PERS 5 y y Wooduitgave Provinciale Zeeuwse Courani flNNffiMEKajij Reeks van rampen teisterde Zeeland vliegtuig macht ethiek ranwwa-mMJw*-' Mirafct'l KM* 'B Poldergebied van Kruiningen door het woedende water opgeslokt Twee grote gaten in Scheldedijk. <w25?2i M «M Au SmM M|>UK «utKlui MM**»» M Mnuu uhu. ffl w# WAi l^Y êBmt K«H||u« If i' torses iassom-J Zeeland zai diet Odder gaan! iMtrvbw wet /tl», tf* C*M«b»aol. »!T£Kffivai| fiMtip vst.TÏ •a-s? Talrijke slachtoffers op het xwaargetroffen N.-Bevelanc Maar «charting 35 doden in Kortgen- priïï®sji ?e-5.sr--- Ip e~3KB£ ars-=ïi?K'--- ££g£&gi£s A«n onit Ie» ZSESZU'A SHintW2l_Vrraiarr.n_'=? sa Aart Klein: „Mensen die door dit soort rampen ge troffen worden, zijn eigenlijk ook een beetje mijn slachtoffer". Jan de Troye: „Er is tijdens de watersnoodramp nooit aan research-journalistiek gedaan. Daar waren we gewoon te braaf voor". Fotograaf Aart Klein en Vara-radioverslaggever Jan de Troye over de journalistiek tijdens de rampdagen. De Troye werd in 1920 in Leiden geboren en was van af 1946 free-lancer bij de Vara, waar hij in 1947 in vas te dienst kwam. Later zou hij bij die omroep onder meer de functie van chef-reportage bekleden. In het begin van de jaren '70 werd hij secretaris voor tv-za- ken bij de Vara, welke omroep hij tevens vertegen woordigde in de raad van beheer van de NOS. De Troye is een paar jaar geleden met vervroegd pen sioen gegaan. Aart Klein (Amsterdam, 1909) behoorttotde bekend ste fotografen van Nederland. Hij werkte onder meer voor Polygoon en het Haagse fotobureau Schimmel- penninck. Begon later voor zichzelf. Zijn foto's wer den gepubliceerd in bladen als het Amerikaanse Life en (wat dichter bij huis) Vrij Nederland, De Telegraaf, De Geïllustreerde Pers en het Algemeen Handels blad. Hij maakte diverse fotoboeken, waaronder twee over het Deltagebied. Wekenlang beheersten de ge beurtenissen in het ramp gebied de media. Vele tientallen binnen- en buitenlandse ver slaggevers, correspondenten en fotografen werden door hun hoofdredacties naar de over spoelde Zeeuwse- en Zuid-Hol landse eilanden gedirigeerd. Ze vulden dag na dag ettelijke pa gina's waar de dramatiek en he roïek vanaf dropen. De omstan digheden waaronder zij moes ten werken, waren uitermate gebrekkig. Het was zeker in die eerste dagen vrijwel on mogelijk een compleet beeld te schetsen van de rampspoed die zich in Zuidwest-Nederland had voltrokken. Telex- en tele foonverbindingen werkten niet of nauwelijks. En zie dan maar eens een berichtje door te bel len. De autoriteiten hadden zelf geen grip op de situatie, laat staan dat ze de journalisten aan volledige informatie konden helpen, Voorlichters? Nooit van gehoord. Een perscentrum? Wat is dat, zoek het maar uit. „Het was de tijd van de geruchten. Dat was het enige waar je op ai kon gaan". Een radioverslaggever en een fo tograaf kijken over hun schou der; Jan de Troye en Aart Klein. Jan de Troye was de eerste ra dioverslaggever die in het ramp gebied arriveerde. De reportages die hij destijds in Zeeland maak te, hebben inmiddels een histori sche waarde gekregen. Geen herdenkingsprogramma over de watersnoodramp van 1953, of de reportages van De Troye (hij zou zich in die dagen de bijnaam 'het rampenmannetje' verwerven) worden uit het archief gevist. De foto's die de Amsterdamse fo tograaf Aart Klein toentertijd in Zeeland en Zuid-Holland maak te, werden gepubliceerd in bla den als De Spiegel en het Ameri kaanse Life. 