ANGST y y IV 2 mm bressen littekens herinnering Herinneringen aan de tijd toen het water kwam. Me nig Zeeuw heeft ze. Ook nu nog, zoveel jaar later. Wanneer er weer eens een zware storm over het land jaagt hebben sommige mensen het zelfs niet meer. De bulderende wind die rond de ra men fluit en deuren doet klap peren, roept vooral bij mensen, die de ramp hebben meege maakt bange herinneringen op. Er zijn erbij, die daags daarna als de wind weer is gaan liggen, nog een beetje van slag zijn. Op de afdeling, die het Docu mentatiecentrum Zeeuws Delta gebied heeft ingepalmd in het gebouw van de provinciale bi bliotheek in Middelburg, buigen de legplanken in de stellingen bijna door onder het gewicht van de vele indrukwekkende rappor ten en beschouwingen over de omstandigheden die noopten tot het aanvangen van de Delta werken. Ter bescherming van de bevolking achter de dijken, zoals het werd omschreven. Nuchtere, afstandelijke taal wordt in die werken gebezigd. Hoe het zat met de emotionele beleving van de ramp en de na werking. daar valt weinig over te lezen. Of het zou de sociologi sche studie moeten zijn van 'een samenleving in nood' zoals J. E. Ellemers, die later wijdde aan de februari-ramp. Dat waren toen nog geen tijden, dat deskundigen die in de men selijke psyche hadden 'doorge leerd' crisisteams vormden om de helpende hand te reiken en emotionele stormen tot bedaren te helpen brengen. Geen toe standen als na kapingen en gij zelingen. Het treindrama van Wijster, het bange avontuur rond de Franse ambassade in Den Haag. Men moest het zelf maar zien te verwerken. Zelf proberen de bressen te dichten, die de stormvloed ook had ge slagen in het menselijke incas seringsvermogen. Wat hadden crisisteams overigens kunnen aanrichten na zo'n ramp. Het waren er ook zoveel, die verder moesten leven met hun schrij nende herinneringen. Uit percentages, die werden ont leend aan een enquête kan wor den afgeleid onder welke fysieke omstandigheden het treffen van de ramp werd beleefd: zestig pro cent gaf op dat zij opgesloten hadden gezeten op de bovenste verdieping van de huizen, 25 pro cent van hen had op het dak ge zeten, in een boom of op een vlot. En de tijd dat men geïsoleerd had doorgebracht voordat de redding kwam, bedroeg voor 38 procent van de geënquêteerden meer dan 24 uur. Het zijn bij el kaar gegevens die duidelijk ma ken onder welke uiterst benarde omstandigheden veel mensen de ramp hebben moeten doorstaan. Ellemers: „De buitenstaander kan zich toch echter maar ten dele een idee vormen hoe vrese lijk dit alles geweest moet zijn". Ellemers beschrijft de directe reacties van de mensen toen. Er blijken toch nog vrij veel mensen te zijn die er aan denken om de kens, kleren, voedsel en drinken mee naar boven te nemen, er zijn ook paniekhandelingen. Zois die van een onderwijzeres. Zij neemt in de haast alleen het les rooster, waaraan zij de avond te voren nog met veel zorg had zit ten werken, mee. Als zij later wordt gered is dat ook een van de weinige veilig gestelde bezit tingen die ze bij zich draagt. Diep gelovige mensen toonden zich niet bezorgd. Die zagen in alles wat er gebeurde het werk van God en stelden hun lot ook als het 's nachts stormt zitten er mensen op fotografie aart klein in Zijn Hand. De socioloog maakt gewag van gevallen, waarbij mensen tot hun borst in het water stonden, met een bij bel in hun hand. De meeste men sen echter waren op een be paald moment niet meer in staat om de situatie nog te defi niëren. Sommigen wisten ook absoluut niet meer wat te doen. Dat kwam dan tot uiting in een volkomen gedesorganiseerd ge drag. Zo vertelde later iemand: „We hebben een stoel voor