Je moet het gevoel krijgen niet meer kapot te kunnen JEAN PAUL VAN POPPEL KENT GEEN MEDEDOGEN PZC/ sportkrant MATTHIEU HERMANS WIL MINIMAAL EEN ETAPPE WINNEN Schema's Rotsblok tour de france Angst Doorbraak Improviseren Je moet als een rotsblok op de fiets kunnen zitten Ik ben altijd gek geweest f van tijdrijden. Dat vind öi het mooiste onderdeel van de wielersport. En nog. Ik heb zelfs in de Nederlandse 100 km-ploeg gezeten. Als amateur hechtte ik veel meer waarde aan een goeie tijdrit dan aan de sprint. Maar toen ik plotseling massaspurts begon te winnen, ben ik me daar op gaan toeleggen. In mijn eerste profjaar klopte ik gelijk alle grote mannen. Vanderaerden, Bontempi, Kelly-iedereen moest er een keer aan geloven". „Ja, ik ben een geboren sprinter. Ik heb de Italiaan Rosola eens horen zeggen, dat het te leren valt, maar dat geloof ik niet. Je kunt natuurlijk wèl verbeteren, je sprint ontwikkelen qua inzicht, durf, brutaliteit enzo. Maar snelheid heb je of niet. Ik wist als nieuweling al dat ik rap was. Ik won vaak de sprint van een groepje. In massa aankomsten kwam ik er aanvankelijk niet aan te pas. Een kwestie van lef. Ik had meer moeite dan anderen om in een goeie positie te komen en dan was ik dikwijls te laat. Gebeurt me nu nog wel. Vooral als er getrokken en geduwd moet worden. Daar hou ik niet van. Ik heb het liefst een lange, brede aankomst. Dat de snelheid zo hoog ligt, dat er weinig meer te dringen valt. Recht-toe-recht-aan ligt mij het best". „Of ik specifiek op mijn specialiteit train? Nee hoor. Ik doe veel duurtraining en weinig interval. Duurvermogen is belangrij k om goed mee te kunnen doen in de koers. Op dat vlak schiet ik soms nog te kort. Aan interval doe je al genoeg in de wedstrijden zelf. Krachttraining is ook niet aan mij besteed. Heb ik vroeger wel gedaan, maar dat is me slecht bevallen. Ik kreeg last van m'n knieen, dus daar ben ik rap mee gestopt". vertellen wat ik moet doen en laten. Daar kan ik niet tegen. Ik heb m'n eigen verantwoordelijkheid. Ik weet van mezelf dat ik serieus voor mijn vak leef. Ik ben geen Adrie van der Poel, die dag en nacht met fietsen bezig is. Zou ik absoluut niet tegen kunnen. Dat zou een averechtse uitwerking hebben. Ik doe het op mijn manier. Ik heb er een hekel aan als iemand achter mijn vodden zit. Jan (Raas) weet dat. Hij laat mij m'n gang gaan". „Ik doe gewoon wat mij het beste lijkt. Ik ben geen man van strakke schema's of een wetenschappelijke benadering. Ik train liever op mijn gevoel. Anderen hoeven mij niet te „Een echte sprinter kan altijd sprinten, al zit hij nog zo kapot. Ik heb het dit voorj aar weer eens aan den lijve ondervonden in de Grote Scheldeprijs. In de slotfase was ik helemaal stuk. Niemand gaf een cent voor mijn kansen en ik zeker niet. Maar in de laatste kilometers slaagde ik er zo waar in me naar voren te wurmen en uiteindelijk won ik nog ook. Onbegrijpelijk, maar dat is sprinten". „Sprinten is eerst en vooral de wil om tte winnen. Niet zeggen: ik wil winnen, nee, ik ga winnen. Je moet er helemaal vol van zijn. Van je tenen tot je oren. Je moet ook agressief zijn. Geen mededogen hebben. Je moet alleen aan jezelf denken, van jezelf uitgaan. Je instelling is minstens zo belangrijk als in topvorm zijn. Je moet iets uitstralen. Mentaal moet je sterk zijn. Door je houding kun je tegenstanders afbluffen. Als je zelfvertrouwen uitstraalt heb je de helft al gewonnen. Je moet er zijn, als een rotsblok op de fiets zitten. Zoals een Bontempi. Die heeft vaak ietfe van: wat kan mij gebeuren. Dat kan ik ook, als ik goed ben. Dan ben ik voor niemand bang. Ik denk ook dat dat mijn sterkste punt is. De overtuiging dat ik de sterkste ben". „Natuurlijk is de steun van ploegmaats onontbeerlijk. Met name in de aanloop naar de sprint kunnen ze veel nuttig werk doen. Zij moeten tempo