VAKANTIE IN HELSINKI HANS HARTING ...ik was in 1949 al een professionele atleet. dwangarbeid indonesië straatarm mirakel vechtpartij transfer effecten koen mijnheer ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1988 Hans Harting: heeft, als zovelen, aan de oorlog bittere herinneringen overgehouden. Verhalen uit de oorlogstijd vormen dan ook het leeuwedeel van Hartings relaas. Het is immers de meest ingrijpende periode uit zijn Zeeuwse tijd, die voor hem ook 'pubertijd' was. De jaren van bewustwording in een woelige wereld. „Ik stond op het dak van de machinefabriek van De Schelde in Vlissingen naar bombardementen te kijken. Ik heb fantastische luchtgevechten gezien. Gevaar zag je niet. Vergeleken met nu was je toen als kind wereldvreemd. Als je op schoolreisje ging naar Gent kon je twee nachten niet slapen". WO II vormde voor Hans Harting en zijn tweelingbroer Hermann als zonen van een Duitse moeder („het Duitse Hermann, dus met dubbel n") een moeilijke periode. Het heeft hem geen trauma's bezorgd, maar de herinneringen uit die tijd zijn met een beitel in zijn geheugen gehakt. „Tegen het einde van de oorlog werden alle mannelijke personen, ik geloof tussen de tien en zestig jaar, opgeroepen voor de tewerkstelling. Ik ging natuurlij k niet, maar ik werd opgepakt door de Sicherheitspolizei". „In de kamer waar je werd verhoord, werd je van de ene hoek naar de andere hoek geslagen. Later kwam je voor de rechter. Dat gebeurde heel officieel. Daar stond je dan met allemaal mensen van de Sicherheitspolizei om je heen. Van de jongens, die voor me stonden kreeg er één twintig jaar gevangenisstraf en een andere dertig jaar. Daar moest ik om lachen, want je wist dat de oorlog nooit zo lang zou duren. Maar er werden er ook twee ter dood veroordeeld. Die zijn ook gefusilleerd. Dat was geen lolletj e meer. Ik werd op het laatste moment vrijgesproken, nadat m'n moeder bij de Ortscommandant was geweest". „Ondanks die vrijspraak moest ik toch dwangarbeid verrichten. Helpen bij graafwerkzaamheden in Domburg. Elke ochtend werden we met een vrachtwagen daar naartoe gereden. Die commandant liet me twee keer zo hard werken als de rest. Ik had ook echt de pest aan hem. Hij liep maar op te scheppen over Duitsland. Ik wist daar door mijn moeder wel wat van, dus zei ik: „Duitsland? Daar wordt alleen Erzats (surrogaat) verkocht in de winkels". Daarna vroeg ik hem of hij wist waar onze radio gebleven was. Voor straf mocht ik 's avonds niet mee terug met de vrachtwagen, maar moest ik van Domburg naar Middelburg lopen". Hij lacht uitbundig om zijn eigen, meestal dramatische, anekdotes. Hekel aan Duitsers heeft hij wel overgehouden aan die periode, maar hij kijkt niet om in wrok. Na de bevrijding heeft hij immers persoonlijk toegezien op de boetedoening van de voormalige bezetters. „Als oorlogsvrijwilliger was ik in Brasschaat belast met de bewaking van Duitse krijgsgevangenen. Die lieten we dan van de vijfde verdieping van een gebouw grote, zware kasten naar beneden sjouwen. Als ze op de binnenplaats aankwamen, deden wij die kasten open, stopten onze ransels erin en lieten we ze de boel weer naar boven sjouwen. Dat was onze manier van Duitsertje pesten". Tijdens de oorlog meldde Harting zich al als vrijwilliger aan. Blind voor de enorme risico's deed hij dienst op het dak van de machinefabriek van De Schelde. Omringd door een wal van zandzakken tuurde hij het zwerk af om bij nadering van geallieerde vliegtuigen alarm te slaan. „Ik werd door mijn ouders vrijgelaten om dat te doen, maar achteraf zegje natuurlijk dat het levensgevaarlijk is. Af en toe vlogen de hulzen om je oren. Ik heb meegemaakt dat er een bom insloeg in een loods naast de machinefabriek. Boven op dat gebouw ging je heen en weer. Dat vond je prachtig. Ik denk altijd maar datje normaal gesproken op die leeftijd bij de padvinderij had gezeten. Wij waren