DE GROTE HUIZINGA brieven uit de schoonste stad van nederland PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT verslingerd jan van damme velijk - paradijs ZC r IA ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1987 Middelburg bij die ceremonie niet overgeslagen kan worden. De historicus Jan Romein had bij zijn wetenschappelijke werk zijn leermeester lange tijd in het achterhoofd. Een altijd terugkerende vraag: wat zou Huizinga daarvan vinden? Die vraag kan ook nu gesteld worden: zou Huizinga één van zijn brievenboeken in het Zeeuwse willen laten presenteren? Het antwoord zou vrijwel zeker bevestigend geweest zijn. De cultuurhistoricus was verslingerd aan Zeeland. Zelfs in zijn geschiedwerken geeft hij daar blijk van. In 'Burg en Kerspel in Walcheren' en 'Scaldemariland' houdt hij zich bezig met het middeleeuwse verleden van het eiland, dat voor hem een toevluchtsoord was geworden. Veelzeggender is, dat hij in zijn bekendste boek -Herfsttij- de als sarcastisch en realistisch-modern gekarakteriseerde schrijver Philippe de Commines met Zeeland in verband brengt. Hij vraagt zich af: „Zou het zijn Zeeuwse moeder Margaretha van Arnemuiden zijn geweest, van wie Commines zijn nuchtere geest had?" Huizinga en Middelburg, daar moet een innige band tussen geweest zijn. Een overduidelijke aanwijzing daarvoor is te vinden in een in 1938 gepubliceerd artikel over de abdij. Er moest gerestaureerd worden, ook toen al, want rijksarchief en provinciale griffie groeiden uit hun jasje. Doelwit was het bekende Hotel de Abdij. „Men gaat er", vreesde Huizinga, „een kunst-historisch correct geheel scheppen, maar tegelijk een dooien boel. Er zullen ambtenaren naar hun bureau's fietsen, en toeristen zullen door hun brillen in hun roode of blauwe boekjes turen... Maar men, dat wil zeggen de Middelburgers zelf en duizenden landgenooten, voor wie de Abdij een lief ding in hun leven is geworden, zal niet meer in de frissche stilte van een zomermorgen of in den droom van een vallenden avond voor de Abdij gezeten, zijn koffie of bier vergeten voor de onvergetelijke bekoring van de schoonste stad van Nederland. Och lieve menschen in Den Haag, weest toch wijzer! Slaat geen schermende handen aan iets wat ge niet herstellen kunt: een sfeer, een stemming". De Vrienden van de Abdij zouden het anno 1987 in hun pleidooi voor een ongeschonden statenzaal niet mooier kunnen zeggen. Maar wat belangrijker is: Huizinga ziet Middelburg als de schoonste stad van Nederland. Zou hij er dan bezwaar tegen gehad hebben dat zijn tweede of derde brievenboek daar aan het grote publiek wordt gepresenteerd? De uitgave van de correspondentie zal de discussie over het belang van Huizinga zeker nieuw leven inblazen. De voors en tegens van zijn culturele aanpak zijn al veelvuldig opgedist. Ondanks kritiek -ondermeer op zijn cultuur-pessimisme- wordt hij unaniem als één van de grootste historici van Nederland gezien. Gedenktekens voor geschiedschrijvers zijn schaars. Elisabeth Huizinga zou geen stad weten waar de nagedachtenis van haar vader in ere wordt gehouden. Stel dat de schoonste stad van Nederland het voortouw zou nemen? „Ach", zegt ze, „ik geloof niet dat ik daar bezwaar tegen zou hebben". Literatuur: Johan Huizinga, Mijn weg tot de historie. Herfsttij der Middeleeuwen en Verzamelde Werken II. Leonhard Huizinga, Herinneringen aan mijn vader. Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering, deel I. Jan Romein, Huizinga als historicus, in: Historische lijnen en-patronen. Anton van derLem, Johan Huizinga, voorbeeld zonder school, in: Kleiojuni 1987. Van der Lemgaf ook waardevolle suggesties. De tekeningen op deze pagina zijn van de hand van Johan Huizinga (uit: H.A. Enno van Gelder: Prof. dr. Johan Huizinga, gedachten en beelden uit zijn werk). De Stichting ter Bevordering van de Beoefening der Cultuurgeschiedenis in Nederland bereidt een integrale uitgave voor van de brieven van Johan Huizinga. Wie brieven bezit wordt verzocht contact op te nemen met de redactie van de stichting. Het adres: Historisch Semenarium, Spuistraat 134,1012 VB Amsterdam. UUo Johan Huizinga (1872-1945) maakte naam als eerste Nederlandse cul tuurhistoricus. Volgend jaar wordt een begin gemaakt met de uitgave van zijn correspondentie. Er staan drie delen op het programma. Ver wacht wordt dat de brieven een treffend beeld van de Nederlandse cultuur in de eerste helft van deze eeuw zullen geven. Zeeland, en dan meer speciaal het Middelburgse Toornvliet waar hij elke zomer kwam, speelden een belangrijke rol in zijn leven. Dat lijkt een mooie aanleiding om daar één van de brievenboeken te presenteren. Want, al was hij dan Groninger, Huizinga had iets met Zeeland. n studente Annie Romein-Verschoor inschreef hem als een wat arrende verschijning met een enkop. Een hoofd, waarop het hoedje He Tarvo-boer beslist niet zou taan. De man in kwestie stond zelf ook o hoog met zijn voorkomen. Toen zijn ver een portret in één van zijn boeken plaatsen, schreef hij: ,,'t Is beter dat ;erziet, het breiwerk wel, maar 't lwerk niet". heiden, en het boerenland altijd baar aanwezig... dan moet het bijna vereen Zeeuw gaan. Weliswaar niet zo ezijden de waarheid, maar professor ihan Huizinga kan met de beste wil van ireld niet als zodanig aangemerkt en. Hij werd in 1872 geboren in ingen. Ook een plattelandsprovincie, was hij dan Groninger door geboorte, luwelijk met een Middelburgse m>uw maakte hem toch zeker een e Zeeuw. oteHuizinga. Herfsttij der eleeuwen, Erasmus, Homo Ludens en rland's beschaving in de zeventiende enkele van zijn bekendste en nog s veel gelezen werken, waar hij dnaam mee maakte. Hij effende het oor de beoefening van wat later urhistorie is gaan heten. Mede loor is Huizinga een begrip geworden, lichting ter Bevordering van de fening van de Cultuurgeschiedenis dt momenteel een integrale uitgave ijnbrieven voor. Er staan drie lijvige ïop het programma, waarvan het eerste schijnlijk volgend jaar verschijnt. Drie dat betekent drie presentaties. Zou elburg de eer te beurt vallen gaststad te iij de overhandiging van één van de eexemplaren? is alle aanleiding voor. Aan de hand le levensloop van de cultuurhistoricus :en sluitend ceremonieel samen te invoor de met een halfjaar nruimte te verschijnen brievenboeken, lmaginzijn geboortestad Groningen en gepresenteerd. Hij was daar van tot 1915 hoogleraar in de geschiedenis. 1915 tot 1941 bezette hij de leerstoel van gemene geschiedenis en politische Ijkskunde aan de Universiteit van :n. Dat is voldoende om de doop van aan de oudste universiteit van rland over te laten. in het derde deel, dat waarschijnlijk twee jaar verschijnt. Haarlem zou op de natie kunnen staan, want daar was hij 897 tot 1905 leraar aan de HBS. En hij ie zijn eerste his torische artikel aan de mstvan die stad. Amsterdam zou its voor de vorm genoemd moeten en. Hij werkte daar de twee j aar afgaand aan zijn benoeming in lingen als privaatdocent in de oudheid- tterkunde van Voor-Indië. Meer heeft etdie stad niet te maken gehad. Dat de iitter van de Stichting lurgeschiedenis - professor dr. M.C. ds- toevallig in de hoofdstad resideert, eenreden mogen zijn om de eerste •ntatie van de gebundelde inga-correspondentie in Amsterdam te len. lem of Amsterdam? Nee, als er één stad 'zich met recht als locatie voor een ele aanbieding mag aanmelden, dan is üddelburg. De Zeeuwse hoofdstad is in opzichten in het leven van de ldberoemde geschiedschrijver verwe- e beginnen trad hij op 24 maart 1902 in uwelijk met de Middelburgse emeestersdochter jonkvrouw Mary entia Schorer. Hoe hij als onbeduidend w aan die Zeeuwse freule kwam, is niet maal duidelijk. De beide moeders «vriendinnen, dat zal ongetwijfeld ^langrijke factor zijn geweest. Tijdens «Partijen op Toornvliet, het buiten le Schorers bij Middelburg, moet de sder liefde overgeslagen zijn. Na hun elijk bleef het landgoed een oase van waar alle vakanties werden gebracht. Het huis aan de weg van n naar Groningen, dat het gezin in 1910 !k, werd Klein Toornvliet genoemd, 'tukje Zeeland vlakbij de Groningse ersiteit. 