VERSLAAFD
BIBLIOMAAN
de vergeten boeken
van gerrit komrij
letters letteren
wam de moor
zet zijn kritieken
op een rijtje
H
I
W.ITO LD GOMBROWICZ
dagboek
PZC/week_uit
DELTAWERKEN
MEULENHOFF INFORMATIEF
hans warren
ll
Achter dijken
en dammen
Ü'LÜ.
jC
Ar
Achtergronden 1
feiten en ontwikkelingen j
over de waterbouw
in Nederland
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hans warren
ZATERDAG 4 OKTOBER 1986
Op het omslag van Verzonken boe
ken staat een mooie foto van
Gerrit Komrij, kilo's en kilo's oude
boeken torsend in een welgevulde
antiquariaatsbibliotheek die door
een handige lay-out truc nog meters
hoger lijkt dan hij in werkelijkheid
al is. Komrijs gelaatsuitdrukking is
gekweld. Hij is slaaf, lastdier en hij
wil en hij kan niet anders. Hij lag
waarschijnlijk liever in een hang
mat onder de palmen, maar de de
mon drijft hem tegen wil en dank el
ke keer weer de duffe ruimten bin
nen waar veel oude boeken, veel oud
papier wordt opgeslagen.
Ik heb me er vaak over verwonderd.
Menigmaal heb ik samen met Gerrit
Komrij en zijn vriend bij stralend
weer een aardige, ons onbekende
stad bezocht. Zodra we langs een an
tiquariaat kwamen wist je het al: ver
der zullen we niet komen. Zelfs al was
de zaak gesloten, wat bij mooi weer
nogal eens gebeurt, wist Gerrit zich
op den duur wel toegang te verschaf
fen. Daar ging hij de catabomben in.
Na uren zoeken, niezen en hoesten
torsten we dan alle drie stapels oude
boeken naar de auto. Meestal was het
dan al donker en de rest van de stad
kregen we niet te zien.
Kwam je bij Gerrit thuis, dan werd je
meegenomen naar de nieuwe aanwin
sten in zijn prachtige bibliotheek.
Zijn gesnuffel had een fantastische
collectie curiosa en zeldzaamheden
opgeleverd, die ook nog steeds aange
vuld werd door te bestellen op veilin
gen en uit internationale catalogi.
Gerrit hoorde niet tot de bibliofielen
die niemand mee laten genieten van
hun schatten. De uren in Gerrits bi
bliotheek doorgebracht waren heer
lijk. in de uren dat ik min of meer op
hem wachtte tijdens zijn speurtoch
ten heb ik me wel verveeld of zelfs
geërgerd. Ik schrijf dit alles in de
verleden tijd. omdat ik niet weet hoe
hij de laatste jaren zijn lusten bot
viert in Portugal er zal wel niets
veranderd zijn vermoedelijk.
Gerrit Komrij is bezeten door boe
ken, hij kan het echt niet helpen.
Kijk maar eens een keer goed naar
die omslagfoto. En luister naar hem:
„Ik haat ze, die wijsneuzen. Rugge
lings staren ze me aan met hun mis
selijke en nutteloze slogans. Af en
toe verbeeld ik me zelfs dat ze naar
mij bijten. Voor de buitenwereld on
zichtbaar, maar voor mij o zo duide
lijk gaan er tienduizenden mondjes
tegelijk open, ik zie de messcherpe
rattetanden erin schitteren, een gi
gantische druiventrosachtige massa
getuite openingen gaapt spottend
naar me en klapt weer dicht. Er zal
een dag komen dat ze zich op me zul
len storten om me te verorberen, met
huid en haar" (232).
„Wat heb ik aan hun vage boodschap
pen, hun oude nieuws, hun kreten en
gejengel uit een voorgoed voorbij
verleden? Het zijn jaloerse vrijsters
die zich tegen me hebben gekeerd
omdat ik niet langer met ze flirt. Ik
wil me bevrijden van hun juk en een
nieuw, fris leven beginnen. Ik verlang
naar een lichte wereld, zonder hun
ballast Weg er mee totaal, ab
soluut. Maar hoe ik mijn best doe. het
lukt me niet. Nooit zal het me lukken,
besef ik pijnlijk Het zou mijn
dood zijn" (233).
Het is duidelijke taal. Hier spreekt de
onherroepelijk verslaafde biblio-
maan. gelukkig met een dosis over
drijving. hij ventileert eens geducht.
