VERSLAAFD BIBLIOMAAN de vergeten boeken van gerrit komrij letters letteren wam de moor zet zijn kritieken op een rijtje H I W.ITO LD GOMBROWICZ dagboek PZC/week_uit DELTAWERKEN MEULENHOFF INFORMATIEF hans warren ll Achter dijken en dammen Ü'LÜ. jC Ar Achtergronden 1 feiten en ontwikkelingen j over de waterbouw in Nederland LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ZATERDAG 4 OKTOBER 1986 Op het omslag van Verzonken boe ken staat een mooie foto van Gerrit Komrij, kilo's en kilo's oude boeken torsend in een welgevulde antiquariaatsbibliotheek die door een handige lay-out truc nog meters hoger lijkt dan hij in werkelijkheid al is. Komrijs gelaatsuitdrukking is gekweld. Hij is slaaf, lastdier en hij wil en hij kan niet anders. Hij lag waarschijnlijk liever in een hang mat onder de palmen, maar de de mon drijft hem tegen wil en dank el ke keer weer de duffe ruimten bin nen waar veel oude boeken, veel oud papier wordt opgeslagen. Ik heb me er vaak over verwonderd. Menigmaal heb ik samen met Gerrit Komrij en zijn vriend bij stralend weer een aardige, ons onbekende stad bezocht. Zodra we langs een an tiquariaat kwamen wist je het al: ver der zullen we niet komen. Zelfs al was de zaak gesloten, wat bij mooi weer nogal eens gebeurt, wist Gerrit zich op den duur wel toegang te verschaf fen. Daar ging hij de catabomben in. Na uren zoeken, niezen en hoesten torsten we dan alle drie stapels oude boeken naar de auto. Meestal was het dan al donker en de rest van de stad kregen we niet te zien. Kwam je bij Gerrit thuis, dan werd je meegenomen naar de nieuwe aanwin sten in zijn prachtige bibliotheek. Zijn gesnuffel had een fantastische collectie curiosa en zeldzaamheden opgeleverd, die ook nog steeds aange vuld werd door te bestellen op veilin gen en uit internationale catalogi. Gerrit hoorde niet tot de bibliofielen die niemand mee laten genieten van hun schatten. De uren in Gerrits bi bliotheek doorgebracht waren heer lijk. in de uren dat ik min of meer op hem wachtte tijdens zijn speurtoch ten heb ik me wel verveeld of zelfs geërgerd. Ik schrijf dit alles in de verleden tijd. omdat ik niet weet hoe hij de laatste jaren zijn lusten bot viert in Portugal er zal wel niets veranderd zijn vermoedelijk. Gerrit Komrij is bezeten door boe ken, hij kan het echt niet helpen. Kijk maar eens een keer goed naar die omslagfoto. En luister naar hem: „Ik haat ze, die wijsneuzen. Rugge lings staren ze me aan met hun mis selijke en nutteloze slogans. Af en toe verbeeld ik me zelfs dat ze naar mij bijten. Voor de buitenwereld on zichtbaar, maar voor mij o zo duide lijk gaan er tienduizenden mondjes tegelijk open, ik zie de messcherpe rattetanden erin schitteren, een gi gantische druiventrosachtige massa getuite openingen gaapt spottend naar me en klapt weer dicht. Er zal een dag komen dat ze zich op me zul len storten om me te verorberen, met huid en haar" (232). „Wat heb ik aan hun vage boodschap pen, hun oude nieuws, hun kreten en gejengel uit een voorgoed voorbij verleden? Het zijn jaloerse vrijsters die zich tegen me hebben gekeerd omdat ik niet langer met ze flirt. Ik wil me bevrijden van hun juk en een nieuw, fris leven beginnen. Ik verlang naar een lichte wereld, zonder hun ballast Weg er mee totaal, ab soluut. Maar hoe ik mijn best doe. het lukt me niet. Nooit zal het me lukken, besef ik pijnlijk Het zou mijn dood zijn" (233). Het is duidelijke taal. Hier spreekt de onherroepelijk verslaafde biblio- maan. gelukkig met een dosis over drijving. hij ventileert eens geducht. Gerrit Komrij Er zijn immers zovele ontsnappings mogelijkheden. Er zijn zovele verruk kingen. J'aime mon mal. j'en veux mourir ik houd van mijn kwaal, ik wil eraan sterven) zoals een zeer