'in weg tot de historie' schrijft hij over mode kort na zijn huwelij k volgens werd onze innige gehechtheid ■eeland, aan Middelburg en vooral aan herbare Toornvliet mij te machtig, en De bedeling dong ik dus naar een post aan het rijksarchief in Zeeland, dien ik gekregen zou hebben ook, als ik niet bijtijds mijn sollicitatie had ingetrokken". Het buiten duikt op de meest onverwachte plaatsen in zijn geschriften op. In 1926 maakte hij een reis door de Verenigde Staten. In een brief aan zijn jongste dochter Margaretha vertelde hij over het bezoek aan Mount Vernon, het landhuis van George Washington, de eerste Amerikaanse president: „Het is zowat het nationale heiligdom van de Amerikanen, en ik was er van bekoord en getroffen. Het is heel eenvoudig; veel kleine kamers, alle gemeubileerd in de 18de eeuwse trant, veelal de meubels zelf die Washington gebruikte. Ik moest telkens aan Toornvliet denken..". Toornvliet, en niet Toorenvliedt, zoals in de Zeeuwse Encyclopedie wordt vermeld. De naam staat zelfs foutief op de pilaren van het toegangshek van de buitenplaats. Zoon Leonhard - bekend van Adriaan en Olivier - kreeg van zijn vader te horen dat Toornvliet zoveel betekent als: het oord waar men de toom vliedt, waar men veilig is voor de boosheid des levens. „Tegenwoordig", schijnt Huizinga gezegd te hebben, „zou Mary Schorer en Johan Huizinga in de tuin van Toornvliet, circa 1901. (Collectie Zeeuws Documentatiecentrum). men het Mon Repos genoemd hebben of Weltevreden". Dan klinkt Toornvliet toch heel wat aardiger. Waar de toorn vliedt, een toevluchtsoord. Dat was het buiten zeker na de vroegtijdige dood van Mary, die in 1914 aan een hersentumor overleed. En toen zes jaar later zijn oudste zoon Dirk stierf, werd de buitenplaats helemaal een vluchthaven. Voor de kinderen Huizinga was Toornvliet het vakantie-oord bij uitstek. Dochter Elisabeth (84) in Arnhem herinnert zich: „Wij vonden het daar een paradijs. Ik heb nooit beter geweten, of we gingen er tot de oorlog elk jaar heen. Na 1930 werden de bezoeken wel korter. Als je er minder dan tien dagen per jaar bleef, dan moest er niet zo veel personele belasting worden betaald". Het is geen toeval dat Leonhard - in 1980 overleden - de eerste avonturen van zijn illustere duo Adriaan en Olivier op en rond het landgoed laat spelen. Rittenburg en Korenvliet spreken voor zich. Vader Huizinga brak 's zomers in Middelburg niet met zijn strakke werkdiscipline. Volgens Elisabeth bereidde hij in de vakantie zijn colleges voor. Hij hield wel tij d over voor lange fietstochten en wandelingen. En liet hij de historie een ogenblik rusten, dan kon het gebeuren dat hij een blijspel voor zijn kinderen schreef. De kinderoperette Elidoor, een vrije bewerking van een legende, is onlangs in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag getraceerd. Ook als sneltekenaar kreeg de professor bekendheid. Ridders, kabouters en fantasiedieren als de zeekakelobbus toverde hij zonder problemen op papier. Zijn leerlinge prinses Juliana wist hem op Het Loo tot een demonstratie van zijn kunnen over te halen. Een enkele keer heeft hij zich aan serieuze tekeningen gezet. Walcherse dorpjes prikkelden klaarblijkelijk zijn creativiteit. Leonhard zag hem liever als sneltekenaar. In 'Herinneringen aan mijn vader' schrijft hij: „Zijn serieuze tekeningen van huizen in Westkapelle, of gezichten uit een raam, zijn van een pietepeuterig détaillisme, dat moeilijk in verband was te brengen met de burlesque brillance van zijn sneltekeningen". Huizinga en Zeeland. Dat is Toornvliet, dat is Mary Schorer. Maar er is meer. Na het overlijden van zijn vrouw nam Bine de Sitter uit Domburg enige tijd de zorg voor de huishouding op zich. Voor