AAD
VAN DEN HEUVEL
letters S letteren
jeugd en
fantasie
late eer voor
de mérode
RIJKDOM EN FLONKERING
benno barnard als essayist en prozaist
stijl
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hans warren
ZATERDAG 20 JUNI 1987
Wie vaak op de televisie te zien is,
wordt vanzelf een bekende Ne
derlander. Veel bekende Nederlan
ders vinden het niet genoeg dat ze re
gelmatig op het beeldscherm ver
schijnen, ze dromen ervan ook eens
een boek te publiceren. Aan faam
geen gebrek, dus kopers vindt het
werk meestal wel. Maar aan talent
mankeert het doorgaans, dus enthou
siasme verwekt zo'n boek zelden.
De bekende Nederlander Aad van
den Heuvel heeft zich nu op het pad
van de fictie gewaagd. Hij schreef een
thriller en dan nog wel een met onver
holen literaire pretenties. Zijn roman
De verdwijning verscheen bij de Ar
beiderspers in een uitvoering die
ook een nieuwe titel van Gerrit
Komrij of Maarten 't Hart ten deel
had kunnen vallen. Het motto voor
zijn boek ontleende Van den Heuvel
aan highbrow-auteur Max Frisch.
Het ziet er allemaal serieus uit en De
verdwijning blijkt een boek dat ook
bij nadere beschouwing serieus geno
men dient te worden. Van den Heuvel
laat het in zijn verhaal onwaarschijn
lijk wild toegaan. Maar toch is die
spanning als ik het goed zie voor hem
niet de hoofdzaak. Zijn roman vol ge
weld en avontuur is als het eropaan
komt een middel iets te zeggen over
de journalistiek in het algemeen en
de televisiejournalistiek in het bij
zonder. Een in het oog springend di
lemma is bijvoorbeeld dat wie een
programma maakt over een tragi
sche gebeurtenis dat zodanig moet
doen dat zoveel mogelijk mensen er
naar willen kijken. De meest gecom
pliceerde aangelegenheden moeten
tot wat flitsende beelden worden te
ruggebracht. Een ander moreel pro
bleem is dat bijvoorbeeld de oorlogs
fotograaf die getuige is van een wrede
executie per definitie nooit betrokke
ne mag worden wil hij zijn werk als
waarnemer goed kunnen verrichten.
Niet alles in Van den Heuvels roman
is vergezocht. Hij laat het boek spelen
in een wereld die hij goed kent, name
lijk die van de Nederlandse televisie.
Een aantal toestanden zullen door de
lezer herkend kunnen worden, on
danks de doorzichtige camouflage
die de auteur soms meende te moeten
aanbrengen. Zo vermijdt hij het
angstvallig over Hilversum te spre
ken, maar gewaagt van 'het onbedui
dende dorp waar de radio en de televi
sie zijn gevestigd' en van 'de benauw
de, burgerlijke gemeente waar men
ooit door toeval en domme pech de
vaderlandse omroep had gevestigd'
(36).
schuim van het flinterdunne vertier'
(51), dat de 'televisietoeschouwer'
wordt geboden. Een Amsterdams
tijdsbeeld is ook niet bepaald subtiel
verwoord: „De nauwe trottoirs waren
gestoffeerd met uitwerpselen van de
door de criminele tijdgeest steeds
groter wordende honden" 186).
Dat is meer het proza van een beken
de Nederlander dan van een schrij
ver. Ook zwak van formulering, maar
inhoudelijk interessant is deze op
merking: „Uit de hele jungle van el
lende en onderontwikkeling kon de
camera slechts die ene rotte boom to
nen" (43).
Aad van den Heuvel
foto wim riemens
Al met al maakt de schrijver van De
verdwijning duidelijk dat hij televi
sie in zijn huidige vorm een onvol
waardig medium vindt. Zijn min
achting blijkt misschien het meest
pregnant uit het feit dat de televisie
maker die Van den Heuvel in de eer
ste plaats is, niet een programma
maar een boek de gelegenheid vindt
om zijn bezwaren eens uitgebreid
toe te lichten. Aan de andere kant
verloochent hij zichzelf niet als tele
visiemaker: zijn boodschap brengt
hij niet in een tractaat, maar hij ver
pakt hem in een roman waarin heel
veel gebeurt.
