KANAALZONE
...de grote buit
moest binnen.
oranjegezind
ov erslag
staalfabriek
frans bosscher
zakelijk
amerikanen
buit binnen
contracten
frans bosscher
tit
WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1987
Vroege industrie Kanaalzone. NSM Sluiskil1929130.
industriegebied
op de groei
Het Kanaal Gent-Terneuzen, dat
in 1827 officieel door de gouver
neur van Oost-Vlaanderen, Pieter
van Doorn in gebruik werd geno
men, betekende een geweldige sti
mulans voor de industrialisatie in en
rond de stad Gent. Met name de ka
toenverwerking profiteerde van de
aanleg van het kanaal. De katoenin
dustrie trok vervolgens tal van an
dere industrieën aan. In het huidige
Zeeuwsch-Vlaanderen komt de in
dustrialisatie pas in de jaren '70 van
de vorige eeuw schoorvoetend op
gang met de vestiging van de Coöpe
ratieve Beetwortel Suikerfabriek,
de huidige CSM. In Terneuzen ko
men de eerste industrievestigingen
pas na 1960.
Hoewel sommigen Zeeuwsch-Vlaan
deren willen zien als een regio die ei
genlijk bij Vlaanderen hoort, loopt
het wat de industrialisatie betreft in
de pas met de rest van Nederland.
Dat wil zeggen, dat pas tegen het ein
de van de 19e eeuw, een duidelijke
groei is waar te nemen in het aantal
fabrieken, ruim vijftig jaar later dan
in België. Bovendien start de indus
trialisatie niet in de fabricage van
textiel, maar in de voedingsmidde
len. De grens tussen Zeeuwsch- en
Belgisch Vlaanderen is niet alleen
een staatkundige scheiding, het is
ook een scheidslijn van twee totaal
verschillende industrialisatiepatro
nen.
Gent kon zo sterk profiteren van de
aanleg van het Kanaal, omdat het al
een sterke katoenindustrie had door
een groeiende vraag naar gekleurd
katoen vanaf 1780. Het was Lievin
Bauwens die in 1801 de eerste door
stoom aangedreven spinnerij intro
duceerde in Gent. Zijn voorbeeld
vond snel navolging, niet alleen in de
katoenindustrie, maar ook in papier
en chemische fabrieken. Na de ope
ning van het Kanaal konden de sche
pen met het Amerikaanse katoen tot
bijna aan de fabriekspoort komen. De
afzet was vanaf 1825 ook geen pro
bleem, want de Gentse katoenindus
trie had, door bescherming van de
Nederlandse Handelsmaatschappij,
makkelijker toegang tot de Neder
lands-Indische markt dan andere
kantoensteden. In 1829 waren in
Gent 67 spinnerijen en 14 sitsfabrie-
ken. In dat jaar werd zo'n 7,5 miljoen
kilo katoen verwerkt. In 1808 bedroeg
die hoeveelheid nog 472.000 kilo. In
het kielzog van de katoenmechanisa-
tie kwamen tal van andere indus
trieën tot stand. Daarvan is de machi
nefabriek Le Phoenix zonder twijfel
de belangrijkste geweest.
Door de Belgische revolutie in 1830,
die deling van Nederland en België
tot gevolg had, gingen de Nederland
se koloniën verloren voor de Gentse
katoenindustrie. Bovendien werden
het Kanaal en de Schelde gesloten.
Voor de Gentenaren een zeer teleur
stellende ontwikkeling, want ze had
den, in tegenstelling tot veel van hun
landgenoten, koning Willem I hoog
zitten. De koning had zich niet alleen
ingezet voor de aanleg van het Ka
naal Gent-Terneuzen, hij had Gent
ook al een universiteit geschonken.
Hij streefde daarmee stimulering
van Gent als handelshaven en indus
triecentrum na. Na de revolutie bleef
Gent dan ook nog lange tijd een bol
werk van Oranjegezinden.
