REVES BRIEVEN
AAN LUDO PIETERS
tijdens des
schrijvers leven
1
etters letteren
is de krant óók
een mevrouw?
DE GRAAF VAN DEN HAAG
psst, die brakman schrijft te veel
PZC/ week-uit
22
mat
hans warren
mieke van der jagt
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hans warren
ZATERDAG 7 JUNI 1986
Aan de nu al lange rij brievenboe
ken van Gerard Reve werd weer
een nieuw deel toegevoegd: Brieven
aan Ludo P. 1962-1980. Uit de brie
ven zelf en uit het nawoord van
Ludo Pieters valt op te maken dat
adressaat L. J. Pieters in 1921 gebo
ren werd en ook wel enige schrijver
saspiraties heeft gekoesterd. Het
lijkt me daarom niet gewaagd te
veronderstellen dat hij dezelfde is
als de in 1921 geboren Ludovicus
Joannes Pieters die tijdens de oor
log in illegale blaadjes gedichten
publiceerde en in 1944 in eigen be
heer de bundel Randgebergte uitgaf.
In 1946 debuteerde hij officieel bij
Stols in de Helikonreeks met een
gelijknamige bundel. Niet dat dit er
allemaal zoveel toe doet, maar om
dat we meestal weinig of niets afwe
ten van de personen aan wie Reve
zijn brieven richt en omdat ook de
antwoorden zeg maar altijd ontbre
ken, is eventueel iedere informatie
welkom.
Ludo P. wordt ingevoerd als een
weldoener en maecenas (hij is reder)
maar hij is dus, als mijn vermoeden
juist is, een nauw bij de literatuur
betrokkene die, om zijn eigen woor
den aan te halen 'het lelijke jonge
eendje dat in (zijn) goed burgerlijke
familie-vijver kwam aanzetten'
zag 'uitgroeien tot een Zwaan dei
Nederlandse Letteren'.
Dat 'eendje' was overigens zo lelijk
niet en had in 1961 ook al een en
ander gepresteerd! En het was dus
twee jaar jonger dan Pieters zelf was.
Pieters was getrouwd, had een vrij
groot gezin en een rijk ingerichte
woning vol moderne kunst waarin
Reve zijn ogen uitkeek. De drank-
kast en de wijnkelder waren er goed
gefourneerd en het rederschap bood
mogelijkheden tot gratis reizen op
schepen in allerlei richtingen.
Reve had het in die tijd innerlijk
heel moeilijk en maatschappelijk
niet breed. Hij was nog niet echt
beroemd, de grote verkoopsucces
sen van zijn brievenboeken moesten
nog komen. Zonder hem recht
streeks van opportunisme te ver
denken valt uit de eenzijdige corres
pondentie toch wel af te leiden dat
hij niet schroomde ruimschoots ge
bruik te maken van de faciliteiten
die zijn rijke nieuwe vrienden hem
boden.
Veelvuldige logeerpartijen, geschen
ken in de vorm van gratis reizen op
schepen (ook gevraagd voor wille
keurige derden), zendingen drank,
wild en gevogelte, verzoeken om fi
nanciële subsidies zelfs - ze zijn niet
van de lucht. En, het is nauwelijks
merkwaardig, eerder vanzelfspre
kend te noemen dat vriendschap en
correspondentie begonnen te tanen
zodra Reve succes had en beter in
zijn geld kwam te zitten, wat gebeur
de na het verschijnen van Op weg
naar het einde en Nader tot U, dat
wil zeggen omstreeks 1963. Zo leest
men al in een, overigens lange, brief
van 15 september 1964 onder andere:
'Dat ik jullie veel minder geschreven
heb en jullie beider verjaardagen
verwaarloosd heb, dat is niet veront
schuldigd met een verwijzing naar
de vele uitputtende beslommeringen
en de tijdnood, hoe reëel die ook
waren, maar wel te verklaren uit het
feit, dat ik tot een zekere, naar mijn
maatstaven ongewoon grote wel
stand ben gekomen, zodat bootpas
sages en Bescherming niet meer van
belang zijn geworden - dat besefte ik
opeens, en het maakte me zeer treu
rig, hoewel het misschien een goed
teken is, als men tot zo'n diepte zijn
eigen motieven kan ontleden. Ik be
doel niet, dat ik een profiteur ben,
maar wel, dat iemands aandacht
voor een ander kan verflauwen,
naarmate hij hem minder nodig
heeft of denkt nodig te hebben. Enfin,
ik vertrouw dat je een en ander niet
vertrokken of anders dan ik het
bedoel, zult willen duiden'. (10415).
