Ik kan toch zeker
de Tour winnen
Condors lijken op hun retour
PETER POST OVER
ALL ROUNDER
ERIK BREUKINK:
COLOMBIANEN GEKLOPT DOOR DE WIND
PZC/ sportkrant.
26
De klimmer
Grote mond
De sprinter
De leider
Naalden
De tijdrijder
Sensatie
Bergkoning
Te beperkt
Kracht
Europa
VRIJDAG 1 JULI 1988
Hij is nog te jong
om leiding te geven
Als Erik Breukink wel eens
naar de complete erelijst
van Joop Zoetemelk kijkt,
weet hij dat hij nog een hele
carrière heeft te gaan. Niet dat
dat hem op enigerlei wijze
verontrust, uit zijn evenwicht
brengt, maar het 'palmares'
van de beste Nederlandse
ronderenner aller tijden liegt
niet.
Erik Breukink finishte vorig
j aar in de eerste Tour de
France als 21ste, op een klein
uur van winnaar Stephen
Roche. Zijn ritzege naar Pau
was mooi, maar voorlopig gold
zijn bekendheid nog zijn derde
paats in de Giro d'Italia van
1987.
Nu. twaalf maanden later, heeft
hij in een veel aanvallender rol
dan vorig jaar in de Giro met
een tweede plaats bewezen dat
zijn Italiaanse prestatie van '87
niet als toevalstreffer hoeft
worden beschouwd. Vandaar
ook de hogere verwachtingen
voor de Franse ronde van 1988
zijn tweede.
Erik Breukink zou wel eens tot
de Joop Zoetemelk van de
laat-tachtiger, begin-negentiger
jaren kunnen uitgroeien. In
deze editie nog niet meteen de
vaste optie voor een
podiumplaats in Parijs, maar
toch zeker voor een plek bij de
eerste tien.
In hoeverre lijktBreukink op
Zoetemelk, heeft hij
wielertechnische kwaliteiten
met 'stille Joop' gemeen? Of
wat doet hem van Zoetemelk
verschillen als tijdrijder,
klimmer, sprinter, kopman,
kortom ronderenner?
Ploegleider Peter Post legt
Breukink op de ontleedtafel, en
denkt daarbij steeds aan Joop
Zoetemelk, die in 1980ook in
de ploeg-Post, zijn enige
Tourzege behaalde.
„Zoetemelk kon de
tempoverschillen beter
verdragen. Breukink kan
moeilijk met een kleine
versnelling bergop rijden, hij
trapt een nogal groot verzet. Ik
hoop dat dat nog een beetje
verandert. Je kunt Breukinks
klimmen vergelijken met dat
van de zuivere krachtpatsers,
zoals Hinault. Die reed ook
altijd groot omhoog, in zijn
eigen tempo. Als ze beginnen
te spetteren aan de voet van
een col, met demarrages achter
elkaar, dan is Breukink
gewoon even uit het wiel. Hij
komt in zijn eigen tempo wel
weer terug, maar het kost
nogal wat kracht. Je bent in
het voordeel, als je ook kunt
versnellen op een berg.
Je kunt klein rijden wel
aanleren, maar het is toch het
type renner. Een renner die érg
klein rijdt, die gaat nooit groot
omhoog. Je ziet het verschil
met Hampsten; van Breukinks
generatie, is iets ouder, heeft
iets meer gereden, maar van
jongsaf meer getraind in het
hooggebergte, die is daar al een
kleinere versnelling gaan
rijden. Die kan beter uit de
voeten met tempoverschillen.
Het is ook het beeld: een renner
met een kleine versnelling geeft
cellente tijdrijder, zowel op het
vlakke als bergop, verslaan?
Vanaf het begin van het sei
zoen had hij dan ook niets an
ders in zijn hoofd dan de Tour.