Terneuzen had niet de startpositie,
die Gent had bij de openstelling van
het Kanaal. De vroege industrialisa
tie van Gent en omgeving kan gedeel
telijk verklaard worden uit het feit
dat de verwerking van grondstoffen
al sinds de Middeleeuwen een belang
rijke rol speelde in de Vlaamse econo
mie. Zeeuwsch-Vlaanderen had daar
echter part noch deel aan gehad. Het
heeft daar ook nooit de kans toe ge
kregen. Na de 80-jarige oorlog was het
bij de Noordelijke Nederlanden ge
voegd in verband met controle op de
monding van de Westerschelde. Door
de Republiek is het echter nooit als
volwaardig lid beschouwd. Het werd
eerder als wingewest gezien.
Zeeuwsch-Vlaanderën bleef daar
door een agrarisch gebied. En een ka
naal veranderde daar weinig aan.
Een goede verkeersligging alleen is
onvoldoende om een industrialisatie
op gang te brengen. Ook factoren als
de aanwezigheid van een bankwezen,
dat de benodigde kredieten wil ver
schaffen. van de beschikbaarheid van
grondstoffen, van voldoende arbeids
krachten. van afzetmogelijkheden,
van scholing, van een mentaliteit om
risico's te nemen enzovoorts, zijn van
belang geweest in de industriële revo
lutie. Het is nauwelijks voor te stellen
dat deze factoren in Terneuzen en
omgeving aanwezig zijn geweest.
Ook de komst van de spoorlijnen
Gent-Terneuzen in 1865 en Meche-
len-Terneuzen in 1871, toch een aan
zienlijke verbetering van de ver
keerssituatie, leidt niet tot indus
triële activiteiten. Wel heeft de ha
ven van Terneuzen aan die spoorlij
nen haar belangrijke rol als over
land. Daardoor ontstond er in Neder
land een markt voor suikerproduktie
uit de beetwortel ofwel de suikerbiet.
Voor die produktie kwam in ruime
mate de grondstof beschikbaar, met
name in Zeeuwsch-Vlaanderen. De
suikerbietenproduktie was voor veel
boeren een welkome vervanging voor
de meekrapteelt, die voor de Zeeuwse
landbouwers een belangrijke bron
van inkomsten was. Van de 112 mees-
toven, die Nederland in 1853 telde,
stonden er 65 in Zeeland (met grotere
bedrijven als de koninklijke fabriek
voor meekrapbereiding in Wilhelmi-
nadorp en de stoommeekrapfabriek
van Van Rhentergem in Goes). Maar
door enkele verbeteringen van het
produktieproces van meekrap
verfstoffen. verloren de Nederlandse
bedrijven terrein aan vooral Franse
producenten. Door invoering van die
verbeteringen, wat sterk gestimu
leerd werd door de Zeeuwsche Com
missie van Landbouw, weet de Neder-
Dow in vogelvlucht 1970
luchtfoto wim riemens
slaghaven te danken. Vooral de lijn
Mechelen-Terneuzen heeft hiertoe
bijgedragen. Al in de jaren 70 wer
den grote hoeveelheden kolen en ij
zererts, bestemd voor het Ruhr-ge-
bied in Terneuzen overgeslagen. De
spoorlijn werd ook gebruikt om ko
len uit de Belgische mijnen naar de
haven van Terneuzen te vervoeren.
De oprichting in 1901 van de Associa
tion Métallurgique pour la fabrica
tion du Coke in Willebroek betekent
een belangrijke impuls voor de ha
ven van Terneuzen. De benodigde
steenkolen kwamen uit Engeland en
werden via Terneuzen naar de nieu
we fabriek vervoerd. De geprodu
ceerde cokes ging vervolgens naar
de hoogovens in Luxemburg en Lo
tharingen.
