STEFAN GEORGE KUNSTGEKTE het syndroom van stendhal paul rodenko EEN KWESTIE VAN SYMMETRIE PZC/ week-uit 20 ontnuchtering "X Cf Tc c f f- hans warren musea gerlof leistri LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1988 dichter en profeet De Duitse dichter Stefan George roept nog altijd heel tegenstrijdi ge gevoelens op. Aan de ene kant zijn er de verblinde bewonderaars die dwepen met alles wat de Meester heeft gewrocht. Aan de andere kant staan de onwelwillende spotters die de schouders ophalen over zijn visioe nen van een nieuwe wereld en de cul tus die zich rond zijn figuur ontwik- r kelde. In elk geval is het nog steeds niet stil rond George. Er wordt veel over hem gepubliceerd, vooral bij de in Amsterdam gevestigde Castrum Peregrini Prese. Zijn werk is nog al tijd inzet van de literaire discussie. George leefde van 1868 tot 1933. In zijn dichtkunst heeft hij - daar is ieder het over eens - geen enkele concessie aan het publiek gedaan. Hij schreef vor in gewijden in een verheven, bijna magi sche taal. George behoorde tot het slag dichters die menen ook zieners te zijn, middelaars tussen het hogere en de stervelingen. Juist vanwege die pre tentie werd hij omstreden. Heel terug getrokken levend, geloofde hij beter dan wie ook de tekenen des tijds te ver staan. Hij verzekerde zich van een kring trouwe volgelingen. Ook onder hield hij contacten met buitenlandse geestverwanten, onder meer met Al- bert Verweij. Bekende bundels zijn r Der Teppich des Lebens (1900), Der sie- bente Ring (1907, Der Stern des Bun des (1914) en Das neue Reich (1928). Een belangrijk onderdeel van zijn per soonlijke mythe wordt gevormd dor Maximin, een jongen die zijn schoon-, heidsideaal belichaamde. Maximin werd door George tot god verklaard en de dichter zelf was zijn profeet. Sinds "orig jaar is het mogelijk de hoogge stemde fantasieën die rondom Maxi min gesponnen werden met de werke lijkheid te confronteren. Toen ver scheen namelijk een boekje met een keuze uit de gedichten, dagboeken en brieven van Maximilian Kronberger, alias Maximin. Bijna alles wat door George met nevelen was omhuld, is nu helder. Maximin stierfin 1904, pas zes tienjaar oud. Getuige zijn literaire na latenschap moet hij een geniale aanleg hebben gehad. Maar de dichter lijkt zich vooral voor zijn aantrekkelijke ui terlijk te hebben geïnteresseerd. In 1902 had George de jongen op straat aangesproken met de smoes: 'U hebt J .V t j Stefan George (rechts/1896) en zijn vriend Albert Verwey inzet 1902). Ets Jan Toorop. zo'n interessant gezicht, mag ik u eens tekenen'. Er ontwikkelde zich een vriendschap tussen hen. Wat zich pre cies heeft afgespeeld valt zo'n beetje te raden. George probeerde beslag op de jongen te leggen en maakte scènes wanneer hij zijn zin niet kreeg. De toen al befaamde dichter was jaloers, voor al wegens de initialen van een meisje MD die dikwijls boven Maximins ge dichten prijkten. Op een dag stelt George hem de vraag: 'Max, geloof je, dat er een vriendschap is, die boven de liefde staat?'. De jongen moet de impli caties van deze vraag doorzien heb ben. Hij schreef een gedicht met'regels als: 'Du führtest mich auf andre Pfa- de/Du zogest mich vom Urquell ab'. In een verrassend zelfverzekerd briefje zei Maximin uiteindelijk de betrekkin gen met George op. De volgende dag al stond George vol verontschuldigingen bij Max' vader op stoep, waarop de vriendschap werd hervat. Maar pas na zijn plotselinge dood door nekkramp kon Maximin tot Georges god uit-' groeien. Op hen die geloven dat de gewone din gen en gevoelens van de alledaagse wereld geen vat hadden op de vereer de dichter, moet de getuigenis van Maximilian Kronberger een zeer ont nuchterende werking hebben. Maar er zijn de laatste tijd meer barsten ge slagen in het beeld van George dat sommigen graag in stand houden. Bijvoorbeeld door Marita Keilson- Lauritz in een lezenswaardig boek Von der Liebe die Freundschaft heisst waarin ze ingaat