ook een soort padvinders, maar dan in werkelijkheid. Dat was veel spannender". Hij steekt nog een sigaret op, loopt naar de keuken en komt terug met een fles bier. „Van dat praten krijg je een dorst, verschrikkelijk", verontschuldigt hij zich, terwijl hij een glas volschenkt. „Heel Vlissingen wist in die tijd natuurlijk, dat mijn moeder Duitse was. Ze was ook een échte Duitse. Als de slager folie legde tussen de vleeswaren, zei ze daar wat van. Ze was bang dat het folie mee zou wegen, waardoor ze misschien een plakje vlees minder zou krij gen. Nee, dat maakte haar er niet populairder op. We hebben ook wel meegemaakt dat er een motorordonnans kwam uit Duitsland. Dat bleek een ver familielid van m'n moeder te zijn. Heel de buurt zag natuurlijk dat er een Duitse motorordonnans bij ons voor de deur stond. M'n vader twijfelde nog of hij hem binnen moest laten. Ja, hij werd binnengelaten, maar een kwartier later gooide mijn vader hem er persoonlijk weer uit. Dat zagen de buren gelukkig ook". Hij vertelt over de periode vlak na de bevrijding, toen hij dienst deed als ovw-er (oorlogsvrijwilliger). Amper achttien jaar oud bewaakte hij, gewapend en wel, Duitse krijgsgevangenen. Volstrekt onverantwoord, realiseert hij zich achteraf. „Als je met een wapen loopt is er niet veel voor nodig om een domme streek fe begaan. Toen zag je dat niet. Je had wel andere dingen aan je hoofd. Ging het niet naar je zin, dan schoot je vlak voor hun voeten in de grond. Of je gaf zo'n gevangene een klap met de kolf van je geweer. Slaan met de kolf, dat leerde je al snel". Later volgde alsnog een opleiding. Onder leiding van Engelse instructeurs werd Hans Harting afgeknepen. „Dat gebeurde 'n Lille. Je begon met een beetje marcheren, maar het werd steeds officiëler. Het was gloeiend heet die zomer en we werden gedrild tot en met. Die Engelsen hadden overal recordlijsten van. Hoe snel je over de hindernisbaan ging of hoe snel je geblinddoekt een wapen uit elkaar kon halen en weer kon monteren. De meeste records werden door de oorlogsvrijwilligers gebroken, omdat wij zo verschrikkelijk gemotiveerd waren". Na omzwervingen door België en Duitsland deed Harting tweeëneenhalf jaar lang dienst in Indonesië. Hij toont een foto waarop hij als atleet te zien is op het moment dat hij in Panang een 1500 meter op zijn naam schreef. „Ik kan me nog herinneren", zegt hij, „dat Staf Dobbelaere in Zeeland sneller liep op de 1500 meter dan ik in Indonesië, maar hij vergat dat de omstandigheden in de tropen natuurlijk erg moeilijk waren. Neem alleen al de grote hitte. Daarom wilde ik hem, toen ik weer terug was, gelijk een lesje leren. Dat was in de Bolwerk-loop in Middelburg. Ik zette hem daar op 100 of 150 meter achterstand". Hij herstelde goed van de ontberingen gedurende de oorlogstijd. In Indonesië was hij bijvoorbeeld gewond geraakt bij oorlogshandelingen. „We werden met een man of dertig omsingeld door een groep van ongeveer driehonderd man. Ik werd door m'n elleboog geschoten en in de paniek om te vluchten reed er een vrachtwagen over me heen. Ik had het geluk dat ik, doordat ik gewond was, volledig ontspannen lag. Op zo'n moment zie je hoe sterk mensen kunnen zijn in tijden van angst, want ik ben opgestaan en ben toch nog in die vrachtwagen gesprongen". Bij de veiligheidsdienst („die ondervragingen van krijgsgevangenen waren niet misselijk") maakte hij zijn tijd daarna vol. Aan boord van de Johan van Oldenbarneveldt trainde Hans Harting op de terugweg naar Nederland dagelijks. Elke ochtend om vijf uur vijzelde hij op één van de dekken zijn conditie op in de wetenschap dat sportieve prestaties hem maatschappelijk geen windeieren zouden leggen. Zijn atletische gaven moesten, zo wist hij, een opstapje vormen bij het beklimmen van de maatschappelijke ladder. Door zijn afkeer van autoriteit keerde Harting met tegenzin terug in het - volgens