Niet in Terneuzen. maar in Sas van
Gent komt de eerste Zeeuws-Vlaam-
se fabriek van enige betekenis, de Co
öperatieve Beetwortel Suikerfabriek
in 1872. (In 1829 was in Sas van Gent
al de meelfabriek De Walsenmolen
opgericht. Dit is opvallend, omdat el
ders in Nederland pas na 1850. toen
de accijnzen op het gemaal werden af
geschaft, sprake is van de oprichting
van meelfabrieken). De raffinage van
suikerbieten in ons land komt na 1870
op gang. In een streven de vrije han
del te stimuleren had de Britse rege
ring de invoerbelasting op onder
meer rietsuiker afgeschaft. Het ge
volg was dat meer dan de helft van de
Indische suikeroogst naar Engeland
ging in plaats van naar het moeder
landse meekrapproduktie het nog
een poosje uit te zingen. Als in de ja
ren '60 de aniline-kleurstof wordt uit
gevonden is het echter definitief met
de meekrap gedaan. De raffinage van
suikerbieten bood uitkomst. (In Zee
land werd ook op grote schaal vlas ge-
teelt. Dit heeft echter nooit tot een in
dustrie geleid, omdat de techniek van
de verwerking ver achterliep bij Bel
gië. De vlas werd dan ook onverwerkt
uitgevoerd naar de Belgische fabrie
ken).
De suikerbieten uit Zeeuwsch-
Vlaanderen gingen niet alleen naar
de Sasse fabriek. De concurrentie
van de Beetwortel Suikerfabriek
breidde zich al snel uit van de Sucre-
rie des Flandres in Moerbeke tot zo'n
twintig verschillende fabrieken in
België en Noord-Frankrijk. In 1899
komt de tweede suikerfabriek in
Zeeuwsch-Vlaanderen: de Suikeru
nie.
Het is het begin van een bescheiden
industrialisatiegolf met vestigingen
van de Glasfabriek 'Sas van Gent'
(1899). de CPC 'Sas van Gent' (1912)
en de Association Coopérative Zélan-
daise de Carbonisation (1912) in
Sluiskil. Even leek het erop dat ook
Terneuzen aan de ontwikkelingen
deel gaat hebben. In 1900 werd name
lijk een complete staalfabriek ge
bouwd: de Forges et Acieres Néerlan-
daises. Er is echter nooit iets gepro
duceerd in de fabriek. Het verhaal wil
dat de Duitse staalgigant Krupp de
aandelen opkocht omdat hij geen
concurrentie zou dulden. Een andere
theorie is dat financiële malversaties
van de beheerders ertoe geleid heb
ben dat de fabriek uiteindelijk tot een
ruïne verviel. Zeker is dat Terneuzen
de mogelijkheid is ontnomen om een
tweede IJmuiden te worden.
In de Eerste Wereldoorlog stagneert
de industriële groei van de Zeeuws-
Vlaamse Kanaalzone. Na 1918 komt
het goederenvervoer weliswaar snel
weer op het oude peil. maar tot de
Tweede Wereldoorlog is er slechts
één nieuwe industrievestiging: de Cie
Néerlandaise de l'Azote (sinds 1962
Nederlandse Stikstofmaatschappij
geheten) in 1929. Dergelijke fabrieken
werden vaak in de buurt van cokesfa-
brieken gebouwd, toen het technisch
mogelijk werd om uit het gas dat bij
de cokesproduktie vrijkwam kunst
mest te maken.
In het besef dat Nederland allesbe
halve een industriële natie is, wordt
industriebevordering één van de be
langrijkste doelstellingen van de na
oorlogse regeringen. Tot dan toe
hadden regeringen zich nooit be
kommerd om de achterstand die Ne
derland had ten opzichte van de rest
van Europa. Onder leiding van de so
cialist H. Vos werden op het ministe
rie van Handel en Nijverheid indus
trialisatieplannen opgesteld, die
volledig aansluiten bij het Plan van
de Arbeid, het vooroorlogse herstel
plan voor de Nederlandse economie
van de SDAP. Dat betekende dat de
overheid leiding moest geven aan de
industriële ontwikkeling. Zij be
paalde in welke sectoren en op welk
moment geïnvesteerd moest wor
den. Privé-ondernemingen mochten
vervolgens de investeringen doen.
Dit beleid stuitte op groot verzet, zo
wel in de politiek als in het bedrijfsle
ven. In het kabinet-Beel, dat in 1946
aantrad, is Vos dan ook vervangen
door de KVP'er G. W. M. Huysmans.
