasdijk, Ada van Mon- ninckendam, Harold Piket en An nette Kentie. „Ineens kreeg ik ook weer meer presentatieopdrachten. Ik heb ook nog een tijdje bij Teleac gezeten". Het nieuwlezen was tij delijk, na een jaar stapte men van deze formule af. Eugènie was er niet echt rouwig om. „De telefoon stond in die tijd roodgloeiend. Mensen vroegen: doe je 't weer. Ik hield er heel wat opdrachten aan over." Op de vraag, wat zij van het huidi ge Journaal vindt, zegt ze: „Laten we het daar maar niet over heb ben". Het moet haar echter toch van het hart, dat er „zo slordig met de taal wordt omgesprongen". „Nieuwslezers willen zich vereen zelvigen met het publiek. Woorden worden niet correct uitgesproken. Ze zeggen febriek en udres. Het is vaak niet om aan te horen. De Bel gen spreken beter Nederlands. Ik heb niks tegen dialecten, maar een journaal-lezer kan toch wel alge meen beschaafd Nederlands spre ken. Ik praat ook anders, als ik iets moet presenteren". Eugènie is geen fan van Noraly Beijer. „Zij zegt dat ze zoveel reac ties krijgt van Surinamers. Haar spraak is, geloof ik, bedoeld als een soort, van compassie met de bui tenlanders. Ik begrijp dat niet. Ik vind dat het er niet toe doet waar j e vandaan komt of welke huidskleur je hebt. Er wordt toch ook niet een nieuwslezer neergezet die met een zachte „g" spreekt?". Frankrijk viert Edith Piaf, die een kwart geleden overleed. Ze ligt op het Parijse kerkhof der beroemdheden Père Lachaise be graven, waar haar steen nog elke dag met verse bloemen is bedekt. Over het zangwonder Piaf, wier stem niet alleen uit haar keel, maar uit haar hele lichaam kwam ('uit haar darmen' merkte de dich ter Jean Cocteau, minder flatteus dan bewonderend, eens op) zijn boekenkasten volgeschreven. En hoe modern ze kennelijk nog is bleek uit het initiatief van een re clamebureau, dat de wankele gang van een baby in de richting van haar moeder op een tv-spot, ter aanprijzing van ultrazachte luiers, begeleidde met de rauwe klaag stem van Piaf. Giovanna Gassion - zoals Piaf werkelijk heette - werd in 1915 op een stoep in de Parijse rue Bellevil le geboren, omdat de ambulance niet gauw genoeg kwam. Op haar vierde blind, gaf de Heilige There- sia de scharminkelige Giovanna het licht in de ogen terug na een pelgrimstocht die ze aan Lisieux bracht. Het kind groeit dan ziende in een bordeel op, maar is er geluk kig en zingt op de stoepen en in ka zernes. Pas in 1935 wordt haar ta lent opgemerkt door Louis Leple, de directeur van het cabaret Ger- ny's, terwijl ze op de hoek van twee drukke boulevards haar liederen galmt. Leple noemt Giavanna voortaan 'la móme Piaf ter herinnering aan het refrein Comme un moineau (als een mus) dat ze bij hun ontmoeting zong. Een jaar nadat Piaf door Le ple van de straat is gehaald, wordt de cabaretbaas doodgeschoten on der omstandigheden die nooit dui delijk geworden zijn. Piaf wordt min of meer binnen de cirkel van verdachtmakingen getrokken en opnieuw staat ze alleen. In '37 ech ter komt ze bij Radio-Cit en A.B.C. en valt haar opgang niet meer te stuiten. Hoewel voor de tweede wereldoor log al een begrip, gaat Piaf nu door voor het symbool van het 'chanson expressive' van kort na die oor logsjaren. 