WILLEM
BRAKMAN
NIEUWE
ROMAN
een lezer moet in de
tekst kunnen verdwalen.
.PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
e lange treinreis naar Willem
Brakman voert me door veel
Igroene weilanden en een
[schitterend herfstlandschap, een
Iprelude op wat me te wachten
■staat. Op het station in Enschede
Iword ik afgehaald door de
Ischrijver die vanwege zijn heel
[persoonlijke vertelkunst een
Ibijzondere positie inneemt in de
[Nederlandse letteren. Hij heeft een
Iklein publiek van trouwe lezers en
|werd in 1981 gelauwerd met de P.
C. Hooftprijs.
intensiteit
jongensboek
jokelinders
johan cruijff
Willem Pieter Jacobus Brakman, op 13 juni 1922 geboren in Den Haag, is een
verteller in de puurste zin van het woord. Een schrijver met een grote produktie,
die er niet op uit is zijn lezers eenvoudige kost voor te schotelen, want „het is
onzin om te verwachten dat literatuur makkelijk is". Nabij Enschede werkt hij
teruggetrokken aan zijn psychologische romans en novelles vol wonderlijke ver
tellingen, dromen en fantasieën. Enkele van zijn werken: Een winterreis (1961),
De gehoorzame dode (1964), Het godgeklaagde feest (1967), Glubkes oordeel
over het monster van Frankstein (1976), Vijf manieren om een oude dame te
wekken (1979), Een weekend in Oostende (1982) en De reis van de douanier naar
Bentheim (1983). Brakman werd onderscheiden met de Van der Hoogtprijs
(1961), de Bordewijkprijs (1978) en de P.C. Hooftprijs (1981).
l/l/EEK-UIT
PAGINA 17
Willem Brakman is kleiner dan ik op grond
|van de foto 's had verwacht. Hij loopt wat
rom vanwege een aanval van spit, een
hinderlijke kwaal waarmee hij zelf de spot
prijft.
Aanleiding voor deze ontmoeting is de
Verschijning van Het doodgezegde park, het
J25ste boek met verhalend proza in 25 j aar
schrijverschap. „Vijfentwintig? Datwistik
Viiet, nee, ik heb ze nooit geteld. Uit een soort
bijgeloof zeker. Ik denk liever niet te veel na
bver wat ik geschreven heb. Toen ik
Indertijd Een wak in het kroos schreef een
essaybundel over eigen werk), moest dat
kei, maar op de een of andere manier is dat
buitengewoon onaangenaam. Kijk, het
Vezen van de roman is dat er verteld wordt
Vanuit een punt buiten het verhaal, vanuit
ben optiek die buiten het leven staat. Dat is
■n wezen de dood. De roman veronderstelt
patde zin van het leven zich pas openbaart
bp het moment dat je je niet meer kunt
Uitspreken. Als je terugkruipt in je eigen
Jverk, bevind je je dus in een situatie waarin
pe zin van het leven in zekere zin
pnverstaanbaar is omdat hij in de tekst
Vastligt. Dat geparenteerd zijn van de
piet-onthulde zin aan de dood, dat is
Deprimerend. Je voelt het iedere keer als je
fcver je eigen werk nadenkt. Anderen
Daarentegen kunnen een betekenis aan de
tekst ontfutselen waarvan je zelf niet wist
pat hij erin zat. Dat is het mooie van goede
ritiek".
Inmiddels zijn we met de auto naar Boekelo
bereden, een stil plekje om te wonen en te
Ichri jven en heeft hij me zijn nieuwe roman
laten zien.
[Vanmorgen net binnengekregen". Op de
Voorkant prijkt een foto van het Volkspark
|n Enschedé, waar het verhaal zich
uotendeels afspeelt. „De uitgever was eerst
biet erg gelukkig met de titel. Die klinkt zo
germanistisch. Maar ik wilde het per se.
doodverklaard of doodgewaand zijn
benamingen van buitenaf. Ik wilde
[itdrukken dat ik het zelf dood noem, heel
lubjectief dus. Het blijkt een neologisme te
Ijn dat Stefan George voor het eerst heeft
lebruikt".
pet meest opvallende aan Willem Brakman
Js de vriendelijke zekerheid die hij uitstraalt;
fijn geloof in de zin van schrijven, vertellen,
lok als de lezer hem niet meteen zou
pgrijpen. Vertellen is voor hem zo
belangrijk dat elke vraag van mijn kant
figenlijk een storende onderbreking is van
lat hij te zeggen heeft.