Deze verzette in hoog tempo de ba
kens. De nadruk op industrialisatie
bleef overeind. De rol van de overheid
werd echter drastisch beperkt tot het
bevorderen van een 'gunstig indus
trieel klimaat'. De maatregelen die
dit tot stand moesten brengen kwa
men neer op vereenvoudiging van het
vergunningenstelsel, overheidsinves
teringen in de aanleg van wegen, in
dustrieterreinen en energievoorzie
ningen, en investeringspremies.
Huysmans opvolger J. R. M. van den
Brink ontwikkelde deze politiek ver
der. Het is de basis vaij de industriali
satienota's die vanaf 1949 verschij
nen. Overigens maakte de Marshall
hulp het ook vrijwel onmogelijk om
een meer geleide industrialisatie uit
te voeren. De hulp in totaal bijna een
miljard dollar) werd verstrekt onder
de voorwaarde dat de overheid zich
zo weinig mogelijk met het econo
misch leven zou bemoeien.
De industriaiisatiepolitiek had suc
ces. Er was met name een sterke groei
van belangrijke basisindustrieën, zo
als metaal, chemie en elektronica.
Toen in de loop van de jaren '50 dui
delijk werd dat de nieuwe industrie
vestigingen zich concentreerden in
het westen van het land. wees minis
ter J. Zijlstra (van 1952 tot 1959 minis
ter van economische zaken) een aan
tal regio's aan, waar het industrieel
klimaat extra gunstig zou worden ge
maakt. Terneuzen behoorde even
eens tot het selecte groepje ontwikke
lingskernen, dat meer steun kreeg bij
de aanleg van een infra-structuur en
dat vijftig procent subsidie kreeg op
het aankopen van grond ten behoeve
van industrievestigingen. Een gun
stige verkeersligging had Terneuzen
al. Door de speciale faciliteiten wordt
Terneuzen in de jaren '60 bijna ander
halve eeuw na Gent. eindelijk interes
sant als vestigingsplaats voor onder
nemingen. In 1961 start de produktie
in de Meterfabriek Dordrecht, twee
jaar later is het de beurt aan Philips
en de rubberfabriek Hollandia, en
weer twee jaar later, in 1965 dus,
opent Dow Chemical de poorten.
Uit het oogpunt van
democratie was het tempo
waarin de komst van Dow naar
Terneuzen geregeld werd te hoog.
De openheid kwam wel eens in het
gedrang. De inspraak-procedure
werd bij sommige zaken
overgeslagen, want dat zou de
vestiging van Dow zeker
verhinderd hebben. We moesten
snel en daardoor bedrijfsmatig
handelen". Het Amerikaanse
concern zette het
gemeentebestuur van Terneuzen
ruim 25 jaar geleden onder flinke
druk. Dat gaf echter geen krimp en
slaagde erin om binnen vijftien
maanden de noodzakelijke
voorbereidingen te treffen voor de
komst van Dow Chemical: de
aankoop van honderden hectare
grond, de planologische
beslissingen, de aanleg van wegen
en spoorwegen, het verkrijgen van
extra contingenten woningen. Het
vereiste een aanpak die men in
Terneuzen duidelijk niet gewend
was. Maar onder leiding van
oud-burgemeester H. Rijpstra
leerden de raadsleden en
ambtenaren snel.
Toen Rijpstra eind 1959 gevraagd
werd om te solliciteren naar de
burgemeesterspost in Terneuzen,
heeft hij even bedenktijd nodig
gehad. De eerste indrukken waren
niet best. „Toen mijn vrouw en ik
gingen kijken, schrokken we echt.
Want véél was het niet. Over de
Axelse brug had je nog wat
woningen, maar dan had je het
gehad. En dan dat armetierige
gemeentehuisje in de
NoordstraatDe secretaris
vertelde ons dat de wc het enige in
het gebouw was dat netjes was.
Daar had het bezoek van de
koningin een paar jaar eerder voor
gezorgd. En dan waren er nog heel
veel ambtenaren op de secretarie
die in stofjassen rondliepen....".
Dat Rijpstra toch een
sollicitatiebrief stuurde, was te
danken aan het feit dat Terneuzen
door de regering was aangewezen
als ontwikkelingskern.