de trap gezet om het water niet meer te zien". En een boer, die uit zijn huis vluchtte ging weer terug om het licht uit te doen. „Anders krijgen we kortsluiting". Hij verdronk toen. Jonge kinderen beleefden de ramp pas als iets ergs toen ze za gen dat er iets van hun eigen 'we reld' aan het water ten offer was gevallen. „Mijn jongste dochter tje huilde het meest toen ze een pionnetje van 'Mens erger je niet' zag drijven". Volgens de sociologische studie van de directe beleving van de ramp verloor het gevoel van be dreiging wel een deel van zijn angstwekkendheid naarmate het door meerderen werd ge deeld. Gedeeld leed, werd daar mee helf leed. En dat krijgt nog meer betekenis als men bedenkt dat meer dan de helft van de geënquêteerde mensen die de ontberingen van de ramp over zich heen hadden zien komen, langer dan vierentwintig uur op redding heeft moeten wachten; temidden van een oorverdo vend lawaai van de vele drij vende voorwerpen, die tegen de muren bonkten. Vaak verkeer de men ook in grote angst dat het huis zou instorten. Een groot deel van die tijd zat men in het donker, omdat het elec- trisch licht was uitgevallen. El lemers in zijn studie: „Het teza men beleven van deze ontberin gen heeft de situatie voor velen beslist dragelijker gemaakt. Het alleen moeten doormaken of de aanwezigheid van en onbekend heid met het lot van gezinsleden versterkte echter de emoties ontzaglijk". Ontberingen van toen: in de na tionale uitgave 'De Ramp' staan er wat opgetekend. Je huivert als je ze leest: Bij het geteisterde Stavenisse vluchtte die nacht een echtpaar. In de woonkamer stond het water al boven de knieën. De vrouw was al op de overloop. De man zou nog even een tas grijpen, die in de kamer lag. Maar binnen enkele tellen was het water nog een halve me- Annie M. G. Schmidt in haar 'Brief met bestemming Zeeland' „Wanneer de nacht bezit neemt van een straat-onder-water dan worden de mensen heel klein en zwak. Niets zijn ze dan, niets dan stukjes drijfhout. De geur van zilt en verrotting wordt erger, het water knaagt gestadig aan de huizen, je voelt dat het water je huis ondermijnt, je bent bang dat ineens dat huis zal instorten tot een hoop natte houtjes en modderi ge stenen en strootjes, zoals er zoveel huizen zijn in gestort als ze lang in het water stonden. Dan werden we bang, in de nacht... weet je nog?" ter gestegen en drukte de deur dicht. De vrouw die trok, de man die duwde, zij konden hem niet bewegen. Zij moest vluchten en hij verdrinken aan de andere kant van de deur. Een jongen van Spijkenisse zwemt urenlang met zijn meisje op zijn rug. Dan raakt zij te ver kleumd, wanhopig en uitgeput en verdwijnt in de diepte. Een eind verder hangen een man en een vrouw en vier kinderen aan de dakrand. Een half uur, een jacques cats uur. Dan laten zij los, de een na de ander en verzinken in het grauwe gulzige water. Een man drijft met zijn vrouw op het losgeslagen dak van hun huis ergens aan land. Een tocht begint langs overspoelde dijken zonder leven en beschutting. Wanneer hij tenslotte nog bij de levenden aankomt, heeft hij zijn kinderen, gestorven, moeten achterlaten, onderweg tussen wat aangespoelde melkbussen. Intrieste verhalen over enkelen, uit duizenden van die nacht. Ge beurtenissen die diepe littekens achterlaten bij de nabestaan den. Ouderen rekenen nog zwij gend: hoe oud zouden ze nu ge weest zijn als ze niet door de vloed waren overrompeld? Va der, moeder, kinderen, zusjes, broers. De ramp werkt een mensenleven lang door. Tot heel lang na 1953 heeft de plaatselijke bevolking van Ouwerkerk geweigerd om te zwemmen in de bij het dorp gele gen kreken. Overblijfselen van de diepe