Van wijdlopigheid kan de schrijver
in elk geval niet beticht worden. In
de eerste regel trekt hij meteen dui
delijke lijnen: „Op de dag dat de be-
kan vinden. Overigens hecht ze zich
ook snel aan Weber. Zijn directe chef
is niet al te opgetogen om het onder
zoek te heropenen, maar geeft toch
toestemming. Cameraman Visser en
Weber gaan vervolgens aan het werk.
Motieven worden onderzocht. Uit
zendingen van weleer worden beke
ken. Ze herinneren zich Veldkamps
opvatting dat een journalist zich niet
voortdurend 'het lot van één mens,
van één individu' aan mocht trekken.
Weber heeft inmiddels het gevoel dat
hij gevolgd wordt. Terecht: verschil
lende geheime diensten zijn in zijn
naspeuringen geïnteresseerd. Weber
vindt tenslotte een aanwijzing. Veld
kamp heeft twee programma's ge
maakt over een Afrikaanse bevrij
dingsbeweging, de INR. De reporta-
Soms klinken de opvattingen over
televisie die Van den Heuvel verkon
digt erg obligaat. Zo schetst hij het
belangrijkste probleem van de Ne
derlandse omroep: „Door een in de ja
ren twintig bedacht systeem dienden
niet alleen de goede smaak, de kwali
teit en het journalistieke fatsoen in de
gaten gehouden te worden, ook de
mening van de zogenoemde achter
ban diende steeds op een goud
schaaltje te worden gewogen. Onge
veer dertig verschillende organisa
ties verdrongen elkaar om de schaar
se zendtijd met hun kleine en grote
boodschappen te mogen vullen..."
(37) en in deze trant oreert de schrij
ver nog even door.
De grootste haperingen doen zich
voor in zijn schrijfstijl. Hij kan gewag
maken van een 'programmapakket'
dat het 'glitterende aanzien (geeft)
van een doorsnee kermisattractie"
(37). Of hij schrijft over 'het piep
kende televisieverslaggever Vincent
Veldkamp spoorloos verdween werd
hij verwacht op een belangrijke ver
gadering van de omroep waar hij
werkte". De mysterieuze verdwijning
is een tijdlang nieuws. Maar er wordt
geen spoor gevonden. Veldkamp was
altijd zozeer in zijn werk opgegaan
dat zijn collega Weber meent dat de
man helemaal geen persoonlijk leven
had. Na acht maanden besluit deze
Weber uit te zoeken wat er met de
man die bekend stond als een 'be
trouwbare, kille boekhouder van de
actualiteit" (15) is gebeurd. Hij doet
dat op aandrang van de mooie Anna.
Zij is met Weber in contact gekomen
door voor te wenden dat ze nieuwe in
formatie over Veldkamps lot zou kun
nen verschaffen. Het blijkt dat zij in
de maanden voorafgaande aan zijn
verdwijning zijn geliefde is geweest.
Anna verklaart zeker te weten dat
Weber de enige is die Veldkamp nog
ges werden zeer gewaardeerd. Maar
hij had in de eerste uitzending een
aantal verzetsstrijders in beeld ge
bracht, daardoor wist men in 'het
land van de grote Leider' die figuren
op het spoor te komen. De altijd zo
koele Veldkamp had blijkbaar last
gekregen van zijn geweten. De twee
de uitzending, zo beseffen Visser en
Weber nu, was niets anders geweest
dan een poging uit te vinden wat er
met 'de slachtoffers van de eerste re
portage' was gebeurd. Ook door dat
tweede programma valt weer een
slachtoffer.
Het vermoeden rijst dat Veldkamp
verdwenen is naar het land van de
grote Leider om zijn steun aan de INR
aan te bieden. Na enige schermutse
lingen wordt dat vermoeden beves
tigd. Weber en zijn cameraman be
sluiten hem na te reizen, met de
smoes dat ze een toeristische reporta
ge gaan maken. Voor het zover is
wordt Weber nog bedreigd, zijn gan
gen worden zorgvuldig nagegaan met
name door een zekere Van Velzen.