„Een trekpaard dat vergeten
gebieden uit de modder moest
trekken. Door dat beleid had
Terneuzen theoretisch grote
kansen". De aanwijzing betekende
veel vestigingsfaciliteitën, zoals
belastingvoordelen, subsidies van
vijftig procent op grondaankopen,
subsidies voor de aanleg van een
infrastructuur en versnelde
planologische procedures. Op zijn
eerste werkdag in Terneuzen vroeg
Rijpstra onmiddellijk naar het
rapport, waarin de voorschriften
voor industriële ontwikkeling
stonden opgesomd. „En na enig
zoekwerk diepte de secretaris het
op uit een la en overhandigde me
het rapport met de toevoeging: we
wisten niet wat we er mee moesten
doen, vandaar".
De aanwijzing van Terneuzen als
kern, waar industriële
ontwikkeling extra stimulansen
moest krijgen, had bij Rijpstra's
komst nog niet méér opgeleverd
dan de vestiging van de
Meterfabriek Dordrecht. Een
belangrijke industrievestiging,
dat zeker. Maar de gemeente moest
wel eerst op de knieën om de
fabriek in Terneuzen te krijgen.
Zelf wilde de Meterfabriek geen
enkele investering doen, waarna de
gemeente de grond kocht en ook de
fabriekshal bouwde. Deze werd
vervolgens verhuurd voor zegge en
schrijve één jaar. Kennelijk was
Terneuzen toch een goede
vestigingsplaats, want de fabriek
bleefnadat ene j aar en is nu
onderdeel van Electrolux.
Dit soort tegemoetkomingen
pasten echter niet in de zakelijke
aanpak, die Rijpstra voor ogen
stond. Hij stelde Willem Blok, die
op dat moment chef algemene
zaken was, aan als zijn persoonlijke
assistent. „Een zeer capabele
man", zegt Rijpstra over zijn
vroegere rechterhand. Samen
gingen ze de boer op van Terneuzen
een industriestad te maken. Dat
resulteerde een halfjaar na
Rijpstra's komst in de vestiging
van de flitslampenfabriek van
Philips. „Dat was heel fortuinlijk",
vertelde Rijpstra. „Want
verschillende gedeputeerden
hadden om politieke redenen een
voorkeur voor Hulst".
In de loop van 1961 kreeg Rijpstra
dan het bericht dat een
Amerikaans bedrijf
belangstelling had voor
Terneuzen. Minister van
economische zaken, J. W. de Pous,
had Dow op het spoor van het
Zeeuws-VIaamse havenstadje
gezet. Rijpstra en De Pous kenden
elkaar van de periode dat de
Terneuzense burgemeester nog
werkzaam was op de economische
afdeling van het ministerie van
buitenlandse zaken. Ze waren
bovendien allebei lid van de
Christelijk Historische Unie.
Nadat de Dow-directie had
vastgesteld dat Terneuzen een
uitstekende lokatie was, was een
ander contact in Den Haag nodig
om een belastingconflict tussen het
Amerikaanse chemiconcern en de
Nederlandse regering uit de weg te
ruimen. Rijpstra: „Ik werd op een
vrijdagavond opgebeld door Colin
Robertson, de financieel
deskundige van Dow. Hij vertelde
dat de kans op een lokatie in
Terneuzen erg groot zou worden als
ik wilde bemiddelen in een conflict
over een fiscale zaak. Nu kende ik
de secretaris-generaal van
financiën en ik besloot hem meteen
te bellen. Ik kreeg van de
telefoniste op het departement een
privé telefoonnummer. Maar die
maakte een vergissing, want toen
ik het nummer draaide kreeg ik
staatssecretaris Van den Berge aan
de lijn. Ik wist dat niet, maar hij
bleek van oorsprong een
Terneuzenaar te zijn. Ik heb hem
het probleem voorgelegd en de
dinsdag erop had hij de zaak gere
geld.
Behalve Rijpstra's contacten in
Den Haag heeft ook de steun van
de gemeenteraad snel handelen
mogelijk gemaakt. Terwijl de
inwoners van Terneuzen niet de
inspraak kregen waar ze soms
recht op hadden, werden de
raadsleden voortdurend op de
hoogte gehouden van de stand van
zaken. Maar niet in de openbare
raadsvergadering.