op de homo-erotische inslag van Georges poëzie. In een voor woord verklaart zij dat 'viele Freunde Georges und seiner Dichtung' zelfs het aan de orde stellen van dit thema reeds 'verdachtigend' zulen vinden. Georges vriend Albert Verweij ge bruikte het woord 'vriendschap' voor homoseksualiteit, George had het meestal over 'liefde*. In een brief maakte hij de veelzeggende vergissing de titel van Verweij's gedichtencyclus Van de Liefde die Vriendschap heet te vertalen met Von der freundschaft die Liebe heisst. Verweij behoort ook tot diegenen die poëzie van George in het Nederlands hebben vertaald. Tot voor kort was slechts één volledige bundel van hem in onze taal beschikbaar, namelijk De Ster van het Verbond. Nu verscheen - uiteraard bij de Castrum Peregrini Presse, en dat betekent dat de vormge ving van het boek voorbeeldig is - voor de tweede maal een complete bundel. Het gaat om Het Nieuwe Rijk. De ver taling is op een nogal ongebruikelijke wijze tot stand gekomen, namelijk door de samenwerking van maar liefst tien kenners en liefhebbers. Hoe heil loos zo'n werkzijze in de regel ook mag zijn, hier is op het resultaat niets aan te merken. De gedichten hebben een - ge past plechtige - toon gehouden. Rei nout Vreijling, lid van de vertalers werkgroep, voorzag de bundel van een nawoord. De meeste gedichten in Het nieuwe Rijk zijn niet erg toegankelijk. Het he terogene karakter van de bundel maakt een juist begrip nog moeilij ker. In een aantal gedichten - ze von den hun aanleiding in de Eerste We reldoorlog - betoont George zich een verbeten criticus van zijn tijd: Jubel betaamt niet: er komt geen triomf, Alleen maar veel onwaardige onder gangen. Des scheppers hand ontglipt, woedt ei genmachtig De Zwitserse kunsthistoricus Harald Szeemann stel de uit de collectie van Museum Boymans-van Beu- ningen de tentoonstelling ahistorische klanken samen die zondagochtend wordt geopend. Een dag eerder - van daag - wordt de expositie Italianisanten en Bamboccian- ten (het Italiaanse landschap en volksleven door Neder landse zeventiende-eeuwse schilders en tekenaars) voor het publiek opengesteld. Het Rotterdamse museum begint hiermee het nieuwe sei zoen waarin tentoonstellingen zijn voorzien als Tekenen door de eeuwen heen (september), Rembrandt en zijn school (november), Theo van Doesburg, schilder en archi tect (december) en Ensor, Hodler, Munch, Kruijder, vier vroeg-expressionisten (december). Op het programma staan ook eenmanstentoonstellingen van Robert Long (oktober), Rob Scholte (oktober), Dolf Henkes (oktober) en Geert Lap (november). Boymans-Van Beuningen biedt van 11 tot en met 15 okto ber opnieuw onderdak aan het tweejaarlijkse festival Films on art. Directeur Wim Crouwel vertelt dat de schets ontwerpen voor de uitbreiding van het museum bijna zijn afgerond. Hij hoopt dat de bouw van twee annexen in 1990 kan worden gerealiseerd, zodat Boymans-van Beuningen in de toekomst in staat zal zijn om een groter deel van zijn permanente collectie aan het publiek te tonen. Wanvorm van lood en blik, stangwerk en buis. De ondergangsvisioenen die hij op roept zijn af en toe indrukwekkend. In deze stuurloze wereld ziet hij zichzelf als een soort redder. Over zijn taak als Ziener zegt hij eens: 'Op zijn weg dient hij en bemint'. Maar meestal ont breekt het hem aan bescheidenheid. Hij beklaagt zich erover dat je als Zie ner slechts 'op hoon en stenen' stuit. Het heet ook: 'Als allen blindheid sloeg, alleen hij ziener/Onthult ver geefs de ophanden nood'. Het is overi gens geen wonder dat zijn profetieën onbeluisterd blijven, meent hij: Wat moet hier stem des hemels waar geen oor is Voor die van het platst verstand? Wat spreken over De geest waar er geen algemene drang is Dan die naar de trog? Waar elk gilde het andere Beschimpend steeds zijn lekke boot aanprijst Die jammerlijk verging, heil zoekt in nog meer Haar dierbare prullen? Toch is er een uitweg. Daarom moet de Ziener trouw