CORNELIS DEKKER P Cwnoaan CONSUMENT IN MOSKOU PZC/ week-in 31 beiers detective combinatie jan van damme geen grapjes koerier berusting alexander münninghoff MER DAG 2 APRIL 1988 Ieschiedenisstudenten praten er met T ontzag over: om de Dikke Dekker kun niet heen. De in 1971 verschenen anumentale geschiedenis van het iddeleeuwse Zuid-Beveland (700 Hgina's) is tot een standaardwerk i| tgegroeid, dat internationaal 9 kendheid heeft gekregen. Sinds er vijf jl ar geleden een op dezelfde leest J schoeide en even omvangrijke ft schiedenis over het Utrechtse Kromme h jngebied aan werd toegevoegd, wordt ei ni et nog meer onverholen ontzag over de jbbeldekker gesproken en geschreven. D schrijver van de lijvige boekwerken kan e| om glimlachen. De Dubbeldekker, ach, j aarom niet? Het komt weinig voor dat ei a wetenschapper twee keer een li renswerk produceert. Dus een eretitel is J slist niet misplaatst. Bofessor dr. Cornelis Dekker zetelt op een huilerige doordeweekse dag in het ■j ksarchief in Utrecht. Geen gebouw dat t de verbeelding spreekt, maar dat hijnt met weinig rijksarchieven het geval zijn. De archieven zijn eerst en vooral slagplaatsen van historische bronnen, ar past geen al te uitbundige presentatie De Utrechtse Rij ksarchivaris heeft een ime werkkamer op de eerste verdieping, ik daar geldt: soberheid troef. Afgezien n een enkele historische tekening aan de |uur domineren boekenwanden het rtrek. it werd hij het Wonder van Wemeldinge noemd. Zelf is die bijnaam hem niet ter e gekomen, maar verbazen doet het hem et. De critici zijn bijzonder gul geweest, carrière van de geboren Zeeuw geeft ar ook alle aanleiding toe. In Zeeland eft hij nog al tij d de naam van de edievist - kenner van de middeleeuwen - j uitstek. melis Dekker werd in 1933 in het Zuid- velandse Wemeldinge geboren, irpsstraat 63, het uit de zestiende eeuw ammende huis - de professor heeft Iteraard de geschiedenis nagetrokken - is or rngs gerestaureerd. Enig kind in een tot ft kleine middenstand horend gezin. Zijn \Éider was timmerman. Een typisch dekker-beroep, zou Cornelis later ontdekken, toen hij zijn voorvaderen in de chieven opspoorde. Het geslacht Dekker |lt sinds de zestiende eeuw maar liefst 39 merlui. Eerst in Westkapelle, dan van j§98 tot 1885 in Kloetinge en vervolgens in meldinge. Cornelis brak op alle fronten t de familietraditie. Hij vestigde zich iten Zeeland en kan - geeft hij zonder n spoor van spijt toe - nog geen spijker ht in een plank slaan. Zijn vader moet teen in de gaten hebben gehad dat het iele ambacht aan hem verspild was. De belangstelling van Cornelis richtte h al snel op het verleden. Hij herinnert aich de zomerse bessen- en bonenpluk op landerijen rondom zijn geboortedorp, eiers trokken", zegt hij opeens in vervalst Bevelands. Nederlands is voor m nog altijd een aangeleerde taal. Het as tijdens die vakantiebaantjes dat hij n oudere dorpsgenoten over het tstaan van de namen van boerderijen stukken land hoorde. Op de mnasium-afdeling van het Christelijk lyceum in Goes werd die interesse verder ngewakkerd. Overigens schreef hij op e in 1947 opgerichte school zelf historie s de eerste leerling, die voor enkele gen van school werd gestuurd. Hoewel professor zegt over een stalen geheugen beschikken, lijkt dat voorval toch igszins in de vergetelheid te zijn raakt. Het had iets te maken met herrie ijdens de tekenles, zoveel staat hem nog el voor de geest. Hij vertelt: „Ik had en enkele gave in die richting. En tuurlijk was het bij een leraar die geen de kon