„De Tour heeft de prioriteit
van alle prioriteiten. Met op de
achtergrond het tactisch brein
van Bernard Hinault en de por
tefeuille van Bernard Tapie
leek de achternaam Bernard
alles mee te hebben voor zijn
eerste Tourzege. Behalve het
geluk dan
De grote mond van de 26-jari-
ge kanshebber werd in het
tunneltje van Trento voorlo
pig gesnoerd. Naar de profs
overgestapt als een timide
jongeling, ontwikkelde Ber
nard zich hoe langer hoe meer
als een brutale vlerk. Twee
jaar geleden al, toen in zijn
ploeg Hinault en LeMond aan
het vechten waren om de
Tourzege, sloeg Bernard met
de vuist op tafel en blèrde:
„Nomdedieu, wordt er nog een
beetje Frans gesproken?" En
later zei hij eens: „Het is niets
waard om alleen maar als een
beest te fietsen, je moet ook
wat te zeggen hebben".
Vorig jaar maakte Bernard
openlijk ruzie met Paul Koech-
li, zo'n beetje de onze-lieve-
heer waar het gaat om condi-
tieopbouw voor wielrenners.
„Van de schema's van Koechli
heb ik me nooit iets aangetrok
ken", aldus Bernard. „Waarom
zou ik geen grote mond mogen
opzetten? Ik ben toch zeker de
gene die de Tour kan winnen?"
Op het laagste treetje van het
erepodium op de Champs Ely-
sees in Parijs kon Jean-Fran
cois Bernard vorige zomer een
groot gevoel van ontevreden
heid niet onderdrukken. Hij
keek naar Roche en Delgado
en dacht toen ook al: „Deze
Tour had ik kunnen winnen".
Later kwam hij er achter dat
Laurent Fignon een spel in el
kaar had gestoken om Bernard
uit de gele trui te krijgen. De
Parijzenaar zag vorig jaar lie
ver een buitenlander winnen,
toen hij het zelf niet kon.
De opstandeling Bernard weet
zijn verlies van de gele trui, na
zijn fenomenale klimtijdrit op
de Mont Ventoux, eerder aan
het slechte ploegverband van
het internationale gezelschap.
Na de Tour liet hij een aanbie
ding van Peugeot op zich afko
men om zijn eigen zin te kun
nen doordrijven. Geldschieter
Tapie kwam ongerust op hem
af: „Ga je weg? Zeg watje wilt
en je zult het krijgen".
Jean Francois Bernard was op
slag een stuk rijker en schaar
de na het vertrek van Koechli
alleen nog Fransen en enkele
welwillenden, onder wie Johan
Lammerts uit Bergen op
Zoom, om zich heen. Frans was
voortaan weer voertaal aan ta
fel.
Ondanks zijn blessures is Ber
nard een groot kanshebber. Hij
heeft immers het geluk dat pas
na negen dagen de eerste ber
gen opdoemen. „Ik verwacht
een groot duel met Charly Mot-
tet. Ik zeg niet dat ik ga win
nen, maar we gaan een zwaar
gevecht leveren, waar Frank
rijk van zal smullen".
Giro. Een minuut verlies op
Hampsten is geen schande: dat
is een specifieke klimmer.
Bovendien verkeerde
Hampsten in een supervorm.
Dan kijk ik üever naar de
verschillen met de nummers
twee. drie en vier. En die waren
erg klein. Een half minuutje op
een Zimmermann, ouder, èn
meer specialist - dan gaat het
met Breukink de goeie kant op.
Hij was ook de beste van de
klassementsrenners aan het
slot van de Giro op het vlakke -
die hoeft voor Zoetemelk niet
onder te doen. wordt, nog wat
sterker, waarschijnlijk nog
beter".
„Dat is nog een zwak punt van
hem. Je zag het in de Giro
etappe naar Innsbruck, waar
hij in een kopgroep met
Hampsten zat, waar hij
bonificaties had kunnen
pakken. Dat konden de groten
altijd. Die sprintten mee als
het nodig was, het zo uitkwam.
Breukink niet. Bang, dat hij
nog meer zou gaan verliezen op
Hampsten. Dat Hampsten zich
in zijn wiel zou zetten en hem
zou kloppen. Een kwestie van
zelfvertrouwen. Op zo'n
moment moet je zeggen: hij zal
er niet overheen komen. En
gebeurt het wel, nou ja,
jammer dan. Kwestie van
gokken ook, maar wie niet
waagt...