'De nacht dat de noodklokken over Zeeland luiden, tast Vara- verslaggever Jan de Troye slaapdronken naar de rinkelen de telefoon naast z'n bed. Rut- ger Schouten aan de lijn, de man van de afdeling klassieke mu ziek. „Zeg Jan", zegt Schouten op dat voor hem zo kenmerkende hete- aardappel-toontje, ,,ik zou mor gen in Goes een lezing houden. Maar ik heb bericht gekregen dat dat niet door kan gaan. Want het is daar niet alleen noodweer, ze schijnen ook last van over stromingen te hebben. Het leek me goed je dat even te laten we ten". De Troye heeft dan al eAeAn been In een broekspijp gewurmd en klimt onmiddellijk weer in de telefoon. „Toen het die zaterdag zo gewel dig stormde", zegt hij nu, „hiel den we er al rekening mee, dat er iets zou kunnen gebeuren een schip op het strand of zo. We wa ren de hele dag extra alert. Ik was die dag al een paar keer naar de telex gelopen, maar er was niks. Dus ging ik 's avonds maar naar huis. Maar na dat telefoon tje van Rutger dacht ik: dan moet er toöch wat aan de hand zijn, laat ik voor de zekerheid maar een reportagewagen bel len". Diezelfde zaterdagnacht loopt fotograaf Aart Klein met opge slagen kraag diep voorover ge bogen tegen de storm in door de verlaten straten van de Amster damse binnenstad. Het feestje in de sociecteit De Kring is een fias co geworden. Op Klein na was er niemand op komen dagen. Het slechte weer had iedereen bin nen gehouden. Thuis gekomen gaat de radio aan. De nieuwsbe richten worden almaar onheil spellender, Klein scharrelt een paar laarzen op, grijpt z'n came ra en reist af. Waar naar toe, dat weet-le zelf dan nog niet eens Ramp 1953, Kruiningen méér dan de nieuwshonger precies. Maar in ieder geval de kant van Zuid-Holland en Zee land op. „Brood had ik niet eens meegenomen. En ik had veel te weinig materiaal bij me; een flitsapparaat, een paar lampen en een stuk of wat cassettes, dat was alles. Want ik had geen idee van wat er aan de hand was. Ik dacht: ik maak gewoon even een paar foto's en daarna ga ik weer terug". In die nacht van zaterdag op zondag legt Jan de Troye van uit Dordrecht z'n eerste wa tersnoodreportage op de band vast. Hij bericht over een onder gelopen binnenstad, over geïm proviseerde reddlngswerk- willem j, van dam zaamheden, kleumende bejaar den in wankele roeibootjes. Ver volgens door naar Zeeland, waar hij echter niet ver zal ko men. Want de zware reportage wagen strandt ergens in de buurt van Rilland-Bath. En daar maakt De Troye bijge licht door de koplampen van de reportage-auto die over een im mense watermassa schijnen het later zo befaamde ooggetui- geversiag van ontredderde fa milies, die door onvermoeibaar voortploeterende redders van hun ondergelopen boerderijen worden gehaald en in veiligheid worden gebracht. Op dramati sche toon, met overslaande stem, soms onverstaanbaar door de stormwind, die in de mi crofoon loeit als een van die ve le duizenden in doodsnood ver kerende koeien, beschrijft hij in die reportage hoe een wanhopig gezin aan land wordt gezet. „Ik heb later wel eens gezegd: daar hebben we het verhaal van de ramp in twintig seconden vastgelegd. Er was een man, die zat samen met z'n vrouw in een bootje. En hij zag de microfoon als een soort brug naar de rest van de wereld. Hij rende op die microfoon af en riep: „lieve zus ter Ivonia, we zijn allemaal ge red, bidt voor ons". En dat was zó indrukwekkend, daar hoefde je niets meer aan toe te