zijn denkbeelden - bekrompen Vlissingen „waar de machtspositie van een bedrijf als De Schelde enorm was. Ik had daar een verschrikkelijke hekel aan". „Nederland was straatarm en ik had alleen een opleiding tot machine bankwerker, maar de mensen waarmee ik die opleiding voltooid had, lagen jaren voor op mij. Daarom liet ik me door m'n vader ompraten om bij De Schelde te gaan Hans Harting klopt Wim Slijkhuis in een bomvol Olympisch Stadion in Amsterdam. Een historisch moment in 1951. Hans Harting was de beste Zeeuwse middenafstand-loper uit de geschiedenis. De uit Vlis singen afkomstige atleet is deel van een tweeling, maar zijn broer Hermann („die trekt nu met een camper door de Verenigde Staten") trad nooit zo op de voorgrond als hijzelf. Bijna veertig jaar geleden verruilde Hans Harting de provincie Zeeland voor een avontuur in Amsterdam. Als atleet schopte hij het tot de Olympische Speten van 1952 in Helsinki. „Dat was vakantie, want ik was geblesseerd". Met een nieuwe Olympiade in Seoul in het ver schiet gaat de thans 62-jarige Hans Harting - desgevraagd - voor een paar uur terug in de tijd. Hans Harting, 36 jaar na de Olympische Spelen in Helsinki. foto frans busselman werken. Ik werd aangesteld als sportleider van de bedrijfsscholen van De Schelde. Dat was een baantje van niks. In het gebouw waar gesport moest worden kon de kachel niet uit en bovendien zaten er volop splinters in de vloer". De onvrede bij Harting groeide en de drang Vlissingen te verlaten werd steeds sterker. De talentvolle atleet, lid van het Vlissingse AV'35, wilde hoe dan ook vooruit. Wim Slijkhuis, de beste Nederlandse atleet van dat moment en goed voor twee bronzen medailles tijdens de Olympische Spelen in Londen, ontlokte bij Harting een zekere mate van jaloezie. Slijkhuis was lid van het Haagse Trekvogels en kreeg bij die club alle mogelijke faciliteiten. „Trekvogels was de hobby van een jonkheer. Slijkhuis trainde altijd op de landerijen van die man", aldus Harting. „Bij AV'35 hadden ze wel in de gaten dat ik weg wilde. Gerrit de Pagter had me al eens zien praten met iemand van Trekvogels", herinnert de Vlissingse atleet zich. In 1949 verruilde hij Vlissingen voor Amsterdam, waar de atletiekvereniging AAC een voor die tijd revolutionair beleid voerde. „Op het moment dat ik nog op zoek was naar een club werd ik door de heer Madsen, de voorzitter van AAC, ontvangen op zijn jacht op de Amstel. Moet je nagaan, het was 1949 en die man had een eigen jacht. Ik keek m'n ogen uit". De Amsterdamse atletiekclub had in die tijd al de reputatie talentvolle atleten uit de provincie aan te trekken door met interessante aanbiedingen te komen. Hans Harting haalde aan boord van Madsens jacht het onderste uit de kan. „Ik wist dat Fanny Blankers bij terugkeer uit Londen, waar ze vier keer goud had gewonnen, een fiets had gekregen voor haar prestaties. Op die boot zei ik tegen meneer Madsen: „Ik wil een flets om naar de atletiekbaan te fietsen, ik wil dat u mijn kamerhuur betaalt en ik wil dat u garant staat voor mijn studie en opleiding". Madsen - directeur van de Amro-bank - zei toen: „Dat kan. Je kunt op de bank komen werken en je begint bij de interne post om alle afdelingen te leren kennen". Uiteindelijk heb ik negentien jaar bij de Amro gewerkt". In Amsterdam kreeg Hans Harting alle gelegenheid zich tot een professionele atleet te ontwikkelen. „Veel atleten uit de provincie slaagden niet bij AAC. Ze konden er niet harden en gingen vaak terug naar hun oude club, maar ik had als één van de weinige provincialen een grote mond. Dat vonden ze prachtig. Dan zei ik: „Meneer Madsen, ik moet nu echt een paar nieuwe spikes hebben hoor. Zoiets vroeg ik dan een paar keer, maar dan kreeg ik ze ook". Harting drukt zijn zoveelste sigaret uit in de bijna volle asbak en onderbreekt de spraakwaterval even terwijl hij dromerig naar buiten