Later zal het zelfs een paar maal tot
een breuk komen, een kort briefje
van 16 juni '70 luidt: 'Ik wilde liever
aan onze relatie een eind maken. Ik
kan de omgang met mensen, die onze
grote vrijheden willen vernietigen en
uitleveren, niet opbrengen. Voor jou
is het spel, voor mij ernst'. (153). Een
volgend episteltje is dan pas van 17
mei 1972, men kan er uit afleiden dat
de vriendschap weer gelijmd is. In
1979 is het weer mis: 'De breuk die ik
heb gemaakt, heeft mij misschien
nog meer verdriet gedaan dan jullie.
Na mijn overspannen reaksie van
het als geweigerd retoerneren van
een brief, heb ik een paar nachten
bijna niet kunnen slapen. Of ik in
het meningsverschil gelijk heb of niet
- mijn bruuske reaksie was ongeoor
loofd, en onwaardig - typies de kort-
sluithandeling van een wanhopige.
Ik wilde jullie vragen, of ik wederom
vrede mag maken'. (165).
Dit is een voor Reve nogal ongebrui
kelijke amende honorable, trouwens
Gerard Reve
foto anefo
ook in zijn 'Verantwoording' betoont
hij zich dankbaar jegens Ludo en
Berthe Pieters. Ludo Pieters schreef,
zoals reeds gezegd, een nawoord
waarin hij onder andere zegt dat
Reve 'bepaald geen makkelijk ka
rakter heeft'. (186).
Zijn deze brieven nu zeer de moeite
waard? Vooropgesteld dat ze van
Reve zijn en altijd dus nadere infor
matie omtrent zijn leven en werk
bevatten, moet geconstateerd wor
den dat ze nogal mat overkomen.
Reve schrijft zich er haast nimmer
in los over de grote problemen die
hem interesseren. Noch over sex,
noch over het geloof, de dood of de
kunst komt hij tot ontboezemingen
die we al eens niet op indringender
wijze elders bij hem verwoord za
gen.
Wat hiervan de oorzaak is? Men kan
er slechts naar gissen. Was zijn
vriendschap met Ludo P. toch te
koel, te vormelijk, of gaf Ludo P. niet
het goede tegenspel? Vond Reve
hem een beetje saai? Wat er ook van
zij, de Reve weerkaatst in de Ludo
P.-spiegel is beslist niet de boeiend
ste Reve. Wie op de hoogte is van zijn
leven tussen 1962 en 1980 komt al de
bekende feiten omtrent verhuizin
gen, vriendschappen, reizen naar
Spanje en dergelijke tegen, maar
deze brieven verhouden zich tot an
dere over dezelfde onderwerpen als
doffe fresco's tegenover gloeiende
olieverven. Slechts een enkele maal
stuit je op pregnante formuleringen.
Bij voorbeeld: 'Wim wilde altijd dat
ik me in de 'society' begaf, publiciteit
maakte, beroemd zou worden, veel
besproken zijn en blijven, etc. Ik
verbeeldde me tot nu toe, dat ik dat
ook wilde, en dat ik alleen uit een
soort snobisme en zure-druivenin-
stelling aan mijn zucht tot roem niet
toegaf. Maar nu weet ik, dat het niet
zo is. Nu, eindelijk, weet ik, dat ik
helemaal niet beroemd wil worden,
maar dat ik niets anders wil doen
dan schrijven, en daarmee, als een
fatsoenlijk ambachtsman, door het
geschrevene te verkopen, genoeg
geld verdienen om fatsoenlijk, zon
der hinderlijke en belemmerende ar
moede, te kunnen leven'. (37).