blijven: Aan de banier van het volk het ware zinnebeeld Hij leidt door storm en gruwelijke sig nalen Van het morgenrood de trouwe schaar naar het werk Van wakkere dag en plant het Nieuwe Rijk. Door de latere ontwikkelingen in Duitsland hebben zijn verklaringen soms een bedenkelijke bijklank ge kregen. Zijn Nieuwe Rijk heeft onmis kenbaar, zij het geheel onbedoeld, wat weg van het Derde Rijk. Ook dat draagt er ongetwijfeld toe bij dat ve len het veiliger vinden zich onder de spotters te scharen. Om tegelijk soms toch beslist grote strofen over het hoofd te zien. Stefan George: Het Nieuwe Rijk -vertaling Heinz Aufrecht en anderen- 104 pag. 40,-. Castrum Peregrini, Postbus 645, 1000 AP Amsterdam. De David van Michelangelo is niet alleen beeldschoon, maar kan ook levensgevaarlijk zijn. Op de eerste-hulpafdeling van het psychiatrisch ziekenhuis Santa Maria Nuova in Florence worden regelmatig toeristen binnengebracht die volledig in de war zijn geraakt door een overdosis aan kunst. Twee Italiaanse psycho therapeuten - Magherini en Zanobini - hebben zelfs al een naam voor dit verschijnsel bedacht: het syndroom van Stendhal. In zijn 'Voyages en Italië' schreef deze Franse Meester over zijn bezoek op 22 januari 1870 aan de Santa Croce kerk in Florence: „Toen ik uit de Santa Croce kwam bonsde mijn hart heftig. Het leven scheen uit me weg te trekken en terwijl ik liep was ik bang dat ik zou vallen. Ik ben op een van de banken van het Santa Croceplein gaan zitten". In het voorlaatste nummer van het tij dschrift Psychologie onthulde hoofdredactrice Rita Kohnstamm enkele onderzoeksresultaten van haar Italiaanse collega's. Zo blijken vooral alleenreizende toeristen tussen de twintig en veertig j aar gevoelig te zijn. Verder bevond zich onder de 107 onderzochte gevallen slechts een enkele niet- Europeaan. Amerikanen noch Japanners schijnen emotioneel te worden geraakt door wat ze aan kunst voorgeschoteld krijgen. Maar die bewegen zich op reis dan ook voornamelijk in kuddeverband. Komt het syndroom in Nederland ook voor? Bij het Nederlands Instituut van Psychologen - de officiële beroepsvereniging - heeft men er nog nooit van gehoord. En ook bij het Sociaal Wetenschappelijk Informatie en Documentatie Centrum (SWIDOC) in Amsterdam weet men van niets, terwijl dat toch de plaats is waar elk onderzoek wordt aangemeld. Volgens drs. J.G. Veldkamp, als psychiater verbonden aan de Amsterdamse Valeriuskliniek, gebeurt het geregeld „dat mensen door hun vakantie in een stress-situatie belanden. Maar mij zijn geen gevallen bekend met een dergelijk syndroom". De Alarmcentrale van de ANWB heeft volgens een voorlichtster eveneens nog nooit iemand met een dergelijk syndroom hoeven helpen. Ook de musea hebben nog geen ervaring met 'kunst-psychoten'. Een woordvoerster van het Stedelijk Museum in Amsterdam: „Er gaat bij ons wel eens iemand uit zijn bol, maar dat heeft dan andere oorzaken. Zo hebben we eens een Amerikaanse gehad die helemaal doordraaide toen ze bij de ingang haar tas af moest geven. Die vrouw bleek haar hele hebben en houden bij zich te hebben: papieren, geld, sieraden. Dan krijg je oververhitte toestanden. En er wordt natuurlijk wel eens gemopperd en geklaagd. Bij voorbeeld omdat de bijschriften alleen in het Nederlands zijn", Haar collega van het Rij ksmuseum heeft weer andere ervaringen: „Gekken krijg je natuurlijk altijd binnen, maar die waren al zo voor ze hier kwamen. Wat wel voorkomt, is dat toeristen compleet uitgeput raken en tegen sluitingstijd opgepord moeten worden om het pand te verlaten. Wat we met gekken doen? Als ze lastig dreigen te worden, sturen we de grootste geüniformeerde zaalwachter erop af. En dat is doorgaans voldoende. Jaren geleden hebben we een keer assistentie van de politie moeten vragen, maar dat gebeurt zelden". Bij het Vincent van Goghmuseum komt het een doodenkele keer voor dat bezoekers aan een hysterische waan lijden. „We hebben wel eens een meneer