Anna vindt het niet leuk dat Weber
vertrekt, maar net als Veldkamp is hij
een type dat niet van opgeven weet.
In het land van de grote Leider wor
den hij en Vissser vriendelijk ontvan
gen. Op de Nederlandse ambassade,
waar ook de geheimzinnige Van Vel
zen aanwezig blijkt, is men minder
aardig. Het verhaal bereikt dan snel
de climax die ik, om de spanning niet
weg te nemen, verzwijg.
Slechts dit: Van Velzen wordt ver
moord. De televisiemensen komen in
contact met de INR. Het kamp waar
ze verblijven wordt door regerings
troepen veroverd. Even plotseling
wordt het door de verzetsstrijders
weer ontzet in een zeer hevig gevecht.
Vincent Veldkamp, ontdekt men, is
een van de leiders van de INR gewor
den. Weber neemt hem een hard in
terview af over de principes waar een
journalist zich aan te houden heeft.
De uitzending geeft later in Neder
land een grote schok, vooral door de
oorlogsbeelden. Weber doet echter
nog een ontdekking. Veldkamp heeft
in samenwerking met Anna een spel
met hem gespeeld: de verdwijning
was gearrangeerd om grote publici
teit voor de INR te krijgen. Aan een
krant vertelt Weber dit verhaal, het
stuk verschijnt onder de kop 'Vincent
Veldkamp lokte honderden mensen
in moorddadige val'. De INR verliest
veel sympathie, Veldkamp bekoopt
zijn handelen met de dood.
In De verdwijning worden belang
wekkende kwesties aangeroerd.
Toch wordt de paradoxale positie
van de journalist te zeer op de spits
gedreven. Het gedrag van de beken
de Nederlander Veldkamp is nauwe
lijks geloofwaardig, al te spectacu
lair.
Voorlopig is het al een sensatie dat
een televisiepersoonlijkheid eens
een weliswaar niet perfect maar
leesbaar boek heeft geschreven.
Aad van den Heuvel: De verdwijning; 212
pag.; f26,50; De Arbiederspers, Amster
dam.
redactie andré oosthoek
Fantasieverhalen voor
jongeren rond 'sword en
sorcery' winnen aan populariteit
en zijn ruim vertegenwoordigd
bij de onlangs verschenen
uitgaven. Centraal staat de
eeuwige strijd tussen Goed en
Kwaad, zich doorgaans afspelend
tegen een middeleeuws decor met
veel tovenarijen
bovennatuuriijke krachten.
Wil zo'n verhaal aanslaan, aan
moet de schrij ver wel kunnen
vertellen. Het publiek moet in de
ban van het boek raken en geen
moment worden losgelaten. Wat
heb je aan prachtige fantasieën,
als ze niet tot leven komen?
Het lijkt zo logisch, maar in
praktijk behoorlijk moeilijk. Ter
illustratie een vergelijking van
driejeugdboeken: 'Het
opkomende duister' van Susan
Cooper, 'De zwarte spiegel' van
Wolfgang en Helke Hohlbein en
Margaret Mahy's 'Deinwijdfhg'.
Het laatste heeft nog het meeste
realiteitsgehalte, omdat het zich
afspeelt in een aards stadje met
gewone mensen. In 'Het
opkomende duister' lopen
fantasiewereld en werkelijkheid
door elkaar. 'De zwarte spiegel'
speelt grotendeels in het
fantasieland Legenda.
Het best geslaagd van de drie is
'De inwijding', dat verhaalt over de
14-jarige Laura die gaandeweg
ontdekt over buitengewone
krachten te beschikken. Ze moet
deze aanspreken wanneer haar
broertje in de ban raakt van een
boze geest, die het j ongetj e van zijn
levenskracht berooft. Met behulp
van medescholier Sorry - een
jongen met alle eigenschappen
van een magiër geen 'heks' zoals
het boek hem noemt)' - weet Laura
de geest te verslaan. Daartoe moet
zij eerst worden 'ingewijd' om haar
buitengewone krachten te leren
kennen en hanteren.