Of, in dezelfde brief: 'en weet je, en
dat is ook rottig, ik ben wel degelijk
homoseksueel, maar ik voel zo goed
als geen enkele verwantschap met
ook maar één homoseksueel die ik
ken - ik bedoel hun verering van
mooie kleren, lekker eten, elegant
uitgaan, hun gebrek aan moed om te
vechten en er op los te rammen als
het erop aankomt, die anonimiteit en
doen alsof men tot een onderwereld
behoort die eigenlijk zou moeten
worden uitgeroeid, het zich voorstel
len als 'Rudi' of 'Eddie'dat geteem
over de snit van een broek en 'waar
heb je die gekocht', maar nooit, nooit
één verstandig woord, of desnoods
een onverstandig woord over kunst,
politiek, etiek, religie, ga maar door'.
(39).
Of, op pagina 60: 'Ik begin iets te
ontdekken inzake mijn eigen werk.
Mijn schrijven en mijn leven moeten
éen zijn, of ze zullen niet zijn, en mijn
werk zal niet zozeer klassiek en
verhalend zijn, als wel romanties en
profeties, schijnbaar chaoties, maar
een strenge, perverse orde bevat
tend. Ik ontdek dat schrijven het
enige middel is om niet aan de
zwaarmoedigheid te bezwijken en
dat ik door het formuleren van tekst
allerlei, anders oppermachtige, de
monen kan bezweren en doen terug
deinzen'.
Ook over de eventueel latere uitgave
van al zijn brieven wordt in deze
correspondentie al uitvoerig bericht.
Het zou een 'eindeloze reeks delen'
moeten worden, vele duizenden brie
ven bevattend. 'Overigens: het plan
kwam niet van mij, maar van de
uitgevers. Ik vond het ietwat preten
tieus, maar Perkin, die toch geen
poen of blaaskaak is, vond het aller
minst verwerpelijk, vermits zulke
uitgaven van brieven, tijdens des
schrijvers leven, in de 17de en 18de
eeuw heel gewoon waren'. (145).
Kortom: de echte Reve-liefhebber
mag zich dit boek beslist niet laten
ontgaan.
Gerard Reve: Brieven aan Ludo P. 1962-
1980. G. A. van Oorschot. Amsterdam. 188
pag. f 24.90, gebonden f 39,90.
redactie andré oosthoek
De krant als spiegel van de
samenleving. Het zijn niet in
de laatste plaats de
dagbladjournalisten, die dat
graag geloven. Haaks daarop
staat de - veel gehoorde -
bewering dat de journalist, als
Narcissus, vooral zichzelf
weerspiegelt in de kolommen.
Het beeld dat de krant geeft van
de maatschappij is, in die
redenering, het wereldbeeld van
de redacties, waarvan de
samenstelling zijn weerslag in de
krant heeft. Wie het boek
"Voorzover plaats aan de
perstafel' leest, komt tot de
conclusie dat de samenleving,
andersom, weinig analogie
vertoont met redacties: slechts
10,5 procent van de Nederlandse
dagbladjournalisten is vrouw.
Van alle 'mannenberoepen' is de
dagbladjournalistiek het minst
toegankelijk voor vrouwen.
„Dat moet waarneembaar zijn in
de kolommen", zo redeneerde de
stichting Vrouw en Media. Els
Diekerhof, Mirjam Elias en
Marjan Sax werden op pad
gestuurd om de positie van
vrouwen in de
dagbladjournalistiek te
onderzoeken en verbazing werd
hun deel. De resultaten van het
onderzoek woiden in het boek
afgewisseld met bijdragen van, en
interviews met gerenommeerde
journalistes. Gelukkig maar:
zonder die opgewekte
hoofdstukken zou geen vrouw het
meer in haar hoofd halen een
journalistiek loopbaan te
beginnen; solliciteren als paus
lijkt makkelijker.
Op de vraag of de krant er anders
uit zou zien, wanneer meer
vrouwen eraan werkten, geven de
onderzoekers nog geen antwoord.