roman tisch liedje uit de Napoleontische tijd eindigt. Ook zijn er gelukkige bijverschijnse len. Zoals Gerrit Komrij zijn vrienden mee laat genieten in zijn welvoorzie ne bibliotheek, zo laat hij al zijn lezers mee profiteren van zijn ontdekkingen door er op aanstekelijke manier over te vertellen in essays en columns. Hij stuitte vaak op grote bijzonderheden, op echte parels, op absurde dingen, op schunnigheden en schandboeken. op rijp en groen, op rot, beschimmeld en doodgeboren. Er is wat afgeschre ven en afgedrukt in de loop der eeu wen, verguisd en bejubeld, en haast alles verzonk in een voorgeborchte, wachtend op van die mensen als Komrij met hun afwijking, hun speur zin, hun kennis vooral ook. Hij diepte uit stof en vergetelheid al lerlei werken op, voornamelijk stam mend uit de vorige eeuw, die om de meest uiteenlopende redenen inte ressant zijn en hij vertelt er over op een manier die maakt dat je niet al leen vermaakt wordt, maar in menig geval er méér van wil weten. Helaas is het merendeel van die vergeten boe ken dermate zeldzaam geworden dat je ze wel nooit aan zult treffen of enkel tegen een zeer hoge prijs. Mocht het je onverhoopt eens lukken, is het toeval je welgezind, dan heeft Komrij een uitstekend advies: ..Als je zo gelukkig bent het. vergeten tussen een rij win keldochters. tegen te komen in een antiquariaat, reken de vier gulden vijftig, die het dan kost. bij de kassa zo achteloos mogelijk af. En spring pas buiten een gat in de lucht" (36). Waarover heeft Komrij het zoal? Men hoeft het register maar op te slaan om direct te beseffen dat hier geen platgetreden paden wor den ingeslagen. Het aantal algemeen bekende namen is gering, de vol strekt onbekende namen overheer sen. In het eerste deel. 'Het literair scha duwkabinet' vindt men een tiental stimulerende essays die destijds in eerste versie in Vrij Nederland heb ben gestaan. Meeslepende verslagen over literaire speurtochten en leesa vonturen met onder anderen Walter Mehring, Leopold Andrian, Maurits Wagenvoort en Thomas Lovell Bed does. Het tweede deel, 'Het boekenkerkhof bevat kortere stukjes, varia, co lumns, de meeste uit de rubriek 'Een en ander' in NRC Handelsblad. Ze werden gerangschikt in allerlei ru brieken. als Letterkundig reizen, De index van verboden werk en Ouwe boeken en jonge jongens. Wat dit laatste betreft: hoewel Gerrit Komrij zijn homoseksualiteit nooit verbloemd heeft, valt het op dat hij er steeds openlijker voor uitkomt. Een aantal van de boeken die hij belicht hebben dan ook een, vaak verkapte, homoseksuele inslag, als het merk waardige Jan-Willem's Levensboek van H. J. Schimmel uit 1896. Lezen heeft, volgens Gerrit Komrij, „geen ander doel dan dit blijven ha ken aan memorabilia: zeg mij wat u in uw leven heeft aangekruist en ik zeg u wie u bent. Iedereen zou zelf weer een boek moeten maken van de door hem aldus gelezen boeken: een bloemle zing van passages die je ooit, in de verschillende stadia van je leven, voorkwamen als uit het hart gegre pen, baarlijke nonsens of wonderwel verwoord" (93/4). Verzonken boeken gaat in deze rich ting, ik citeer er verder niet uit, al is de verleiding groot: dan wordt het al te zeer zoveelste hands. Gerrit Komrij: Verzonken boeken: 240 pag.: 34.50. Synopsisreeks. De Arbeider spers. Amsterdam. redactie andré oosthoek Onder de huidige generatie van literaire critici is Wam d.e Moor een van de weinigen die zich bewust is van zijn voorlichtende werk. ..De dingen keurig op een rij zetten hoort tot de taak van een doodgewone criticus", heeft hij eens opgemerkt. Dat doet hij zelf dan ook in zijn boekbesprekingen die in het weekblad De Tijd verschijnen. Hij pronkt niet met kennis, schrijft in een zorgvuldige