MOBY DICK
de dagvlinder sterft uit
PZC/ week-in 35
gerard dielessen
jachtgebieden
mens
gids
john ekkelboom
Gerard Lutke Meijer, auteur van
het boek 'De Walvisvaart', uit
gegeven bij de Bataafsche
Leeuw, noemt de strijd tegen de
walvisjacht 'achterhoedege
vechten'. Toch worden nog heel
wat van deze zoogdieren be
dreigd. Noorse jagers zijn eind
vorige week uitgevaren om in
het noordoostelijk deel van de
Atlantische Oceaan op dwerg
vinvissen te gaan jagen. Green
peace is daar aanwezig met het
nieuwe bootje Moby Dick en
vind inmiddels de Noorse auto
riteiten op zijn weg.
Bovendien bespraken deze
week ruim veertig bij de Inter
nationale Walvisvaart Commis
sie aangesloten landen in het
Zweedse Malmö over verder
gaande walvisvaartbeperkende
maatregelen.
5TERDAG 14 JUNI 1986
?ien kleine omgebouwde Katwijker
jviskotter vaart met een snelheid van
s zeemijlen op de Atlantische Oceaan
ssen Bergen en de Noorse
landengroepen Lofoten en Vesteralen,
'en boven de Noordpoolcirkel. In dit
)ordoostelijk deel van de oceaan, waar
wereld bestaat uit water en bergen die
odrecht duizend meter boven de zee
tsteken, leven nog dwergvinvissen, een
eine walvissoort. De bemanning van de
tMoby Dick omgedoopte voormalige
itter zal zeker niet kunnen verhinderen
it er de komende weken weer een
[aanvaardbaar aantal walvissen wordt
geslacht. Bovendien werd de kotter
mderdagochtend vroeg op gebracht door
iNoorse marine.
et nieuwe schip van de milieu-organisatie
kt op een kleine uitgave van de Rainbow
arrior, die vorig jaar juli in de haven van
;t Nieuwzeelandse Auckland door
ransen staatsterroristen tot zinken werd
ibracht. De kotter, even groot als de
oorse schepen die voor deze walvisjacht
orden gebruikt, is niet de vervanger van
[Rainbow Warrior. De milieu-organisatie
jcht het schip een paar weken geleden van
in Duitse visser die Greenpeace een warm
irt toedraagt; het moest in ijltempo
;reed worden gemaakt voor de nieuwe
:tie.
»n ander schip was niet voor handen
ndat de 'Greenpeace' aan de andere kant
in de wereld ligt en de 'Sirius' actie voert
de Middellandse Zee. De van de Rainbow
arrior zo herkenbare regenboog siert de
jkanten van de kotter. 'Je kan een
genboog nooit laten zinken', luidt één van
reenpeace's slogans. Voor dit doel is de
oby Dick bovendien voorzien van een
itte walvis op de boeg.
Uleen al door aanwezig te zijn, door te
ten zien wat er op zo'n afgelegen plek op
trde gebeurt, willen we er voor zorgen dat
[jacht niet anoniem gebeurt". Lies Vedder
ibrdineert de actie op dit moment vanuit
[tGreenpeacekantoor in het Zweedse
öteborg.
ejacht op de kleine walvissen gebeurt
joral door vissers, afkomstig van de
ofoten. Visserij is daar de belangrijkste
•on van inkomsten. Door in deze periode
ivergvinvissen te bejagen worden die
komsten nog eens extra aangevuld. Het
vooral het vlees van de dieren dat geld
jbrengt.
i de geschiedenis van de walvisvaart heeft
[dwergvinvis altijd een onbelangrijke rol
:speeld. Simpelweg omdat de dieren te
ein zijn. Maar nu er door eeuwenlange
cht niet veel andere walvissoorten meer
rer zijn hebben de Noorse jagers de
vergvinvis tot hun prooi gemaakt,
ooral deze eeuw hebben de walvissen het
raar te verduren gehad. In de j aren
125-197 5 zijn er niet minder dan anderhalf
iljoen afgeslacht. De dieren verdrinken
tterlijk in de cijfers: werden er in de
:node 1664/1778 zestigduizend walvissen
Dor bijvoorbeeld de Nederlanders
jitgemaakt, vlak voor de Tweede
'ereldoorlog bejaagden landgenoten alleen
in het het Zuidpoolgebied 365.000
alvissen. In 1937 doodden de Nederlandse
gers 14.826 blauwe vinvissen. Dat er in
1! 63 64 nog maar 112 van deze dieren
erden gevangen geeft haarscherp aan dat
niet veel meer over waren,
Noorwegen zelf heerst er verdeeldheid
rer de jacht op de dwergvinvissen. Noem
stmaar de problematiek tussen Zuid en
oord. Het verre Noorden, ruim duizend
ilometer verwijderd van de hoofdstad
slo, voelt zich traditioneel achtergesteld
ij het zuiden. De ministeries van milieu en
uitenlandse zaken vinden eigenlijk dat de
cht moet worden stopgezet. Maar het
linisterie van visserij, met een minister uit
ït noorden aan het hoofd, denkt daar
oders over. Voorlopig heeft de lobby uit
etNoord-Noorwegen de strijd gewonnen,
e jagers zijn vorige week uitgevaren.