Gerrit Komrij
Er zijn immers zovele ontsnappings
mogelijkheden. Er zijn zovele verruk
kingen. J'aime mon mal. j'en veux
mourir ik houd van mijn kwaal, ik wil
eraan sterven) zoals een zeer roman
tisch liedje uit de Napoleontische tijd
eindigt.
Ook zijn er gelukkige bijverschijnse
len. Zoals Gerrit Komrij zijn vrienden
mee laat genieten in zijn welvoorzie
ne bibliotheek, zo laat hij al zijn lezers
mee profiteren van zijn ontdekkingen
door er op aanstekelijke manier over
te vertellen in essays en columns. Hij
stuitte vaak op grote bijzonderheden,
op echte parels, op absurde dingen,
op schunnigheden en schandboeken.
op rijp en groen, op rot, beschimmeld
en doodgeboren. Er is wat afgeschre
ven en afgedrukt in de loop der eeu
wen, verguisd en bejubeld, en haast
alles verzonk in een voorgeborchte,
wachtend op van die mensen als
Komrij met hun afwijking, hun speur
zin, hun kennis vooral ook.
Hij diepte uit stof en vergetelheid al
lerlei werken op, voornamelijk stam
mend uit de vorige eeuw, die om de
meest uiteenlopende redenen inte
ressant zijn en hij vertelt er over op
een manier die maakt dat je niet al
leen vermaakt wordt, maar in menig
geval er méér van wil weten. Helaas is
het merendeel van die vergeten boe
ken dermate zeldzaam geworden dat
je ze wel nooit aan zult treffen of enkel
tegen een zeer hoge prijs. Mocht het je
onverhoopt eens lukken, is het toeval
je welgezind, dan heeft Komrij een
uitstekend advies: ..Als je zo gelukkig
bent het. vergeten tussen een rij win
keldochters. tegen te komen in een
antiquariaat, reken de vier gulden
vijftig, die het dan kost. bij de kassa
zo achteloos mogelijk af. En spring
pas buiten een gat in de lucht" (36).
Waarover heeft Komrij het zoal?
Men hoeft het register maar op
te slaan om direct te beseffen dat
hier geen platgetreden paden wor
den ingeslagen. Het aantal algemeen
bekende namen is gering, de vol
strekt onbekende namen overheer
sen.
In het eerste deel. 'Het literair scha
duwkabinet' vindt men een tiental
stimulerende essays die destijds in
eerste versie in Vrij Nederland heb
ben gestaan. Meeslepende verslagen
over literaire speurtochten en leesa
vonturen met onder anderen Walter
Mehring, Leopold Andrian, Maurits
Wagenvoort en Thomas Lovell Bed
does.
Het tweede deel, 'Het boekenkerkhof
bevat kortere stukjes, varia, co
lumns, de meeste uit de rubriek 'Een
en ander' in NRC Handelsblad. Ze
werden gerangschikt in allerlei ru
brieken. als Letterkundig reizen, De
index van verboden werk en Ouwe
boeken en jonge jongens.
Wat dit laatste betreft: hoewel Gerrit
Komrij zijn homoseksualiteit nooit
verbloemd heeft, valt het op dat hij er
steeds openlijker voor uitkomt. Een
aantal van de boeken die hij belicht
hebben dan ook een, vaak verkapte,
homoseksuele inslag, als het merk
waardige Jan-Willem's Levensboek
van H. J. Schimmel uit 1896.
Lezen heeft, volgens Gerrit Komrij,
„geen ander doel dan dit blijven ha
ken aan memorabilia: zeg mij wat u in
uw leven heeft aangekruist en ik zeg u
wie u bent. Iedereen zou zelf weer een
boek moeten maken van de door hem
aldus gelezen boeken: een bloemle
zing van passages die je ooit, in de
verschillende stadia van je leven,
voorkwamen als uit het hart gegre
pen, baarlijke nonsens of wonderwel
verwoord" (93/4).
Verzonken boeken gaat in deze rich
ting, ik citeer er verder niet uit, al is
de verleiding groot: dan wordt het al
te zeer zoveelste hands.
Gerrit Komrij: Verzonken boeken: 240
pag.: 34.50. Synopsisreeks. De Arbeider
spers. Amsterdam.
redactie andré oosthoek
Onder de huidige generatie van
literaire critici is Wam d.e Moor
een van de weinigen die zich
bewust is van zijn voorlichtende
werk. ..De dingen keurig op een rij
zetten hoort tot de taak van een
doodgewone criticus", heeft hij
eens opgemerkt. Dat doet hij zelf
dan ook in zijn boekbesprekingen
die in het weekblad De Tijd
verschijnen. Hij pronkt niet met
kennis, schrijft in een zorgvuldige
stijl, dringt zichzelf zo min
mogelijk tussen boek enpubliek.