In de essaybundel De jojo van de lezer heeft
[ij uitgelegd dat hij schrijft omdat hij een
[rater is, een verteller, iemand die hongert
jets mede te delen, over te dragen omdat het
|an pas echt bestaat. Het resultaat van dat
Ichrijven, de literatuur, moet leiden tot
ucht bij de lezer, moet de lezer aan het
[enken zetten. Maar dat verklaart niet
Jaarom hij zovéél schrijft en al helemaal
[iet waarom hij het zijn lezers zo moeilijk
paakt.
[Een schrijver in zijn pure vorm is eigenlijk
|en apart type mens, iemand met een
T'inimum aan gebeurtenissen en een
Rxirnum aan belevenissen. Het constant
lol staan van behoefte om uiting te geven
|an die belevenissen is één van de facetten
[an het schrijver zijn. De intensiteit en niet
Ijn thematiek tillen hem boven de
pt-schrijver uit. Zolang je schrijft, leef je,
Intstaat er zinvolheid. Die intense manier
|an met je zelf omgaan, de confrontatie met
pelf is heel zwaar. Het is een leven dat zich
Pnstant op het zeer bewuste niveau
[speelt, een soort stoornis, net als excessief
tinken of roken. Het stofwisselt met
lathologie, dat kan je niet ontkennen. En
moet hij vertellen en luisteren, moet hij ook
zijn vreemde neigingen overwinnen.
Daarvoor hanteert een schrijver
vormmiddelen. Hij structureert. Vorm is
primair. Vorm zorgt voor samenhang, zowel
binnen de roman als binnen een heel oeu
vre".
—Hannequinis een zeer vreemde,
zwaarmoedige, enigszins droeve, verknipte
figuur met allerlei onaangename kanten.
Past zo iemand binnen uw opvattingen dat
het leven zinvol is?
„Je kunt een thema altijd op verschillende
manieren invullen. Iemand bereikt wat hij
zoekt en dan krijg je een happy end. Of
iemand bereikt het niet maar is dank zij zijn
viriliteit en vitaliteit toch een heel
krachtige figuur. Of je toont de zinvolheid
van het leven aan door de zwakke kanten
van iemand neer te zetten, de onderkant.
Hannequin is een figuur die een griezelig
behagen schept in ondergang, een
gekwetste die met vreugde gekwetst wordt.
En alhoewel ik zelf eerder behoor tot de
krachtige kankeraars is dat ook een facet
van mij, misschien wel een element van het
ouder wórden, van het afnemen van
krachten. Hannequin is een wonderlijke
man, deftig, ouderwets, pedant en hij zegt
de gruwelijkste dingen. Je kunt hem geen
racitst noemen want binnen zijn hoofd is
alles wat vreemd is en van buitenaf komt,
per definitie het kwade. Daar maakt hij
beslist geen geheim van. Hij is geen
krachtige figuur. Meer zo'n man die je
aantreft in de hoek bij de sluizen en die
nooit wordt doorgespoeld".
Zijn dat soort duistere gedachten over wat
je niet kent, niet tamelijk universeel?
„Ja, dat geloof ik wel. Het komt alleen wat
sterker naar voren omdat Hannequin de
kans heeft zich te uiten in lange monologen
die niemand onderbreekt. Soms zeggen
mensen voor de televisiecamera dingen die
ver boven hun stand zijn, die ze eigenlijk niet
waar kunnen maken. Dat is het gevolg van
de aanwezigheid van de camera. Die maakt
dat los in mensen en zo vergaat het
Hannequin ook. Als schrijver moetje alles in
jezelf kunnen objectiveren, sonderen en
peilen en daarvoor is het nodig datje in alle
krochten en spelonken afdaalt, datje niets
tot dierbaar gebied verklaart, anders krijgje
het niet boven tafel. Ook het griezelige van
Hannequin is een inferieure vorm van bij
elkaar horen, van hoop. Je kan het vervelend
vinden dat mensen naar elkaar loeren of
altijd dingen zeggen, maar ook dat is een
opheffing van de vervreemding".