Als je een film van dit boek zou
maken, zitde kijker waarschijnlijk
genageld aan zijn stoel. Maar zo in
verhaalvorm gepresenteerd, kon
ik van dit boek niet erg onder de
indruk raken. Het geheel is
spanningsloos, zonder
beklemming. Ik kreeg geen
kippevel, geen gevoel van onrust
en afgrijzen. Het verhaal wordt
geremd door de omslachtige
schrijfstijl van Mahy. Bovendien is
het matig vertaald.
Positief is wel dat Mahy heeft
geprobeerd het verhaal in een
kader te plaatsen: de ontwikkeling
van emtionele bindingen tussen
mensen. De relatie tussen Laura's
moeder en haar vriend, Laura en
haar ouders en broertj een vriend
Sorry. Met het boze geesten-gedoe
erbij is het echter wel wat al te veel
van het goede.
Toch is 'De inwijding' geen slecht
boek vergeleken met de andere
twee. Daarin is sprake van meer
fantasie, maar ook minder
vertellersvermogen. In 'het
opkomende duister' wordt de
11-jarige Will 'geroepen' door de
'Ouden' om hen bij te staan in de
strijd tegen het oprukkende
kwaad. Will moet zeven tekens
verzamelen. Gecombineerd
kunnen deze tekens het duister
weerstaan.
Ach, het gegeven is verre van
origineel, maar wat mij meer
stoort is de uitwerking. Personen
komen nergens tot leven en dienen
slechts als kapstok waaraan
allerlei bovennatuurlijke
voorvallen worden opgehangen.
Het verhaal is ingewikkeld en
langdradig. Ook hier weer een
matige vertaling. 'Het opkomende
duister' is het eerste deel in een
serie van drie. De eerste
kennismaking maakt niet
nieuwsgierig naar de overige twee
boeken.
Tot slot 'De zwarte Spiegel',
geschreven voor een iets j onger
publiek dan de overige twee (vanaf
10 jaar). Evenals in 'De inwijding'
moet iemand een familielid redden
uit de klauwen van het kwaad. De
jonge Kim wordt naar het
fantasieland Legenda wordt
gestuurd en bindt daar de strijd
aan met de boze Boraas.
Resultaat is een onevenwichtig
boek, dat voorspelbaar verloopt.
Houterige, stijve passages en
onderhoudende gedeelten
wisselen elkaar- af. Alles wat in het
boek gebeurt berust te veel op
toeval en geluk. Om nog maar te
zwijgen van de ongeloofwaardige
ontwikkeling van Kim, die opeens
alles kan en begrijpt. Daarbij
komen de kinderachtige
verteltoon en - ook dit wordt
eentonig - de matige vertaling.
Jammer.
M.K,
De inwijding, Margaret Mahy,
uitg. QueridoJ 24,50;
Het opkomende duister, Susan
Cooperuitg. Holland, 27,90;
De zwarte spiegel, W. en H.
Hohlbein, uitg. Lemniscaat,
24,50.
De belangrijkste protestantse
dichter van ons land in de
periode tussen de beide
wereldoorlogen. Willem de
Mérode, werd honderd jaar
geleden geboren. Dit wordt
aangegrepen om hem op zijn
verjaardag 2 september te
herdenken in Uithuizermeeden,
het dorp waar hij van 1907 tot 1924
onderwijzer was en waar hij
dientengevolge de langste
aaneengesloten periode woonde.
Aan de Lijnbaan wordt een
beeldhouwwerk onthuld, in de
Gereformeerde kerk (vrij
gemaakt) wordt hij herdacht en in
het Bommelhoes wordt een
expositie geopend die aan hem is
gewijd. Tevens verschijnt die dag
DeMérodes „Verzamelde
Gedichten" en vraagt het literair
Willem de Mérode, portret door Al
fred Lob (1934) LM-Den Haag)
tijdschrift „Woordwerk" aandacht
voor De Mérode met een speciaal
dubbelnummer.
De tentoonstelling zal de tweede
helft van september in Groningen
te zien zijn en vervolgens ook in
Utrecht, Amsterdam en
Amersfoort.