In Deze kant op bundelt hij
kritieken en schrijversprofielen,
volgens de flap uit de periode
1980-1985, volgens de titelpagina
uit de periode 1979-1984. De laatste
versie is juist. Zes jaar geleden
werd zijn kritiekenbundel Wilt u
mij maar volgen? uitgebracht, de
titel van het nieuwe boek wijst er al
op dat hij nu zijn opinies wat
scherper wil benadrukken. Zoals
hij het in een verantwoording zegt:
..Met een zelfde empathie, maar
ook met zorgvuldiger articulatie
van het eigen oordeel". Er is alle
reden huiverig te staan tegenover
die recensenten die hoewel ze zelf
geen schrijvers van betekenis zijn
eens even vertellen wat ze van de
literatuur eisen - vooralsnog
begeeft De Moor zich niet op dat
pad en probeert zich in
uiteenlopende schrijvers in te
leven.
Zijn boekbesprekingen in De Tijd
voldoen aan alle eisen, vooreen
bundeling moeten echter andere
maatstaven worden aangelegd.
Men verkrijgt geen behoorlijk
boek door wat stukken te
selecteren uit de krant en ze naar
de drukker te brengen. Je kunt je
artikelen omwerken tot
diepgaande essays zoals Car el
Peeters dat doet. Je kunt proberen
ie beschouwingen zo te ordenen
dat ze samen een soort literaire
geschiedschrijving gaan vormen.
Dat laatste heeft De Moor
geprobeerd en bovendien blijkt hij
zijn besprekingen grondig te
hebben herzien. Maar is Deze kant
op inderdaad een representatief
overzicht geworden? Een
belangrijke beperking is
natuurlijk dat De Moor zich tot
verhalen en romans heeft beperkt.
Maar wanneer we in Het Literair
Eeu wboek naar de belangrijkste
publicaties uit de jaren 1979-1984
kijken, blijkt hij ook binnen die
genres veel te hebben gemist en
daarentegen nogal wat werk van
de tweede rang naar voren te
hebben gehaald.
Dat is tot op zekere hoogte een
kwestie van smaak - zoals het ook
een kwestie van smaak is dat hij in
de profielen voor minder gevierde
schrijvers als Verrips. Frans
Kusters, Van Toorn, Verhoeven
opkomt. Doch wie zoals de flap
meldt een overzicht wil bieden van
de ontwikkelingen van het
Nederlandse proza is het aan zijn
pretentie verplicht tegenover de
hoogtepunten zijn positie te
bepalen.
Ook wat de informatieve waarde
betreft mogen we aan een stuk in
een boek hogere eisen stellen dan
aan een stuk in de krant. Op dit
punt voldoet De Moor ruimschoots
aan de limiet: hij weet in kort
bestek vaak veel zinvols over de
besproken boeken te zeggen. Zijn
beschouwingen zijn gedegen en
doorwrocht. Wat ze niet zijn is:
opvallend. Als criticus neemt hij
alsof de nationale literaire pers al
niet eenvormig genoeg is een
middenpositie in: nooit zal hij
alleen staan in de afwijzing van
een boek, nooit breekt hij met de
communis opinio die over een
auteur bestaat. Het is te zien aan
zijn stukken over mensen als
Alberts en Siebelink: zonder
toetsing herhaalt hij de lovende
clichés over hun werk. Zijn
benadering is mild, te mild soms.
In een stuk over collega Van Deel
komt hij met opmerkingen die
eigenlijk vernietigend zijn, maar
het eindigt toch met een
schouderklopje.
Op zulke momenten lijkt De Moor
een rechter die zegt: „Ja meneer u
heeft de dochter van uw buurman
doodgeslagen, in koelen bloede
nog wel, u kunt als vrij man naar
huis".
De welwillende toon wordt maara]
en toe verstoord door een
rancuneuze opmerking. De
bespreking van Hersenschimmen
opent hij met een betoog dat erop
neer komt dat zijn vriend
Koolhaas de Huygensprijs had
verdiend in plaats vanBernlef.
Zoiets kan een criticus niet zeggen.