is niet de eerste keer dat in Noorwegen
onenigheid is ontstaan over de
In de achttiende eeuw waren
het vooral de 'olie-rijke' en
'langzaamzwemmende' walvissen waarop
werd gejaagd. Deze giganten bleven na te
zijn gedood drijven en konden zo
eenvoudig, getrokken door het schip, aan
land worden gebracht. The right whale to
kill. Maar toen deze trage soorten aan het
begin van de negentiende eeuw nauwelijks
meer waren te vinden moesten nieuwe
technieken worden ontwikkeld. De Noor
Sven Foyn ontwikkelde in 1868 een
belangrijk instrument: een harpoen-kanon,
geschikt om snelle walvissen te doden. Met
deze methode werden tot aan het begin van
de twintigste eeuw 30.000 dieren
afgeslacht.
De oppositie groeide. Zelfs in Noorwegen. In
1903 stak een groep vissers een
Moby Dick, de nieuwe aanwinst van Greenpeace
blijkt wederom de verdeeldheid over het
onderwerp. „Ze zitten er duidelijk mee in
hun maag. Het liefst zouden ze de jacht
ongemerkt voorbij willen laten gaan. Maar
dat zal door onze aanwezigheid niet gebeu
ren".
Lies Vedder noemt het een conflict om
cijfers. Greenpeace zelf hanteert altijd de
minst gunstige cijfers. Van heel veel
walvispopulaties is niet of nauwelijks na
te gaan hoeveel er over zijn. De industrie
en andere belanghebbenden nemen altijd
de gunstige cijfers als norm. „Het is een
raar spelletje dat wordt gespeeld. Niemand
weet precies hoeveel er nog over zijn. We
weten eigenlijk alleen dat ze langzaam
verdwijnen".
Zo duurt de geschiedenis van de
walvisvaartbeperkende maatregelen door.
Er is veel veranderd in de voorbije eeuwen.
Het is duidelijk dat de IWC de laatste jaren
veel goed werk heeft verricht. Vlak na de
Tweede Wereldoorlog werd deze commissie
opgericht door de landen die het liefst zo
snel mogelijk heel veel geld aan de dieren
wilden verdienen. Maar in de
daaropvolgende jaren ontwikkelde de IWC
zich toch vooral als beschermer van
walvissen.
Het moratoriumbesluit uit 1982 is
ongetwijfeld het grootste succes. Wat dat
betreft was de uitspraak van een
Mexicaanse IWC-afgevaardigde tijdens de
bijeenkomst van 1976 wat al te negatief
toen hij zei: „Deze commissie zal de
geschiedenis in gaan als een kleine groep
mensen, die er niet in geslaagd is een
diersoort afdoende tegen uitroeiing te
beschermen, omdat ze de winsten van een
paar walvismaatschappijen belangrijker
vinden dan vele duizenden walvissen".
Het eind vorig jaar uitgekomen boek 'De
walvisvaart' besluit auteur Lutke Meijer
met de zin: 'Wat rest zijn alleen nog wat
achterhoede-gevechten'.
Maar die gevechten zijn van het grootste
belang. Dat blijkt uit de onderwerpen die in
Malmö werden behandeld. De
afschuwelijke jacht op grienden op de Far
Oër-eilanden bijvoorbeeld, waar de
walvissen één keer per jaar de kust op
worden gedreven waarna ze, bij wijze van
traditie, worden doodgeslagen. De
wetenschapplijke jacht is een ander
voornaam onderwerp. Zo wil IJsland
gedurende een periode nog eens driejaar
per jaar 220 walvissen vangen voor
wetenschappelijke doeleinden. Er zijn al
contracten afgesloten met
vleesverwerkende bedrijven op IJsland.