de kinderen werd ze een tweede moeder. Was dat de reden dat Huizinga haar al vrij snel vroeg te vertrekken? Tegen Leonhard zei hij„Ik heb tante Bine gevraagd om weg te gaan, omdat ik bang was dat jullie door haar de herinnering aan moeder zoudt verliezen. Tantè Bine veroorzaakte kort daarna in Domburg veel tumult. Schilderes Sarika Góth (87) in Veere herinnert zich hoe juffrouw De Sitter verpleegster werd in Amsterdam. Ze werkte in de roodvonk-barakken van het Wilhelmina Gasthuis. Precies van nature, stuurde ze haar was wekelijks naar een dienster in Domburg. Het moet in de zomer van 1916 geweest zijn dat het zoontje van de wasvrouw roodvonk kreeg. Dat was het begin van een ware epidemie: de kustplaats stroomde leeg, het Badhotel werd gesloten. Nog meer Zeeland, zij het indirect. In zijn Weg tot de Historie heeft Huizinga het al over een sollicitatie naar een post op het rijksarchief in Middelburg. De toenmalige rijksarchivaris Robert Th. Fruin Azn. - niet te verwarren met de Leidse hoogleraar Fruin - zal weinig goede herinneringen aan hem hebben overgehouden. Toen in 1905 de hoogleraarspost in Groningen vrijkwam, gooide Fruin hoge ogen. Hij stond als eerste op de voordracht, vóór Colenbrander. De Leidse professor P.J. Blok stak daar hoogstpersoonlijk een stokje voor. Bij minister Abraham Kuyper wist hij gedaan te krijgen dat Huizinga naast Fruin op een gedeelde eerste plaats werd gezet, en uiteindelijk ook werd benoemd. In een brief aan de Zeeuwse archivaris gaf Blok zijn visie: „De benoeming van Huizinga te Groningen zal u wel teleurstelling hebben bezorgd... Vergun mij U dit eerlijk te zeggen. Ik acht U hoog als archivaris... Maar voor hoogleeraar in de te Groningen vaceerende vakken achtte ik U - vergun mij ruiterlijk als man tot man te spreken - ongeschikt. Wat gij op zuiver historisch gebied hebt gedaan, bewijst dit m.i. voldoende. Ook Uw talent als docent scheen mij naar alle berichten en persoonlijke ervaring gering". Fruin hield zich daarna bij zijn stiel, en werd in 1912 tot algemeen rijksarchivaris in Den Haag benoemd. Huizinga kruiste binnen enkele jaren dus twee keer zijn pad: als sollicitant en als concurrent. Welke baan de HBS-leraar aanvankelijk op het Zeeuwse rijksarchief op het oog had, is niet bekend. Trok hij zijn sollicitatie in omdat professor Blok hem op Groningen opmerkzaam maakte? Het gaat te ver om ook de perikelen rond het rijksarchief als een echte link met Zeeland op te voeren. Maar dan nog: een oplettend stadsbestuur zou in de levensgeschiedenis meer dan voldoende aanleiding kunnen zien om de cultuurhistoricus op zijn minst met een plaquette op Toornvliet te herdenken. Zo ver is het kennelijk nog niet. In en rond het buitenhuis herinnert niets meer aan Huizinga. De Amsterdamse historicus drs. Anton van der Lem, lid van de redactie die de brievenboeken verzorgt, kwam enkele jaren geleden teleurgesteld terug van een bezoek aan het buiten. Na de oorlog, en na de dood van Huizinga in 1945, is het pand verbouwd. Leonhard bezocht het geïnundeerde Walcheren kort na de Duitse capitulatie. Grijze bunkers stonden tussen de in het zilte water gestorven bomen. In het torentje vond hij resten van luchtafweergeschut. De balk, waarop legendarische bezoekers als Pirenne, de Italiaan Einaudi en het Engelse echtpaar Allen hun handtekening hadden achtergelaten, was grotendeels verdwenen. Eén naam vond hij terug: A. Roland Holst. Misschien liet Leonhard zijn fantasie bij het opschrijven van die herinneringen te veel de vrije loop. Zijn zus Elisabeth is daar in elk geval van overtuigd. Als er al namen op een balk werden geschreven, meent ze, dan heeft haar broer dat ongetwijfeld zelf gedaan. Terugkomend op de toekomstige presentatie van de geboekstaafde correspondentie, het zal duidelijk zijn dat Toornvliet, toevluchtsoord van Johan Huizinga. foto wim riemens

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1987 | | pagina 19