Zeker niet een criticus zoals Wam
de Moor die allerminst een man
zonder macht is in het
prijzencircus. Dan krijgt Deze
kant op een beetje de teneur van Ik
moet mijn zin!
HW
(376 pag.; 36,50. Synopsis/De
Arbeiderspers, Amsterdaml
Advertentie
Agy
AorwBotnmant. Hwiiwnirtöe,.,.^ lMiflrahi>;Wr»n
Tussen land en walei
Het wisselende beeld vandtB
Deltawerken-1
160 blz., gebonden, met vele foto'! fl
f 49,95/bfr 995 fl
Achter dijken en dammer
Zeeland en de Deltawerken
jeugdboek met vele illustratie
over de eeuwenlange strijd tegel
de zee
144 blz., gebonden, f 34,90/bfr 695
Het merendeel van de boeken die verschijnen
geeft de lezer het gevoel van een kabbelende
stroom: ik begrijp het al. dit heb ik allemaal eerder
gelezen, deze ideeën zijn me bekend. Af en toe ver
schijnt er echter iets dat bij de lezer de horizon doet
wijken, onbekende werelden worden ontgonnen,
het denken slaat onverwachte wegen in. Tot de
laatste categorie behoort ongetwijfeld het Dagboek
1953-1969 van de Poolse schrijver Witold Gombro-
wicz. De auteur van dit dagboek zal voor de Neder
landse literatuurliefhebber geen onbekende meer
zijn. Vrijwel al zijn werk w7erd in het Nederlands op
liefdevolle wijze vertaald door Paul Beers alleen
bij De pornografie trad een andere vertaler op.
Gombrowicz werd in 1904 geboren, zijn ouders waren
grootgrondbezitters. Al op jonge leeftijd had hij aan
zienlijke literaire ambities, zijn rechtenstudie nam
hij daardoor niet al te serieus. Hij studeerde vooral
door om geld van zijn vader te blijven ontvangen. In
1933 debuteerde hij als schrijver, in 1937 verscheen
zijn eerste hoofdwerk, de roman Ferdydurke. Hij
wordt in 1939 uitgenodigd de eerste reis van een
Pools schip mee te maken: de oorlog breekt uit en hij
blijft in Argentinië hangen. Op een of andere manier
gaat hij van dat land houden, zijn vaderland Polen
zal hij nooit meer terugzien. De eerste jaren in Argen
tinië kost het hem de grootste moeite het hoofd bo
ven water te houden. Hij heeft baantjes en hij
schrijft. Met de Argentijnse literaire kringen be
moeit hij zich niet. ook bij vele Polen in de emigratie
maakt hij zich gehaat en in Polen zelf negeert men
hem lang.
Vanaf 1957 ongeveer krijgt de schrijver, die altijd van
zichzelf overtuigd is gebleven de ongeïnteresseerde
houding van de buitenwereld ten spijt, ineens suc
ces. In vele landen worden zijn boeken waaronder ro
mans als Trans-Atlantisch. De pornografie, en Kos
mos vertaald. In 1963 wordt hij uitgenodigd naar
Berlijn te komen; hij gaat op het verzoek in en blijft
tot zijn dood in 1969 in Europa wonen.
Het Dagboek 1953-1969 dat nu in een in alle opzich
ten verzorgde editie verschenen is behoort tot zijn
populairste werken. In het Nederlands werden er al
vele jaren geleden fragmenten uit gepubliceerd. Zijn
dagboek diende voor onmiddellijke openbaarma
king: aan het uitvechten van vetes met critici en der
gelijke is dat te merken. Dziennik de oorspronke
lijke titel verscheen in afleveringen in een Pools
emigrantentijdschrift Kultura. In 1957 kwam het
journaal 1953-1956 in boekvorm uit. in 1962 en 1966
zagen de overige delen het licht. In onze taal vult dit
alles een boek van bijna 950 pagina's. Maar aan
Gombrowicz' tekst is dan ook het een en ander toe
gevoegd. te weten een interview dat Paul Beers de
auteur in 1967 in zijn Zuidfranse woonplaats afnam,
een biografie in jaartallen, een notenapparaat en een
wat arbitrair uitgevallen register van de 'belangrijk
ste personen en zaken'.
Tot zover de noodzakelijke boekhouding, nu het
boek.
Van dit Dagboek valt meteen de paradoxale sta
tus op: een dagboek dat heel kort na het tot
stand komen gedtukt wordt. Het is dus meer een
dagboek van Gombrowicz als publiek-persoon dan
als privé-persoon, ook al karakteriseert hij het
werk ergens als de 'trouwe hond van mijn ziel' (26).