voegen". Op dat moment sjouwt Aart Klein met de zware camera op z'n buik door het rampgebied. Hij slaapt in tot opvangcentra ingerichte schooltjes, lift mee met alles wat drijft en rijdt met militaire vrachtwagens, roeiboten. „Er was natuurlijk helemaal geen organisatie. Als er nu iets dergelijks gebeurt, wordt er met een een helicopter gecharterd, hup d'r in en je zit binnen een half uur boven het gebied. Maar toen je moest maar zien hoe je verder kwam, je moest alles op eigen houtje doen. En je had geen flauw idee waar je iegenlijk heen moest. Het was typisch de tijd van de geruchten. Als je hoorde dat dit of dat gebeurd was, dan ging je daar maar op goed geluk op af „Intussen moeten verslagge vers, redacteuren en correspon denten, die ooggetuigen zijn van de tragische gebeurtenissen, te lefonisch de krant bereiken. Hoe, vanwaar? De lijnen uit het Zuidwesten functioneren niet. Waar zitten onze reporters? In Zeeuwsch-Vlaanderen,... via een geweldige omweg door Bel gië. In Roosendaal, niet een klei ne wagen, die ettelijke keren door het water wordt bedreigd. In Willemstad, geïsoleerd door kolkende stromen. Overal van waar u in de krant de bewogen verslagen hebt gelezen: eiland jespolders, stadjes en dorpen. Hoe ze ons bereiken, is ons soms zelf een raadsel". (Algemeen Handelsblad, 3 februari 1953) Jan de Troye is er dan al in ge slaagd een vliegtuig te huren. „Toen we in Rilland-Bath bezig waren, begrepen we dat de situa tie verderop in Zeeland nog wel eens veel erger zou kunnen zijn. Maar we begrepen ook, dat we daar niet met een roeiboot kon den komen. Er was maar één ma nier: vliegen. Ik bel een relatie bi] de KLM of-ie nog een vlieg tuig had staan en wat me dat kostte. Nou, hij had een vlleg- Jan de Troye tuig. En nog mooier: ook een captain, een Zeeuw, die dat hele gebied kende, Hij zegt: „Probeer nu om negen uur op Schiphol te zijn, dan staat dat ding klaar en het kostje 2500 gulden". Dat was half drie 's nachts, En ik dacht: nu kan ik m'n baas wel uit z'n bed bellen, maar ze hebben daar in Hilversum toch geen flauw be nul van wat er hier aan de hand is, dus laat ik het risico maar ne men, ik huur dat ding gewoon. En zo hebben we die maandag vanuit de lucht het grote over zicht kunnen geven van de situa tie in heel Zeeland. En dat was verschrikkelijk dramatisch. Je zag mensen die zich vastklamp- „Stormen woeden en golven beuken, tienduizen den verkeren in nood, een onvoorstelbare ramp heeft ons volk getroffen en... in elk gezin grijpt men naar de krant, die alle nieuws zo uitgebreid mogelijk moet brengen. Hoe kan in zulk een cha os de krant haar taak vervullen, hoe reageert het 'bedrijf in zulk een situatie? Natuurlijk moeten de krantenmensen rustig overleggen, snel plan nen beramen en uitvoeren. Maar van hen te ver wachten, dat zij innerlijk rustig zullen zijn, is on mogelijk. Zij worden evenzeer bewogen en ont roerd als ieder van ons. Het is niet alleen nieuws honger, die hen drijft, maar behoefte om van de daken te schreeuwen, dat het land in nood ver keert...." (Algemeen Handelsblad, dinsdag 3 fe bruari 1953). zeeuws documentatiecentrum ten aan de dakrand, mensen die in bomen geklemd zaten, Dat zijn dingen die je heel lang bij blijven. Ik ben later, in Israël bij voorbeeld, wel vaker met de dood geconfronteerd. Alleen dat is iets heel anders dan wanneer je volstrekt machteloze mensen tegen de dood ziet vechten. Ik ben niet iemand die psychisch gauw geschokt