REVES BRIEVEN AAN LUDO PIETERS tijdens des schrijvers leven 1 etters letteren is de krant óók een mevrouw? DE GRAAF VAN DEN HAAG psst, die brakman schrijft te veel PZC/ week-uit 22 mat hans warren mieke van der jagt LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ZATERDAG 7 JUNI 1986 Aan de nu al lange rij brievenboe ken van Gerard Reve werd weer een nieuw deel toegevoegd: Brieven aan Ludo P. 1962-1980. Uit de brie ven zelf en uit het nawoord van Ludo Pieters valt op te maken dat adressaat L. J. Pieters in 1921 gebo ren werd en ook wel enige schrijver saspiraties heeft gekoesterd. Het lijkt me daarom niet gewaagd te veronderstellen dat hij dezelfde is als de in 1921 geboren Ludovicus Joannes Pieters die tijdens de oor log in illegale blaadjes gedichten publiceerde en in 1944 in eigen be heer de bundel Randgebergte uitgaf. In 1946 debuteerde hij officieel bij Stols in de Helikonreeks met een gelijknamige bundel. Niet dat dit er allemaal zoveel toe doet, maar om dat we meestal weinig of niets afwe ten van de personen aan wie Reve zijn brieven richt en omdat ook de antwoorden zeg maar altijd ontbre ken, is eventueel iedere informatie welkom. Ludo P. wordt ingevoerd als een weldoener en maecenas (hij is reder) maar hij is dus, als mijn vermoeden juist is, een nauw bij de literatuur betrokkene die, om zijn eigen woor den aan te halen 'het lelijke jonge eendje dat in (zijn) goed burgerlijke familie-vijver kwam aanzetten' zag 'uitgroeien tot een Zwaan dei Nederlandse Letteren'. Dat 'eendje' was overigens zo lelijk niet en had in 1961 ook al een en ander gepresteerd! En het was dus twee jaar jonger dan Pieters zelf was. Pieters was getrouwd, had een vrij groot gezin en een rijk ingerichte woning vol moderne kunst waarin Reve zijn ogen uitkeek. De drank- kast en de wijnkelder waren er goed gefourneerd en het rederschap bood mogelijkheden tot gratis reizen op schepen in allerlei richtingen. Reve had het in die tijd innerlijk heel moeilijk en maatschappelijk niet breed. Hij was nog niet echt beroemd, de grote verkoopsucces sen van zijn brievenboeken moesten nog komen. Zonder hem recht streeks van opportunisme te ver denken valt uit de eenzijdige corres pondentie toch wel af te leiden dat hij niet schroomde ruimschoots ge bruik te maken van de faciliteiten die zijn rijke nieuwe vrienden hem boden. Veelvuldige logeerpartijen, geschen ken in de vorm van gratis reizen op schepen (ook gevraagd voor wille keurige derden), zendingen drank, wild en gevogelte, verzoeken om fi nanciële subsidies zelfs - ze zijn niet van de lucht. En, het is nauwelijks merkwaardig, eerder vanzelfspre kend te noemen dat vriendschap en correspondentie begonnen te tanen zodra Reve succes had en beter in zijn geld kwam te zitten, wat gebeur de na het verschijnen van Op weg naar het einde en Nader tot U, dat wil zeggen omstreeks 1963. Zo leest men al in een, overigens lange, brief van 15 september 1964 onder andere: 'Dat ik jullie veel minder geschreven heb en jullie beider verjaardagen verwaarloosd heb, dat is niet veront schuldigd met een verwijzing naar de vele uitputtende beslommeringen en de tijdnood, hoe reëel die ook waren, maar wel te verklaren uit het feit, dat ik tot een zekere, naar mijn maatstaven ongewoon grote wel stand ben gekomen, zodat bootpas sages en Bescherming niet meer van belang zijn geworden - dat besefte ik opeens, en het maakte me zeer treu rig, hoewel het misschien een goed teken is, als men tot zo'n diepte zijn eigen motieven kan ontleden. Ik be doel niet, dat ik een