DELTABOY ...géén verbinding is achterstand. EENDRACHT MAAKT MACHT studie of show ambtenaren tegenwind kansen kees cijsouw WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1987 Verburg had het er, aan het eind van de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig, maar druk mee. Avond aan avond verschenen hij en andere hoofden van provinciale diensten op podia in - toen nog - rokerige zaaltjes om voor wie het maar wilde horen, uit te leggen dat Zeeland aan een nieuwe toekomst begonnen was. De toekomst, die het moest hebben van diep vaarwater, van industriegebieden en nieuwe bedrijven aan dat vaarwater, van havenontwikkeling. En als gevolg daarvan: meer werkgelegenheid, meer mensen, die in Zeeland zouden blijven wonen inplaats van hun heil en werk buiten de provincie te zoeken, meer en breder onderwijs, meer mogelijkheden voor cultuur en ontspanning. Drs. MC. Verburg te Middelburg, van 1947 tot 1977 directeur van het inmidels opgeheven economisch technologisch instituut voor Zeeland en sinds 1977 lid van de Raad van State, was in die jaren vijftig en zestig een van de architecten van het Zeeuwse industrialisatiebeleid. Aanvankelijk voelde de provincie weinig voor industrialisatie. Verburg stelde in 1952 het ontwikkelingsplan Zeeland voor bevolking en industrie samen. Hij was ook een van de mensen, die dat beleid met grote regelmaat uitdroeg inde samenleving.Regionaal, nationaal en als het zo uitkwam ook internationaal. De Zeeuwse plannen waren niet alleen ontstaan door de komst van de Deltawerken en de veranderingen, die deze zouden meebrengen, ze werden er ook door begunstigd: het Deltaplan immers had Zeeland binnen het blikveld van het rijk gebracht. „Het was dus zaak die aandacht vast te houden, te zorgen dat het rijk de mogelijkheden, die Zeeland aan diep vaarwater had ook zou onderkennen". De club van provinciale deskundigen, die het nieuwe toekomstbeeld voor Zeeland op papier hadden gezet, toerden dus met grote regelmaat de provincie door om ze ook verbaal door te geven. Aan leden van Kamers van Koophandels, aan bedrijfsorganisaties, aan de landbouw, aan al die het maar horen wilde. En dat waren er in die jaren heel wat, want ook buiten Zeeland was de honger naar informatie over het Deltaplan en de manier waarop Zeeland daar gebruik van wilde maken, groot.De 'Deltaboys' werd de club in de wandeling licht swingend genoemd. Verburg, one of the boys. "Ik herinner me", zegt hij terugblikkend, "dat we een keer voor een katholieke studentenorganisatie in Brabant moesten optreden. De Vink, van de planologische dienst, Hornstra, toen directeur van het provinciaal opbouworgaan en ik, namens het ETI. We deden ons verhaaltje, er was een interessante discussie en we bleven nog wat napraten. Goodwill kweken voor Zeeland. De Vink moest terugrijden, hij kon dus niet drinken en hij wou tegen twee uur 's nachts wel naar huis. En ik hoor Hornstra, die het erg naar zijn zin had, nóg zeggen: "Dat kunnen we nog niet doen, hoor. Verdenken ze ons vast van anti-papisme". Tot de vaste onderdelen van Verburgs optreden tijdens die informatiebijeenkomsten hoorde de act-met-de-kaart. Of het nu ineen achterzaaltje in Goes, een congrescentrum in Rotterdam of een hotel in Düsseldorf was als Verburg toe was aan de beschouwing, dat Zeeland najaren van economisch verval en achteruitgang op het punt stond dank zij de aanwezigheid van de diepe Westerschelde een nieuwe toekomst binnen te gaan, placht hij de aandacht van zijn gehoor te trekken door een kaart uit te rollen. Op die kaar had hij met een passer drie cirkels aangebracht. Eén ervan omvatte grofweg de provincie Zeeland, een tweede raakte Rotterdam en Antwerpen, de derde reikte zelfs tot aan het Duitse Ruhrgebied en de industriestreken van