is. Maar na die vlucht over Zeeland heb ik toch een tijd lang moeite gehad met het gewone leven door te gaan. Ik heb echter altijd het idee ge had, dat mede door dit soort ver slaggeving de hulpverlening toch iets sneller op gang geko men is". „Wij hebben", zegt fotograaf Klein drieëndertig jaar later in z'n comfortabele woning aan de Amstel, „de mensen laten zien waar het écht om ging. Die ramp met de kerncentrale in Rusland; je hoort ervan en je kunt jezelf een voorstelling maken van wat er ongeveer gebeurd moet zijn. Maar als je de foto's ziet van mensen die slachtoffer zijn ik geloof dat dat een veel grotere uitwerking heeft. Met die wa tersnood net zo. Mede dankzij de publiciteit zijn er tot in Ame rika toe onmiddellijk hulpac ties op gang gekomen". Lachend: „Ik weet nog goed er kwam een zending kleding uit Amerika aan en de mensen die tot de zwarte-kousen-kerk be hoorden wilden die kleren niet aantrekken omdat ze het alle maal véél te modieus vonden". Op het bijzettafeltje heeft hij tientallen contactvellen uitge spreid; honderden proefdrukken van foto's die hij tijdens de ramp voor bladen als De Spiegel en Li fe maakte: gekromde ruggen van soldaten die gaten in de dijk staan te dichten, door angst en wanhoop getekende gezichten, opeengestapelde kadavers van koeien, paarden en varkens. Klein bladert door de stapel fo to's. Haalt er een paar tussenuit. Een foto van een totaal ver woeste boerderij met op de voorgrond een hobbelpaard tus sen de wrakstukken. Een opna me van een paar houten kruizen langs een spoorbaan. Een foto van een schimmig bootje dat uit de mist opduikt. Die platen vindt-ie zelf ge ven de volstrekt hopeloze toe stand van destijds het beste weer. „Dat bootje, het was geloof ik bij Stavenisse. Op een gege ven moment komt daar plotse ling vanuit de mist een bootje opdoemen. Daar lagen lijken in, met wat lappen overdekt. Dat bond Ik één van de aangrijpend ste taferelen. En die kruizen, dat vond ik ook héél aangrijpend: er gens langs een spoorlijn stonden in het zand allemaal kruisjes daar hadden ze een paar kinde ren, die nog niet geïdentificeerd waren, tijdelijk begraven". „Je hebt een zeker soort macht als je slachtoffers fotografeert", zei Aart Klein begin dit jaar in een interview met Bibeb van Vrij Nederland, „Wat ik daarmee be doel is mensen die door dit soort rampen getroffen worden, zijn ook eigenlijk een beetje mijn slachtoffer. Want ik heb ze voor de camera, ik bepaal hoe ze eruit zien, Die mensen zelf hebben op zo'n moment wel iets anders aan hun hoofd. Als Je over dit soort dingen praat, kom je al gauw op de bekende discussies: wat moet je doen als fotograaf helpen of je werk doen. Wanneer er een on geluk op straat gebeurt, kun je zeggen: ik ben fotograaf, ik moet die plaat hebben, Maar je kunt ook zeggen: ik trek 'm onder de tram vandaan. Ik ben van me ning dat je in dergelijke omstan digheden niet alleen aan je ca mera en je baas moet denken. Ik vind datje op zulke momenten je camera maar even opzij moet leggen en moet proberen te hel pen. Maar in Zeeland toen, dat massale water, je kon gewoon niet helpen". De Troye: „Ik moet je zeggen de ethiek stond hoog genoteerd in die tijd. Ik heb vrij weinig sensatiejournalistiek meege maakt. In het algemeen is men vrij terughoudend geweest. Wat ik aehteraf wel eens heb ge dacht; tegenwoordig is de jour nalistiek en terecht veel kritischer. In die tijd zijn we te weinig toegekomen aan de vraag; hoe