houden." ij denkt met weinig plezier terug aan die tijd en vindt het lyceum achteraf bezien e :n slechte school. Met name het onderricht in de klassieke talen was beneden de maat. Daarbij vertoonde de ïëctor militaristische trekjes. We kregen beroepsvoorlichting, jawel. Eerst kwam er een majoor van het leger, dan één of andere adelborst, en als er ook nog een officier van de luchtmacht was geweest, dan had je het gehad." De historische sfeer pikte de jonge Dekker vooral op tijdens de lessen Nederlands van Kwekkeboom en Cornet. De literatuur, de hele ambiance maakte bij hem de interesse voor de geschiedenis wakker. In de kerstvakantie, eind 1949, bracht hij zijn eerste bezoek aan het Rijksarchief in Middelburg. Met enkele schoolkameraden wilde hij meer duidelijkheid over zijn afstamming verkrij gen. De doop-, trouw en begraaftegisters waren daarvoor de aangewezen bronnen. De kennismaking met Willem Sybrand Unger - de toenmalige rijksarchivaris - was geen onverdeeld genoegen. „Die man", vertelt Dekker, „kwam regelmatig de studiezaal oplopen, en dan ging hij tekeer over van alles en nog wat. De eerste keer, herinner ik me, over een potkachel die het niet deed. Het was uitermate irritant voor de bezoekers. Als je daar regelmatig zat kreeg je de hele chronique scandaleuse van het Nederlandse archiefwezen over je uitgestort.Omgekeerd liet ook Unger zich niet altijd even lovend over de aankomend historicus uit. Hij vond de jonge Ooit werd professor dr. Cornelis Dekker (1933) het Wonder van Wemeldinge ge noemd. Als gymnasiumleerling verza melde hij tijdens de bessen- en bonen- pluk in de grote vakanties de eerste his torische gegevens over zijn geboortedorp. In 1971 promoveerde hij op een studie over het middeleeuwse Zuid-Beveland. Sinds 1975 is hij Rijksar chivaris in de provincie Utrecht. Die baan combineert hij vanaf 1980 meteen buitengewoon hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zowel het archiefwezen als de universitaire wereld kunnen niet om hem heen. Niet voor niets staat hij bekend als het weten schappelijk visitekaartje van de Neder landse archieven. Vorig jaar werd pro fessor Dekker in de Koninklijke Acade mie van Wetenschappen benoemd. Een blijk van erkenning, waar hij zelf ook trots op is. „De ideale archivaris is een all-round historicus", zei hij in 1981 bij de aanvaarding van zijn hoogleraar schap. Een gesprek met de historicus archivaris. Dr.C. Dekker fotografie henktukker Bevelander - zeggen ingewijden -soms te zeer van zichzelf overtuigd. Toch was het de Zeeuwse rijksarchivaris die Dekker aanraadde geschiedenis te gaan studeren aan de Rijksuniversiteit van Gent. De afdeling middeleeuwen van die universiteit genoot internationale faam. De naam van professor Ganshof, om er één te noemen, spreekt nog altijd tot de verbeelding. En, wat zeker meespeelde, Unger had daar zelf ook gestudeerd. Wat de jonge student uit Wemeldinge betreft pakte het advies goed uit. In 1959 behaalde hij zijn doctoraal met een studie over het middeleeuwse Zuid-Beveland. Die scriptie zou een voorstudie blijken voor zijn latere proefschrift, de Dikke Dekker. De opgedane kennis van hulpwetenschappen als heuristiek - het methodisch bronnenonderzoek - oorkondenleer en handschriftenkunde bleek van onschatbare waarde. Waarom de middeleeuwen? „Die periode was gewoon het interessantst", klinkt het met stemverheffing. „Je komt onder de indruk van de grote geesten uit die tijd. En wat het werk ook zo leuk maakt: je hebt weinig bronnen, zodat je uit weinig gegevens