Willem de Mérode werd als Willem
Eduard Keuning in Spijk (Gr.)
geboren, werd onderwijzer en
verhuisde na in 1924 te zijn
veroordeeld wegens pedofilie naar
Eerbeek (Gld.).Hij overleed daar
22 mei 1939. Kenmerkend in zijn
gedichten zijn de krachtige
beelden en grote taalbeheersing
Zijn werk groeide van
neo-romantisch tot
zakelijk-realistisch. In zijn leven
en werk zijn de homo-erotiek en
het christelijk geloof van groot
belang. Hij werkte ook mee aan
protestantse bladen als Ons
Tijdschrift" en „Opwaartsche
Wegen". Inl983 verscheen de
biografie „De wereld van Willem
de Mérode" door Hans Werkman,
vorig jaar bekroond met de
Henriëtte de Beaufortprijs.
Het blijvende herinneringsteken
in Uithuizermeeden is ontworpen
door beeldhouwer FredMennens:
spitsbogen van Groninger
baksteen waarop een kubus rust
met op de zijvlakken teksten uit
het werk van de dichter.
In de kerk, dezelfde waarin De
Mérode ter kerke ging, spreken dr.
G. Puchinger, oud-leerling E.
Ubbens en Hans Werkman,
declameert ds. R.J. Visser
gedichten en zingt een kamerkoor
liederen van De Mérode.
Het schrijven van poëzie is al een bezigheid die
tot zeer uiteenlopende reacties kan leiden. Ge
dichten waar de een mee dweept blijken door een
ander totaal niet te worden gewaardeerd. Maar het
schrijven óver poëzie geeft aanleiding tot nog veel
grotere botsingen. Want dan krijg je niet alleen te
maken met twee figuren, de dichter en de essayist/
bespreker, maar bovendien met de mogelijkheid
dat de bespreker de dichter niet of niet goed heeft
begrepen en in ieder geval waarschijnlijk anders
begrijpt of inschat dan de lezer van gedicht of essay.
Toch zal het er in de praktijk dikwijls op neerkomen
dat een lezer pas via een bespreking contact krijgt
met het werk van de dichter die hij gaat bewonderen.
Veel van onze voorkeur (en tegenzin) is ons aange
praat door derden, echt zelf ontdekken doen we niet
zoveel. Ga het bij uzelf maar eens na.
Zoals er poëzie is waar men als het ware van aanleg
gevoelig voor is en andere waar men slechts met
moeite of nimmer toegang toe krijgt, zo zijn er ook
essayisten die je direct aanspreken en andere die vol
komen langs je heen blijven redeneren. Met de eer
sten maak je een verrassende ontdekkingstocht
waarvan je verrijkt thuiskomt, de anderen hebben je
enkel doen dwalen in terreinen waar je niets herken
de, niets opstak en je tijd dus verloor. Je zou op den
duur gaan geloven dat er twee soorten dichtkunst
bestaan: poëzie die je prachtig vindt en poëzie die je
blijkbaar prachtig zou moeten vinden maar die, he
laas of goddank, niet voor je bestemd is. Hetzelfde
geldt voor beeldende kunst, muziek.
Je leert geleidelijk je gidsen kennen en herkennen.
Na enige tijd weetje bij welke tijdschriften, kranten,
critici en essayisten je kans hebt op aardige ontdek
kingen en waar die tips vrijwel gegarandeerd uitblij
ven.
Na veertig jaar heb ik gelukkig nog steeds de
wijsheid niet in pacht, ik ben hoogstens aldoor wat
genuanceerder geworden, zowel wat lof als blaam be
treft. Ik heb geleerd datje vrijwel iedere fout die je
een ander verwijt ook zelf kunt maken. Dat je je
.schromelijk kunt vergissen, overschatten, onder
schatten, over 't hoofd zien, verkeerd lezen zelfs. Dat
je kennis soms domweg te kort schiet of datje in een
overmoedige bui op het verkeerde paard wedt.
Toch wil ik hier eens met een zekere nadruk de aan
dacht vragen voor Benno Barnard als poëzie-com-
mentator. En vooral als prozaist, maar daarover
straks meer.