maken, de zaak bij elkaar houden. Maar in de laatste kilometer gaat het vaak om kleine dingetjes. Om iemand die een gaatje maakt, een ander insluit, je precies op tijd lanceert. Dan kan een klein beetje werk op het juiste moment belangrijker zijn dan de arbeid van een hele ploeg in de finale". „Er zijn weinig coureurs die dat in de vingers hebben. Cees Priem vroeger. Een geweldenaar. Hij voelde exact aan wat er moest gebeuren. Nu mis ik zo'n figuur wel eens. Jongens als Verhoeven en Peeters kunnen het wel. Nijdam ook, hoewel hij toch een ander type renner is.Net Jean Paul van Poppel rechts klopt Guido Bontempi in Avig non in de Tour van 1987. als Gert Jakobs. Ze kunnen geweldig op kop beuken. Wat dat betreft kan ik me geen betere helpers wensen. Maar daar gaat het in de laatste kilometer meestal niet meer om. In feite zou je met twee sprinters in een ploeg moeten rijden. Dat is ideaal. Wellicht komt het er volgend seizoen van. Ik heb reeds contact gehad met een gerenommeerde spurter. Hij is al wat ouder en wil in de toekomst wel voor mij gaan rijden". „Angst? Ja wel. Ik vind dat je als sprinter best een beetje angst mag hebben. Het is een soort ingebouwde veiligheid. Je houdt er rekening mee dat er wat kan gebeuren. Maar het is ook betrekkelijk. Als het er op aan komt denk je niet aan vallen. Dan verdring je de angst. Je denkt alleen aan winnen. Soms doe je dingen, die je normaal niet gauw zou doen. Ik ben niet zo'n held om in een gaatje te duiken langs de hekken. Maar in de Tour heb ik het wèl gedaan. Toen ik de beelden later terug zag, schrok ik van mezelf. Op zo'n moment doe je het gewoon. Je moet en zal ais eerste over de streep. Gelukkig ben ik nog niet vaak gevallen in een sprint. Vorig jaar twee keer. In een Tour-etappe (notabene in een spurt om de twintigste plek of zo) en in Parijs- Brussel". „Of sprinters een bepaald type mensen zijn? Ha, wat een vraag. Ik vind van wel. Ze komen heel gemakzuchtig over, maar dat is de buitenkant. Van binnen zitten ze er veel meer mee als het niet naar wens marcheert, dan anderen denken. Ik ben beslist niet gemakzuchtig. Ik weet dat ik die uitstraling heb, doch het tegendeel is waar. Ik ben juist veeleisend voor mezelf. Als ik het niet kan waarmaken, baal ik als een stekker. Verwijt ik mezelf van alles en nog wat. Dan herhaal ik zo'n sprint nog tientallen keren in mijn gedachten. Had ik niet beter zus of zo? Ik probeer het wel van me af te zetten, maar dat lukt de ene keer beter dan de andere". „Veel spurters hebben een gelijksoortig karakter. Ze kroppen op. Arras vertelde me onlangs dat-ie waarschijnlijk een maagzweer heeft. Zou je toch niet zeggen van hem. Naar buiten toe de vrolijkheid zelf, altijd in voor een grap. Maar het is net als in de maatschappij. Zo iets gebeurt juist bij de mensen waarvan je het niet verwacht". „Ik ben nu aan het experimenteren met een grotere versnelling. Een tand zwaarder spurten dan de rest. De meesten trappen 53x12, ik 54x12. Het gaat nog vrij moeizaam, maar ik voel dat ik het aankan. Nee, veel zwaarder zullen de verzetten niet worden. Het houdt een keer op. In het verleden hebben sprinters al eens bladen met 55 en 56 tandjes uitgeprobeerd. Daar zijn ze toch weer van teruggekomen. Je hebt zo veel kracht nodig om zo'n verzet rond te krijgen, dat het tenkoste gaat van de snelheid. Het gaat om een goeie combinatie van kracht en snelheid. Ik denk dat ik die heb en daar ben ik heel blij mee". „Ik begin vol vertrouwen aan de Tour. Zeker weten. Anderen hebben misschien hun twijfels over Van Poppel, omdat het zo', lang stil is gebleven. Maar dat zegt niks. Vorig seizoen was het niet anders. Had ik ook nog maar weinig gewonnen voor de Tour. Ik weet zelf het beste hoe ik er voor sta. En dat is het enige wat telt". „Dat stempel van 'mooi-weer- sprinter' zal ik wel nooit kwijtraken. Het