'La móme' zong bij voor keur over ellende en narigheid, maar wel met zoveel overtuiging dat de grote Boris Vian eens over haar zei: 'Je zou bij haar chansons net zo goed in huilen uitbarsten als ze het telefoonboek zong.' Haar teksten gingen over meisjes van de straat, armoe-zaaiers, stak kers en opgejaagden die allemaal een ding gemeen hadden: ze waren op zoek naar liefde en geborgen heid. Ook Piaf bleef haar hele leven op zoek naar de man van haar dro men. Ze vond er reeksen van, on der wie niet zelden haar tekst- en muziekschrijvers van wie ze de chansons nog verder weigerde te zingen als ze weer eens ruzie met ze had gemaakt, tot wanhoop van haar managers en platenmaat schappijen. Tot haar absolute successen na de oorlog behoorden Padam Padam in '52, La Goualante du Pauvre Jean ('54), het warrelende en mee slepende La Foule ('qui nous trai- ne, nous entraine, nous eloigne l'un de l'autre' etc) in '57, het niet klein te krijgen Non je ne regrette rien uit '57, het absolute kassuc ces, dat ze ineens niet meer wenste te zingen nadat ze met de toen on bekende tekstdichter-minnaar Charles Dumont ruzie had ge maakt. Het onsterfelijke Milord behaalde zijn top in '59. De laatste in de reeks minnaars die Piaf tot wanhoop en volledige uit putting had gebracht was in '62 de twintig jaar jongere Griekse kap per Theo Sarapo, met wie ze offi cieel en onder verpletterende (ook wel wat morbide) belangstelling in het huwelijk trad. Hij was de eerste die zich aan de mus volledig onder wierp. Samen maakten ze de plaat A quoi ga sert I'amour (watje aan de liefde hebt). Het was toen 1962. Piaf leed aan een bronchitis die het begin van het einde betekende. De opnamen voor het lied werden elke dag uitgesteld, het orkest zette zich neer en pakte weer in, reisde van hot naar haar, wachtend op het moment dat Piaf haar stem weer terug had. In oktober '63 overleed ze aan wat het best totale uitputting kan worden genoemd. Haar begrafenis bracht tiendui zenden mensen op de been. Achter de baar liepen in de menigte de handvol echte vrienden die ze ooit had, onder wie Mariene Dietrich. Piaf was de ontdekker en de men tor van toen onbekend talent als Yves Montand, Gilbert Bécaud en Charles Aznavour die later, net als zij, kans zagen het Franse chanson ook in de Verenigde Staten triom fale successen te bezorgen. Haar dood wordt deze weken sa men met de dood van Jacques Brei (tien jaar geleden) in de media uit voerig herdacht. Uit deze herden kingen moet blijken dat het Fran se publiek beide kunstenaars steeds trouw gebleven is. Toch die nen hun chansons geconcentreerd en in eerbiedige stilte te worden beluisterd, zoals dat overigens in de hoogtijdagen van de na-oorlog- se Franse chansonkunst in de ca barets de gewoonte was. Achter de grillige schermen van de 'pop' is het Franse chanson aller minst dood, al moeten de liefheb bers er wel naar op zoek. Wellicht brengt de herdenking van Piaf en Brei teweeg dat deze ware troubadours in de toekomst nog eens door de geluidsgrenzen van de hedendaagse gebruiksmuziek heenbreken. Theo Sarapo en Edith Piaf op hun huwelijksdag. Wim Kan, Dagboek van een twijfelaar Je voelt je een gluurder, wanneer je de dagboeken van Wim Kan ter hand neemt. Immers, als qr iemand is geweest, die met zorg een hermetisch gesloten hek tussen vak en privé heeft gezet, dan was het Wim Kan. De Birma-dagboeken waren daarop een uitzondering. Publiciteit vond hij prima, maar dan mondjesmaat, voor het vak en een flinke vinger in de pap. Zo vertelt Kan bijvoor beeld gniffelend dat hij een pagina schreef voor De Telegraaf, die op naam kwam van Henk van der Meyden. Maar Kudelstaart was een vesting, waar slechts zeer weinigen toegang hadden. En nu, ruim vijfjaar na zijn dood, zouden we dan alles mogen weten? Frans Rühl, die de dagboeken inleidt en heeft samen gesteld, had voldoende materiaal: 110 dikke ringbanden. Wie gedreven door nieuwsgierigheid naar het privé-leven van Kan dit boek ter hand neemt, wordt teleurgesteld. Wim Kan was een vakidioot, die met cabaret opstond en er mee naar bed ging. Een egocentrisch ingesteld man, die ervan uitging dat zijn omgeving daar rekening mee hield en daarin ook niet teleurge steld werd. Een man ook, die als een soort topsporter dagelijks zijn conditie mat. En die was kennelijk niet best, ge zien het aantal notities over