MICHEL TOURNIER OP NAAR DE NOBELPRIJS ...ik werk met de rust van een kameleon... letters S 1 etteren PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT PAGINA 21 thema twaalf filosofi sartre ie fictie tekens reacties ed vaneeden zc r M/EEK-UIT ZATERDAG 18 APRIL 1987 Velen zien in Michel Tournier de grootste Franse schrijver van deze tijd, al zullen I er weinigen zijn die zover gaan als de wat al te voortvarende Amerikaanse journalist die schreef dat Tournier de enige schrijver van niveau is in het huidige Frankrijk. Feit is dat Tournier (geb. 1924) sinds zijn late debuut in 1967 een onontkoombaar oeuvre bijelkaar heeft geschreven, waarvan de kwaliteit al bewezen wordt door het feit dat zijn naam de laatste jaren steevast tussen de Nobelprijs-nominaties staat. -- In uw werk en ook in uw persoonlijk leven heeft u altijd grote belangstelling getoond voor Duitsland. U heeft eens gezegd: 'Duitsland is mijn cultuur' en zelfs: 'Ik hou I van Pruisen'. Tournier: „Mijn ouders hebben elkaar leren kennen als studenten Duits aan de Sorbonne in Parijs, dus de Germanistiek is een traditie in mijn familie. Ook voor mij heeft Duitsland altijd veel betekend, vooral toen ik besloten had me in mijn studietij d te wijden aan de filosofie, omdat ik die van het grootste belang vond. In 1946 heb ik, na aanvankelijk aan de Sorbonne gestudeerd te hebben, gekozen voor Tübingen, waar Hegel, Hölderlin en Schelling studeerden, en I werd een Duitse student onder de anderen. Het contact met Duitsland heb ik altijd bewaard: De elzenkoning speelt helemaal in dat land, en de achtergrond van het boek waarmee ik nu bezig ben is Oost-Duitsland. Vooral Pruisen interesseert me erg, omdat dat eens zo machtige land is verdwenen en een mythe is geworden, een ideologie, een idee voor Duitsland". Michel Tournier werkt graag met mythen en verhalen als inspiratiebron voor zijn eigen werk. Vrijdag of het andere eiland is een 'Robinsoniade', een roman met Defoe's Robinson Crusoe als uitgangspunt, en in De elzenkoning is het Blauwbaard-motief verwerkt. In introducties op en artikelen over zijn eigen werk gaat Tournier uitvoerig in op allerlei details van zijn thematiek. Zelf zegt hij, met een brede grijns, dat hij op die manier zijn 'gewone oeuvre verdubbelt', hetgeen nodig zou zijn omdat hij pas zo laat begonnen is met schrijven. Sommige verhalen vertelt hij letterlijk tweemaal: na de 'normale' publikatie laat hij er nog een kinderboekversie op volgen. Tournier: „Ik schrijf zo goed mogelijk, en als ik niet tevreden ben, herschrijf ik mijn werk. En hoe dichter ik mijn ideaal benader, hoe leesbaarder mijn boeken zijn voor de jeugd. Dus schrijf ik in feite niet voor de j eugd, maar probeer ik zó goed te schrijven, dat zij het ook kunnen lezen. Voor mij is dat een criterium. Ik geloof dat De gouden druppel een roman is die gelezen kan worden door jongens en meisjes van twaalf j aar, en heb dat ook met succes uitgeprobeerd". worden door de jongste kinderen heet Amandine of de twee tuinen. Het gaat over een beschermd opgevoed meisje dat vanuit haar eigen, prachtig gecultiveerde tuin, over de muur klimt naar de tuin ernaast, en daar een onverzorgde chaos aan stinkende en prikkende planten vindt, met te midden daarvan een Cupido-beeldje dat een wrange glimlach heeft. Als ze in haar eigen tuin terugkomt, is daar weliswaar niets veranderd, maar is toch alles voor haar anders geworden. In de spiegel ziet ze bij zichzelf dezelfde trieste glimlach als Cupido had". „Kinderen vinden dat prachtig, ze zijn bij mij geweest om met klassen tegelijk, na vieren, over de tuinmuur te klimmen om Amandine's tuin te zien. En wat valt er over het verhaal te zeggen? Allereerst geven veel critici een psycho-analystische interpretatie: het meisje ontdekt de wereld van de seksualiteit en de schuld, de tweede wereld die tegengesteld is aan het kinderleven. Voor mij is het iets anders. Ik zie het verhaal als het symbool van de metafysica, want dat begrip wil niets meer zeggen dan meta- (kijken over) fysica (de muur), begrijpt u? De metafysicus wil aan de andere kant van de muur kijken, komt dan weer terug bij de mensen en weet dat het allemaal niet waar is: dat er ook andere dingen zijn. Dat bedoel ik