geulen, die het water achter het meest beruchte stroomgat van de ramp had uit geslepen in het achterland. Daar zwemmen, dat deed je nu een maal niet. Aan die plassen waren zoveel ellendige herinneringen verbonden.... Toch was het uit stekend zwemwater. Schoon, zout, gezond. Toeristen zijn er uiteindelijk mee begon nen. En van lieverlee raakte de eigen bevolking ook over die te genzin heen. Hoezeer men, geruime tijd na dien, nog gebukt ging onder de gevolgen van de watersnood ramp kwam in het midden van de jaren zeventig naar buiten. Op spreekuren van huisartsen in dorpen waar de zee in die zwarte februarinacht het hardst toe sloeg bleek het na een periode van storm beduidend drukker te zijn. kalmerende pilletjes von den gretig aftrek. Stormneurose, zo luidde de diagnose. De nu in ruste zijnde huisarts, die des tijds gewag maakte van de om standigheid dat een op de zes dorpelingen in zijn praktijk kal meringsmiddelen gebruikte, is andermaal geconfronteerd wordend met die bevindingen van toen wat terughoudender geworden van opstelling. Af zwakkend stelt hij thans: „Na tuurlijk zijn er mensen, die ner veus worden van de storm, maar er zitten nu veel meer mensen met een neurose als ze moeten vaststellen, dat er voor de zo veelste keer in de buurt is inge broken". Er zijn ook mensen, die niet eens zozeer tijdens een periode van storm heel duidelijk worden be paald bij de gebeurtenissen rond de ramp. In een televisiepro gramma dat ging over angsten kwam jaren geleden een man aan het woord, die aan de wa tersnood een ervaring had over gehouden die hem ook bij wind stil weer kwelde. Hij had er wa tervrees aan overgehouden, op gedaan toen hij, wonend in Nieu we Tonge, als tienjarig jongetje tijdens de februari-ramp was overvallen door het water. Zijn vader en moeder waren dat weekeinde niet thuis. Een oude re broer zou op de kinderen pas sen. In die nacht braken de dij ken door. Het jongetje sliep door alles heen, merkte niet eens dat het water de woning binnenliep, het bed optilde en er een vlot van maakte. De waarneming bij het wakker worden was er de oor zaak van dat er zich een water vrees ontwikkelde die nog enke le tientallen jaren stand hield. Stavenisse 1986. Drieëndertig jaar nadat een metershoge muur van water, die met de vaart van een snelle auto op het onbeschermde dorpje afkwam, in luttele ogenblikken dood en verderf zaaiend. Honderd drieënvijftig doden, op een be volking van 1734 zielen. Veertig procent van de huizen wegge vaagd, hele straten verdwenen. „Ja, als het flink stormt zitten er mensen 's nachts op", vertelt een vrouw. „Dat zie je aan de lichtjes die branden". Veel dorpelingen hebben zo hun eigen herinnering aan de ramp. Zoals die man, die zijn ouders veroor en moest ervaren dat het hele gezin van zijn broer en zijn schoonzuster met vijf jongens - 'de oudste was dertien' slachtof fer werd. Op weg naar een goed heenkomen werd het gezin door het water overvallen. „Als ze thuis op de zolder waren geble ven was er niks gebeurd. En het was nog wel het slechtste huis van de hele buurt". Heeft hij nooit gedacht: ik moet hier weg na wat mijn familie is overkomen? „Och, waarom" zegt de man. „Het is net als bij mensen die bij een berg wonen waar lava uit komt. Die gaan la ter ook terug. Zo is het bij ons ook. Je gaat terug, het is ver trouwd". Zijn vrouw tuurt door het raam, over het polderland dat zich on der aan de dijk uitstrekt. „Het heeft zo moeten zijn", zegt ze be rustend. „Maar als het 's nachts stormt ga ik toch niet lekker liggen. Dan denk ik aan de ramp. Aan water gebeurd is. Ik ben dan niet i rust. Het kan toch immers wéér?" De man zegt: „Het is drieënder tig jaar geleden, maar