En hij kan bést aardig sprinten,
zeker in een kopgroepje.
Vertrouwen hebben dus. Maar
het is net hoe j e je voelt. Je wilt
niet graag fouten maken
tegenover de ploeg. Ik weet niet
wat Zoetemelk had gedaan. Ik
denk dat Breukink beter sprint.
Het moet alleen groeien. Als ik
er in dat soort situaties bij kan
zeg ik: sprint maar!"
„Breukink laat geen steken
vallen. De ploeg hoeft geen
dingen recht te zetten. Hij is
mee. Die rust hebben we. En
dat zij n goeie dingen. We
hebben in het verleden wel eens
ronderenners gehad, die de hele
dag vanachter zaten. Dan zat
de rest van de ploeg vóór in de
wedstrijd, vielen er gaten, sloeg
het in stukken, en moest de
kopman keer op keer naar
voren worden gereden. Dat
overkomt Breukink niet. Hij
kiest de goeie plaats in het
peloton, hij rijdt bij de juiste
renners, en vraagt weinig
aandacht van zijn ploegmaats.
Hij straalt rust uit.
Zoetemelk was precies zo'n
soort renner. Reed ook altijd
voorin, onder de eerste twintig.
Z agj e ook nooit rijden. Die zat
er enbleefer. Jehebtrenners,
die liggen altijd in de valpartij
Zoetemelk niet. Breukink niet.
Ze nemen geen risico, houden
zich vóór het gevaar op.
Taktiek, en beslissingen
nemen, dat komt met de j aren.
Die rit die hij won in de Giro.
Op de Gavia heb ik hem naar
een bepaalde positie
gemanoeuvreerd. Dan moetje
hem nog helpen. Bepaalde
situaties in volle koers
verklaren.
Breukink leeft echt als een
ronderenner. Maar hij is
natuurlijk van een andere
generatie. Ik wil niet altijd
maar vergelijken met
Zoetemelk. De een heeft zijn
levenswijze, een tweede weer
een andere. Zoetemelk deed het
nog weer anders, maar dat wil
niet zeggen dat Breukink exact
moet leven als Zoetemelk. Dat
zou helemaal niet bij hem
passen. Breukink moet zichzelf
blijven. En datdoet-ie goed. Ik
heb er geen aanmerkingen
over".
„Ik denk dat Breukink daar
ook nog een beetje te jong voor
is. Hij rijdt met weinig renners
uit zijn generatie, meer met
ouderen, en die gaat hij niet
zomaar commanderen, dat lukt
hem nog niet. Ik denk ook dat
hij eerst het hele grote
zelfvertrouwen zal moeten
krijgen. Dan kan hij zijn eigen
generatiegenoten naar zijn
hand zetten. Maar hij is niet de
man die zegt: spring mee, of
laten we nou eens een waaier
gaan maken. Dat heeft hij niet.
Heeft Zoetemelk eigenlijk ook
nooit gehad.
Als je hem vergelijkt met twee
jaar geleden, hoe hij toen in zijn
eerste Giro verscheen, die
spillebeentjes... Nu heeft hij een
beetje body, er komt een rug
op, die borstkas krijgt wat
uitstraling, het gaat de goeie
kant op. Maar in het
vooruitzicht van de Tour de
France moetje er wel voor
waken, dat je zo'n renner niet
over de kop draait. Datje er
zuinig mee bent, datje er
volgendjaar en het jaar erop
nóg wat aan hebt. Dat is wel de
bedoeling van onze manier van
werken. Niet alleen aan 1988
denken, maar op termijn".
Het kleine hoekje, waarin
voor de grootste kansheb
ber in de Ronde van Frankrijk
het ongeluk zat, was een don
kere tunnel in de buurt van
Trento. In één van de laatste
etappes van de Giro d'Italia
struikelde Jean Francois Ber
nard over de Colombiaan Om
ar Hernandez. Na die woens
dag, de achtste juni, barstte de
Fransman lange tijd van de
pijn in zijn lijf.