Benno Barnard werd in 1954 geboren te Amster
dam en hij verkreeg voornamelijk bekendheid
door drie dichtbundels, Een engel van Rossetti
(1981), Klein Rozendaal (1983), Van der Hoogtprijs)
en Het meer in mij (1986). Hij woont in België, is re
dacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift en hij ver
trekt binnenkort voor een gastdocentschap van een
jaar naar Amerika. Kortom: hij is een beetje een
buitenstaander in de hedendaagse Nederlandse let
teren, het is alsof hij zich wat dat betreft steeds uit-
middelpuntiger moet bewegen. Als kind woonde
hij in Amsterdam. Als jochie van zeven kwam hij op
een Gelders dorp terecht dat hem voor altijd stem
pelde. Als puber begon hij weg te lopen van huis,
liefst zelfs uit Nederland als het kon en uit de Neder
landse literatuur, want hij moest schrijver worden
en zijn vader was Guillaume van der Graft (Willem
Barnard) en dat verstikte hem. Hij zocht zijn voor
beelden liever bij Rutger Kopland en Judith Herz-
berg dan in de moderne versie van Van der Grafts
domineespoëzie.
Wie zo gaat bouwen aan zijn eigen wereld heeft een
zware strijd te leveren. De kans dat hij slaagt is
klein. Maar wint hij, en Benno Barnard is aan het
winnen, dan staat hij bijzonder sterk in de schoe
nen.
Ik zal het deze keer niet hebben over Benno Barnard
als dichter. Dat ik zijn derde bundel minder goed
vond dan de twee voorafgaande weet de lezer van de
ze rubriek al. Ik wil het over Benno Barnard als es
sayist en vooral als prozaschrijver hebben. Want vo
rige week werd in Antwerpen in boekhandel 'De
Groene Waterman' zijn essaybundel Tijdverdrijf
voor enkle fijne luiden ten doop gehouden door de
dichter Herman de Coninck, en dat boek bevat nu
van die vruchtbare ontdekkingsreizen naar poëzie
en dichters waar ik op doelde in de aanhef van dit
stuk.
Benno Barnard is een veelzijdige, opmerkzame
gids. Ik deel zijn voorkeuren niet altijd, ik ben
er zelfs van overtuigd dat hij af en toe verkeerd
leest en interpreteert (bijvoorbeeld als hij Tom La-
noye het woord 'onopgemerkt' verwijt, pagina 27, of
Judith Herzbergs mijmerij naar aanleiding van een
beschadigde aankondiging in de tram becommen
tarieert, pagina 76). Maar hij boeit me, hij legt ver
banden, toont vaak dingen die ik zelf niet had opge
merkt en hij weet zelfs belangstelling voor dichters
te wekken die nu niet bepaald tot mijn favorieten
behoren, als Van Wilderode, Toon Teilegen of Rob
Schouten (die ik overigens wel als poëzicriticus
waardeer).
Bijzonder goed is ook zijn artikel over de ten onzent
vrijwel onbekende Luuk Gruwez, een dichter van
formaat die in Nederland helaas met de grote hoop
talentloze Vlamingen opzij wordt geschoven, over
het hoofd wordt gezien. Barnard heeft daar snijden
de opmerkingen over: de Vlaamse uitgeverszeef
heeft mazen die zo grof zijn dat geen enkel gedicht
niet gepubliceerd wordt, een Vlaamse dichtbundel
wordt gemiddeld twee keer bekroond voor hij ver
schenen is en daarna nog twee keer en de laatste
poëziecriticus van de kwaliteitskrant De Standaard
is in 1944 in de omgeving van Leningrad gesigna
leerd. Vlaanderen produceert bovendien dichters
als een konijn jongen. Door de massaliteit van
talentloze knittelaars worden de getalenteerden on
zichtbaar en onhoorbaar; een door de pink poets ge
legd rookgordijn van parfumwolken onttrekt hen
aan het gezicht, het pseudo-wetenschappelijke bu
rengerucht van Hedwig Speliers overstemt hen, en
hun gedichten verdrinken in de syntactische buik
loop van de post-experimentelen" (112).
En zo is het, helaas voor Luuk Gruwez en een paar
van zijn collega's.
Het zwaartepunt van Benno Barnards boek ligt
voor mij echter aan het slot, de 'Veertien noti
ties over mijn vader' en ik zou daarbij dan tevens
willen betrekken het prozastuk 'Waer bestu ble
ven?' dat onlangs gepubliceerd werd in 28 Nieuwe
Verhalen, een bundel van de Arbeiderspers.