kijkt. „Ja",hervathij zijn relaas plotseling, „ik was een prof-atleet. In 1949 ging ik al naar het buitenland. Naar Engeland, Schotland, Ierland, noem maar op. En steeds kwam je dezelfde lopers tegen. Er was toen al sprake van een soort circuit en je leerde hoe lopers in andere landen geholpen werden. De Fransen gingen in het leger en kregen alle steun. Amerikanen werden gesteund door universiteiten en in het Oostblok kregen atleten toen al de faciliteiten die ze nu ook hebben. Je trainde als een prof, maar werd als een amateur behandeld. In Nederland kreeg je een medaille of een beker als je een wedstrijd won, maar in Engeland won ik in 1949 al een kristallen servies. Kwam ik daarmee bij de douane, moest ik er invoerrechten over betalen. Woedend was ik". Hij pakt weer een foto om zijn verhaal te illustreren. Een actie-foto van de Bolwerk-loop in Middelburg. „Zie je hoe gespannen ik loop? Kijk eens hoe strak alles staat. Ik liep een keer tegen Slijkhuis in het Olympisch Stadion en in tien seconden heb ik gezien wat ik fout deed. Als je Slijkhuis zag lopen: zo mooi, zo soepel. Dat is voor mij de ommekeer geweest. Ik kwam thuis en dacht: ik moet anders lopen, meer ontspannen". Twee jaar later zorgde Hans Harting in hetzelfde stadion voor een mirakel. De leerling versloeg de meester. Wim Slijkhuis was een decennium lang onklopbaar gebleken in eigen land, maar de Zeeuw Harting voltrok het wonder. „In 1948 was Slijkhuis al een internationale topper. Toen was ik nog nergens, maar in 1951 versloeg ik hem op de 1500 meter van kop af'. Harting had geen betere tijd en plaats kunnen bedenken. Het gebeurde tijdens de jaarlijkse olympische dag in het bomvolle Olympisch Stadion in Amsterdam. Hans Harting kan zich die race nog exact voor de geest halen. „Er was die dag nog weinig te beleven geweest in het stadion. De voetbalwedstrijd was net afgelopen en ik voelde me sterk. Ik zei tegen Slijkhuis: ken jij die Engelsman? Hoe hard kan die jongen? Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat Slij khuis zou winnen en ik voor de tweede plek met die Engelsman moest strijden". Maar Harting verraste die dag vriend en vijand. Hij ging van kop af zó hard weg dat hij op een gegeven ogenblik achterom keek en behalve wat opspattend gravel slechts schimmen in de verte zag. „Ik schrok ervan, maar het stadion stond op z'n kop". De maandagkranten schreven in superlatieven over Harting als de 'Zeeuwse Amsterdammer' en de 'Amsterdamse Zeeuw'. Voor zover dat nog niet gebeurd was, vestigde Harting die dag definitief zijn naam. Hij slaagde er dat jaar ook in Wim Slijkhuis en Fanny Blankers naar Vlissingen te halen, waar 6000 toeschouwers de grasbaan omzoomden orti de rennende vedetten te aanschouwen. „Zoveel toeschouwers waren er zelfs nooit naar de voetbalclub komen kij ken. Ik vraag me trouwens nog af waar alle entreegelden zijn gebleven. Er moet die dag toch geweldig veel verdiend zijn". Harting behaalde nationale titels op de 1500 meter en bij het veldlopen, maar was ook internationaal succesvol door bijvoorbeeld in 1952 in Parijs een drie kilometer met Europese toplopers te winnen. „Op één been klopte ik ze allemaal", aldus Harting, die mede naar aanleiding van die overwinning werd aangewezen voor deelname aan de Olympische Spelen in Helsinki. Terwijl de Tsjechische locomotief Zatopek succes na succes behaalde in Helsinki, ontspoorde de Nederlandse boemel. Harting, Slijkhuis en Fanny Blankers gingen roemloos ten onder. Nu, na al die jaren, heeft Hans Harting er geen enkele moeite mee uit de doeken te doen, waarom hij faalde in de Finse hoofdstad. „Ik ben er geblesseerd naar toe gegaan. Ik had niet moeten gaan, maar toen ik in Nederland twee officials tegen elkaar hoorde zeggen: „als jij mij voordraagt, draag ik jou voor", dacht ik: zo kan ik ook op vakantie naar Helsinki". „Ik had last van een spierblessure in m'n' rug. Dat