heel veel moet halen. Ik vergelijk het meestal met een detective, dan moet je ook uit spaarzame aanwijzingen een lijn distilleren. Dat is toch veel mooier dan de geschiedenis van de twintigste eeuw, waar je zoveel bronnen hebt, dat je moet schiften. Iedere mediëvist doet detectivewerk. Met dat verschil, dat er bij een speurder een moord mag gebeuren. Bij ons zijn ze allemaal dood, al dan niet vermoord." Waarschij nlij k is de bij naam het Wonder van Wemeldinge op deze periode terug te voeren. Geen van zijn leeftijdsgenoten uit het dorp bracht het tot een wetenschappelijke studie. Dat in tegenstelling - zo ontdekte hij later - tot de vijftiende eeuw, toen het dorp twintig studenten voortbracht. De carrière van de timmermanszoon sprong in het oog, temeer omdat er van studiebeurzen nog geen sprake was. Meteen na zijn afstuderen kreeg hij aanbiedingen van het Openbare en Christelijke Lyceum in Goes. Hoe verleidelijk ook, het leraarschap trok hem niet, hij kon de stoffige geur van de archieven niet meer missen. Zegt: „Je moest er wel wat voor over hebben. In Nederland kon je pas na een jaar stage in het archiefwezen terecht. Dat heb ik op het Algemeen Rijksarchief in Den Haag gedaan. Voor noppes, mijn vrouw moest de kost verdienen". Per 1 september 1960 kon hij als archivaris van het Hoogheemraadschap Delfland aan de slag. Een kort intermezzo, ruim een halfjaar later werd hij tot chartermeester van het Rijksarchief in Utrecht benoemd. Daarmee gaf hij zijn loopbaan een beslissende wending. Het archiefwezen. Maar - en dat wil hij graag benadrukt zien - zonder het historische handwerk los te laten. „In feite kon je twee richtingen op. Een ambtelijke, als je het archief als een verlengstuk van de algemene administratie zag. Wie daarentegen meer de nadruk legde op de culturele en historische waarden van het vak, kon zich wetenschappelijk ontwikkelen. De laatste jaren zie je voornamelijk ambtelijke archivarissen. Managers? Dat is een modewoord, want wat stelt het aantal personeelsleden van zo'n archief - zeker na de bezuinigingen - eigenlijk voor? Het zal duidelijk zijn dat ik mezelf tot de tweede, de wetenschappelijke categorie reken." In die richting heeft professor Dekker zich sterk geprofileerd. Niet voorniets - hij heeft het zelf ook horen fluisteren - noemen collega's hem het wetenschappelijk visitekaartje van het Nederlandse archiefwezen. In 1971 promoveerde de chartermeester cum laude op het proefschrift over Zuid- Beveland. De historische geografie en de instellingen van het middeleeuwse eiland worden daarin uitputtend behandeld. „Het proefschrift is naar omvang en inhoud een moedig stuk werk, dat op bijna elke bladzijde afrekent met opvattingen die of verouderd zijn of de toets der kritiek niet kunnen weerstaan", juichte de PZC op 4 maart van genoemd jaar. De vliedbergen zijn een sprekend voorbeeld. Dekker stelde vast dat de bergen uitsluitend voor militaire doeleinden gebruikt zijn, en niet als vluchtplaats bij stormvloeden. Nu zegt hij„Dat vraagstuk hield me als kind al bezig. Als ik aan mijn vader vroeg, wie zich op de vliedberg in veiligheid mochten brengen, dan zei hijzoveel als er op konden, maar de rij ken eerst natuurlij k. De tweede druk - zeer opmerkelijk voor een dissertatie - is uitverkocht. Zelf oordeelt de schrijver: „Wat de omvang en het werk aangaat had ik er wel vier keer op kunnen doctoreren." De lijn van de nieuwsgierige scholier, die tijdens de bessenpluk zijn eerste historische kennis opdeed, naar de pionierende