Een greep uit de cijfers, die achter
in het boek een compact
(schrik)-beeld geven: 11 procent
van de vrouwen in de journalistiek
heeft een universitaire opleiding
afgerond, bij de mannen is dat
slechts 1 procent. Toch is nog
nimmer een vrouw bij een krant
binnengekomen om direct een
leidinggevende functie te
bekleden. Van de mannen lukte
dat 2 procent wel. Overigens blijkt
het doorstromen naar hogere
posten in het krantenbedrijf voor
vrouwen ook moeilijk: slechts 6
procent van de vrouwelijke
journalisten heeft een
leidinggevende functie, tegen 22
procent van haar mannelijke
collega's. De onderzoekers
haasten zich erbij te vermelden
dat er geen vrouwelijke
hoofdredacteuren en geen
adjuncts te registreren zijn.
Het interessantst zijn
natuurlijk de oorzaken van
die onlogische rangschikking van
cijfers in de onderzoekstabellen.
Uit een serie diepte-interviews
treedt een complex van factoren
aan het licht die, vreemd genoeg,
niet direct met het vrouw-zijn
maar des te meer met de
traditionele manieren van
journalistiek-bedrijven verband
houden.
Typisch voor de krantewereld is
dc manier waarop de baantjes
doorgaans verdeeld worden,
vooral als het om de wat 'betere'
functies gaat. Onder beter worden
niet alleen hogere functies
verstaan maar ook bijvoorbeeld
het werk op de
sociaal-economische en
parlementaire redacties. Vrouwen
stromen veel moeizamer door
omdat ze vaak geen zin hebben
zich al te geestdriftig in het
'informele circuit' te begeven, de
kroeg dus, waar de smakelijkste
vakatures het eerst bekend zijn.
Geen zin, maar ook geen tijd. Uit
de cijfers blijkt dat minder
vrouwelijke journalisten een vaste
partner hebben dan de mannen.
Alleenstaanden, ook mannen,
hebben naast hun tijdvergende
betrekking ook de zorg voor een
huishouden. De keuze voor
kinderen wordt voor mannen
makkelijker gemaakt. Slechts 1
procent van de journalistes heeft
een huisman kunnen strikken.
Voor de mannelijke collega's
wordt beter gezorgd: 33 procent
van hen vond een vrouw bereid
om full-time het huishouden te
bestieren. Op kinderen strandt
ook de loopbaanplanning van veel
vrouwelijke journalisten, zo er al
sprake van planning kan zijn.
Precies op de leeftijd dat
journalisten hun belangrijkste
sprongetjes opwaarts maken, zo
rond de 30 jaar, begint voor
vrouwen de tijd te dringen om de
beslissing 'wel of geen kinderen' te
nemen.
De houding van collega's,
bazen en partners maakt het
er voor vrouwen niet rustiger op.
Met een voortdurende noodzaak
te bewijzen wat ze waard zijn,
ontwikkelen de vrouwelijke
journalisten zich nog meer tot de
'workaholics', die hun
mannelijke collega's al waren. De
24-uurs bereikbaarheid, sinds
jaar en dag als normaal
beschouwd door journalisten, in
weerwil van CAO's en
arbeidstijdverkorting, gaat er bij
vrouwen echter niet zo
vanzelfsprekend in. Ze slikken
het wel, maar zetten er toch
vraagtekens bij.
De meeste vrouwen, in
tegenstelling tot hun
vakbroeders, willen ook nog wel
een leven buiten de krant om. Dat
er een handvol vrouwen op de
Nederlandse redacties moest
komen, om dat 'gegeven' aan te
kaarten, duidt op z'n minst op een
verschil in benaderingswijze.
Mannen, ook degenen die
voortdurend die eeuwige
beschikbaarheid tegenover hun
partners moesten verantwoorden,
zijn er nimmer over begonnen.
Wellicht vindt dat ook zijn
oorzaak in het feit dat een
dergelijk onderzoek nooit onder
mannen is gehouden. Voorzover
plaats aan de perstafel maakt de
behoefte wakker aan zo'n
onderzoek, temeer daar in de lijst
van aanbevelingen de mannen
niet worden vergeten.