Ook Zuid-Korea ontloopt het moratorium
door 'wetenschappelijk' te jagen.
Achterhoede-gevechten dus. Zo'n gevecht
levert de Greenpeace-kotter Moby Dick de
komende weken in het belang van de
dwergvinvissen. Door aanwezig te zijn. Een
tijdens de reis door de walvisbeschermers
gemaakte film zal later deze maand door de
televisie worden uitgezonden.
„En natuurlijk proberen we zoveel
mogelijk levens te redden van een aantal
dwergvinvissen door de jagers te hinderen
bij hun jacht".
greenpeace strijdt voor
behoud van de dwergvin vis
walvisstation in Mehamn in de brand. De
Noorse regering besloot het jaar daarna dat
er gedurende twintig jaar in de Noorse
wateren niet meer op walvissen mocht
worden gejaagd. In feite het eerste
moratorium, een 'pauze'. De walvisjagers
lieten zich niet ontmoedigen en trokken,
evenals collega's uit vele andere landen,
naar nieuwe gebieden op de wereld. Zo
bouwde Noorwegen het eerste walvisstation
op Antarctica (Zuidpool). Bovendien
introduceerden de Noren in 1924 het eerste
fabrieksschip: een drijvend bedrijf waarop
een walvis helemaal verwerkt kon worden.
Nadat Nederland zich in de negentiende
eeuw als florerende walvisnatie had
ontwikkeld bloeide deze industrie vooral na
de Tweede Wereldoorlog weer op. De reden:
er was een schrikbarend tekort aan voedsel.
De vetproduktie was niet voldoende om in
de helft van de behoefte te voorzien. De
blauwe vinvis leverde een hoeveelheid
traan gelijk aan het melkvet van 275 koeien.
Zo bouwde Nederland in 1956 de nieuwe
Willem Barendsz II, een groot
fabrieksschip, als opvolger van de veel
kleinere Willem Barendsz I. Het duurde tot
aan de verkoop van het grote fabrieksschip
in 1976 voordat ons land de walvisvaart de
rug toe keerde.
De Noren denken daar dus anders over.
Vijftig vissersbootjes zijn nu op weg naar
de jachtgebieden om het door Noorwegen
zelf vastgestelde quotum van 400
dwergvinvissen te vangen. Vorig jaar
leverde de jacht op de dwergvinvissen 1400
ton vlees op. Per bemanning van zo'n zeven
a acht mensen bracht dat ongeveer 25.000
gulden op. Er wordt gejaagd met behulp
van gewone vissersbootjes die voor dit
doel zijn uitgerust met een harpoenkanon.
De dwergvinvis, in het Noors de vagehval,
weegt tussen de zes en acht ton en is
ongeveer negen meter lang.
Door de jacht toch te beginnen negeerde
Noorwegen in feite twee belangrijke
beslissingen van de Internationale
Walvisvaart Commissie. Allereerst trekken
de Noren zich niets aan van het in 1982
genomen moratoriumbesluit waarin is
vastgelegd dat vanaf 1986 gedurende tien
jaar niet op walvissen gejaagd mag worden:
het moratorium.
Bovendien werd de dwergvinvis in het
Noordoostelijk deel van de Atlantische
Oceaan vorig jaar tot een beschermde soort
verklaard. De Noren (en de Sovjet-Unie)
tekenden als lid van de Internationale
Walvis Conferentie bezwaar aan tegen deze
bescherming. Deze landen, samen met
Japan, wilden ook niets weten van het
moratorium. Daarmee behielden ze de
mogelijkheid om zelf te bepalen om wel of
niet te gaan jagen. Daarbij komt nog dat
landen als de Filippijnen, Zuid-Korea,
Brazilië, Spanje, IJsland en Portugal geen
bezwaar maakten tegen het moratorium,
nog wel degelijk actief zijn in de comerciële
jacht
Tijdens de de Conferentie van vorig jaar
lieten de Noren weten eerst het
wetenschappelijk onderzoek naar de
populatie van de dwergvinvissen af te
willen wachten. De uitkomsten worden
werden deze week tijdens de
rWC-bijeenkomst in het Zweedse Malmö
besproken. Maar daar hebben de Noren dus
niet op gewacht. Daardoor is een discussie
over nieuwe internationale afspraken in
feite zinloos geworden.