wetenschapper, vertoont geen breuken. Zijn benoeming tot Rijksarchivaris van Utrecht in 1975 lag in de lijn van de verwachting. Historie en archivistiek, hij wist beide disciplines voor zichzelf tot een werkzaam geheel te smeden. „De combinatie is schitterend. Ik kan gewoon niet kiezen, want ik voel me zowel historicus als archivaris. Wat is er voor een historicus mooier dan het beheren van bronnen? En voor een archivaris is het ideaal, dat hij in staat is met de bronnen te werken." Die dubbele loopbaan had wel tot gevolg dat professor Dekker aanbiedingen voor universitaire leerstoelen naast zich neer moest leggen. Aanvaarding van een gewoon hoogleraarschap zou immers betekenen dat hij het archief vaarwel had moeten zeggen. Wel liet hij zich als docent inhuren: gedurende tien jaar gaf hij handschriftenkunde - paleografie - aan de Rijksarchiefschool en de Universiteit van Utrecht. On 1 ianuari 1981 werd hij tot buitengewoon hoogleraar benoemd in de archiefwetenschap en de paleografie aan de Universiteit van Amsterdam. Die post kon met zijn functie van Rijksarchivaris worden gecombineerd. De middeleeuwse geschiedenis van de Kromme Rijnstreek - „ik ken elke watergang in dat gebied" - geeft aan dat professor Dekker zich niet uitsluitend met het Zeeuwse verleden bezig houdt. Toch laat zijn geboorteprovincie hem niet los. Een lezing over de Zeeuwse strijd tegen het water tussen de stormvloeden van 1530 en 1532, eerder deze week in Den Haag op een symposium van het Nederlands Historisch Genootschap, is daar een overtuigend bewijs van. Ook het Zeeuwse religieuze verleden, meer specifiek de figuur van de negentiende eeuwse dominee Budding, blijft hem inspireren. Tijdens de herstelperiode na een hartinfarct - ruim twee jaar geleden - had hij tijd om een lezing over de hoofdrolspeler van de Afscheiding tot een publicatie uit te werken. Weer duikt de bessenpluk op: de ouderen die hij in zijn jeugd sprak waren volgelingen van de dominee. Professor Dekker: „Ik zal niet ontkennen, dat het zoeken naar je eigen bronnen zeker een rol speelt. Zonder het al te romantisch te maken met een speurtocht naar het eigen ik, er zijn zeker diepere oorzaken. Dat geldt voor de geschiedenis van Zuid- Beveland, laten we zeggen: de geboortegrond. En het gaat op voor het werkje over Budding, dat veel meer over de mensen van de streek gaat. Als je over epn bepaald gebied schrijft, dan moet er hoe dan ook een zekere affiniteit zijn. Je hoeft er niet geboren te zijn, er kunnen ook andere raakvlakken bestaan. Maar je moet er op de één of andere manier voeling mee hebben." Dat is ook de reden, meent hijdat de provinciale reiskostenvergoeding voor studenten die Zeeuwse archieven bezoeken, nooit optimaal zal werken. Wie geen band heeft met de provincie moet meer dan financiële obstakels overwinnen om in het zuid-westen de archieven in te duiken. In de Zeeuwse Encyclopedie staat professor Dekker weggedrukt tussen het verdronken Noord-Bevelandse dorp Dekenskapelle en zijn naamgenoot Daniël Dekker, een Zeeuws-Vlaamse dialectschrijver. Is de encyclopedie voor streekhistorici een prestige-object, de Utrechtse Rijksarchivaris beschouwt de drie dikke delen als typische voorbeelden van de verbrokkelde Zeeuwse geschiedschrijving. Om die reden heeft hij ook altijd geweigerd mee te werken aan de totstandkoming van het naslagwerk. „Een stuly e over een baljuw, over een dijkgraaf, wat heb ik daaraan? Wie iets over zo'n onderwerp wil weten kan beter mijn boek opslaan..." Hetmoet gezegd, de geschiedenis van