Omdat de Tour naderde,
moest 'Jef blijven rijden én
blijven lijden. In de Midi Libre
werd hij zo maar naar huis ge
fietst en moest hij opgeven. Hij
heeft intussen menige traan
weggepinkt. Maar toch sprak
hij in de afgelopen weken opti
mistisch: „Ik heb goede hoop
dat voor de start van de Tour
alles in orde is. Ik reken er op
dat ineens alles voorbij is".
Met een zwaar gekneusde rib
benkast verdween Bernard uit
de Giro d'Italia. Hij had er drie
etappes gewonnen en nog twee
ritzeges in het verschiet. Zijn
ongeluk was wellicht voorko
men als hij in die zeventiende
etappe nog uitzichten had ge
had op de rose trui van de Ame
rikaan Andy Hampsten.
Bernard was echter kansloos
geworden tijdens de etappe
werd 'Jef Bernard bestempeld
als dé favoriet voor de Tour
over de Passo di Gavia, een
bergtop waar antarctische om
standigheden heersten. Kans
loos voor het klassement fiets
te Bernard niet meer attent in
het voorste gelid, maar tussen
de wielen in de schoot van het
peloton, waar zich ook Colom
biaanse krabbelaars bevon
den.
In de dagelijkse beklimmin
gen van de Midi Libre had Ber
nard niet alleen moeilijkhe
den met ademhalen, ook voel
de hij hevige pijn in de nier
streek. „Het is net of er met
naalden in geprikt wordt.
Mijn osteopaat (botkundige)
heeft niets ernstigs kunnen
vaststellen. Ik maak me dan
ook geen zorgen. Het zou niet
best zijn me vlak voor de Tour
zwarte denkbeelden in mijn
kop te halen. De Tour is voor
mij het belangrijkste dat er
is".
Na zijn twaalfde plaats in 1986,
waarvoor hij een Porsche ca
deau kreeg, en vooral zijn der
de positie na Stephen Roche
en Pedro Delgado vorig jaar,
van 1988. Wie moest deze ex-
Jean Francois Bernard: „Het zal een zwaar gevecht worden,
waar Frankrijk van zal smullen".
de indruk dat-ie beter bergop
gaat. dan iemand die groot
rijdt.
Zoetemelk kon beter
versnellen. Die beantwoordde,
ging aanklampen, werd er niet
afgereden, kon groot en klein
door elkaar rij den. Je kunt ze
op dit punt niet met elkaar
vergelijken".
„Als je een goeie tijdrit wilt
rijden, moet je wel kracht
hebben, een grote versnelling
kunnen rijden. Je moet meters
kunnen maken. Wat dat betreft
ontwijken ze elkaar niet veel,
want Zoetemelk was ook een
goeie tijdrijder, zeker in een
grote ronde. Zoetemelk heeft
Merckx geklopt, is dicht bij
Hinault geweest, en kon
Merckx behoorlijk aan in een
tijdrit bergop. Hoefde hij nooit
veel in te leveren.
Breukink heeft dat ook in zich.
Tot nu toe heeft hij meer
bewezen in een vlakke- dan in
een specifieke bergtijdrit. Maar
als je op zijn leeftijd al zo
constant presteert... Hij werd
vijfde in de bergtijdrit van de
De gele trui, die Joop Zoetemelk in 1980 aan het eind van de Ronde van Frankrijk nog om zijn schouders
had, past ook Erik Breukink. Of de jonge ronderenner in de voetsporen van Zoetemelk kan treden moet
nog blijken.
Koffie is het belangrijkste exportartikel van Colombia.
Een land met een slecht imago. Colombia, beweren in
ternationaal gelouterde waarnemers, geldt als het meest ge
welddadige Latijns-Amerikaanse land. Wie de kranten van
de laatste maanden er nog eens op naslaat, zal dat kunnen
beamen. Kidnapping, afpersing, terreur, bedreigingen,
bloedbaden, moord en doodslag, het dagelijkse leven in Co
lombia zit er vol van.