is gewoon zo. Ik rijd pas goed als de zon schijnt. Ik heb er geen verklaring voor. Het is beslist geen mentale kwestie. Ik zou het graag anders willen. Ik zou ook wel eens willen uitblinken in een voorjaarsklassieker. Raas heeft vorig jaar geroepen dat ik dan in de winter harder moest aanpakken. Ik heb zijn woorden ter harte genomen, de hele winter doorgetraind. Met als resultaat dat ik ook dit voorjaar weer geen deuk in een pakje boter heb gereden. Onbegrijpelijk. In de eerste wedstrijden aan de Spaanse kust voelde ik me zo sterk als een beer, maar in de sprint kwam ik er niet aan te pas. En dat is in de maanden daarna niks beter geworden". „Ik vrees dus dat ik altijd als een soort luxe coureur door het leven zal gaan, dat ik er meer uit kan halen. Het zij zo. Ik lig er niet wakker van. Als ik er maar sta, als ik er moet staan. In de Tour bijvoorbeeld". VRIJDAG 1 JULI 1988 De verwachtingen zijn hoog gespannen. Met de talentvolle Erik Breukink heeft Nederland niet alleen een kandidaat voor een hoge eindklassering in de Tour de France, met Jean- Paul van Poppel en Matthieu Hermans starten deze keer zelfs twee grote kanshebbers voor de dagprijzen. Beide sprinters moeten met name in de vlakke etappes voor succes zorgen. 'Popeye' van Poppel debuteerde vorig jaar in de Ronde van Frankrijk met twee ritzeges. Bovendien nam de pupil van Jan Raas de groene puntentrui mee naar huis. Dit seizoen bleef het akelig stil rond de sprinter, die traditiegetrouw pas weer wat meer van zich liet horen toen het zonnetje ging schijnen. Hij won tot nu toe pas drie keer: de Grote Scheldeprijs, een etappe in de Tour de l'Oise en eentje in de Ronde van Zweden, die voor hem als voorbereiding gold op de Tour. De Bïlthovenaar bleef de afgelopen maanden volledig in de schaduw van 'Mateo' Hermans. De Brabander in Spaanse dienst is dit seizoen als een komeet omhoog geschoten. Hij is op dit moment de absolute topscorer in het internationale peloton met achttien zeges. Vooral in zijn tweede vaderland vierde hij grote triomfen. Na zijn zes etappe-overwinningen in de Vuelta kan hij in Spanje niet meer kapot. Jean-Paul van Poppel en Matthieu Hermans over hun speciali teit, de sprint. Jean-Paul van Poppel over de sprinter Hermans: „Ik heb hem in de Ronde van Spanje aan het werk gezien. Fantastisch. Hij won de sprints op allerlei manieren. Sommige mensen doen er een beetje minderwaardig over. Het is maar de Vuelta zeggen ze. dan. Onzin natuurlijk. Wij als renners weten wel beter. Het is heel knap wat hij heeft gepresteerd. Je wint niet zo maar zes etappes. Ik had het hem in ieder geval niet nagedaan. Maar voor hem is het moeilijk de buitenwacht te overtuigen. Dan zal hij toch eerst een rit in de Tour moeten winnen". „Hij is geen geboren sprinter, hij heeft zich uitstekend ontwik keld. Ik zie hem gewoon als één van mijn tegenstanders. Maar niet eentje waar ik van 's nachts van wakker lig hoor. Voor mij is. Guido Bontempi in de Tour opnieuw de te kloppen man in de massasprints. En verder de bekende namen: Vanderaerden, Eddy Planckaert, Baffï, Wojtinek wellicht, Allochio, Kelly af en toe. En Hermans zal ongetwijfeld ook van zich laten horen". Matthieu Hermans over de sprinter Van Poppel: „Zelfvertrou wen is bij hem belangrijk. Dat heeft hij heel erg nodig. Hij is gauw teleurgesteld, vind ik. Mentaal nogal kwetsbaar. Als succes uit blijft heeft hij het moeilijk. Maar in de Tour zal hij er wel weer staan. Hij heeft een sterke ploeg achter zich. Zijn grote kracht ligt op de laatste 250 meter. Als hij dan in goeie positie zit, is hij niet te houden". Albert (Stofberg) heeft altijd tegen mij gezegd, dat ik een sprinter was. Ik vond van niet. Misschien wil de ik het ook niet. Ik wou lie ver een goede allrounder wor den. Een coureur, die van alle markten thuis is. 