ZEELAND VER WEG EN DICHTBIJ oplosmiddel voor de deugdzaamheid CAMP ver weg water woonvoorkeur h. myers definitie hans van maanen henk postma ZATERDAG 30 APRIL 1988 In de Zeeuwse ontvangsthallen worden maar weinig vreem delingen begroet zonder dat niet naarstig wordt geprobeerd het beeld uitte wissen van de goedlachse deerne op klompen die in Zeeuws kostuum op de centjes past. Het is vergeefse moeite. Want een dergelijk Zeeland-imago blijkt niet te be staan. Als honderd willekeurige Nederlanders aan deze pro vincie denken is er krap één van hen bij wie spontaan het Zeeuws meisje in beeld verschijnt. Zeeland is niet 'het land waar het leven goed is', ook niet een provincie waar fabrieks schoorstenen walmend het milieu verpesten. Dat leert een 'imago-onderzoek' van het provinciaal opbouworgaan Stich ting Zeeland, waarvoor het bureau Intomart een representa tieve groep van 500 Nederlanders aan de tand heeft gevoeld. Zeeland is het land van het water, van Deltawerken en vakan ties, van vissers en mossels. En als woongebied is het zo on aantrekkelijk nog niet. Er bestaat een verhaal over een man die danig terneergeslagen in een Amsterdamse kroeg werd aangetroffen. „Ik ben nu vier dagen in Amsterdam", sprak de man mistroostig, „maar ik maak op niemand enige indruk als ik zeg dat ik een Zeeuw ben. Goed, af en toe kijkt iemand tersluiks naar mijn voeten of ik toevallig zwemvliezen aan heb, maar verder niets". Dit stukje menselijk leed is ooit opgetekend door een bekend Hollands scribent van Zeeuwse komaf, Rinus Ferdinandusse. Het kan zijn dat zijn personage mank ging aan een schromelijke zelfoverschatting, dan wel dat hier sprake was van een vast verankerd minderwaardigheidsgevoel. Maar erg onbekend klinkt zijn wederwaardigheid niet. Er zijn genoeg anekdotes, tot treurnis stemmende of humoristische verhalen in omloop die Zeeland wegzetten als een achtergebleven landstreek, ver weg, een gebied waar doordouwers en zuinigheid regeren. Het provinciaal opbouworgaan Stichting Zeeland heeft daar nu een imago-onderzoek aan toegevoegd. En daaruit komt naar voren dat de Nederlander, zo hij of zij al aan deze provincie denkt, toch een iets genuanceerder oordeel klaar heeft. Zeeland? Dat betekent voor de Nederlander in de eerste plaats water, Deltawerken, vissers en vakantie. En het is niet eens zo'n onaantrekkelijk woongebied. Bijna veertig procent van het Nederlandse volk weet zogauw niets negatiefs over deze provincie te bedenken. En wat antwoordt de overige zestig procent op de vraag waar Zeeland het slechts in is? Zeventien procent zegt in een eerste opwelling dat de provincie zo ver weg ligt, tien procent spreekt over een 'vlak eentoning landschap' en nog eens tien procent krijgt het benauwd van het vele water. Daarmee houdt het wel zo'n beetje op. Noemenswaard zijn nog de mensen die meteen beginnen over een saaie provincie, waar vrijwel niets te doen is. Ze maken vier procent van de bevolking uit. Een groep van gelijke omvang moet vooral niets hebben van de mentaliteit en het godsdienstig geloof waarvan deze provincie zou zijn doortrokken. Nog eens vier procent klaagt inde eerste plaats over isolement en slechte verbindingen. In de Zeeuwse ontvangsthallen, conferentie-oorden of vergaderzalen worden maar weinig gasten van buitenaf begroet zonder dat niet naarstig wordt geprobeerd het margarine-imago van het Zeeuwse meisje uit te wissen. Het is vergeefse moeite. Want dat imago bestaat niet. Als honderd willekeurige Nederlanders aan Zeeland denken is er krap één van hen bij wie spontaan het beeld verschijnt van een goedlachse deerne op klompen die in Zeeuws kostuum op de centjes past. Neem honderd willekeurige Nederlanders en vraag hen naar hun eerste positieve gedachte over Zeeland. Er zullen er dan tweeëndertig zijn die de vakantie- en recreatiemogelijkheden prijzen. Bij nog eens achttien anderen doemt onmiddellijk het beeld van een 'aantrekkelijk landschap' op. En dan zijn er nog de groepjes van zes tot vier mensen die zullen roemen over de 'aardige bevolking', de geneugten van 'zee en water' of het 'rustig' woonklimaat. Langs de kant blijven uiteindelijk tweeëntwintig mensen staan die met de beste wil van de wereld niets positiefs