Noord-Frankrijk. En welke cirkel je ook bekeek, centraal erin lagen altijd het Sloegebied en de kanaalzone bij Terneuzen, "markante plekken voor de vestiging van industrieeën, die het niet zonder een zeehaven kunnen stellen", zoals de inleider dan wervend formuleerde. Terugblikkend over vijfentwintig jaar Zeeland reageert Verburg op de vraag of die kaart nu het produkt van studie was, of het attribuut voor enige show. "Wat er opstond was natuurlijk wel het resultaat van studie. Een Sloehaven lag gunstig, diep vaarwater, makkelijk bereikbaar en omdat het gebied daar vanwege de Deltaversterkingen toch op de schop moest, ook binnen bereik. Je moet niet vergeten, dat in die tijd de chemische industrie in Europa zich in de richting van zeehavens begon te bewegen. Op die trek kon je met het Sloeplan en de haven van Terneuzen mooi inspelen". „Maar er zat ook een element van show in. Er was in die dingen altijd sprake van wat ik maar noemde de drie P's: papers, programs, public-relations. De studies waren er, daar moest je een concreet programma op enten en dat moest je zien te verkopen, naar het rijk, naar het bedrijfsleven, naar de Zeeuwse bevolking. Die kaart had dus ook iets van een 'over'-presentatie. De cineast Jan Vrijman heeft zoiets eens geparodieerd. Hij trok een cirkel rond Veere, daarna één die Holland en Brabant bestreek en noteerde 4 miljoen inwoners en daarna zette hij een cirkel tot aan het Ruhrgebied onder de vermelding van 40 miljoen inwoners. Tenslotte zette hij bij Veere: 12 slaapplaatsen. Zo van: daar kan nog wel wat bij". Was de samenleving aan het eind van de jaren vijftig makkelijker 'maakbaar' dan de samenleving in de tweede helft van de jaren tachtig? Verburg:'Daar zitten verschillende kanten aan. Planning is er één van en de waarde daarvan moetje niet overschatten. We hebben ambitieuze plannen gehad hier, maar ik denk dat het aandeel daarvan op de vestiging van bedrijven niet zo groot is geweest. Het is ook niet erg dat allerlei Drs M. C. Verburg foto wim riemens doelen, die nagestreefd zijn niet zijn gehaald omdat de opzet van de planning parallel liep metwatjewou: bedrijven deze kant uithalen.Naar de bedrij ven toe was het vroeger makkelijker dan nu. Als er tien bedrijven voor een vestiging op de markt zijn, lukt het wel bij één of twee. Dan zitje altijd wel goed. Vandaag de dag lukt dat minder. Echt grote nieuwe vestigingen zie je niet op het terrein, waar Zeeland voordelen heeft". Een belangrijke groep mensen, meebepalend voor wat wel of niet haalbaar, 'maakbaar' is, zijn de ambtenaren. In de periode van de Zeeuwse industrialisatie: de rijksambtenaren, in het bijzonder die van economische zaken. Als die zeiden: je moet met dit of dat bedrijf niet maar Zeeland gaan, dan is daar niet eenvoudig tegenop te boksen. Molkenboer, indertijd dircteur-generaal op Economische Zaken, heeft onlangs in een kranten-interview laten weten, dat hij in die functie Dow nog heeft helpen vestigen in Terneuzen. Ik denk, dat zijn geheugen hem toen wat in de steek liet: toen Dow op de markt was, was hij nog geen dg op Economische Zaken. We hebben in Zeeland ook wel gunstige ervaringen met hem gehad, maar Molkenboer wilde indertijd Total liever in Amsterdam dan in Vlissingen-Oost, ook al vanwege de pijpleiding, die tussen Rotterdam en Amsterdam ligt en die forse tekorten blijkt op te leveren, zeg maar: een strop is geweest". Verburg: „In zo'n situatie blijkt het zeer zinvol als je toegang hebt tot een netwerk van mensen, die dicht bij de beslissing staan. Ik was toen niet alleen directeur van het ETI, maar ook eerste kamerlid en voorzitter van de commissie economische zaken. We voelden wel aan, dat Zeeland voor Total niet zoveel kans maakte en het bleek bovendien moeilijk voor het provinciaal