's Winters veldrijden, in het voorjaar mee in de klassiekers, goed presteren in de (kleine) ronden en ook nog een beetje op de baan fietsen, achter de grote motor. Pas na de Tour van 1986, toen ik zes keer bij de eer ste tien eindigde, ben ik me meer op het spurten gaan toe leggen". „Als sprinter blijk ik de meeste mogelijkheden te hebben. Dat buiten we nu uit. Je kunt beter één ding goed doen, dan veel dingen een klein beetje. Dat zet geen zoden aan de dijk. Dat betekent niet dat ik het jam mer vind dat ik me niet eerder ben gaan specialiseren. Ik heb veel opgestoken van alle disci plines. Als veldrijder leer je schakelen, sturen, manoevre- ren. Achter een motor leer je op het wiel te rijden. Dat heb ik in de loop der jaren allemaal ont wikkeld en daar profiteer ik van als sprinter". Stofberg: „Het is niet zo vreemd dat Matthieu er lang over heeft gedaan. Zijn hele ontwikkeling als wielfenner is langzamer gegaan dan bij an deren. Ik begeleid hem nu een jaar of negen. Ik zag gelijk dat het een rap ventje was, al kwam zijn snelheid niet tot ui ting in het aantal zeges. Dik wijls ereplaatsen, maar zelden de hoofdprijs. Een kwestie van zelfvertrouwen. Hij geloofde er niet zo in. Ik heb het hem echt moeten aanpraten, moeten overtuigen. Als je tweede en derde kunt worden, kun je ook winnen. Het is een heel proces geweest, vooral in mentaal op zicht. Maar nu plukt hij er de vruchten van". Hermans: „Dat de grote door braak juist dit seizoen is geko men heeft wellicht te maken met de (gedwongen) rust in de wintermaanden. In voorgaan de jaren was ik in die periode druk met veldrijden. Dat vond ik leuk en ik verdiende er nog een aardige cent mee ook. Nu kwam er niks van omdat ik een metalen plaatje van een sleu telbeenbreuk had laten verwij deren. Ik heb alleen getraind en verder veel, heel veel gerust. Opvallend is dat ik in die twee maanden anderhalve centime ter ben gegroeid. Het lichaam heeft op zijn tijd rust nodig. Ik bleef altijd maar bezig. Het een ging echter ten koste van het ander. Ik deed op alle fronten leuk mee, maar kwam net te kort voor de echte top. Het werd gewoon tijd om een keuze te maken". „Ik train nu ook een tikje an ders dan voorheen. Ik volg nauwgezet de schema's van Al- bert. Hij kent mij als geen an der, weet wat het beste voor mij is. Ik doe veel interval, train ook vrij veel berg-op. Voor de Tour ben ik nog twee weken in de Spaanse cols we zen trainen. Zo'n hoogtestage is prima voor je algemene con ditie. Hoe beter die is, hoe meer profijt je daar van hebt als sprinter. Je moet zo fit moge lijk aan een sprint beginnen. Er zijn renners die nog kunnen spurten als ze steenkapot zit ten. Ik niet. Ik moet toch een beetje kracht in m'n poten heb ben". „Ik leer van elke sprint. Ik steek ook veel op van andere spurters. Het is vreselijk be langrijk om je tegenstanders goed te kennen. Iedereen heeft zo zijn specifieke kwaliteiten. Als ik bijvoorbeeld op 250 me ter van de streep aan ga, moet ik zorgen dat niet Arras of Do- minquez in mijn wiel zitten. Want dan ben ik gegarandeerd geklopt. En van Kelly weet je dat hij zelf nooit het initiatief zal nemen. Het is ook zaak je concurrenten goed in te schat-, ten. Waar rijden ze in het pelo ton, welke versnelling trappen ze, hebben ze moeite met een heuveltje, hoe zien ze er uit? Aan die dingen kun je vaak zien hoe de vlag er bij hangt". „Maar het belangrijkste is na tuurlijk zelfvertrouwen. Je moet iets uitstralen. Hoe meer je wint, hoe makkelijker dat is. Op een gegeven moment heb je het gevoel dat je niet meer ka pot kunt. Ik heb het gemerkt in de Ronde van Spanje. Ik groei de met iedere overwinning en de anderen raakten steeds meer aangeslagen". „Mijn sterkste punt? Ik denk dat ik goed kan improviseren. Dat is een must voor een sprin ter. Snelheid alleen is niet vol doende. Was dat het geval dan zou de