gehad die helemaal in trance raakte voor een zelfportret van Van Gogh. Er is hem toen vriendelijk gevraagd daar mee op te houden. Verder zijn er wel eens mensen die languit op de grond gaan liggen, omdat ze het niet meer aankunnen. En een hoogstenkele keer probeert iemand een schilderij te vernielen. Je merkt wel dat de waardevermeerdering van kunst mensen bezighoudt. Je staat plotseling naar een miljoentje of twintig, dertig te kijken en dat shockeert". Het hoofd van de poliklinische afdeling psychiatrie van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, drs. J.A. Swinkels, heeft zijn twijfels over het syndroom. „Wat Stendhal beschrijft is een heel normale reactie. In die Santa Croce kerk moet je voortdurend omhoogkijken. Als je dan na een tijd weer buiten komt, heb je het gevoel dat je niet meer rechtop kunt staan. Mensen worden duizelig, krijgen hartkloppingen en raken in paniek. Dan krijgen ze wel eens iets wat op een psychose lijkt. Maar dat heeft een andere oorzaak dan een overdosis aan kunst: je hebt je domweg het apezuur gestaard." Paul Rodenko overleed in 1976 op 55-jarige leef tijd. De laatste vijftien jaar van zijn leven was het vrij stil om hem heen. Hij trad niet meer op de voorgrond met eigen werk. Behalve vertalen deed hij weinig. Zijn boek over de moderne Europese poëzie kwam niet meer af. Hij probeerde niettemin een come-back te maken: in 1975 verschenen zijn verzamelde gedichten onder de titel Orensnijder tulpensnijder, een boek van slechts 114 pagina's. Hij had ook een plan uitgewerkt voor zijn verzamelde verhalen. De vroege dood verbrak alles. Pas thans, twaalf jaar later dus, werden de verzamelde verhalen geheel vol gens Rodenko's idee uitgegeven, bezorgd en van een nawoord voorzien door Koen Hilberdink. Dit is een boekje van nog geen honderd bladzijden. Voorts ver schenen tijdens Rodenko's leven een paar toneel stukken, enkele bundels essays en kritieken en zeer spraakmakende bloemlezingen uit de moderne poe- "zie. Bij het grote publiek was hij waarschijnlijk het best bekend als naverteller van erotische verhalen, onder andere uit Duizendenéénnacht. Bestsellers die zijn beurs goeddeden, maar zijn literaire naam beslist niet. Wat is er eigenlijk met deze geniaal aangelegde schrijver en dichter gebeurd, dat er na een briljante start zó weinig uit zijn vingers is gekomen? Niemand zal het wel ooit precies weten. Ontmoedigde hem het gebrek aan weerklank en begrip? Hij was een door en door vreemde eend in de bijt van onze na-oorlogse letteren. Zowel door zijn afkomst, zijn in het buiten land doorgebrachte jeugd als door zijn literaire voor keuren. Doordat hij uiteindelijk in Nederland op gymnasium en universitit terecht kwam is hij Neder landstalig geworden, maar W. F. Hermans proefde niet ten onrechte in zijn volzinnen iets van 'vertaald Duits'. De Nederlandse literatuur was hem nogal we zensvreemd, en de Nederlandse literatoren op hun beurt zagen hem als een buitenbeentje. Een katalysator, mogelijk, een pleitbezorger voor moderne stromingen, zeker, maar zijn werk sloeg hier niet aan en zelfs zijn vakbroeders vonden zijn essays vaak te moeilijk, te nodeloos ingewikkeld. Het is jammer. Paul Rodenko schreef omstreeks 1945 al de poëzie die reeds verder ging dan die van de experimentelen, de Vijftigers. Later heeft hij zijn ei gen gedichten wel pre-experimenteel genoemd, maar een echte voorloper, als bijvoorbeeld Hans Lo- deizen, was hij toch niet. Zijn poëzie is cerebraler dan die van de Vijftigers en heeft een bredere achter grond, wortelt in een stevig fundament. Zijn bundels trotseren, blijkt nu, de tijd, waar het meeste van wat de Vijftigers schreven ongenietbaar werd, juist door het ontbreken van wortels, ondergrond. Eenzelfde verrassing treft de lezer die Een kwes tie van symmetrie opslaat. Het is verbluffend wat een jongeman van even in de twintig, onderge doken in Den Haag, in korte prozastukken aan el kaar fantaseerde. Het is flauw nu