kon dit alles gebeu ren. Maar dat hing ook een beetje samen met de hele sfeer van na de oorlog. Er werd een land opgebouwd uit de puinho pen. Dat leidde tot een laat ik maar zeggen zekere solidari teit ook met alles wat gezag had. Er was weinig behoefte om te analyseren hoe de ramp voorko men had kunnen worden en hoe de hulpverlening adequater had kunnen verlopen. Er is in die dagen nooit aan research- journalistiek gedaan. Daar wa ren we' gewoon te braaf voor. Als je over fouten praat, dan is dat denk ik de fout die we des tijds gemaakt hebben", PZC WOENSDAG 17 SEPTEMBER foto aart klein februari-maart 1953 De krant is heel dun en komt als noodeditie uit Rotterdam. In Vlissin- gen staat de drukkerij onder water. Maar toch komen de berichten en nu weten we pas hoe verschrikkelijk het verjaagde water teruggesla gen heeft. De koningin heeft voor de radio gesproken. „Overal waar leed is, is zegen nabij". Het is toen, zegt de krant, stil geworden in het land. Nu is ze ook - op rubberlaarzen - bij de ramp. Er zijn foto's van en óók van de oude koningin die in Zierikzee is geweest. „De geëvacueerde mannen en vrouwen schreiden als kinderen", staat te lezen. Gouverneur De Casembroot heeft gezegd dat Zeeland niet onder zal gaan, maar de foto's geven niet veel moed. Alles is kapot en dood en bijna niemand heeft een huis. Ik heb een vreselijke foto gezien. Twee paarden moeten de kadavers van andere paarden wegslepen. Je ziet de weerzin en de angst als de ketting rond de poten van de dode dieren wordt gedaan. Misschien wa ren het vrienden, broers of zusters. Wie zal het zeggen. Waarom doen mensen dat? Om aan kant te komen? Er is een commissie gemaakt die het water moet tegenhouden. Zal dat wel mogelijk zijn? De meester zegt: nooit. We lezen hoe langer hoe meer cijfers. In'en buiten Zeeland waar de storm ook was, zijn bijna 1400 doden. De wind heeft harder gewaaid dan tweehonderd kilometers per uur en er is meer dan tweehonderd vijftig duizend hectare land ondergestroomd. Hoe ver dat is weet nie mand. Vijfentwintigduizend koeien zijn verdronken en honderden paarden van ons land. Soms zagen we ze met strikken en rozen op de Goese markt, acht tege lijk in galop, zó groot en stevig datje zou denken dat hun niets kon gebeuren. Op de foto's staan ze tot aan de schoft in het water, dof wach tend tot ze verdrinken. Straks zullen er geen paarden meer zijn, We hebben auto's uit Frankrijk en Italië gezien, vierkante vrachtwa gens waar in het Frans en Italiaans 'hulp' op staat. Mijn vriend Bertie en ik hebben mee mogen rijden tot aan de dijk die voorlopig dicht is. In de polders staat nog water. Net over de middag, als er een beetje harde zon is, blinkt het zilver en goud. Er is overal modder in de huizen en alles stinkt. Nu staat Stalin in de krant. Hij is dood en ligt met een heel hoge neus in een kist van fluweel. Zijn pak zit tot aan zijn kin en zijn knopen blinken. „Hij heeft niet in het water gelegen", zegt Bertie. Er zijn dorpen waar ze de mensen in een groot graf begraven hebben, Ze maken dan een brede sloot met hopen zand erom. Daar zetten ze de kisten naast elkaar in, een hele rij. Soms weten ze niet meer wie er in ligt. De familie zoekt dan overal. Misschien zijn er wel mensen in zee gespoeld. Toen het water er de eerste twee dagen was, heb ik een dode man ge zien. Hij had zijn ogen dicht. Nu kan ik nooit meer slapen, j

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 41