Zuid-Beveland is tot nu toe één van de weinige samenvattende overzichtswerken in de Zeeuwse geschiedschrijving. „Het geld voorde encyclopedie", vindt Dekker, „had beter besteed kunnen worden aan echC historisch onderzoek. Nu is er enkel wat overgeschreven uit bestaand werk, de gehekelde verbrokkeling is onverminderd blijven bestaan." De Rijksarchivaris houdt zelf waar mogelijk de grote lijnen in het oog. Met professor Baetens in Antwerpen - een studievriend - bereidt hij de publicatie van een atlas van Nederlandse handschriften voor. Daarmee kan hij zich een waardig opvolger van de Amsterdamse hoogleraar Van der Gouw noemen. In de rede bij de aanvaarding van het hoogleraarschap in Amsterdam verwoordde hij zijn visie op het archiefwezen: „De ideale archivaris is een all-round historicus..." Hij zei er niet bij, dat die omschrijving bij uitstek op ene professor Dekker van toepassing is. De benoeming, vorig jaar, in de Koninklijke Academie van Wetenschappen, toont aan dat zijn aanpak algemene waardering krijgt. Een dezer dagen is mijn boeken kast van Sovjet-makelij geheel onverwacht, en uit eigener bewe ging ineengestort. Ik had het niet op dat ding, want het was een beetje een ouwelijk model dat als het ware een geur van Brezjne- viaanse stagnatie leek te versprei den, die niet strookte met het frisse Perestroijka-aanzien van mijn bu reau. Maar het was de enige kast die ik had kunnen krijgen toen ik me vorig jaar in Moskou vestigde. Ik had er 59 roebel voor betaald, bijna een kwart maandsalaris voor de ge middelde Sovjet-burger. Denk nu niet datje zo'n kast bij het eerste de beste warenhuis in Mos kou zomaar kunt meenemen. Daar gaat een hele semi-militaire opera tie aan vooraf, beginnend met het inwinnen van inlichtingen (waar is zo'n ding verkrijgbaar), gevolgd door voorhoedegevechten (doorver wijzingen naar hogere instanties uit de meubelindustrie voor verdere in formatie) en tenslotte de directe aanval (zorgen datje er als de blik sem bij bent als de kastenwinkel opengaat, zodat je vooraan in de aanzwellende rij kopers staat). Maar het kan nog erger. Ik heb eens in Moskou een witte kantoortafel willen kopen. Daar.is veel over gete lefoneerd door mijn niet-aflatende Sovjet-secretaresse en tenslotte had ze dan toch het warenhuis aan de hjn dat, naar men zei, een vierkante tafel van de witte kleur heel mis schien in het magazijn had. Die informatie werd echter niet per telefoon gegeven. Ik diende een daartoe strekkend verzoek op pa pier met briefhoofd naar de directie van het warenhuis te sturen. Daar aangekomen (het was een heel eind weg) keek de directiesecretaresse me aan of ik gek was. Op mijn brief stonden weliswaar een briefhoofd en mijn handtekening, maar het fir mastempel ontbrak. Iedereen kon wel een krabbel onder zo'n brief zet ten! Op mijn weerwoord, dat ze me dan een aardappel moest geven, dan zou ik binnen de kortste keren een stempel maken (de ouderen onder de lezers zullen zich deze mogelijk heid uit de handvaardigheidsles- sen op de lagere school herinneren) bracht slechts gefrons teweeg. Met grapjes, zo heb ik gemerkt, kom je in de Sovjet-bureaucratie niet al te ver. Dus moest ik helemaal naar mijn kantoor terug om dat stempel er op te plaatsen. Hierna werd de brief wel geaccep teerd en naar het bureau van de di recteur gebracht, maar na een halve minuut was die secretaresse alweer terug met de mededeling, dat zo'n vierkante tafel in de witte kleur niet voorradig was. brezjneviaanse stagnatie U zult zeggen: dat had ze al bij het eerste