het is of het gisteren gebeurd is. We voe len ons nu wel een stuk veiliger. Dat vinden de mensen ook. Je kunt dat goed merken. Vroeger ging je met een paar honderd man naar de haven om te kijken of er vloedplanken gezet moes ten worden. Als het nu stormt gaat er bijna niemand meer naar de haven". „Toch ga ik niet lekker liggen als het stormt", volhardt zijn vrouw. ,,'t Is nu gelukkig wat minder met het lawaai. Eerst zaten we hier voor de deur nog met die ho ge populieren. En dat maakte als het flink waaide wel zó ijselijk veel leven". „Ik heb er geen last van", zegt meneer. „Of het zou moeten zijn als ik de dakpannen hoor lich ten. Maar dan is het ook zeker windkracht tien". 31 januari/1 februari 1953 De storm is verschrikkelijk geworden. Op de dijk buigen de Italiaan- ders in razernij, links en rechts, niet te stoppen. Voor het huis Insulinde is er een afgeknapt, met de grond gelijk. De takken liggen in de voortuin en slaan tegen de ruiten. Waaibomen- hout. De dakpannen rammelen. Zwart en zwaar weer. Ik zeg dat het nooit zó erg is geweest, maar iedereen zurijgt. Moeder heeft haar rondgang gemaakt. Met het takje van Palmzondag heeft ze het wijwater in de hoeken van het huis gesprenkeld. Afweer van den boze die omgaat in de nacht Vader blijft op. Als op het zwartst van de nacht de klok luidt, staat hij al boven, bij ons. „Het water", zegt-ie, „het water komt. De lucht is te vuil." We dragen wat spullen de trap op en zitten met de dekens om ons op zolder, tot het ochtend wordt en we de verwaaide wereld zien. De radio heeft dan al gezegd dat het water rond ons is, dat er mensen op de daken zitten en met vlaggen zwaaien. Hoe dicht of hoe ver? Het is zondag. De pastoor heeft zelf moeten luiden. Er is geen koster, geen zanger, geen organist. Een stille mis. De mannenkant, rechts in de kerk, is leeg. Ze staan aan de dijk, net over de Sloedam. Er zullen veel doden zijn, wordt verteld. De pastoor preekt over 'Hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen'. Het is zo koud in het dorp. De wind blijft razen. In de middag gaan we naar het gat in de dijk, mijn broer en ik. We proberen te fietsen, maar komen niet verder dan de Toldijk. Daar lopen we verder naar het Sloe, de spoorweg. De kogelvanger van de schietbaan ligt midden in het wa ter. Door het gat in de dijk schuurt en sleurt het water de polder binnen. Niets zie je meer, niets dan vreemd donker water en die ene heuvel. Net boven het gat hangt een eenzame meeuw, heen en weer getrokken door de felle wind. Straks, denk ik, scheuren zijn vleugels af, maar hij zeilt mee, op en neer, voor- en achteruit. Na een kwartier, of is het een uur?, is-ie er nog. De mannen werken. Ze proberen boven het geweld uit te schreeuwen. Bij de boeren zijn aardappel- en graanzakken gevorderd. Langzaam rijdt een vrachtwagen met zand over de zompige, wrakke dijk. De zakken worden vol zand geschept en op elkaar gestapeld, als een reusachtige pleister op een diepe wond die zich niet aflaat dekken. Je hoort het zuigen van het water. Een van de mannen is buiten zichzelf geraakt. „De vrachtwagen", schreeuwt-ie, rijdt 'm erin, met zand en al!" Er is geen houden aan. Tussen de Sloedam en Nieuwland verzuipt het land. In de radio kraakt het noodweer. De doden, de vermisten en almaar die naam S-t-a-v-e-n-i-s-s-e. Uren geleden is vader met de dokter vertrokken om, halverwege Arne- muiden, naar de familie Butijn te zoeken. Daar is het water. Maar is er ook een boot? We horen maar niets dan steeds de nieuwe namen en getallen in de radio. Ligt Spijkenisse ook in Zeeland? PZC WOENSDAG 17 SEPTEMBER foto aart klein

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 38