stijl, dringt zichzelf zo min mogelijk tussen boek enpubliek. In Deze kant op bundelt hij kritieken en schrijversprofielen, volgens de flap uit de periode 1980-1985, volgens de titelpagina uit de periode 1979-1984. De laatste versie is juist. Zes jaar geleden werd zijn kritiekenbundel Wilt u mij maar volgen? uitgebracht, de titel van het nieuwe boek wijst er al op dat hij nu zijn opinies wat scherper wil benadrukken. Zoals hij het in een verantwoording zegt: ..Met een zelfde empathie, maar ook met zorgvuldiger articulatie van het eigen oordeel". Er is alle reden huiverig te staan tegenover die recensenten die hoewel ze zelf geen schrijvers van betekenis zijn eens even vertellen wat ze van de literatuur eisen - vooralsnog begeeft De Moor zich niet op dat pad en probeert zich in uiteenlopende schrijvers in te leven. Zijn boekbesprekingen in De Tijd voldoen aan alle eisen, vooreen bundeling moeten echter andere maatstaven worden aangelegd. Men verkrijgt geen behoorlijk boek door wat stukken te selecteren uit de krant en ze naar de drukker te brengen. Je kunt je artikelen omwerken tot diepgaande essays zoals Car el Peeters dat doet. Je kunt proberen ie beschouwingen zo te ordenen dat ze samen een soort literaire geschiedschrijving gaan vormen. Dat laatste heeft De Moor geprobeerd en bovendien blijkt hij zijn besprekingen grondig te hebben herzien. Maar is Deze kant op inderdaad een representatief overzicht geworden? Een belangrijke beperking is natuurlijk dat De Moor zich tot verhalen en romans heeft beperkt. Maar wanneer we in Het Literair Eeu wboek naar de belangrijkste publicaties uit de jaren 1979-1984 kijken, blijkt hij ook binnen die genres veel te hebben gemist en daarentegen nogal wat werk van de tweede rang naar voren te hebben gehaald. Dat is tot op zekere hoogte een kwestie van smaak - zoals het ook een kwestie van smaak is dat hij in de profielen voor minder gevierde schrijvers als Verrips. Frans Kusters, Van Toorn, Verhoeven opkomt. Doch wie zoals de flap meldt een overzicht wil bieden van de ontwikkelingen van het Nederlandse proza is het aan zijn pretentie verplicht tegenover de hoogtepunten zijn positie te bepalen. Ook wat de informatieve waarde betreft mogen we aan een stuk in een boek hogere eisen stellen dan aan een stuk in de krant. Op dit punt voldoet De Moor ruimschoots aan de limiet: hij weet in kort bestek vaak veel zinvols over de besproken boeken te zeggen. Zijn beschouwingen zijn gedegen en doorwrocht. Wat ze niet zijn is: opvallend. Als criticus neemt hij alsof de nationale literaire pers al niet eenvormig genoeg is een middenpositie in: nooit zal hij alleen staan in de afwijzing van een boek, nooit breekt hij met de communis opinio die over een auteur bestaat. Het is te zien aan zijn stukken over mensen als Alberts en Siebelink: zonder toetsing herhaalt hij de lovende clichés over hun werk. Zijn benadering is mild, te mild soms. In een stuk over collega Van Deel komt hij met opmerkingen die eigenlijk vernietigend zijn, maar het eindigt toch met een schouderklopje. Op zulke momenten lijkt De Moor een rechter die zegt: „Ja meneer u heeft de dochter van uw buurman doodgeslagen, in koelen bloede nog wel, u kunt als vrij man naar huis". De welwillende toon wordt maara] en toe verstoord door een rancuneuze opmerking. De bespreking van Hersenschimmen opent hij met een betoog dat erop neer komt dat zijn vriend Koolhaas de Huygensprijs had verdiend in plaats vanBernlef. Zoiets kan een criticus niet zeggen. Zeker niet een criticus zoals Wam de Moor die allerminst een man zonder macht is in het prijzencircus. Dan krijgt Deze kant op een beetje de teneur van Ik moet mijn zin! HW (376 pag.; 36,50. Synopsis/De Arbeiderspers, Amsterdaml Advertentie Agy AorwBotnmant. Hwiiwnirtöe,.,.