Hij blijft betrekkelijk vaag over zijn persoonlijke be
staan. zijn liefdeleven bijvoorbeeld. Er zijn toespelin
gen op verhoudingen met vrouwen, verwijzingen
naar homoseksuele avonturen, maar het is moeilijk
door het verhullend vlies heen te breken. Boeiende
reflecties over het bijhouden van dit dagboek, over
het genre in het algemeen zijn er daarentegen ge
noeg. Zo meent hij 'dat een schrijver die niet over
zichzelf kan schrijven incimpleet is' (611. Toch heeft
hij het soms moeilijk met de 'onoprechte oprecht
heid' (56) van dit geschrift. Het is niet geheel waar
dat hij oneerlijk is tegenover de lezer van dit dag
boek. Hij schijnt verzinsels en verfraaiingen welis
waar niet altijd te hebben geschuwd, maar hij heeft
toch zonder schroom diep in zichzelf laten kijken.
Het dagboek diende onder meer ter zelfrechtvaardi
ging en inderdaad heeft het bij het publiek meer be
grip voor zijn persoon en werk gekweekt.
Hij las zelf graag dagboeken van anderen: „Met hart
stocht geef ik me over aan het lezen van dagboeken,
het geheim van andermans leven trekt me aan, ook
al is het opgesmukt of zelfs vervalst maar hoe dan
ook, het is een bouillon die naar werkelijkheid
smaakt" (452). Hij is ook van het zelf dagboekschrij-
ven gaan houden, ondanks het besef dat elk dagboek
'leugens, conventies, stileringen' (2811 bevat. Het
was een grote overwinning voor hem te ontdekken
dat hij in staat was zijn 'eigen criticus, commentator,
rechter en regisseur' (570) te worden.
Gombrowicz is iemand die graag conventies, kri
tiekloos overgeleverde ideeën doorprikt. Zo'n schijn
baar onaantastbare opvatting is dat in de literatuur
geen plaats is voor het persoonlijke. Hij trekt in een
van zijn aantekeningen het fundament onder dit
vooroordeel uit: literatuur heeft evengoed persoon
lijke als artistieke wortels. Juist in dat persoonlijke
blinkt het dagboek uit: „Wat is een dagboek anders
dan een privé-uiting. neergeschreven voor eigen ge
bruik? Dit anderssoortige uitgangspunt van een
dagboek onderscheidt het van alle andere genres
hoe belangrijk is dat!" (243 4) Er zijn nog veel meer
notities die Gombrowicz verheffen tot een toonaan
gevend theoreticus van de dagboekliteratuur.
Zijn eigen dagboek toont als een schrijverswerk
plaats: grillig, afwisselend, ongepolijst, vol herhalin
gen en innerlijke tegenspraak, zelden geëvenaarde
hoogtepunten afgewisseld met dalen van verveling.
Het dagboek is bijna nooit helemaal vrij van aanstel
lerij: de vier eerste aantekeningen die alle als top
punt van pretentie slechts bestaan uit het woordje
'ik' doen voor een moment het ergste vrezen. Even
min wijkt het overmatig zelfbewustzijn van de au
teur. Men kan zich daaraan ergeren, maar het is goed
zich te realiseren dat zijn vertrouwen in eigen capaci
teiten jarenlang de enige stut is geweest waarmee
deze auteur zich overeind kon houden. Ver van zijn
vaderland waarover hij dikwijls schrijft, nauwelijks
deel uitmakend van de Poolse literatuur waartegen
over hij bij voortduring zijn positie tracht te bepalen,
woonachtig in Argentinië waar niemand wist wie hij
was had hij gemakkelijk kunnen verzinken. In het
dagelijks leven en in zijn dagboek kon hij het beste
van zichzelf redden door zich regelma tig arrogant en
provocerend op te stellen. Het maken van vijanden
ging hem bijzonder gemakkelijk af en veel van zijn
meningen klinken extreem in de oren.
Onze eeuw wordt door hem ergens getypeerd als
een eeuw waarin grote kunstenaars onleesbare
boeken schrijven. Het vrouwelijk geslacht komt er
ook niet best af: „Je bent de vleesgeworden antipoë-
zie" (181) roept hij de vrouw in het algemeen toe.