bestuur snel een afspraak te maken met de nieuwe minister van economische zaken Nelissen. Als dat gesprek lang zou uitblijven, zou Total voor Zeeland niet meer te redden zijn geweest, was onze inschatting. Ik was in Den Haag, Nelissen had tussen half vijf en vijf uur een halfuurtje over, dus ik bel commissaris Van Aartsen, die een manager-bestuurder was, met de vraag of ik het provinciaal bestuur mocht vertegenwoordigen en Nelissen de opvatting van de provincie kon voorhouden. Dat kon. Je weet nooit hoe zoiets nu concreet uitpakt. Maar toen Lubbers Total opende, zei-ie wel: het moet vooral voorVerburg een grote voldoening zijn dat Total hiér staat". „Weten wat er aan de hand is in Den Haag: dat is ook een aspect van de maakbaarheid in de samenleving. Dat gold vroeger, het geldt nu ook nog. Vlak voor de ramp van 1953 hadden we een ontwikkelingsplan voor Zeeland klaar. In 1947 had Zeeland 261.000 inwoners, in 1951 kwam er een prognose van het ministerie van volkshuisvesting, waarin Zeeland voor 1965 zo'n 276.000 inwoners werd toegedacht. Daar zijn we ontzettend tegen tekeer gegaan, als je je daar als provincie bij zou hebben neergelegd, klopt zo'n prognose natuurlijk in 1965 nog ook. Een profetie die dan zichzelf waarmaakt, omdat je veel minder woningen toegewezen krijgt. In feite hadden we 292.000 inwoners in 1965". Er moest meer tegenwind worden overwonnen, ook in de periode dat Zeeland al was opgenomen in de plannen van het rijk om de werkgelegenheid regionaal beter te spreiden. Noemt de brug over de Oosterschelde als voorbeeld. De gedachten daarover kregen vorm, nadat Verburg in het economenvakblad Statische Berichten - „papers én public relations" - kosten-batenanalyses had gemaakt van een tolbrug over het Haringvliet en een dam door de Oosterschelde bij Zierikzee, welk idee door de toenmalige baas van provinciale waterstaat, ir Snip, werd gecombineerd tot een brug over de Oosterschelde. Verburg: „De tolbrug over het Haringvliet kwam er door de samenwerking van de gemeenten aan weerskanten, maar ie dam, en later die brug over de Oosterschelde gaf nogal wat problemen. Rijkswaterstaat wilde daar niet erg aan. Ze vonden dat Zeeland op die manier het leukste stuk uit de Deltawerken zou halen. Wachten jullie nou maar af tot de dam in de monding van de Oosterschelde er komt, dan krijgen jullie die verbinding naar het noorden wel, zo dachten ze. Dat zeiden ze niet, ze rationaliseerden het, zo van: zo'n brug wordt veel duurder dan de zestig miljoen, die jullie hebben berekend en de bodem van de Oosterschelde is er niet geschikt voor. Ze hadden nogal wat reserves, die maar moeilijk weggenomen konden worden". Nog voor de Zeelandbrug er lag, ging er al een wervende werking van uit, herinnert Verburg zich. Hoechst was, eerste helft van de jaren zestig, op de markt voor een nieuwe vestiging in West-Europa. Verburg: „Ze kwamen ook in Zeeland kijken en wij lieten ze de brug over de Oosterschelde zien, die toen in aanbouw was. Voor de vestiging in het Sloegebied was een premie beschikbaar. Ze keken ook in Antwerpen en Gent, maar kwamen toch terug naar Zeeland. Het initiatief van de brug over de Oosterschelde gaf vertrouwen, zei Hoechst-topman Friedrichs. Ze redeneerden: wie z'n pet op die manier over de sloot gooit, zal niet aarzelen er achteraan te gaan". Verburg: „Belangrijker dan de planning of premieregelingen bleek in het verleden nogal eens het psychologisch effect van wat in Zeeland werd aangepakt. Van belang blijven daarbij ook in de toekomst de verbindingen. Wezenlijke verbeteringen hebben economisch nut gehad". Haalt aan hoe in 1939 op het veer Zierikzee-Katseveer 17 auto's per dag werden overgezet, hoe dat aantal in het jaar voor de ingebruikname van de Zeelandbrug op 285 auto's