ook met die uitspraak over de filosofie in mijn werk: indirect neem je altijd de grote thema's mee van de werelddenkers". -MetLe vent paraclet, dat nog niet vertaald is, heeft u een intellectuele autobiografie geschreven die doet denken aan De woorden vanJean-Paul Sartre. „Ik ben erg gevleid door die vergelijking. Michel Tournier foto jaap de boer -In De elzenkoning noemt hoofdpersoon Abel Tuffauges die twaalf jaar 'de heilige leeftijd', en ook in De gouden druppel is een personage, de fotograaf Milan, die een vergelijkbare mening is toegedaan. Waar komt de voorkeur voor die leeftijd vandaan? „Het idee dat een kind op twaalfjarige leeftijd zijn maximum aan bloei heeft bereikt, is afkomstig van Jean-Jacques Rousseau, in Emile, en is pas door mij weer opgepakt. De basisgedachte is dat een kind een volwassen leeftijd heeft, die juist op twaalf jaar ligt. Daarna komt de puberteit, en wordt het kind een adolescent, geen volwassen kind meer, maar een bej aard kind. Voor een kind is de veertienjarige leeftijd, het middelpunt van de puberteit, pure ouderdom". - Is de voorkeur voor twaalfjarigen ook een esthetisch criterium? „Maar natuurlijk! Een kind is toch veel mooier dan een adolescent? Een kind is evenwichtig, een kind is vrolijk, zeker van zichzelf, en ook behoudend. Men heeft onderzoek gedaan naar de politieke ideelen van de jeugd, en vond dat een kind conservatief, en een puber of adolescent revolutionair is. En revolutionair zijn is een teken van onevenwichtigheid en ongeluk, niet?" Recent verscheen in Nederland de vertaling van Tourniers twee jaar ou de, geruchtmakende roman La goutte d'or in een vertaling van Jeanne Holierhoek als De gouden druppel (Meulenhoff, 34,50). Tegelijkertijd kwam een goedkope heruitgave van Tourniers debuutro man Vrijdag of het andere eiland uit in de Literair moment-reeks van de zelfde uitgever, vergezeld van een informatieboekje (samen 116,90). Omdat onlangs ook een zeer betaalbare editie op de markt kwam van De elzenkoning, de monumentale roman die de schrijver internationale er kenning bezorgde, is de belangstelling voor Tournier in ons land groter dan ooit. Voor diegenen die de oorsponkelijke taal van zijn werk prefere ren of niet willen wachten op de vertaling van de rest van Tourniers werk: van al zijn boeken zijn gemakkelijk verkrijgbare Gallimard/Folio-pockets verkrijgbaar (import Nilson Lamm). - H et feit datu vindt dat uw werk ook door kinderen gelezen moet kunnen worden, staat niet in de weg dat u veel van uw filosofische achtergrond in uw boeken hebt laten meespelen. U heeft zelfs geschreven dat alles wat u gepubliceerd heeft in het verborgene en indirect gezien, terugvoert op Plato, Aristoteles, Spinoza, Leibniz en enkele anderen. Hoe is dat te combineren? „Een van mijn verhalen die gelezen kunnen Echter, De woorden is geen opbouwend boek, het is integendeel erg negatief, en Le vent paraclet is ondanks alles positief. Ik onderscheid principieel twee soorten schrijvers. Ten eerste zijn er zij die van het leven houden, en wier werk een lofzang op het leven is, in Frankrijk bijvoorbeeld Giono en Colette. Ongelukkigerwijs zijn dat allemaal schrijvers van het tweede plan, die echter toch mijn schrijversfamilie vormen. Daarnaast zijn er schrijvers die een hekel hebben aan het leven, en wier werk een beschuldiging en een belastering is van het leven, bijvoorbeeld Proust, Céline en Sartre. Die houding vind je ook terug in De woorden, een negatief beeld van een jeugd. Ik behoor bewust bij de schrijvers die van het leven houden. Op mijn grafsteen zal komen te staan: Merci la vie! bedankt, leven!)". - Ondanks die grote verschillen heeft u toch geschreven: 'Sartre, dat is mijn vlees en bloed'. „Dat komt omdat ik enorm door hem ben beinvloed. Ik kan zeggen dat De walging voor mij een modelroman was. Het is in feite één lange overpeinzing over metafysica, zonder dat er een enkel abstract of filosofisch woord in voorkomt. Onvergetelijk! Ik studeerde nog filosofie in Parijs toen zijn andere hoofdwerk, L'être et le Néant Het zijn en het niets) verscheen, en dat was een geweldige schok voor me, die heel mijn denken heeft veranderd. Bij ons allemaal trouwens; ik studeerde met Michel Foucauld, Michel