over deze provincie kunnen verzinnen. Zeeland blijkt niet 'het land waar het leven goed is', ook niet een provincie waar fabrieksschoorstenen walmend het milieu verpesten. De telefoonploeg van het bureau Intomart, die een representatieve groep van 500 Nederlanders (allen niet-Zeeuwen en ouder dan 17 jaar) aan de tand heeft gevoeld, moest 218 keer het woord 'water' op de vragenlijsten invullen. Dat namelijk blijkt het trefwoord waarmee bijna de helft van de Nederlanders deze provincie typeert. Daarna is het met het grootste gemene-deler-denken gedaan. Van de rest van de ondervraagden denkt bijna twintig procent in gevarieerde termen als 'strand en duinen', 'rust en ruimte', 'vakantie en camping', 'visvangst en mosselteelt' of 'landelijke omgeving'. Zestien procent begint over Deltawerken en Het margarine-imago bestaat niet... watersnood. En dan zijn er natuurlijk de eeuwige zwartkijkers, de bijna zeven procent die onmiddellijk begint te miesmuizen over isolement, kale vlaktes, kou, nattigheid en wind. Twaalf procent van de Nederlanden blijkt termen in de mond te nemen die minder gemakkelijk in één noemer zijn te vangen. Over de opmerkelijk geringe zeggingskraeh van het Zeeuwse meisje hadden we het al. Met haar bijna één procent onvoorwaardelijke supporters is ze als visitekaartje nog net iets meer waard dan bijvoorbeeld de Zeelandbrug, de scheepvaart en de spreekwoordelijke zuinigheid. Ze heeft net iets minder symboolwaarde dan Zeelands 'mooie, oude steden'. De kerncentrale in Borssele mag voor vele Nederlanders mikpunt ziji in de strijd tegen atoom-energie, dit handelsmerk van de PZEM wordt door niemand meteen met Zeeland geassocieerd. Al evenmin komen de industriële potenties van de provincie aan bod. Bij het opnoemen van Zeelands belangrijkste negatieve aspect rept slechts een enkeling (veel minder dan één procent) over een 'teveel aan industrie', over de 'veerponten' of over 'onvoldoende opleidingsmogelijkheden'Slechts een enkeling beschouwt het 'ontbreken van files', de nabijheid van België en 'minder criminaliteit' als belangrijkste positief aspect. Enige kennis van zaken kan de Nederlanders niet worden ontzegd. Bijna de helft van hen heeft ooit wel eens een vakantie in Zeeland doorgebracht, slechts negentien procent van de Nederlanders is nog nooit in Zeeland geweest. Nu kan daarbij worden aangetekend dat de vakantieperiode niet in de minst aantrekkelij ke tij d van het j aar is gesitueerd, maar daar mag dan tegenover staan dat geluiden over het schamel interieur van menig Zeeuws vakantiehuisje de meningsvorming niet bepaald positief zal hebben beïnvloed. Zeker zijn de Nederlanders in ieder geval wel van hun zaak, want leeftijd of geslacht blijken de aard van hun antwoorden niet te wijzigen. Vakantie vieren mag leuk zijn, wonen is anders. De meeste Nederlanders staan volstrekt neutraal tegen wonen in Zeeland, bijna achttien procent is met geen stok naar deze provincie te slaan. Zo'n tien procent vindt een verhuizing naar Zeeland zo gek nog niet en voor 3,2 procent is Zeeland eerste keus. Het cijfertje achter de komma is in dit geval belangrijk, want dit percentage is 0,6 hoger dan het aantal Nederlanders dat daadwerkelijk in Zeeland woont. Dat geeft aan, zo heeft het opbouworgaan snel uitgerekend, dat 80.000 Nederlanders gereed staan om bij de eerste de beste gelegenheid met de verhuiswagen richting Zeeland te rijden. Jammer alleen dat bijna 90.000 Zeeuwen één van de andere provincies als favoriet woongebied op het verlanglijstje hebben staan. Dat blijkt uit de reacties van een representatieve groep van 200 Zeeuwen die eenzelfde telefoontje hebben gehad. Bovendien, Zeeland is bij de Nederlanders van alle provincies - uitgezonderd Flevoland - het minst in trek als favoriet woonoord. Een troost mag zijn dat Groningen en Friesland vrijwel even laag scoren. Op de lijst van provincies waar Nederlanders 'best graag' zouden willen wonen neemt Zeeland samen met Zuid-Holland een gedeelde achtste plaats in. In de rangorde van provincies waar men onder geen beding wil wonen, is voor Zeeland een zesde plaats weggelegd. Zeeuwen geven veel eerder dan buitenstaanders hoog op over het 'aantrekkelijk landschap' en ze vinden elkaar ook wat eerder 'aardig' dan een buitenstaander dat van hen vindt. Ze zijn nog het meest en veel sneller dan de Nederlander geneigd om te klagen over hun 'veraf gelegen' of geïsoleerde positie. Maar ze maken zich veel minder bezorgd over mogelijke overstromingen. Van elke 200 Zeeuwen is er slechts één die allereerst bang is voor de dreiging van watersnood. Tenslotte: wat is nou de 'precieze betekenis' van Zeeland voor het nationale welbevinden. 