per dag lag en hoe het via de brug nu om ruim 9000 auto's in de zomer en 6200 per dag buiten het vakantieseizoen gaat". Zonder de vaste oeververbinding via de Westerschelde komt Zeeland derhalve op achterstand te staan, onderstreept Verburg. „Hoe je er ook over mag denken: Nederland heeft nu 4,5 miljoen auto's op de wegen, over vijftien tot twin tig jaar wordt op negen miljoen stuks gerekend. Dan kun je wel zeggen: laat Zeeland maar met een gezellig veertje op achterstand gezet worden, maar daarmee kom je er niet. Ook zonder te denken aan een enorme doorgaande verbinding tussen Lille en Rotterdam via een vaste Westerscheldeverbinding, is een economische aanpassing van de verbinding over de Westerschelde nodig. Anders raak je je concurrentiepositie kwijt en dreig je af te glijden naar de stagnatie uit de periode van voorennade oorlog. J e moet j e Zeeuwsch-Vlaanderen zonder een bedrijf als Dow en zijn neveneffecten voorstellen: dat zou 20.000 inwoners schelen. De draagkracht van Zeeuwsch-Vlaanderen zou zeer beperkt zijn" Tot de elementen, die de 'maakbaarheid' van de samenleving beïnvloeden, rekent Verburg ook de opstelling van de bevolking. Signaleert, dat in Zeeland de landbouw zich in principe positief tegenover de ontwikkelingen heeft opgesteld, ook omdat men daar in 'eigen kring' ervaring had en heeft met vernieuwing en modernisering. De aandacht voor het milieu is „een belangrijke verworvenheid" geworden, al gaat de overheid „niet meer voor elke kreet opzij". Er wordt met het milieu - signaleert Verburg - mede rekening gehouden door de druk, die vooral in de jaren zeventig uit de bevolking is gekomen. „Ik zie dat ook bij mijn eigen werk: bezwaren tegen milieubelasting worden door milieu-groepen buitengewoon serieus gedocumenteerd. Bedrijven houden daar meer rekening mee dan vroeger, ze worden aangepast, er komen maatregelen waardoor die bezwaren kunnen worden weggenomen en het bedrijf kan blijven draaien. Je ziet ook dat er vanuit de bedrijven zelf veel aan wordt gedaan. Laat ik DOW maar als voorbeeld noemen: sinds 1971 is de lozing van afvalwater met negentig procent teruggebracht, terwijl de produktie in die periode duidelijk is toegenomen. Het is een van de tekenen die er op duiden dat ook het bedrijfsleven alert blijft en niet zelden probeert op komst zijnde wettelijke maatregelen voor te wezen". Verburg houdt er, vijfentwintig j aar nadat hij de industrialisatiegolf in Zeeland heeft helpen aanzwengelen, op dat vooral het Westerscheldebekken ook nu duidelijke kansen heeft. „Zeeland zal niet op de eerste plaats komen als het gaat om bedrijven in de sfeer van de high-technologie. Maar van die ontwikkeling profiteren kan het wel. De ontwikkeling binnen de chemische sector bijvoorbeeld gaat ook sterk in die richting. Bestaande bedrijven bieden dan een voedingsbodem. Daar is op in te spelen" De 'maakbaarheid' van de samenleving is in de tweede helft van de jaren tachtig minder gemakkelijk geworden dan vijfentwintig, dertig jaar geleden. Verburg: „Nu gaat het, alom geaccepteerd, meer om de markt. Maakbaar was de samenleving vooral ook in de periode van de gemeentelijke herindeling en de concentratie van waterschappen. „Nog een mooi verhaal uit die tijd. Bij die concentratie waren ook hele kleine polders betrokken, van soms nog geen vijftig hectare. In het oosten van Zeeuwsch-Vlaanderen spraken de hoofdingelanden, vijf, zes man. ook over de aanstaande concentratie en de voorzitter had het er maar moeilijk mee. Laten we er toch maar aan meewerken, zei-ie tenslotte. We zijn allemaal Zeeuwen. Luctor et Emergo, en voor wie dat niet verstaat wil ik dat wel vertalen: Eendracht maakt macht". fotografie wim riemens

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1987 | | pagina 78