„De Noren zelf hebben twee rapporten laten
maken. Eén door een door de overheid
gesteund visserij-instituut in Bergen en één
door een medewerker van de universiteit
van Oslo. Het instituut kwam tot de
conclusie dat de dwergvinvis door de jacht
wordt bedreigd. Nu leven er nog tussen de
10 en 20.000 dwergvinvissen. Dat is tussen
de 10 en 30 procent van het oorspronkelijke
aantal. De universiteit kwam tot een andere
conclusie: de populatie zou nog uit 45 tot 60
procent van dat oorspronkelijke aantal
bestaan. Om voor 'bescherming' in
aanmerking te komen mag er nog maar 54
procent van de oorspronkelijke populatie
over zijn. Negentig bij de IWC aangesloten
landen bepaalden vorig jaar dat deze
walvissoort beschermd moet worden, maar
de Noorse regering koos de zijde van de
universiteit en liet daarmee haar eigen
visserij-instituut in de kou staan. Ook hier
Jet gaat slecht met de dagvlin
ders in Nederland. Van de soor-
n die permanent in ons land ver
lijven, dreigt meer dan de helft uit
sterven. Negen daarvan zijn in-
liddels in geen velden of wegen
leer te bekennen. Een triest gege-
en waar in hoofdzaak de mens
huldig aan is.
'e handen moeten snel uit de mou-
en worden gestoken om verder uit
werven van deze insecten te voorko
en. Dat is de mening van de Vlin-
erstichting, een instantie die is on-
ergebracht bij de Landbouw Hoge-
hool (LH) in Wageningen. De
tichting bestaat nu twee jaar en is
ntsproten uit het Landelijk Dag-
linderproject-LH. Dat project be-
>n een kleine zes jaar geleden met
ibsidies van het Prins Bernhard-
nds en later van het ministerie van
ndbouw en visserij.
Tot 1980 werd er nauwelijks onder-
°ek gedaan naar vlinders. Er waren
'el veel verzamelingen van deze
isecten maar echt wetenschappe-
jk onderzoek ontbrak. Dat hiaat
ebben wij de laatste jaren proberen
'eg te werken". Dat zegt Wim Ge-
aedts, wetenschappelijk medewer
ker van de Vlinderstichting,
linders zitten verspreid over de hele
•ereld. Daar waar het warmer is, zijn
e concentraties het grootst. Zuid-
nropa kent bijvoorbeeld veel meer
oorten dan Nederland. Wat de dag-
linders betreft zijn er in ons land 107
borten waargenomen. De Wage-
Mgse onderzoekers hebben zich tot
eze categorie beperkt omdat het
nderzoek anders te omvangrijk en
;us te kostbaar zou worden,
enderde deel van de soorten dag-
hnders in Nederland zijn genoem-
e trekkers en dwaalgasten. Deze
eerste soort komt en gaat, afhanke
lijk van het jaargetijde, de andere
bezoekt ons land incidenteel. De
overige dagvlinders hebben zich
hier definitief gevestigd. Van deze
vaste inwoners zijn er negen soorten
volledig van de Nederlandse bodem
verdwenen. Enkele soorten Miere-
blauwtjes en Parelmoervlinders
zijn daar voorbeelden van.
Naast de groep van negen verdwe
nen dagvlinders zijn er 33 soorten
zeer sterk achteruit gegaan en voor
elf ziet de toekomst er ook niet al te
rooskleurig uit. Een zestiental soor
ten schijnt zich daarentegen makke
lijk te kunnen handhaven, waaron
der de alombekende Citroenvlinder
en Dagpauwoog. Bij het Landkaartje
en het Spiegeldikkopje valt zelfs een
vermeerdering te bespeuren. Beide
vlindersoorten blijken in staat zich
te kunnen aanpassen aan de veran
deringen van het leefmilieu.
Volgens Geraedts is de achteruit
gang van het vlindersoortenbestand
voornamelijk te wijten aan biotoop
vernietiging. De mens verstoort het
milieu zodanig dat er voor veel vlin
ders geen overlevingskansen meer
zijn. Dat geldt natuurlijk niet alleen
voor vlinders maar voor de gehele
flora en fauna.
Natuurgebieden moeten wijken
voor huizen, fabrieken en wegen. De
voedselbronnen voor de dieren ra
ken hierdoor langzaamaan uitge
dund. Ook de huidige vorm van
land- en bosbouw in Nederland
brengt sommige vlinders de doods
steek toe. Vele soorten bomen, plan
ten en kruiden in de bossen en op de
akkers zijn verdwenen. Daarvoor in
de plaats zijn de monocultures geko
men. Deze verarming heeft een afna
me van het aantal soorten vlinders
tot gevolg.