telefoontje van mij kunnen melden. En ongetwijfeld hebt u ge lijk. Maar na een jaar in dit land weet ik: wie zich daarover gaat op winden keert niet uit Moskou terug. Aleksandr Zinovjev, de meest grim mige en mijns inziens ook meest amusante Rus in ballingschap, heeft in een van zijn boeken gezegd, dat elke Sovjet-burger iedere dag verplicht is een aantal uren met hem door de bureaucratie opgelegde on zin te verprutsen, en zo is het maar net. Die tafelexcursie kostte mij bij elkaar vijf uur inplaats van een hal ve minuut en ik heb die tafel nog steeds niet. Ik merk trouwens, dat ik vergeten ben te vertellen, dat het raadzaam is in deze stad om niet alleen je brie ven van een firmastempel te voor zien maar ook om die brieven zelf te bestemder plaatsen af te leveren. Over de post duurt veel te lang en er wil ook nog weieens wat weg raken. Dat is dan ook de reden dat alle wes terse correspondenten hier een chauffeur hebben. Niet om je als me neer de baron door het mekka van het arbeidersparadijs te laten ver voeren, maar om al die schriftelijke aanvragen en mededelingen, die de Sovjet-bureaucratie van je eist rond te brengen. Terug nu naar die boekenkast die het heeft begeven: op vier van de vijf planken had ik niet al te zware ar chiefklappers staan, maar ik had de fout gemaakt om op de middelste plank 15 behoorlijk zware naslag werken neer te zetten. Daardoor, zo is me thans duidelijk geworden, zijn de verticale staanders van het raam werk van de kast iets gaan uitbollen, waardoor de plastic steunknopjes van een halve centimeter breed, die de planken dragen, niet meer af doende waren en de zaak naar bene den viel. Ik heb over het fenomeen van mijn Sovjet-boekenkast veel en bitter geklaagd en overal kreeg ik hetzelf de te horen: „Eto brak" het is rot zooi. Maar dat werd niet op geërger de toon gezegd, zo van: die fabri kant zullen we er eens flink van langs geven. Nee, het woord 'brak' werd op een berustende manier ge bezigd men herkende het ver schijnsel, niets om je over op te winden, normaal dus. En inderdaad, slechte kwaliteit van Sovjet-produkten is normaal, zo ben ik door ervaring wijs geworden. Een plastic boodschappentas scheurt bij het vervoer van meer dan drie pakken melk. De feestelijke plastic haarspeld van mijn dochtertje ver liest al na twee keer dragen zijn slor dig opgeplakte zilverkleurige oma- ment en breekt na de derde keer door midden. Als ik me heb geschoren moet ik de stekker van het apparaat subtiel uit het stopcontact losweken, want bij normaal westers trekken ruk je de bedrading uit de muur. Ballpoints die het niet doen, essentiële knopjes die afbreken aan allerhande appara tuur, slordig in elkaar geflanste kle dingstukken, een lift die om de dag defect raakt in eindeloze variaties laat de Sovjet-industrie de consu ment weten, dat zij geen enkel kwa- liteitsbenul heeft en zich daar bo vendien totaal geen zorgen om maakt. Mijn vrouw zag eens in het speel goedwarenhuis 'Ddjetski mir' hoe een verkoopster wel acht poppen uitprobeerde, die volgens de bijslui ter een mama-geluidje moesten ge ven en met hun ogen moesten knip peren. Maar nu eens viel er een oog uit de kas, dan weer kwam er een on bestemd gegrom uit de lodderig kni pogende pop. Noch de klant, noch de verkoopster maakten zich daar vrolijk of kwaad over. 'Eto brak' zei den ze tegen elkaar. Het hoort bij het dagelijks Sovjet-leven en och, als je een oogje dicht doet, kun je daar best mee verder.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1988 | | pagina 33