Voor enige positieve uitstraling zorgen de wielrenners, ook
wel condors genoemd. De beste van hen heet Luis Herrera,
een 27-jarige zoon van een koffieboer. Hij heeft heldendaden
verricht in Tour en Vuelta en geniet als gevolg daarvan meer
bekendheid dan de president van zijn land, ene Virgilio Bar-
co. Vorig jaar mei stonden Herrera en Barco hand jn hand op
het bordes van het presidentieel paleis in de hoofdstad Bogo
ta. Aan hun voeten lag een gigantische hoeveelheid volk. Al
len waren, uitzinnig van vreugde, tesamen gekomen om de
overwinning van Herrera in de Ronde van Spanje te vieren.
Een nieuwe mijlpaal in de opgang van de Colombiaanse wiel
rennerij, die in de jaren tachtig in een spectaculaire stroom
versnelling terecht was gekomen. En dat dank zij Miguel Ber-
mudez Escobar, de voormalige bondsvoorzitter. Hij oreerde
in 1980 dat het Colombiaanse wielrennen hard aan een nieu
we dimensie toe was. De heren coureurs dienden hun vleu
gels internationaal meer uit te slaan. Escobar had zijn plan
nen nog niet ontvouwd, of Alfonso Florez won de Tour de
l'Avenir.
Dat was nog eens sensatie; de destijds almachtige Sovjet
amateur Soekhoeroetschenkov verslagen door een volsla
gen onbekende Colombiaan met tamelijk dunne, koffiebrui
ne beentjes. De wielerwereld stond perplex, vooral vanwe
ge de bijzondere gaven dat Florez zo onnavolgbaar bergop
kon rijden. De Franse krant Le Figaro sprak over 'een he
mels geschenk voor het het amateurwielrennen'.
In het spoor van Alfonso Florez ontwikkelden zich Patroci-
nio Jimenez, Reinel Montoya, Samuel Cabrera en Rafael
Acevedo tot gevreesde klimmers. Met Colombia diende voor
taan rekening te worden gehouden. De condors stuwden zich
tomeloos voort in de vaart der wielervolkeren. Zo snel zelfs
dat de Tourdirectie hen in 1983 uitnodigde voor deelname
aan de Ronde van Frankrijk. Pierre Chany, de nestor van de
Franse wielerjournalistiek, schreef bij die gelegenheid in de
organiserende sportkrant l'Equipe: „In de toekomst zal ie
dereen met groot respect naar de Colombianen kijken. En
ook met een zekere mate van angst en vrees".
Reeds een jaar later werden de woorden van Chany bewaar
heid. Weliswaar nog niet in de Tour, maar in de Dauphiné
Libéré, een wedstrijd die in Frankrijk wordt aangemerkt als
de 'kleine Tour'. Daar, in de Franse Alpen, kwam de volgende
Colombiaanse stunt tot stand. Martin Ramirez versloeg niet
alleen de grote vedette Bernard Hinault, maar ook Greg Le
Mond, Stephen Roche en Pascal Simon.
Terwijl nota bene het nieuwste paradepaardje van Colom
bia, Luis Herrera, nog niet eens van de partij was. Maar, zo
werd vanuit Bogota verzekerd, voor de Tour konden ze in
Parijs op kleine Lucho rekenen. Herrera maakte zijn faam
als super-klimmer op de flanken van l'Alpe d'Huez waar en
is als eerste Colombiaanse etappewinnaar de geschiedenis
ingegaan. Een jaar later werd hij zelfs als bergkoning ge
kroond. Daarmee leek de koek nog niet op. Herrera zou de
Tour nog wel eens kunnen winnen.
Vorig jaar, na zijn triomf in de Ronde van Spanje, behoorde
Herrera tot de topfavorieten. Temeer omdat het routesche
ma als het ware geknipt voor hem was. Bergetappes in over
vloed - alsof het niet op kon - ook nog flink wat aankomsten
bovenop cols. De hoop van Colombia kwam er evenwel niet
echt aan te pas. Met een vijfde plek, op bijna tien minuten
van Stephen Roche, moest Herrera het in Parijs doen. De
prolongatie van de bolletjestrui was slechts een pleister op de
wonde voor het teleurgestelde thuisfront.