Japanner Nakano altijd winnen. Tenslotte is hij de laatste tien jaar wereldkam pioen sprint geworden. Ha, ha, ha. Maar spurten op de weg is andere koek. En een massa spurt helemaal". Stofberg: „De grote kracht van Matthieu is dat hij op alle ma nieren kan sprinten. Bij hem weten ze nooit waar ze aan toe zijn Van ver, uit het wiel, van kop af, hij is altijd anders. Dat heb ik hem ook altijd op het hart gedrukt. Niet wachten op de laatste jump. Je moet de concurrentie steeds verrassen. Kijk, de meeste sprinters vech ten het uit op kracht, hij vecht het uit met zijn hersens. Als hij op een lange, rechte weg moet spurten tegen Arras of Van Poppel is hij altijd de verliezer. Zij beschikken over meer pure snelheid. Maar omdat hij zo goed kan improviseren en al tijd anders is, kan hij ze toch verslaan". Hermans: „Het gaat vaak om kleine dingetjes. Je moet het aanvoelen, het juiste moment kiezen. Andere spurters willen de laatste 20 km al bij de eer sten rijden. Ik niet. Moet je wringen en verspeel je krach ten, die je in de sprint nodig hebt. Ik zet me zo'n 10 km voor de streep in het wiel van Erwin Nijboer. Hij is mijn wegwijzer. Ik kijk alleen naar hem. Waar hij door kan, kan ik ook door. Hij moet zorgen dat ik bij de laatste kilometer in goeie posi tie zit. Dan pas ga ik rondkij ken hoe de stand van zaken is. Vanaf dat moment moet ik het zelf doen". „Voor mij is Nijboer goud waard. Waar ik ook heen ga, ik zal hem altijd meenemen. We voelen elkaar blindelings aan. Hij weet hoe ik het hebben wil. Dat is ontzettend belangrijk. Dit seizoen is René Beuker er bij gekomen. Ook een prima kracht voor een sprinter. Ik vind het een voordeel om met één of twee vaste knechten te werken. Je bent op elkaar inge speeld. Zonder Nijboer kan ik natuurlijk ook wel sprints win nen, maar ik heb hem er liever bij. Zonder hem ben ik zenuw achtiger, is hét moeilijker om een goeie uitgangspositie te veroveren". „Bang? Een sprinter mag niet bang zijn. Ben ik ook niet. Wel voorzichtig, al verdwijnt die voorzichtigheid meestal als het finishdoek in zicht komt. Dan ben je zo nerveus, zo ge spannen, dat je je angst ver dringt. Je denkt alleen aan die vlag en de winst. Dat is het enige wat telt. Vallen hoort bij de risico's van het vak. Meest al is het minder gevaarlijk dan het lijkt. Zeker als de ech te sprinters van voren zitten. Het wordt pas link als de min der rappe jongens proberen mee te doen. Tot nu toe ben ik één keer goed op m'n bek ge gaan in een massasprint. Vo rig jaar in de Giro. Reed Bon tempi van achteren binnen en brak ik m'n sleutelbeen". „Sprinters zijn speciale types ja. Het zullen nooit echte vrien den van elkaar worden. Wel sa men op de foto, een lolletje ma ken, maar verder niet. Het blij ven individualisten. Door gaans zijn ze een beetje achter dochtig, opvliegend ook. Vroe ger was ik heel gauw kwaad. Ik wilde altijd gelijk hebben. Die winnaarsmentaliteit hè. Had ik op school al. Ik kon heel aar dig tekenen, maar er zat een jongetje in de klas die het ook goed kon. Vond ik maar niks. Ik wilde de beste zijn. Wat dat betreft ben ik niks veranderd". „Ik wil winnen en het liefst het hele seizoen door. Ik wil in fe bruari van me laten horen, maar ook nog in september. Ik gok niet op een bepaalde wed strijd of ronde. Stel datje alles op de Tour zet, en het mislukt om een of andere reden. Sta je mooi met lege handen. Ik heb nu al achttien overwinningen achter mijn naam staan. Die neemt niemand me af. Ik begin aan de Ronde van Frankrijk in de wetenschap dat mijn sei zoen al niet meer kapot kan. Al voeg ik er onmiddellijk aan toe dat ik vreselijk zou balen als ik eind juli nog op achttien sta. Na de zes ritzeges in de Vuelta -ben ik eigenlijk verplicht in de Tour minimaal één keer toe te slaan". Matthieu Hermans

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 27