'Vakantieland', antwoordt bijna vij fendertig procent van de Zeeuwen. Maar daar denkt men elders in het land toch even iets anders over. De provincie heeft geen speciale betekenis, is daar het meest gehoorde geluid (tweeëntwintig procent). Direct daarop volgt een koor van stemmen dat spreekt over 'de Deltawerken als bescherming tegen de zee' (bijna eenentwintig procent) of over visserij en mosselteelt (bijna twintig procent). Zeeland-vakantieland scoort twaalf procent. De 'Deltawerken als toeristische trekpleister' blijken ruim tien procent van de Nederlanders het meest aan te spreken. En dan hebben we het wel zo 'n beetj e gehad. De landbouw en de fruitteelt scoren samen nog bijna drie procent, de scheepvaart en de scheepsbouw samen twee procent. Alle andere betekenissen zijn minder prominent. Een enkeling beschouwt de klederdracht als Zeelands belangrijkste verworvenheid en er zijn er ook nog een paar die het op de volksaard houden. Bij hen staat de provincie nog steeds in de eerste plaats als een land van de volhouders te boek. Het kan zijn dat de één van deze omsomming ietwat mistroostig is geraakt, de ander wellicht opgetogen. Dan past op deze plaats nog een relativerend woord. „Het imago van een provincie", aldus wordt door de onderzoekers benadrukt, „is zeker geen vaststaand gegeven, maar is een bewegend geheel. Een voorbeeld mag dat illustreren. Eind januari, begin februari verschenen in de Nederlandse kranten verhalen over de ramp van 1953. Van de Nederlanders die op dat moment al waren benaderd associeerde vi jfeneenhalf procent de provincie met het trefwoord watersnood. Na de publicaties bleek dit percentage ruim te zijn verdubbeld. De actualiteit als image-builder van formaat. Voor degenen die daarmee rekening willen houden volgt hier nog een laatste, maar veelbetekenend gegeven. Er blijkt één factor te bestaan die voor bi jna 90 procent van de Nederlanders van doorslaggevende betekenis kan zijn bij de keuze van een nieuwe woonregio. Dat is, zo leren de tabellen, de aanwezigheid van een onbezoedeld, dus schoon, milieu. Het Witte Huis is geen plaats meer waar wordt geregeerd, maar een plek waar stukjes worden opgevoerd. Het is een schouwtoneel met acteurs die er hun tevoren gerepeteerde tek sten uitspreken. Het is camp, zo als de hele Amerikaanse samenle ving camp dreigt te worden." Aldus het oordeel van dr. J. Ras kin, gasthoogleraar Germaanse talen aan de Antwerpse universi teit. Hij sprak op een driedaags symposium vorige week in de Bel gische stad dat geheel was gewijd aan Kitsch en Camp. Wat kitsch is weten we allemaal Jij vindt het mooi en ik weet beter" maar wat is camp? Dynasty en Dallas zijn camp, Nancy Reagan is camp, Memphis is camp, en Michael Jackson en Prince zijn high camp. De term camp lijkt ongeveer tege lijk met de term kitsch te zijn ont staan, aan het eind van de vorige eeuw. Kitsch was de neerbuigende term die de avant-garde gebruikte voor de wansmaak van de massa, voor de tuinkabouters, de souve nirs en de houtvuren-met-een- lichtje. De term camp ontstond in het Victoriaanse Engeland, en er mee werd juist de .-maak van de avant-garde omschreven. Het is een smaak (of een smakeloosheid) die, zo zei Raskin, alleen kan op komen in een maatschappij van overvloed, waar mensen niets be ter te doen hebben dan op uiterlij ke schijn letten. In de wereld van de camp-liefhebber bestaan de woorden goed en slecht, waarheid en leugen niet meer: alles wordt onderverdeeld in mooi en lelijk. Het leven is een puur esthetische ervaring, stijlvol en onthecht, en liefst een beetje overdreven. De term werd, zo zegt Raskin, oor spronkelijk gebruikt in homosek suele milieus. De eerste literaire verwijzing naar camp vond hij in de roman „The near and the far" van