Butor, Francois Chapelain en Giles Deleuze, we vormden een groepje dat die schok tegelijkertijd verwerkt heeft. Na Sartre kun je zeggen dat het materialistische denken van Gaston Bachelard en de volkskundige leer van Claude Lévi-Strauss me het meest heeft beinvloed. Die drie zijn mijn leermeesters". - Sartre had nogal uitgesproken meningen over de positie van de schrijver in de maatschappij, het engagement in de literatuur en de functie van het schrijven. Hoe staat u tegenover die thema's? „Als ik literatuur zeg, denk ik aan fictie, niet aan Sachliteratur. Dat laatste kan geëngageerd zijn, en het is zelfs haast onmogelijk om daarin niet geëngageerd te zijn, omdat je schrijft over de actuele wereld. Maar in fictie moet geen engagement zijn, een roman mag geen tendensroman zijn, want het is niet de auteur die een idee in een roman legt: dat doet de lezer. Ik kan nu de Ilias van Homerus lezen en er duizend verschillende ideeën uit halen, maar dan ben ik het die dat doet. Marx las Robinson Crusoe en gaf er een marxistische interpretatie aan. Dat was zijn goed recht, maar het was niet Daniël Defoe die zulke ideeën erin had gelegd. Daar ligt het verschil". -- Maar kan men niet zeggen dat wat de lezer aan ideeën uit een boek haalt, eigenlijk is voorbereid door de schrijver? „Nee, dat geloof ik niet. Naar mijn oordeel maakt de auteur van fictie niet meer dan de helft van het boek, de lezer schrijft de andere helft van zijn eigen tekst. Het gehele deel dat een boodschap, engagement en theorie bevat, is voor rekening van de lezer. Als de schrijver vindt dat hij zich daarin moet mengen, vergist hij zich en levert hij slecht werk. De meest geëngageerde schrijver die ooit in Frankrijk geleefd heeft, was André Gide. In essays en artikelen heeft hij zich steeds vierkant achter zijn overtuigingen geplaatst. Maar dat deed hij slechts in non-fictie, want zijn romans zijn totaal niet geëngageerd!" - Dus De gouden druppel is ook geen geëngageerd boek? „Ik begrijp waar u heen wilt, maar het antwoord is nee. Toen het uitkwam, zag men er een veroordeling in van het racisme, een verdediging van de Afrikaanse gastarbeiders. Er ligt geen spoor daarvan in mijn boek. Mijn held komt in Frankrijk geen aanwijsbaar racisme tegen, hooguit een beetje in Algerije. De enige die in mijn boek met racisme te maken heeft is Roodbaard, in een van de ingelaste vertellingen: hij heeft te lijden vanwege het vooroordeel tegen roodharigen. Islamieten geloven namelijk dat die gedurende de menstruatieperiode van de moeder zijn verwekt. Hetzelfde geldt in mindere mate voor de Blonde Koningin in een van de andere vertellingen: van blondharigen wordt gezegd dat ze bij daglicht, in de zon zijn verwekt". - U stelt dat tendensromans uit den boze zijn. Kan men dan niet van De gouden druppel zeggen dat u daarin rijk tegenover arm of het Westen tegenover de Derde Wereld zet? „Met opzet voer ik in mijn boek zowel rijke als arme Arabieren op. Laat mij u duidelijk maken hoe ik werk. Ik ben in Abu Dahbi geweest, een van de olie-emiraten aan de Perzische Golf. Negentig procent van de inwoners zijn daar buitenlandse werknemers: erzijnmaar 15.000 Aboe Dahbiërs op 150.000 inwoners. Ik was er in juli, toen het er op zijn warmst was, vijftig graden, onverdraaglijk heet. En juist in die tijd hielden de grote families van de emirs er bont-parties! Ze zijn gek op bont, ze laten uit New York, Londen en Parijs bever-, hermelijn- en nertsmantels komen. De parties organiseren ze in een hotel, waarin een hele etage al drie dagen van tevoren gekoeld wordt, zodat er op de dag van de party een temperatuur van tien graden heerst. Dan komen ze allemaal in hun bontj assen en vermaken zich kostelijk. Daar houd ik nu van: ik ben gek op dat soort idioterieën, ook in mijn boeken. Daarmee werk ik ook, veeleer dan met ideeëncon- structies". De gouden druppel is, naast veel andere dingen, ook een stukje fenomenologie, een inventarisatie van de wezenskenmerken, a la Roland Barthes, van de problematiek van beeld en teken, die kenmerkend zou zijn voor de Westerse maatschappij. De gouden druppel zelf, het sieraad, wordt beschreven als 'puur teken, dat naar niets verwijst dan zichzelf, en moet Idris beschermen tegen de