hoofdpijn, die kwaaltjes voor het grootste deel toe- 'snotterig', niet fit, het niet meer zien zit- geschreven moeten worden aan zijn ten, enzovoort. geestelijke conditie van dat moment. Daar moet wel de aantekening bij dat al Kan was namelijk een rastwijfelaar. Een niet uitverkochte zaal, een onverwachte uitgave van een paar honderd gulden, een lach die niet kwam op het moment dat hij was gepland, konden hem in een paniekerige stemming brengen. Roddel en achterklap brachten hem totaal uit zijn evenwicht en hij heeft zijn portie ge had. Wee degenen, die dan in zijn nabij heid vertoefden. Dat voelde hij zelf ook wel aan, gezien de korte aantekeningen over de reacties op zo'n stemming van bijvoorbeeld zijn vrouw Corrie. Het interessante van De Dagboeken is de kennismaking met een 'bureau-artiest', die zijn shows met de nauwkeurigheid van een boekhouder voorbereidt. Een goede grap kon zijn avond helemaal goed maken, een niet reagerende zaal, of de geconstateerde onvoldoende inzet van het ABC-cabaret, Corrie's 'winkel tje', kon de stemming voor lange tijd ver pesten. Dat ABC-cabaret, kweekvijver van veel talent, neemt in De Dagboeken een be langrijke plaats in. Toch was Kans be langstelling voor mensen als Jenny Arean, Jacco van Renesse, Carry Tefsen, Fred Kaps en al die anderen niet boven matig groot. Hij bemoeide zich nauwe lijks met de groep. Dat was Corrie's werk. Maar hij oordeelde wel, ook over mensen buiten die groep. Gaaikema, later een van zijn tekstleve ranciers, wordt door hem aanvankelijk 'Seth-centriek' gevonden. Zijn tweede one-manshow wordt door de meester als volgt gewaardeerd: ,Neen! Neen! Stond driekwart van de avond Toon te imiteren met gebalde vuistjes, met onzin-confe- rences vol woordspelingen, met diepe stemgeluiden en hoge uitschieters. Maar net niet in de roos. Een genie moet je nooit proberen na te doen'. En over Jaap van de Merwe: ,Boe. Boe. Boe. Alles wat je tegen hem zegt, is totale onzin. Hij zal het vak nooit opgeven en nooit leren. Dan zie ik nog meer, minder weinig, in Seth die nu druk bezig is zich geheel over het paard van Ome Loeks te laten tillen'. Even later, na het zien van een voorstel ling van de groep Jaap van de Merwe: Een programma soms vol leuke ideeën die verknoeid werden door vooral de lei der, Jaap van de Merwe. Het wordt nooit wat, want vakmanschap is meester schap en dat ontbreekt. En het ergste bij deze mensen is, geldt ook voor Seth, ze weten niet, voelen niet, merken niet dat ze hun vak nog niet kennen. En Seth en Jaap van de Merwe moeten eerst leren staan, dan leren lopen en dan leren hoe je armen en handen moet bewegen. Maar wie leert ze dat? En wanneer? En waar?' Voor Herman van Veen naast kritiek ook lof: ,Iets nieuws. Grote spanning, warm, hartelijk, vooral tegen het slot'. En: ,Vaak dacht ik: ik wilde dat ik dit alle maal kon en als ik het kon, dat ik het alle maal zou durven'. Kan heeft het nogal eens mis. In 1960 over Rudi Carrell: ,Een vlegel. Kwasi verveeld staat-ie erbij. Wordt nooit wat groots (denk ik)'. De Dagboeken over de radiotijd zijn vooral interessant, omdat ze door de in leidinkjes van Rühl in de tijd zijn ge plaatst. En het is aardig na te gaan, of het aankomend talent-van-toen, al dan niet met waardering van Kan, het heeft gered of niet. Volgend jaar verschijnen De Dag boeken over de televisietijd. Of Kan door deze publicaties voor zijn fans completer wordt, is nog maar de vraag. Maar zijn opmerkingen over 'het vak' en het bedrij ven daarvan zijn van waarde, ook voor de artiesten van nu. De dagboeken van Wim Kan, De radiojaren, 1957-1968. Ingeleid en samengesteld door Frans Rühl. Uitgeverij Balans, Amsterdam; paperback, geïllustreerd met foto's, 307 blz., f27,50.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 23