„We moesten een buit zien binnen
te halen. Zo zagen we dat. We
stonden met de rug tegen de muur.
Alles moest in ijltempo geregeld
worden. De raad stond gelukkig
volledig achter de plannen. Je had
toen ooknogniethet gezanik van
milieugroepen. We informeerden
de raad informeel en na afloop van
de vergaderingen. En toen alles
ging lopen duurden de
raadsvergaderingen steeds korter,
wantmenwildede nieuwtj es
weten. Als het er op aan kwam
waren de raadsleden zo
chauvinistisch als de pest. De
identiteit van Terneuzen stond
voorop".
De raad steunde Rijpstra ook in
zijn opvatting dat Terneuzen op
eigen houtje de industriële
ontwikkeling op poten moest
zetten, los van de andere
gemeenten in de Kanaalzone.
„Je zou dan een eindeloze
touwtrekkerij gekregen hebben. Ik
heb me zeer nadrukkelijk tegen
zo'n samenwerking verzet. Die
opstelling is ons wel kwalijk
genomen. Als reactie hebben de
gemeenten Sas van Gent,
Westdorpe en Axel toen een plan
voor een groot industrieterrein op
de Axelse vlakte gemaakt met
havens en alles wat er bij hoorde.
Gedeputeerde staten hebben dat
toen zeer terecht tegengehouden.
Het zou net zo'n tijd- en
geldverspilling zijn geworden als
de Eemshaven bij Delfzijl".
Rijpstra en Blok waren na Dows
keuze voor Terneuzen regelmatig
in Den Haag te vinden. Het snelle
handelen vereiste dat er direct
met de betrokken ambtenaren en
politici gesproken werd. Want uit
Den Haag moesten de extra
contingenten woningen komen en
het geld voor de wegen en de
spoorlijn. Het Economisch
Technologisch Instituut werd ook
niet betrokken bij de vestiging.
„Het had geen zin om de ambtelijke
bemoeienissen uit te breiden.
Bovendien wilden we niet laten
merken waar Terneuzen in
geheime besprekingen mee bezig
was. Per slot van rekening moest
het Sloe ook nog ontwikkeld
worden".
De voorbereiding van de komst
van Dow liep slechts drie wek en
vertraging op, vertelde Rijpstra,
doordat op het hoofdkwartier in
Midland een aanlegsteiger was
getekend in de vaargeul.
„Dat kon absoluut niet. We hebben
daar een conflict over gehad, want
het berekende dat de tekeningen
terugmoesten naar Midland.
Intussen kondigde de regering een
bestedingsbeperking af en dat
betekende het rijk voor elke steen,
die ergens gemetseld werd,
goedkeuring moest geven. Ik heb
toen een brief naar de Dow-directie
gestuurd, dat de maatregel niet
voor steigers gold. Ik heb die gok
maar genomen. De Amerikanen
waren gedekt door mij en ik
verwachtte dat ze mij er niet om
zouden onslaan. Ik heb er nooit
meer iets van gehoord".
Na Terneuzen werd Rijpstra
burgemeester van Almelo, waar hij
zich inzette voor de komst van de
uraniumfabriekUrenco. „Toch
heeft het werk nooit meer het
niveau gehad van mijn
Terneuzense j aren, ook niet toen ik
commissaris van de koningin was
in Friesland. Het is ook de zwaarste
periode van mijn leven geweest.
Wantje moest het apparaat
volledig in handen hebben. Alles
sloot in elkaar. En de charme is, dat
het gelukt is. Het was niet als zo
vaak, dat het apparaat het bestuur
in de hand heeft". Dagelijks denkt
Rijpstra terug aan de eerste helft
van de jaren '60 in Terneuzen. De
naam van zijn huis in het Twentse
Delden, waar hij na zijn
pensionering is gaan wonen, zorgt
ervoor dat de herinnering niet
verdwijnt. Het huis heet Ternesse.
(archief anp).
Rijpstra, geflankeerd door de heren Robertson en Rice, bij de eerste paal.