^ lMiflrahi>;Wr»n Tussen land en walei Het wisselende beeld vandtB Deltawerken-1 160 blz., gebonden, met vele foto'! fl f 49,95/bfr 995 fl Achter dijken en dammer Zeeland en de Deltawerken jeugdboek met vele illustratie over de eeuwenlange strijd tegel de zee 144 blz., gebonden, f 34,90/bfr 695 Het merendeel van de boeken die verschijnen geeft de lezer het gevoel van een kabbelende stroom: ik begrijp het al. dit heb ik allemaal eerder gelezen, deze ideeën zijn me bekend. Af en toe ver schijnt er echter iets dat bij de lezer de horizon doet wijken, onbekende werelden worden ontgonnen, het denken slaat onverwachte wegen in. Tot de laatste categorie behoort ongetwijfeld het Dagboek 1953-1969 van de Poolse schrijver Witold Gombro- wicz. De auteur van dit dagboek zal voor de Neder landse literatuurliefhebber geen onbekende meer zijn. Vrijwel al zijn werk w7erd in het Nederlands op liefdevolle wijze vertaald door Paul Beers alleen bij De pornografie trad een andere vertaler op. Gombrowicz werd in 1904 geboren, zijn ouders waren grootgrondbezitters. Al op jonge leeftijd had hij aan zienlijke literaire ambities, zijn rechtenstudie nam hij daardoor niet al te serieus. Hij studeerde vooral door om geld van zijn vader te blijven ontvangen. In 1933 debuteerde hij als schrijver, in 1937 verscheen zijn eerste hoofdwerk, de roman Ferdydurke. Hij wordt in 1939 uitgenodigd de eerste reis van een Pools schip mee te maken: de oorlog breekt uit en hij blijft in Argentinië hangen. Op een of andere manier gaat hij van dat land houden, zijn vaderland Polen zal hij nooit meer terugzien. De eerste jaren in Argen tinië kost het hem de grootste moeite het hoofd bo ven water te houden. Hij heeft baantjes en hij schrijft. Met de Argentijnse literaire kringen be moeit hij zich niet. ook bij vele Polen in de emigratie maakt hij zich gehaat en in Polen zelf negeert men hem lang. Vanaf 1957 ongeveer krijgt de schrijver, die altijd van zichzelf overtuigd is gebleven de ongeïnteresseerde houding van de buitenwereld ten spijt, ineens suc ces. In vele landen worden zijn boeken waaronder ro mans als Trans-Atlantisch. De pornografie, en Kos mos vertaald. In 1963 wordt hij uitgenodigd naar Berlijn te komen; hij gaat op het verzoek in en blijft tot zijn dood in 1969 in Europa wonen. Het Dagboek 1953-1969 dat nu in een in alle opzich ten verzorgde editie verschenen is behoort tot zijn populairste werken. In het Nederlands werden er al vele jaren geleden fragmenten uit gepubliceerd. Zijn dagboek diende voor onmiddellijke openbaarma king: aan het uitvechten van vetes met critici en der gelijke is dat te merken. Dziennik de oorspronke lijke titel verscheen in afleveringen in een Pools emigrantentijdschrift Kultura. In 1957 kwam het journaal 1953-1956 in boekvorm uit. in 1962 en 1966 zagen de overige delen het licht. In onze taal vult dit alles een boek van bijna 950 pagina's. Maar aan Gombrowicz' tekst is dan ook het een en ander toe gevoegd. te weten een interview dat Paul Beers de auteur in 1967 in zijn Zuidfranse woonplaats afnam, een biografie in jaartallen, een notenapparaat en een wat arbitrair uitgevallen register van de 'belangrijk ste personen en zaken'. Tot zover de noodzakelijke boekhouding, nu het boek. Van dit Dagboek valt meteen de paradoxale sta tus op: een dagboek dat heel kort na het tot stand komen gedtukt wordt. Het is dus meer een dagboek van Gombrowicz als publiek-persoon dan als privé-persoon, ook al karakteriseert hij het werk ergens als de 'trouwe hond van mijn ziel' (26). Hij blijft betrekkelijk vaag over zijn persoonlijke be staan. zijn liefdeleven bijvoorbeeld. Er zijn toespelin gen op verhoudingen met