L. H. Myers, een Engelse schrijver uit het begin van deze eeuw. Myers kent nu niemand meer, maar hij was de meest ge vierde schrijver van zijn tijd en een sleutelfiguur in de geschiedenis van de camp. Hij behoorde tot de hoogste Britse aristocratie, ge schoold in Eton en Cambridge, hoefde nimmer te werken voor zijn brood en bezat, in de woorden van collega-auteur Virginia Woolf „twee huizen, twee kinderen en een automobiel." Hij leefde alsof hij een karakter in een barok to neelspel van intrige en verleiding was. Maar eigenlijk hield hij niet van camp. De plaats van handeling in „The near and the far" is een zestiende- eeuws hof in het keizerlijke India, en meer in het bijzonder The camp, een apart, gesloten onder deel van het rijk. Myers beschrijft The camp als duidelijk homosek sueel, met vervagende geslacht sonderscheidingen. Alles in The camp draait om kunst, theater en overdrijving. Hoe „onnatuurlij ker" hoe mooier het is. Als in The camp een toneelstuk wordt opge voerd, wordt er niet zomaar een to neelstuk opgevoerd: nee, in de slotscène moet de hoofdrolspeel ster, van verblindende schoon heid, naakt en loom op grote gou den bladeren achteroverleunend, worden binnengedragen. De „ge wone wereld met zijn enge waar den en normen" wordt geparo dieerd. Het lijkt avant-garde, maar het is decadent, apolitiek en amoreel in de beschrijvingen van Myers. Minder negatief over camp is de Amerikaanse schrijfster Susan Sontag, die zichzelf en de term op slag beroemd maakte met haar essay uit 1964. Zij „voelt zich sterk tot camp aangetrokken en tegelijkertijd zwaar erdoor bele digd", zo schrijft ze. Zoals alle kunstcritici weet ze beter het camp-gevoel te omschrijven dan een sluitende definitie ervan te geven. Het is, zegt ze, de liefde voor de overdrijving, het oplos middel voor de deugdzaamheid, en het is stijl ten koste van in houd. Ook zij wijst op de homoseksuele achtergronden van camp, en daar bij vooral op de ontkenning van het geslachtsverschil blote jon getjes met lange wimpers en boa veren, travestie-shows en verwijfd gedrag. Het prototype, het hoogtepunt en de vervolmaking van de heden daagse camp is popster Michael Jackson. Zijn optredens zijn door drenkt van camp, glitter en deca dente erotiek. In zijn vorige we^k verschenen autobiografie, „Mooii- walk", schrijft hij over een voorval uit zijn jeugd: „Ik had nogal wat stripteases gezien, maar die avond zag ik een meisje met fantastische wimpers en lang haar het podium opkomen voor haar nummer. Ze maakte er een spektakel vajv Plotseling, tegen het einde, trok ee haar pruik af, haalde een paar gro te sinaasappels uit haar bh, en liet ze zien dat er een levensechte ké rel schuilging onder als die make up. Ik was verkocht." Mooier camp kan het bijna niet. Het is waarschijnlijk geen toeval dat juist in de wereld van de pop cultuur de mooiste voorbeelden van camp zijn te vinden, maar ook elders zien we camp oprukken. De Italiaanse ontwerpersgroep Mem phis bij voorbeeld. Functionaliteit is voor deze groep een „bourgeois- waarde" geworden waarom zou een fauteuil vier poten en een rechte rug moeten hebben en wa- rom moeten de planken in de boe kenkast horizontaal? De Mem- phis-stijl, in het begin van de jaren zeventig nog uiterst exclusief, is al doorgedrongen tot HEMA-klok- ken en confectie-pakken. Een café is niet meer trendy, niet postmo dern, als het niet in roze en tur koois is uitgevoerd, met laminaat en formica. En de televisie natuurlijk. Qua seks minder expliciet dan Jack son en Prince zich kunnen veroor loven, maar ook hier camp wat de klok slaat. Alleen in Amerika kan een serie als Miami Vice of, nog erger, Lifestyles of the Rich ahd Famous worden gemaakt. „BizOT, oppervlakkig en gekunsteld," zo besloot Raskin zijn lezing. „De massamedia zijn dat bijna per de finitie, maar ook in Hollywood en in populaire bladen zien we steeds meer camp. Er wordt een genarcotiseerde wereld gescha pen van mooie plaatjes, die de te genstellingen in de echte wereld buitensluiten. Camp bloeit in de Reagan-tijd, en het wordt bijna de normale manier van doen: on echt, theatraal en onbetrokken." Popster Prince scoort met gekunsteld optreden.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 33