—Bent u alweer aan een nieuw boek bezig?
„Ja, het gaat Jongensboek heten. Het zijn
eigenlijk drie novelles over drie ooms, oom
Henk, oom Izak en oom Anton, waarin ik
met de behaaglijkheid van een jongensboek
de tijd neem voor vertellen, net zoals
iemand die uitgebreid een pijp stopt en het
raam uitstaart".
—Hoe komt u aan ideeën voor nieuwe
verhalen en romans?
„Ik schrijf eigenlijk altijd, elke dag, ook de
feestdagen. Gebrek aan inspiratie ken ik
niet. Mijn probleem is dat ik moet kiezen.
Welk idee, welk beeld ga je uitwerken. Soms
kies je verkeerd en loopje vast. Dan ben ik
een echte saggerijn voor mijn omgeving,
maar als je weer doorschiet in de goede
richting, ben je een en al hum".
„Ik ga altijd uit van geconcentreerde
beelden, een figuur in een karakteristieke
houding, iets wat ik heb gezien, wat indruk
heeft gemaakt. Zo heb ik voor Het
doodgezegde park het huis gebruikt naast
hotel Memphis aan de ingang van het
Volkspark hier in Enschede. De
zolderkamertjes van dergelijke huizen
hebben me altijd geïntrigeerd en daar past
dan een figuur in als Hannequin, een
merkwaardig soort bordeelhouder, iemand
die bijna zonder huid trilt op wat er gaande
is, een zuignap die kwetsuren aantrekt".
B eantwoordt uw huidige leefwijze aan uw
ideaalbeeld?
„Volledig. Werken heb ik nooit leuk
gevonden. Niet dat ik lui ben, maar werk
dat is links doen terwijl je rechts wilt. Nu
ben ik alle dagen bezig met wat ik werkelijk
wil, alhoewel ik als wantrouwend mens
steeds bang ben dat ik daar elk moment
voor op mijn kop kan krijgen".
Willem Brakman: Het doodgezegde park,
Querido 28,50.
ZATERDAG 29 NOVEMBER 1986
die constante uitingsbehoefte van datgene
watje hebt geëxploreerd, de eigen
subj ecti viteit, neemt niet af naarmate het
inzicht groter wordt, maar toe. De
problemen van waaruitje schrijft worden
eigenlijk steeds nauwkeuriger, helderder
gecontoureerd".
Dus de uitingsbehoefte is belangrijker dan
het bereiken van de lezer?
„Het is natuurlijk een eenheid. Thematiek
en uitingsbehoefte zijn niet los te zien van de
lezer. Vandaar dat de lezer zowel vervloekt
als gezegend in mijn werk voorkomt. Daar is
Leesclubje een gesublimeerde vorm van".
—De hoofdpersoonin Het doodgezegde
park, Hannequin, krijgt nogal wat bizarre
verhalen voorgeschoteld en roept dan
steeds uit: „Prachtigprachtigmaar wel
moeilijk en wat betekent het eigenlijk". Is
dat een reactie op de kritiek op uw werk die
in toenemende mate bezwaar maakt tegen
de onbegrijpelijkheid ervan?
„Dat vind ik inderdaad vreselijk. Niets is
erger dan oppervlakkige kritiek. Watje van
een criticus mag eisen is dat je je gemeten
voelt aan een hoge norm. Het is onzin om van
literatuur te verwachten dat het makkelijk
is. Literatuur is eigenlijk niets meer of
minder dan het zien, doorzien, leggen van
verbanden. Alleen in het verband dient zich
betekenis aan en het zoeken naar die
betekenis maakt lezen waardevol. Een lezer
moet in de tekst kunnen verdwalen. Dat is
belangrijker dan begrijpen. Verdwalen als in
een woud. Dat vereist begaafdheid, talent en
eruditie. De zin van literatuur is datje in een
tekst kunt zoeken naar de betekenis. Dat is
ook een zinvolle houding ten opzichte van
het leven zelf. Raadsels zien en proberen op
telossen".