vrouwen, verwijzingen naar homoseksuele avonturen, maar het is moeilijk door het verhullend vlies heen te breken. Boeiende reflecties over het bijhouden van dit dagboek, over het genre in het algemeen zijn er daarentegen ge noeg. Zo meent hij 'dat een schrijver die niet over zichzelf kan schrijven incimpleet is' (611. Toch heeft hij het soms moeilijk met de 'onoprechte oprecht heid' (56) van dit geschrift. Het is niet geheel waar dat hij oneerlijk is tegenover de lezer van dit dag boek. Hij schijnt verzinsels en verfraaiingen welis waar niet altijd te hebben geschuwd, maar hij heeft toch zonder schroom diep in zichzelf laten kijken. Het dagboek diende onder meer ter zelfrechtvaardi ging en inderdaad heeft het bij het publiek meer be grip voor zijn persoon en werk gekweekt. Hij las zelf graag dagboeken van anderen: „Met hart stocht geef ik me over aan het lezen van dagboeken, het geheim van andermans leven trekt me aan, ook al is het opgesmukt of zelfs vervalst maar hoe dan ook, het is een bouillon die naar werkelijkheid smaakt" (452). Hij is ook van het zelf dagboekschrij- ven gaan houden, ondanks het besef dat elk dagboek 'leugens, conventies, stileringen' (2811 bevat. Het was een grote overwinning voor hem te ontdekken dat hij in staat was zijn 'eigen criticus, commentator, rechter en regisseur' (570) te worden. Gombrowicz is iemand die graag conventies, kri tiekloos overgeleverde ideeën doorprikt. Zo'n schijn baar onaantastbare opvatting is dat in de literatuur geen plaats is voor het persoonlijke. Hij trekt in een van zijn aantekeningen het fundament onder dit vooroordeel uit: literatuur heeft evengoed persoon lijke als artistieke wortels. Juist in dat persoonlijke blinkt het dagboek uit: „Wat is een dagboek anders dan een privé-uiting. neergeschreven voor eigen ge bruik? Dit anderssoortige uitgangspunt van een dagboek onderscheidt het van alle andere genres hoe belangrijk is dat!" (243 4) Er zijn nog veel meer notities die Gombrowicz verheffen tot een toonaan gevend theoreticus van de dagboekliteratuur. Zijn eigen dagboek toont als een schrijverswerk plaats: grillig, afwisselend, ongepolijst, vol herhalin gen en innerlijke tegenspraak, zelden geëvenaarde hoogtepunten afgewisseld met dalen van verveling. Het dagboek is bijna nooit helemaal vrij van aanstel lerij: de vier eerste aantekeningen die alle als top punt van pretentie slechts bestaan uit het woordje 'ik' doen voor een moment het ergste vrezen. Even min wijkt het overmatig zelfbewustzijn van de au teur. Men kan zich daaraan ergeren, maar het is goed zich te realiseren dat zijn vertrouwen in eigen capaci teiten jarenlang de enige stut is geweest waarmee deze auteur zich overeind kon houden. Ver van zijn vaderland waarover hij dikwijls schrijft, nauwelijks deel uitmakend van de Poolse literatuur waartegen over hij bij voortduring zijn positie tracht te bepalen, woonachtig in Argentinië waar niemand wist wie hij was had hij gemakkelijk kunnen verzinken. In het dagelijks leven en in zijn dagboek kon hij het beste van zichzelf redden door zich regelma tig arrogant en provocerend op te stellen. Het maken van vijanden ging hem bijzonder gemakkelijk af en veel van zijn meningen klinken extreem in de oren. Onze eeuw wordt door hem ergens getypeerd als een eeuw waarin grote kunstenaars onleesbare boeken schrijven. Het vrouwelijk geslacht komt er ook niet best af: „Je bent de vleesgeworden antipoë- zie" (181) roept hij de vrouw in het algemeen toe. Elders verklaart hij dat voor de vrouw slechts de KKK-rol is weggelegd: kinderen, keuken, kerk. Hij maakt zich sterk voor de opvatting 'dat bijna nie mand van gedichten houdt en dat de wereld van de poëzie fictief en vervalst is'. Eveneens beschrijft hij