Ouderschapsverlof,
bevallingsverlof en deeltijdbanen
moeten ook voor de heren zijn
weggelegd, bij de krant en de rest
van de wereld. De drie
onderzoekers treden buiten de
grenzen die een vrouwelijke
journalist omgeven. Zo worden zij,
wier positie zo achterloopt op de
ontwikkelingen in de
samenleving, wellicht toch de
voortrekkers voor verandering.
Els Diekerhof, Mirjam Elias, Marjan Sax.
Voorzover plaats aan de perstafel,
vrouwen in de dagbladjournalistiek,
vroeger en nu. Meulenhoff Vrouw en
Media. 34,50 gulden.
De Nederlandse
boekbandkunstenaar Janos A
Szirmai uit Oosterbeek is de 'Prix
internationale de reliure d'art
Germaine de Coster' toegekend.
De prijs bestaat uit 30.000 Franse
francs.
De prijs is ingesteld door de
Parijse ontwerpster Germaine de
Coster en staat onder het
patronaat van de Bibliothèque
Nationale. Twintig binders uit
twintig landen hebben
meegedongen naar de prijs. Alle
ingezonden banden zijn
tentoongesteld in de Bibliothèque
Nationale tot 12 juni.
Het Nederlandse comité dat
Szirmai uitkoos voor Nederland
mee te dingen naar de prijs
bestond uit prof. dr. E. Braches
(bibliotheek
Universiteitsbibliotheek
Amsterdam en verzamelaar), Nico
Israël (antiqair) en dr. J. Storm
van Leeuwen (conservator
boekbanden, Koninklijke
Bibliotheek). De band waarmee
Szirmai de prijs won omsluit
Coleridge's Rhyme of the ancient
Mariner in een Franstalige editie
van Guy Lévis Mano (1946). De
blauwe kleur van beide leren
platten refereren aan de inhoud,
evenals de reliëfdruk op het leren
voorplat in de vorm van een stuk
wrakhout.
Szirmai (61) werd geboren in
Tsjechoslowakije en studeerde
vanaf 1947 medicijnen in
Amsterdam. Na een medische
loopbaan onder meer als
hoogleraar in Leiden) ging hij zich
in 1971 geheel toeleggen op de
boekbandkunst. In 1975 won hij
twee gouden medailles,
verbonden aan de Prix Paul
Bonet (Zwitserland).
Ik wil geen Vestdijk of Brakman worden",
7 beweerde Harry Mulisch onlangs in een
vraaggesprek om te verklaren dat hij slechts
mondjesmaat romans publiceert. De namen van
Vestdijk en Brakman zijn zo langzamerhand be
grippen voor literaire overproduktie geworden.
Van Vestdijk heette het dat hij sneller schreef dan
God kon lezen. Brakman schrijft zo snel dat deze
lezer hem niet meer bij kan houden. Zijn vorige
boeken de roman Leesclubje en een bundel opstel
len De jojo van de lezer liggen hier nog onbespro
ken, maar er is alweer een nieuwe roman De graaf
van Den Haag verschenen. Het volgende boek De
dood gezegt het park schijnt inmiddels ook reeds
bij de drukken te liggen.
Is dit op zichzelf voldoende om al van overproduk
tie te mogen spreken? Nee, want voor iemand als
Brakman die verklaart elke dag te schrijven is het
geen moeilijke opgave enkele romans per jaar
gereed te krijgen. Wanneer we op zijn eigen uitspra
ken af mogen gaan verricht hij zijn werk ook met
toewijding. ,,Ik schrijf een boek minstens vier keer",
merkte hij eens op. Desondanks lijken soms slordig
heden zijn zorgvuldigheid minder waarschijnlijk te
maken. In zijn nieuwe boek lezen we op pagina 16
dat iemand naar de bibliotheek gaat. Een paar
regels later is de auteur dat kennelijk vergeten want
dan gaat het ineens over een boekwinkel. Dit zij
allemaal met enig voorbehoud gezegd, want mis
schien is wat ik voor een slordigheid aanzie welbe
wust tot stand gekomen. Immers: Brakmans perso
nages hebben steeds een mateloze neiging tot
'fabulieren'. Het is hun lust en hun leven verhalen te
vertellen: op de waarheid komt het nauwelijks aan,
desnoods passen ze in de loop van hun verhaal de
feiten aan.