In monocultures met een normale
landbouwkundige bemesting kan
geen enkele soort overleden. In niet
of nauwelijks bemeste graslanden
daarentegen kunnen wel dertig soor
ten worden aangetroffen. Geraedts
vertelt dat planten die kunstmest
opnemen onder andere afweerstoffen
vormen waardoor vlinders ze niet
meer aantrekkelijk vinden.
Het verdwijnen van vlinders heeft
legio oorzaken. Van al die oorzaken
ligt de schuld uiteindelijk bij de
mens die de natuur misbruikt en
verwoest. Te denken valt ook nog
aan de milieuvervuiling. De zure
regen tast te planten aan die vervol
gens als voedingsbronnen de rups
de genadeslag geven. Zwaveldioxi
de in de lucht vormt in combinatie
met water zwavelzuur dat in de
bodem terechtkomt. Dat zuur wordt
door planten via de wortels opgeno
men en Geraedts vermoedt dat
daardoor het oxaalzuurgehalte in
bepaalde planten toeneemt. Een
rups - het voorstadium van de vlin
der - die hiervan eet, sterft door dit
teveel aan zuur.
Deze veronderstelling wil de stich
ting in de toekomst onderzoeken
door rupsen met een kunstmatig
substraat van oxaalzuur te voeren.
Een noodzakelijk kwaad om erger te
voorkomen, legt de vlinderexpert
uit.
De vlinder is een soort indicator voor
de natuurgesteldheid. Dat het met
die natuur niet al te best is gesteld, is
bekend. De Vlinderstichting houdt
het uitsterven van de vlinder nauw-
gelet in de gaten. Ruim zeshonderd
vrijwilligers hebben in Nederland
een gebied waar de vlinders zoeken
en observeren. Zij sturen gegevens
als soort, aantal en omschrijving van
de omgeving op naar de centrale
post in Wageningen die al het verza
melde materiaal via de computer
verwerkt.
Begin mei geeft de stichting een
atlas uit met verspreidingskaarten
van vlinders. Iedere soort wordt
daarin uitvoerig besproken en ook
de beheerstechniche en ecologische
gegevens komen aan bod. In Neder
land is in de vijftiger jaren al eerder
een onderzoek naar dagvlinders ge
publiceerd, maar volgens de stich
ting is deze nieuwe publikatie uitge
breider en nauwkeuriger. Het boek
werk zal de eerste anderhalf jaar
alleen via de Vlinderstichting ver
krijgbaar zijn, daarna komt een defi
nitieve versie ook in de boekhandels
te liggen.
Verder is de stichting bezig met het
samenstellen van een determinatie-
gids. Deze zal hoogstwaarschijnlijk
dit najaar gereed komen. Het wordt
een uitvoerig boekwerk, gericht op
de amateur die vlinders wil leren
herkennen. Evenals bij de atlas,
probeert de stichting de gids zo
compleet mogelijk te maken. „Want
daar ontbreekt het nogal eens aan
bij de bestaande determinatiegid-
sen", zegt Geraedts. Als voorbeeld
noemt hij de afbeeldingen van zo
wel de onder- als de bovenkant van
de vlinder. „Dat is heel belangrijk
om soorten van elkaar te kunnen
onderscheiden. Andere gidsen laten
de vlinder vaak alleen aan de bo
venkant zien".
Geraedts is van mening dat wanneer
Nederland geen natuurreservaten
meer zou hebben, nog slechts 25
soorten vlinders zouden overleven.
„Maar ik ben er van overtuigd dat we
nog alle sooten kunnen redden. Er
zijn al aanzetten voor nieuwe natuur
reservaten en bijvoorbeeld Midden-
Limburg blijkt bij de ruilverkaveling
zich vlindervriendelijk op te stellen.
Dat zijn goede ontwikkelingen".
„Het beheer van het Nederlands
landschap moet veranderen. Gebie
den moeten voor een deel weer in
hun oorspronkelijke toestand wor
den teruggebracht. Verder valt te
denken aan extensieve begrazingi
van weilanden, het loslaten van
koeien op heidevelden die zijn ver-
grast en het minder vaak maaien van
wegbermen. Het zijn maar enkele
voorbeelden van hoe het beter zou
kunnen. Niet de natuur moet worden
beheerd maar het gedrag van men
sen moet in goede banen worden
geleid. Pas als de situatie beter
wordt, kunnen we proberen de uitge
storven vlinders in ons land van
buitenaf te introduceren".