het bankroet van de schilder kunst. Uitvoerende kunstenaars mogen ook niet op zijn achting rekenen. In zijn literaire oordelen is hij evenmin mals. Hij durft de grote figuren van hun sokkels te halen. Hij bejegent een coryfee als Proust met onbevangen kritiek. Voor de Zuidamerikaanse literatuur brengt hij weinig waardering op, ook het kopstuk Borges wordt genadeloos van de kop ont daan. Zo in vogelvlucht samengevat klinken veel van Gombrowicz' beweringen wellicht apodictisch. Maar meestal getuigen zijn argumenten van een on gelooflijke geestelijke wendbaarheid soms tot sofis men leidend en een waarachtige behoefte om alles aan de eigen strenge maat te toetsen. Overigens kan hij niet alleen haten, maar ook bewonderen. Met bij zonder respect en inzicht schrijft hij bijvoorbeeld over Sartre. Gombrowicz' eigen maat bestaat er onder meer uit dat hij de zuiverheid van de literatuur wil bewaren. Hij wil daarom zoals hij steeds verklaart een schrij ver zijn en geen filosoof. Het is om die reden dat hij eveneens een veel be licht thema de kunst wil vrijhouden van de weten schap. De literatuur van deze eeuw heeft zich teveel aan de professoren onderworpen in plaats van te zor gen dat het levende, menselijke woord blijft klinken. In het verlengde hiervan liggen zijn waardevolle op vattingen over literaire kritiek: de criticus mag van hem niet schrijven 'als een pseudo-wetenschapper, maar als een kunstenaar' (122). De literatuur is nog niet de hoogste waarde voor Gombrowicz. Die plaats is weggelegd voor het indi vidu. Dit Dagboek behoort tot de indrukwekkendste werken uit de moderne literatuur als pleidooi voor het hoogstpersoonlijke. Hij bevecht op dikwijls ont roerende wijze alles wat de mens van zijn individuali teit ontdoet. Hij bestrijdt alles wat naar collectivis me en ideologie riekt: nationalisme, christendom, communisme. Gombrowicz wil nooit iets buiten de eigen persoon vertegenwoordigen, niet de mensheid is belangrijk maar de mens, er is geen groter goed dan de ongelijkheid van mensen, het gaat om 'ik en niet om 'wij', hij beveelt aan niet naar de woorden, maar naar de stem te luisteren. Zoals vrijwel elk dagboek heeft ook dit iets weg van een grabbelton: vruchtbare ideeën worden afgewisseld met toelichtingen op eigen werk, wat later zijn er opmerkingen over het dagelijks leven van de schrijver. Hij vertelt herinneringen over de eerste jaren van zijn verblijf in Argentinië, be schrijft landelijke vakanties en tenslotte neemt hij de lezer mee naar Europa waarbij hij geen geheim maakt van zijn heimwee naar zijn tweede vader land. Hij schaamt zich niet van zijn gekrenkte trots te getuigen als hij niet wordt uitgenodigd voor het in 1962 in Argentinië gehouden PEN-congres, even min als hij zich geneert te schrijven dat 'wilde be geerte' (888) hem beving toen hij vernam voor een grote literaire prijs in aanmerking te komen. Uit de aard der zaak geeft Gombrowicz in het Dag boek zich niet algeheel, de variatie strekt zich helaas ook uit tot de graad van openhartigheid. Maar ook zo hebben we een werk dat flonkert en bruist met ve le overdenkingen die de kracht van een aforisme hebben en een aantal aantekeningen zoals de ge schiedenis van de lijdende hond met de reacties van vier mensen hierop en het verhaal over het redden van kevertjes die onvergetelijke prozastukken mo gen heten. Zo'n boek van het zeldzame soort dat nieuwe verge zichten opent, maakt het alleen voor de lezer een tijd onmogelijk van die talloze boeken die een kabbelen de stroom vormen te genieten. Witold Grombrowicz: Dagboek 1953-1969. Vertaling Paul Beers: 944 pag.: 85.- geb. Ambo, BaarnlAthenaeum Polak Van Gennep, Amsterdam. 4

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 20