De graaf van Den Haag biedt daar weer talrijke
voorbeelden van. Op een gegeven moment gaat het
over een dame die best een Italiaanse had kunnen
zijn en met een muziekleraar gehuwd is. Even later
in het verhaal is ze een met een dominee getrouwde
Italiaanse geworden. Daar is het dus geen slordig
heid.
Hoe komt het dat toch die vrij algemeen heer
sende overtuiging dat Brakman te veel produ
ceert niet te weerleggen valt? Afgezien van even
tuele slordigheden is duidelijk te merken dat bij
deze schrijver de snee er uit is en dat er voor de
lezer de verrassing af is.
Een romancier heeft de plicht zichzelf te vernieu
wen, iedere roman moet andere perspectieven bie
den dan de vorige, alleen zo'n voortdurende avon
tuur kan de interesse voor zijn werk gaande houden.
Brakman ziet de laatste tijd geen kans meer het
gezichtsveld van zijn boeken te veranderen. Hij
schrijft eigenlijk geen nieuwe boeken meer maar
varieert op sleets geworden motieven. De ingrediën
ten van zijn proza zijn zo voorspelbaar dat langza
merhand een computer het werk zal kunnen doen.
Als de machine veel melding maakt van zwoele
zomerdagen, geheimzinnige samenzweringen, bizar
gefluister, broeierige spinsels, ongrijpbare vrouwen
klopt het al aardig. Wat meer moeilijkheden zou het
opleveren om de computer ook op vertellerseige
naardigheden te programmeren.
De boeken van Brakman hebben altijd een onmis
kenbare poëtische sfeer. De schrijver heeft oog
voor de fijnste schakeringen in gedrag, de subtiel
ste wendingen van een gesprek en dergelijke.
Hij mag graag de verhaalillusie verstoren door even
de aanwezigheid van de almachtige verteller door
zijn proza heen te laten schemeren. Bovenal is zijn
werk veeleer volgens muzikale dan literaire conven
ties gecomponeerd en het vereist daarom ook een
nieuwe manier van lezen. Uit een roman van hem -
bijvoorbeeld uit zijn nieuwe roman - valt geen
samenhangend verhaal te destilleren. Hij zei het zelf
eens aldus: „Ik schrijf geen verhaaltjes, waarbij de
lezer aan het slot weet wie het gedaan heeft. Ik
vergelijk mijn romans soms met een zaal. waar
steeds meer lichten aangaan, en dan zie je dat die
ruimte steeds mooier wordt".
Zijn romans bestaan uit niet aan elkaar te passen
brokstukken. Hooguit zijn er motieven die met
vervormingen terugkeren en vreemde spiegeleffec
ten. Deze wijze van schrijven hangt natuurlijk
samen met de post-modernistische code die wil dat
aangezien in de werkelijkheid geen samenhang te
ontdekken valt in de literatuur zo'n eenheid ook
niet mag worden gesuggereerd.
Tot zover over de helaas zo statisch geworden
literaire receptuur van Willem Brakman. Een
kunstwerk moet om je te ontroeren iets onherhaal
baars hebben, iets, om de geladen term nog maar
eens te gebruiken, wat naar innerlijke noodzaak
verwijst. Nu Brakman bijna een mechanisch zelf-
herhaler geworden is heeft zijn werk die kracht niet
meer.
Een zekere onophoudelijke vernieuwing is dus
nodig om een oeuvre in wording boeiend te houden.
Dat betekent niet dat een schrijver ontrouw moet
worden aan zijn substraat. In één van de essays uit
De jojo van de lezer maakt Brakman een opmerking
over de diepste drijfveer van zijn schrijverschap:
„Mijn drang om te schrijven is niet los te denken
van de nimmer aflatende druk der kinderbeelden;
diep in de jeugd ontstaan leverden ze stof voor een
heel leven en hebben dat krachtig gevormd en
vervormd; een onbereikbare God, de dood als
eenzaamheid pur, de liefde oninlosbaar, de
werkelijkheid uiteengevallen in een binnen- en
buitenwereld die vijandig tegenover elkaar staan
en nog meer van dit soort zaken".