nog eens op te merken: er is invloed van Kafka. Dat is destijds di rect al gedaan. Natuurlijk is er invloed van Kafka, Paul Rodenko wist dat zelf het best: 'dans le goüt de Kafka' schreef hij op een typoscript. Maar de beste van die heel vroege verhalen, 'Wande ling langs een spoorlijn' en vooral 'Een Franse come- die' hebben toch maar weinig Kafkaiaanse trekken. Ze zijn geheel geschreven vanuit Rodenko's toen- malige opvattingen over het bestaan, dat hem als volstrekt absurd en onbegrijpelijk, onredelijk voor kwam. Vandaar dat de droom en het toneelspel hem fascineerden, dat waren ontsnappingsmogelijjkhe- den. 'Wandeling langs een spoorlijn' lijkt voor een groot gedeelte een droomgebeuren. Het is aanneme lijk dat hier een droomprotocol tot een absurdis tisch verhaal werd uitgewerkt, dat op zijn beurt weer gevat werd in een ringvertelling die het geheel rede lijk afrondt. Meestal liet Paul Rodenko het absurde absurd, tracht hij niet een verklaring te suggereren voor wat onvatbaar is. 'Een Franse comedie' is een vroege uiting van Ro denko's belangstelling voor het toneel. Later zou hij onder meer het bijzonder knappe toneelstuk Harten twee harten drie schrijven. er een duivelse aardigheid in en verzint telkens wat nieuws. Op het toneel bevinden zich een jonge vrouw en een jonge man. Hij, als oudere man, gaat de jonge vrouw versieren, hoewel ze hem maar zeer matig be koort. Het paar gaat er geheel op in. Het verhaal krijgt geleidelijk een grote diepgang en daarom is het spijtig dat Rodenko geen kans heeft gezien het op bevredigende wijze af te ronden. Zo er ooit iets als een nachtkaars uitgaat, dan deze verrukkelijke fan tasie. In 1960-1961, zo tegen zijn veertigste, heeft Paul Rodenko in de NRC een aantal grappig bedoelde korte stukjes geschreven rondom de quasie-geleer- de professor Quax. Ze bevatten een soort tijdskri tiek en ze halen, op een gesprekje in 'Slang met twee koppen' na, geen peil. Toch wilde Rodenko ze blijk baar opnemen. Ook de verhalen 'Een kwestie van symmetrie', 'Mairzy Doats and Dozy Doats' en 'De duizendpoot en de hogere dingen' zijn niet bepaald onvergetelijk, al bieden ze aangename leesverpo- zing. Alles welbeschouwd: een magere oogst, maar wèl een bijzondere. In de eerste plaats is het natuurlijk van literair-historische betekenis dat het proza van Paul Rodenko thans verzameld voorhanden is, want het was, voor zover gepubliceerd, onvindbaar gewor den. Daarnaast biedt het boekje, zoals gezegd, puur leesplezier dat, wonderbaarlijk genoeg, voor het be langrijkste deel verschaft is door een jongeman van even in de twintig, die enorme beloften leek in te houden voor de toekomst. Er valt niet te voorspellen welke plaats Paul Ro denko uiteindelijk in onze letteren krijgen zal. Ik geef hem de grootste kans als moderne dichter van belang en geen enkele als prozaïst: dit proza ver toont nog teveel gebreken. En toch raad ik ieder aan Een kwestie van symmetrie eens te lezen. Al was het alleen maar om nog eens goed doordrongen te worden van het feit dat tussen 1940 en 1950 deuren en ramen naar de wereld wijd open stonden die la ter weer grondig dichtgemetseld werden teneinde de benauwde sfeer van het Hollandse binnenhuisje opnieuw te kunnen cultiveren. Paul Rodenko: Een kwestie van symmetrie, Verzamelde verhalen, met een nawoord van Koen Hilberdink. Ceder- Editie, Meulenhoff, Amsterdam; 94 pag.; 29,50. 'Een Franse comedie' heeft een buitengewoon origi neel plot: een toneelspeler strandt in een kleine Vlaamse provinciestad en wordt dan meegenomen naar een uitvoering van een hem onbekend toneel stuk. Hij kijkt van tussen de coulissen toe en op een gegeven moment geeft iemand achter hem een duw in zijn rug met een 'kom, jij moet op!' Zo gaat hij een rol spelen in het stuk ('het was geluk kig een modern stuk'), aldoor met de bedoeling zo snel mogelijk het toneel te verlaten. Maar hij krijgt Paul Rodenko

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 20