Elders verklaart hij dat voor de vrouw slechts de
KKK-rol is weggelegd: kinderen, keuken, kerk. Hij
maakt zich sterk voor de opvatting 'dat bijna nie
mand van gedichten houdt en dat de wereld van de
poëzie fictief en vervalst is'.
Eveneens beschrijft hij het bankroet van de schilder
kunst. Uitvoerende kunstenaars mogen ook niet op
zijn achting rekenen. In zijn literaire oordelen is hij
evenmin mals. Hij durft de grote figuren van hun
sokkels te halen. Hij bejegent een coryfee als Proust
met onbevangen kritiek. Voor de Zuidamerikaanse
literatuur brengt hij weinig waardering op, ook het
kopstuk Borges wordt genadeloos van de kop ont
daan. Zo in vogelvlucht samengevat klinken veel
van Gombrowicz' beweringen wellicht apodictisch.
Maar meestal getuigen zijn argumenten van een on
gelooflijke geestelijke wendbaarheid soms tot sofis
men leidend en een waarachtige behoefte om alles
aan de eigen strenge maat te toetsen. Overigens kan
hij niet alleen haten, maar ook bewonderen. Met bij
zonder respect en inzicht schrijft hij bijvoorbeeld
over Sartre.
Gombrowicz' eigen maat bestaat er onder meer uit
dat hij de zuiverheid van de literatuur wil bewaren.
Hij wil daarom zoals hij steeds verklaart een schrij
ver zijn en geen filosoof.
Het is om die reden dat hij eveneens een veel be
licht thema de kunst wil vrijhouden van de weten
schap. De literatuur van deze eeuw heeft zich teveel
aan de professoren onderworpen in plaats van te zor
gen dat het levende, menselijke woord blijft klinken.
In het verlengde hiervan liggen zijn waardevolle op
vattingen over literaire kritiek: de criticus mag van
hem niet schrijven 'als een pseudo-wetenschapper,
maar als een kunstenaar' (122).
De literatuur is nog niet de hoogste waarde voor
Gombrowicz. Die plaats is weggelegd voor het indi
vidu. Dit Dagboek behoort tot de indrukwekkendste
werken uit de moderne literatuur als pleidooi voor
het hoogstpersoonlijke. Hij bevecht op dikwijls ont
roerende wijze alles wat de mens van zijn individuali
teit ontdoet. Hij bestrijdt alles wat naar collectivis
me en ideologie riekt: nationalisme, christendom,
communisme. Gombrowicz wil nooit iets buiten de
eigen persoon vertegenwoordigen, niet de mensheid
is belangrijk maar de mens, er is geen groter goed
dan de ongelijkheid van mensen, het gaat om 'ik en
niet om 'wij', hij beveelt aan niet naar de woorden,
maar naar de stem te luisteren.
Zoals vrijwel elk dagboek heeft ook dit iets weg
van een grabbelton: vruchtbare ideeën worden
afgewisseld met toelichtingen op eigen werk, wat
later zijn er opmerkingen over het dagelijks leven
van de schrijver. Hij vertelt herinneringen over de
eerste jaren van zijn verblijf in Argentinië, be
schrijft landelijke vakanties en tenslotte neemt hij
de lezer mee naar Europa waarbij hij geen geheim
maakt van zijn heimwee naar zijn tweede vader
land. Hij schaamt zich niet van zijn gekrenkte trots
te getuigen als hij niet wordt uitgenodigd voor het
in 1962 in Argentinië gehouden PEN-congres, even
min als hij zich geneert te schrijven dat 'wilde be
geerte' (888) hem beving toen hij vernam voor een
grote literaire prijs in aanmerking te komen.
Uit de aard der zaak geeft Gombrowicz in het Dag
boek zich niet algeheel, de variatie strekt zich helaas
ook uit tot de graad van openhartigheid. Maar ook zo
hebben we een werk dat flonkert en bruist met ve
le overdenkingen die de kracht van een aforisme
hebben en een aantal aantekeningen zoals de ge
schiedenis van de lijdende hond met de reacties van
vier mensen hierop en het verhaal over het redden
van kevertjes die onvergetelijke prozastukken mo
gen heten.
Zo'n boek van het zeldzame soort dat nieuwe verge
zichten opent, maakt het alleen voor de lezer een tijd
onmogelijk van die talloze boeken die een kabbelen
de stroom vormen te genieten.
Witold Grombrowicz: Dagboek 1953-1969. Vertaling Paul
Beers: 944 pag.: 85.- geb. Ambo, BaarnlAthenaeum Polak
Van Gennep, Amsterdam.
4