„Wittgenstein beweerde dat de wereld alleen
maar uit feiten bestaat, maar de literatuur
doet een bijna wanhopige poging om aan het
feitelijke in deze zeer neopositivistische
wereld het geestelijke, het niet meet- en
weegbare, te ontfutselen. Dan kunnen critici
wel beweren dat ik het de lezer moeilijk
maak, maar mijn boeken moetje zien als een
paradigma een voorbeeld). We leven in een
wereld die langzamerhand verschraalt en
verdroogt tot de korrel van feitelijkheden,
terwijl er toch de mogelijkheid is dat er ook
nog iets anders is. En die mogelijkheid laat
ik zien. Literatuur doet een beroep op de
mens die creatief in het leven staat, die niet
van feit naar feit holt. Een mens is immers
meer dan een machine, meer dan een chip.
Een mens is vooral geest, iemand die denkt
dat hij een chip is. Dat laat de literatuur zien.
Dat is zinvol en nobel werk in deze tijd.
Misschien ben ik wel een afscheidnemer, een
van de laatsten die kan tonen hoe mooi
literatuur is. Na mij komen de performers of
andere geesten".
Kunt u uitleggen hoe een schrijver zich
toegang verschaft tot dat meer, tot de geest?
In het doodgezegde park kom de volgende
uitspraak voor. „Weliswaar is de woon der
verbeelding in het hoofd, helderheid en
onoverzichtelijkheid raken aan de punt van
eenpen of potlood"
—Hoe beweegt die stroom van het hoofd
naar de punt van de pen?
„Ik geloof dat dat godzijgedankt niet
bekend is. Ik acht mijn schrijverschap net
zo raadselachtig als het
voetbalmeesterschap van een Johan
Cruijff. Waarom is hij net een fractie van
een seconde sneller met die schoen?
Waarom zegt de een het net iets mooier,
dieper dan de ander? Ik zou het niet weten.
Maar wie wat te zeggen heeft, neemt geen
genoegen met armoedige uitdrukkingen in
taal als 'gezellig, leuk, fantastisch, lekker,
te gek of een stuk...' Hij doet niet anders dan
zichzelf kwellen om het nog beter te zeggen.
Dat leidt tot diversiteit en dat is een hoog
goed. De mens is een wezen dat spreken kan,
hij heeft taal".
„Mijn eigen taal heeft zich ontwikkeld in een
zeer intensieve omgang met kunstminnende
vrienden onder wie Nol Gregoor. Wij deden
niets liever dan elkaar uitdagen tot exact
formuleren, goed argumenteren.
Vrijblijvend gezwets was uit den boze. Wat
niet door de geest is heengegaan is er niet.
Kunst wil niet bij de onmiddellijkheid
blijven. Je kunt niet voor een schilderij gaan
staan en zeggen „Prachtig"'. Verder lopen
naar een volgend schilderij en dan zeggen
„Schitterend". Dan raak je het niet aan.
Alleen datgene waarvoor je moeite hebt
gedaan, waarvoor je inzicht hebt verworven,
wordt je geestelijke bezit. De geest wordt
gevoed met ervaringen en die moet je jezelf
verschaffen".
Uw hele werk en ook uw nieuwe roman
zitten vol wonderlijke vertellingen, dromen
en fantasieën die de thematiek van
eenzaamheid, schuld en liefdesverlangen
ondersteunen. Het wemelt ook van motieven
die per roman en soms in verschillende
boeken achter elkaar voorkomen, dikwijls
nauw verweven met lichaamsdelen als
billen, nagels, duimen, voetzolen of met
handelingen als loeren, een oorvijg uitdelen
etc. Zijn dat evenzovele aanwijzingen voor
de lezer?
,Natuurlij k, tussen verteller en luisteraar
groeit een wonderlijke band, een eenheid die
pas volmaakt is als de luisteraar zo begaafd
luistert dat hij uit de schrijver losmaakt
waar hij zelf geen weet van heeft. Dat elkaar
maximaal tot ontluiken brengen kan je
rekenen tot de EROS, in de Griekse zin van
het woord, het één zijn op grond van niet
rationele, gevoelsmatige overwegingen. In
het vertellen ligt de hunker naar die eenheid,
naar het verlost worden uit de eenzaamheid
waarin iedere mens leeft. Hannequin is een
mooi voorbeeld van die existentiële
eenzaamheid. Hij hunkert voortdurend naar
een onbereikbare geliefde. Om bij de mensen
te kunnen horen fantaseert en droomt hij