Nu, een jaar later, lijkt het Colombiaanse offensief in het
peloton tot staan te zijn gebracht. Sterker: de condors lijken
op hun retour. Inclusief Luis Herrera. Zijn recente overwin
ningen in de Dauphiné Libéré en de Ronde van Colombia
ten spijt, als een heuse Tour-favoriet wordt Herrera niet
meer beschouwd. In de 'eigen' ronde had 'Lucho' amper te
genstand van betekenis, terwijl hij de Dauphiné puur op
zijn klim-capaciteiten zegevierend afsloot. In een Tour
moet men echter van meer markten thuis zijn. Juist daaraan
schort het bij de Zuidamerikaan. Hij is te beperkt voor het
Grote Werk. Heeft teveel moeite met snelle vlakke etappes,
komt tekort in tijdritten en mist bovenal de steun van be
kwame ploeggenoten.
Een kwestie van tijd en ervaring, redeneerden veel kenners
na het Colombiaanse debuut, nu vijfjaar geleden. Een van de
eerste stappen was de invoering van het professionalisme op
Europese basis. Op die manier zouden Herrera c.s. gemakke
lijker worden geaccepteerd door de gevestigde pikorde in het
jungle-achtige peloton. Met veel elan en nog meer geld pro
beerde men zich op de Europese wegen het metier meester te
maken. Al gauw bleek echter dat de goedwillende Colom-
biaantjes fysiek tekort schoten voor het loodzware beroep.
Ze zijn te klein van postuur en hebben daardoor de weer
stand van een luciferdoosje.
De laatste aflevering van de Ronde van Spanje gaf daarvan
een treffend voorbeeld te zien. Van de 33 Colombianen, die,
verdeeld over drie ploegen, het vertrek hadden genomen, fi
nishten er slechts 13 in Madrid. Herrera had op het laatst nog
maar twee ploegmaten over. Een Belgische verslaggever rap
porteerde uit de Vuelta-karavaan: „De hotels waarin Colom
bianen verbleven, leken op ziekenhuizen; vol met zieke, ge
blesseerde en gedemoraliseerde renners".
Luis Herrera, met zijn 27 jaar in de kracht van zijn wielerle
ven, bleef zelf ook ver beneden de hooggespannen verwach
tingen. Hij kwam uiteindelijk op plaats twintig in het eind
klassement terecht, op krap een half uur van winnaar Sean
Kelly. Alleen Parra, die de Koninginnerit voor zijn rekening
nam, handhaafde zich in de voorste linies (vijfde).
Raul Meza, de baas van de Postobon-equipe, heeft er een
hard hoofd in dat Colombiaanse wielrenners ooit in staat zul
len zijn deze natuurlijke handicaps te overwinnen. „Trou
wens", voegt Meza er meteen aan toe, „we hebben hier niet
alleen met een fysiek probleem te maken. Ook psychologisch
komen mijn renners veel tekort. Na de Ronde van Spanje
vraag ik mij af wat wij nog in de Tour hebben te zoeken. We
kunnen het ons niet veroorloven ons twee keer per jaar bela
chelijk te maken". De Tourdirectie heeft daar inmiddels op
ingespeeld. Postobon is geweerd van de deelnemerslijst.
Er is nog hoop voor het Colombiaans wielrennen, maar die
is erg ijdel. Raul Meza na het Spaanse echec: „Deze genera
tie coureurs zal de wind nooit overwinnen. Als we rouleurs
willen, moeten we ze al bij de jeugd gaan opleiden. En als -
dat niet wil, moeten we ze gewoon uit Europa gaan halen". I
Waaraan Nino, die zijn pupil Herrera zo pijnlijk zag falen,
toevoegde: „We realiseren ons dat Lucho nooit de Tour zal
winnen. Zeker niet zolang hij in een puur Colombiaans
team rijdt".
Luis Herrera ziet het allemaal minder somber in. „In de Tour
zal ik er weer staan", probeerde hij zijn landgenoten gerust te -
stellen na zijn ondermaatse prestatie in het Spaanse land.
Om vervolgens in de Dauphiné zijn woorden kracht bij te zet
ten. Hoeveel waarde aan die triomf in de 'kleine Tour' moet
worden gehecht, zal komende weken blijken.
Luis Herrera