trok door tot in m'n benen. Ik kon wel janken, maar je hoopt op een wonder". Dat geschiedde niet. Harting stapte in de serie 1500 meter uit de baan. i „Later kreeg ik van Adriaan Paulen, die man van de atletiekunie, nog een trap na. Hij vond dat ik het gras had moeten opvreten. Een dag voor mijn race maakté ik trouwens nog mee dat Paulen met de dokter op de vuist ging. Ik was erbij, want ik werd net behandeld. De naam van die dokter weet ik niet meer, maar ik vermoed dat die man aan de cocaïne was en dat daarom die vechtpartij ontstond".' „Achteraf kun je er gemakkelijk afstand van nemen. Dan zie je ook watje fout deed; Ik had een halfjaar voor de Spelen onbetaald verlof moeten nemen en naar Vlissingen moeten gaan om daar te trainen. Gewoon op straat. Dat deed Zatopek ook in die tijd en hij heeft toch successen geboekt. Ik weet zeker dat ik veel verder had kunnen komen. Als topsporter moetje niets aan je hoofd hebben. Je mag geen zorgen hebben, maar ik kende al stress toen het woord nog uitgevonden moest worden", aldus Harting, die zich menigmaal opwond over, de handelwijze van de atletiekunie. „De KNAU is één grote speeltuinvereniging. Nog steeds trouwens. Ze mogen een voorbeeld nemen aan de hockeybond. Dat is een volwassen bond en er wordt nog 1 gepresteerd ook". Hartingwasamper26jaartoenhijeen dikke streep zette onder zijn sportieve loopbaan. Na terugkeer uit Helsinki liep hi geen wedstrijd meer. „Ik voelde er niets voor om hard te blijven trainen voor wedstrijdjes in Losser en Deventer. Ik heb daarna ook niets meer aan sport gedaan. Ik ben een wedstrijdman. Het is alles of niets. Zo is het heel m'n leven al geweest" Vol overgave stortte de Vlissinger zich op een carrière in het bankwezen. Eerst negentien j aar lang bij de Amro-bank en later, na een spraakmakende 'transfer' („er bestond een gentlemen's agreement dat de banken geen personeel van elkaar zouden afkopen") bij de NMB, waar hij de afdeling buitenlandse effecten op poten zette. „Ik had een stretcher en een krat pils op m'n kantoor staan en daar hebben ze me 's ochtends vaak gevonden. Dan was ik met een flinke slok op in slaap gevallen". „Ach, ik heb daar wat meegemaakt. Ik werd op een gegeven moment ook uitgenodigd voor de wekelijke directie borrel op vrijdagmiddag. Watje daar niet allemaal zag. De duurste dranken gingen er met flessen tegelijk doorheen en als de mannen wat gedronken hadden gingen we naar een nachtclub. Daar zaten ze dan met die meiden op schoot. Die avonturen kostten wel 15.000 gulden per keer". Harting steekt weer een sigaret op. Het moet zo ongeveer zijn tiende zijn in dik twee uur. Buiten hangt de regen als een grijze sluier tegen de flatwoningen. „Ik heb het hier prima naar m'n zin. Het is een nette buurt met veel groen en het is er rustig. J e kunt het slechter treffen in Amsterdam. Getrouwd? Ja, ik ben getrouwd geweest en gescheiden ook. Ik werkte vaak van half negen 's ochtends tot elf uur 's avonds. Dat is geen basis voor eeh huwelijk". „Op m'n vijftigste had ik het wel gezien bij de bank. Ik ben afgekeurd op medische gronden. Dat gebeurde in de jaren zeventig. Toen kon dat nog gemakkelijk. De NMB heeft me uitstekend behandeld en omdat ik dicht bij het vuur zat heb ik er een leuke portefeuille met effecten aan overgehouden. Wat ik verder doe? Ik ben bestuurslid van een club voor alleenstaanden. Zo af en toen ga ik in het weekend met m'n koffer met m'n py ama en m'n tandenborstel naar zo'n avond voor alleenstaanden in Hilversum. Dat is mijn uitwedstrijd", zegt hij op een samenzweerderige toon. „Ik heb een auto die hard rijdt, 210 kilometer. Dat mag niet in Nederland, zo hard rij den. Daarom ga ik wel eens een weekend naar Duitsland. Lekker hard rijden. Sport? Alleen nog op tv. Ik ben gek op boksen, golf, snooker en atletiek natuurlijk. Dat is gebleven".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 47