Van dit alles vinden we in De graaf van Den
Haag weer vele sporen terug. Eigenlijk al op
het eenvoudigste niveau: op vele plaatsen is de
roman een fijnzinnige ode aan de sfeervolle stad
van zijn jeugd die 's-Gravenhage toen was.
Het verhaal - als je daar al van spreken mag - laat
zich moeilijk samenvatten. De personages zijn
voortdurend bezig met rolverwisselingen en maske
rades. Wie is wie? Bestaan de figuren echt of zijn ze
slechts hersenschimmen van elkaar? Bewust heeft
de auteur het beantwoorden van deze vragen
onmogelijk gemaakt. Brakmans romans zijn geen
zoekspelletjes maar nooit geheel te duiden bezwe
ringen.
Desondanks is De graaf van Den Haag aanvanke
lijk verraderlijk realistisch. In het eerste hoofdstuk
wordt Pop geïntroduceerd, geboren en getogen in
Den Haag, de kost verdienend met het vervalsen
van schilderijen van Koekkoek. Hij schildert ook
voor zichzelf en het ziet er naar uit dat hij daarmee
succes zal gaan boeken. Dan verschijnt echter een
afwijzende recensie in de krant, door een vriend
geschreven nog wel. Pop verbreekt de vriendschap.
In de rest van de roman lijkt het of complotten
tegen hem worden gesmeed en steeds zijn er
toespelingen op dat kranteartikel. Een onbekende
klampt hem aan en spreekt zoals gebruikelijk in dit
boek over een onbereikbare geliefde.
De volgende dag beleeft Pop vreemde ontmoetin
gen in een restaurant onder meer met 'een zeer
schone vrouw, zo een die alle blikken tot zich trekt
en alle blikken afwijst' (36). Eenmaal buiten - het is
natuurlijk een lome en warme avond - wordt hij
weer plotseling aangesproken. Het gesprek komt op
Hop, de geheimzinnige graaf van Den Haag. Een
merkwaardige belevenis heeft Pop in het restaurant
De Corbeille. Men verwacht daar een zo gewaar
deerde gast dat zijn bediening er bij inschiet. In een
volgend bedrijf wordt Pop door een elegant gekleed
heer voor Hop aangezien. Met de echte Hop die zich
weliswaar heeft vermomd, maken we ook kennis.
Hij raakt in gesprek met de kritische vriend van de
vervalser. Zo lijkt het tenminste even - wat later
heet deze figuur de vervalser zelf te zijn.
De lezer verdwaalt almaar verder in een spiegel-
labyrinth waar het zichzelf waarnemen thema
tisch wordt en Hop en Pop voortdurend schijnge
stalten aannemen. Bij voorbeeld die van de chique
en de slordig geklede man. Ze lopen samen in
Scheveningen en vertellen elkaar verhalen.
Aan het slot van de roman worden de spiegels
verbrijzeld: Pop keert terug naar De Corbeille,
Hop wordt ontmaskerd. Wie is de graaf van Den
Haag?
Zoals altijd bij Brakman zijn de details aanmerke
lijk belangrijker dan deze grillige en onvatbare
grote lijnen. Juist in die details blijkt dat hij slechts
voort kan schrijven bij de gratie van de herhaling-
Dat deze roman zwak moet worden genoemd is niet
eens meer aan de orde. Het gaat erom dat de auteur
dringend toe is aan nieuwe exploraties. Dat kost
tijd, misschien veel tijd. Maar het moet hem toch
een lief ding waard zijn te vermijden wat Pop uit het
boek moest gedogen. Duistere samenzweringen,
pijnlijke toespelingen - „psst, die Brakman schrijft
te veel!".
Willem Brakman: De graaf van Den Haag. 134 pagJf 22.50
gebonden 32.50. Querido. Amsterdam.