profiteur ben, maar wel, dat iemands aandacht voor een ander kan verflauwen, naarmate hij hem minder nodig heeft of denkt nodig te hebben. Enfin, ik vertrouw dat je een en ander niet vertrokken of anders dan ik het bedoel, zult willen duiden'. (10415). Later zal het zelfs een paar maal tot een breuk komen, een kort briefje van 16 juni '70 luidt: 'Ik wilde liever aan onze relatie een eind maken. Ik kan de omgang met mensen, die onze grote vrijheden willen vernietigen en uitleveren, niet opbrengen. Voor jou is het spel, voor mij ernst'. (153). Een volgend episteltje is dan pas van 17 mei 1972, men kan er uit afleiden dat de vriendschap weer gelijmd is. In 1979 is het weer mis: 'De breuk die ik heb gemaakt, heeft mij misschien nog meer verdriet gedaan dan jullie. Na mijn overspannen reaksie van het als geweigerd retoerneren van een brief, heb ik een paar nachten bijna niet kunnen slapen. Of ik in het meningsverschil gelijk heb of niet - mijn bruuske reaksie was ongeoor loofd, en onwaardig - typies de kort- sluithandeling van een wanhopige. Ik wilde jullie vragen, of ik wederom vrede mag maken'. (165). Dit is een voor Reve nogal ongebrui kelijke amende honorable, trouwens Gerard Reve foto anefo ook in zijn 'Verantwoording' betoont hij zich dankbaar jegens Ludo en Berthe Pieters. Ludo Pieters schreef, zoals reeds gezegd, een nawoord waarin hij onder andere zegt dat Reve 'bepaald geen makkelijk ka rakter heeft'. (186). Zijn deze brieven nu zeer de moeite waard? Vooropgesteld dat ze van Reve zijn en altijd dus nadere infor matie omtrent zijn leven en werk bevatten, moet geconstateerd wor den dat ze nogal mat overkomen. Reve schrijft zich er haast nimmer in los over de grote problemen die hem interesseren. Noch over sex, noch over het geloof, de dood of de kunst komt hij tot ontboezemingen die we al eens niet op indringender wijze elders bij hem verwoord za gen. Wat hiervan de oorzaak is? Men kan er slechts naar gissen. Was zijn vriendschap met Ludo P. toch te koel, te vormelijk, of gaf Ludo P. niet het goede tegenspel? Vond Reve hem een beetje saai? Wat er ook van zij, de Reve weerkaatst in de Ludo P.-spiegel is beslist niet de boeiend ste Reve. Wie op de hoogte is van zijn leven tussen 1962 en 1980 komt al de bekende feiten omtrent verhuizin gen, vriendschappen, reizen naar Spanje en dergelijke tegen, maar deze brieven verhouden zich tot an dere over dezelfde onderwerpen als doffe fresco's tegenover gloeiende olieverven. Slechts een enkele maal stuit je op pregnante formuleringen. Bij voorbeeld: 'Wim wilde altijd dat ik me in de 'society' begaf, publiciteit maakte, beroemd zou worden, veel besproken zijn en blijven, etc. Ik verbeeldde me tot nu toe, dat ik dat ook wilde, en dat ik alleen uit een soort snobisme en zure-druivenin- stelling aan mijn zucht tot roem niet toegaf. Maar nu weet ik, dat het niet zo is. Nu, eindelijk, weet ik, dat ik helemaal niet beroemd wil worden, maar dat ik niets anders wil doen dan schrijven, en daarmee, als een fatsoenlijk ambachtsman, door het geschrevene te verkopen, genoeg geld verdienen om fatsoenlijk, zon der hinderlijke en belemmerende ar moede, te kunnen leven'. (37). Of, in dezelfde brief: 'en weet je, en dat is ook rottig, ik ben wel degelijk homoseksueel, maar ik voel zo goed als geen enkele verwantschap met ook maar één homoseksueel die ik ken - ik bedoel hun verering van mooie kleren, lekker eten, elegant uitgaan, hun gebrek aan moed om te vechten en er op los te rammen als het erop aankomt, die anonimiteit en doen alsof men