beeldenvloed in zijn nieuwe omgeving. Uiteindelijk komt via een tussenverhaal de calligrafie, de Arabische schoonschrijfkunst, naar voren als middel om de verwarmde opeenstapeling van beelden te ontraadselen. Tournier: „We leven in een wereld waarin de tekens en de beelden vermengd zijn. Het is te simpel om te zeggen dat de Islam staat voor 'de tekens' en het Westen voor 'de beelden', want ook de Islam is vervuld van beelden". Tournier wijst op een grote staande^dok: „Als je naar die klok kijkt, zie je daar beelden rond de wijzerplaat, plaatjes van de zon, de maan de sterren. Maar de wijzerplaat zelf en de cijfers daarop, dat zijn tekens: zij staan voor het benoemen van een verschuivend punt in de tijd. Zo is het overal, in verschillende mengvormen. Er is in geen reden tot ongerustheid, want de tekens weerstaan de vloedgolf van beelden goed". „Neem bijvoorbeeld de film, toch dé grote leverancier van beelden. De film is ziek sinds de invoering van de sprekende film. Daarmee werd het woord binnengehaald, het teken, op dat moment houdt het beeld op beeld te zijn. Jacques Tati heeft geprobeerd de stomme film opnieuw in te voeren, want hij zag het gevaar, maar het is hem niet gelukt. Met de tv is het niet anders: alles wordt becommentarieerd, zelfs voetbalwedstrij denHet is ongelooflij k, maar mensen die een voetbalwedstrijd op de tv zien, kunnen niet zonder een commentaarstem, terwijl ze die in een stadion toch echt niet hebben. Als ik gasten heb en we kijken naar een wedstrijd, moet ik niet proberen dat schaamteloze geluid af te zetten, want dan worden ze woest! „Dat bewijst dat het beeld de tekens niet kan overwinnen. Daarom willen alle fotografen datje tekst bij hun werk schrijft (de om ons heen draaiende fotograaf knikt hier geamuseerd). Een tekst is teken, nietwaar, zelfs in onze Westerse maatschappij is het teken nog sterk. Het komt eigenlijk alleen bij verkeersborden voor dat het teken, de tekst 'Pas opSchool!' verdrongen wordt door het beeld, het plaatje van de man met een kind aan de hand". - In veel beschrijvingen legt u, in uw werk, de nadruk op de lichamelijke reacties van mensen op situaties en elkaar. Vooral de reuk schijnt daarbij van belang te zijn: geuren duiken opvallend vaak op. „Dat klopt. Misschien mag ik volstaan met een anecdote hierover. Laatst zei iemand tegen mij'Nu is er toch een boek verschenen, dat had jij kunnen schrijven!' Het ging om Das Parfum van Patrick Süsskind. Nog diezelfde dag hoorde ik in een literair radioprogramma een criticus die een hekel aan mijn werk heeft. Die zei over Süsskinds boek: 'Praat me er niet van, het is nog erger dan Tournier!Ik ben dus direct naar de boekwinkel gehold en heb het gekocht, en inderdaad, het was fantastisch! Ik zou trots zijn als ik het geschreven had". - U heeft meermalen geschreven over mannen die copuleren met de aarde. Waarom gebruikt u juist dat beeld? „Tja, de aarde is een vrouw, hè? Door de mensen wordt zij bevrucht. In mijn Vrijdag gebeurt dat daarom zeer letterlijk, daarna heb ik het beeld bij mij n weten niet meer gebruikt". -Maar is de scène waarin Idris met de pneumatische hamer op de aarde danst dan ook niet zo'n copulatiebeeld? „Ach, dat is waar, daar had ik nog niet aan gedacht! Dat onderstreept mijn uitspraak van zojuist over de rol van de lezer. Een schrijver kan zo zelfs bewust worden gemaakt van dingen die hij zelf nog niet in zijn boek heeft gezien!" - U werkt al enige tijd aan een boek over de legendarische heilige Sebastiaan. Kunt u daar iets over zeggen? „In de christelijke iconografie is Sebastiaan de enige overlevende van de Griekse kunst: hij was de laatste christelijke martelaar. Wie in de christelijke traditie een mannelijk naakt wilde schilderen had maar drie mogelijkheden: Adam, Jezus of Sebastiaan. De eerste twee vallen niet echt onder de Griekse kuhst, maar Sebastiaan is een echte Griekse Kouros, een beeld van een mooie man. Hij staat op de scheiding tussen het Romeinse en het Byzantijnse imperium, dat maakt hem zo belangwekkend. Ik kan nog niet zeggen wanneer ik het boek af zal hebben; ik heb nog een eeuwigheid voor me, en werk met de rust van een kameleon".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1987 | | pagina 21