Hoe hoog ik sommige verzen van Benno Barnard
ook schat, hoe interessant ik zijn poëziebeschouwin
gen ook vind, het lijkt me dat hij zich tot een héél
bijzonder prozaschrijver zou kunnen ontwikkelen.
Hij schrijft een fraai, doorwrocht, dichterlijk proza
dat zich sterk onderscheidt van het meestal nogal
vlakke journalistieke spreektaalproza waar het gros
der hedendaagse schrijvers zich van bedient. Het
doet een beetje Frans aan, en het zweemt ook naar
de taal van Maurice Gilliams, maar dat was au fond
naar de geest een Nederlands schrijvende Franse
aristocraat. In 'Veertien notities over mijn vader' zet
Benno Barnard op indringende wijze het conflict
met zijn vader neer. Eerlijk, respectvol maar ook ge
nadeloos. „Leeft je vader eigenlijk nog?" is een vraag
die hem af en toe gesteld Wbrdt. Ook bijvoorbeeld tij
dens de uitreiking van de Van der Hoogtprijs door
iemand die beter had moeten weten. „Mijn vader
stond een paar passen achter de rug van deze letter
kundige op een zoutje te kauwen en knipoogde naar
mij" (144). Het gaf Benno Barnard een schok. Na
tuurlijk antwoordde hij met „Ja". „Maar ik weet niet
helemaal zeker of dat geen leugen was een waar
heid die doordat iemand naar haar vroeg al bij voor
baat in een leugen was veranderd. Ja, nee. Misschien
veroorzaakte deze kortsluiting tussen positief (een
levende feestganger) en negatief (een dode dichter)
de elektrische storm in mijn geheugen. Want hoewel
de vraag de mogelijkheid open liet dat mijn vader
nog leefde, impliceerde zij dat hij voor degene die
haar stelde al lang dood en begraven was" (145).
Over de tweedelige prachtuitgave van Van der
Grafts 'Verzamelde Gedichten': „Je kunt er een duif
tussen doodslaan. Alles wat in dat duizend pagina's
dikke oeuvre staat, wordt door de letterkundige goe
gemeente beschouwd als de huisvlijt van een woord-
spelerige predikant, een 'dominee-dichter'Door de
hele goegemeente? Door een aardige dichter, een
vriendelijke criticus, een beleefd bestuurslid dat
dénk ik althans" (152).
En toen Benno Barnard als eindredacteur het
Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse litera
tuur moest bewerken schrapte hij achter zijn eigen
lemma het 'zoon van de dichter G. van der Graft zie
aid.)' zó hard door dat het papier scheurde en hij de
achterkant van de bladzijde met cellotape moest
plakken (146).
Dit alles is zo onthutsend eerlijk dat het de lezer tot
in het diepste raakt. Ook in 'Wear bestu bleven?is de
verhouding tot de vader een haast even belangrijk
thema als de verhouding tot de iets oudere Belgische
jongen met wie hij vluchtig in contact komt. (Klas-
siek-erotisch getint: ik plukte een handvol made
liefjes en toen hij weer langs kwam drijven strooide
ik die op zijn buik en borst. Maar hij reageerde niet.
De bloemen gleden van hem af en raakten verward
in de waterplanten. Ik bloosde, ik was toch geen
meisje?")
Nee, Benno Barnard is, was geen meisje. Maar hij
heeft een sensibiliteit die zijn proza een ongewone
rijkdom en flonkering kan geven. Hij gaat de diepte
in, maar schuwt ook de oppervlaktepracht niet. Ik
hoop dat hij een roman, althans een groot, verwe
ven prozawerk gaat schrijven. Onbelemmerd door
Nederlandse verhoudingen en door de gestalte van
zijn dichtende vader die althans dat terrein van de
letteren maagdelijk voor hem liet.
Benno Barnard: Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Over
poëzie. Uitgeverij Dedalus. Antwerpen, 168 pag.; ISBN 90
70924 25 0, 25,—.
Verhaal in '28 Nieuwe Verhalen' Idiverse auteurs), Arbei
derspers, Amsterdam, 25,—.