tot een onderwereld behoort die eigenlijk zou moeten worden uitgeroeid, het zich voorstel len als 'Rudi' of 'Eddie'dat geteem over de snit van een broek en 'waar heb je die gekocht', maar nooit, nooit één verstandig woord, of desnoods een onverstandig woord over kunst, politiek, etiek, religie, ga maar door'. (39). Of, op pagina 60: 'Ik begin iets te ontdekken inzake mijn eigen werk. Mijn schrijven en mijn leven moeten éen zijn, of ze zullen niet zijn, en mijn werk zal niet zozeer klassiek en verhalend zijn, als wel romanties en profeties, schijnbaar chaoties, maar een strenge, perverse orde bevat tend. Ik ontdek dat schrijven het enige middel is om niet aan de zwaarmoedigheid te bezwijken en dat ik door het formuleren van tekst allerlei, anders oppermachtige, de monen kan bezweren en doen terug deinzen'. Ook over de eventueel latere uitgave van al zijn brieven wordt in deze correspondentie al uitvoerig bericht. Het zou een 'eindeloze reeks delen' moeten worden, vele duizenden brie ven bevattend. 'Overigens: het plan kwam niet van mij, maar van de uitgevers. Ik vond het ietwat preten tieus, maar Perkin, die toch geen poen of blaaskaak is, vond het aller minst verwerpelijk, vermits zulke uitgaven van brieven, tijdens des schrijvers leven, in de 17de en 18de eeuw heel gewoon waren'. (145). Kortom: de echte Reve-liefhebber mag zich dit boek beslist niet laten ontgaan. Gerard Reve: Brieven aan Ludo P. 1962- 1980. G. A. van Oorschot. Amsterdam. 188 pag. f 24.90, gebonden f 39,90. redactie andré oosthoek De krant als spiegel van de samenleving. Het zijn niet in de laatste plaats de dagbladjournalisten, die dat graag geloven. Haaks daarop staat de - veel gehoorde - bewering dat de journalist, als Narcissus, vooral zichzelf weerspiegelt in de kolommen. Het beeld dat de krant geeft van de maatschappij is, in die redenering, het wereldbeeld van de redacties, waarvan de samenstelling zijn weerslag in de krant heeft. Wie het boek "Voorzover plaats aan de perstafel' leest, komt tot de conclusie dat de samenleving, andersom, weinig analogie vertoont met redacties: slechts 10,5 procent van de Nederlandse dagbladjournalisten is vrouw. Van alle 'mannenberoepen' is de dagbladjournalistiek het minst toegankelijk voor vrouwen. „Dat moet waarneembaar zijn in de kolommen", zo redeneerde de stichting Vrouw en Media. Els Diekerhof, Mirjam Elias en Marjan Sax werden op pad gestuurd om de positie van vrouwen in de dagbladjournalistiek te onderzoeken en verbazing werd hun deel. De resultaten van het onderzoek woiden in het boek afgewisseld met bijdragen van, en interviews met gerenommeerde journalistes. Gelukkig maar: zonder die opgewekte hoofdstukken zou geen vrouw het meer in haar hoofd halen een journalistiek loopbaan te beginnen; solliciteren als paus lijkt makkelijker. Op de vraag of de krant er anders uit zou zien, wanneer meer vrouwen eraan werkten, geven de onderzoekers nog geen antwoord. Een greep uit de cijfers, die achter in het boek een compact (schrik)-beeld geven: 11 procent van de vrouwen in de journalistiek heeft een universitaire opleiding afgerond, bij de mannen is dat slechts 1 procent. Toch is nog nimmer een vrouw bij een krant binnengekomen om direct een leidinggevende functie te bekleden. Van de mannen lukte dat 2 procent wel. Overigens blijkt het doorstromen naar hogere posten in het krantenbedrijf voor vrouwen ook moeilijk: slechts 6 procent van de vrouwelijke journalisten heeft een leidinggevende functie, tegen 22 procent van haar mannelijke collega's. De onderzoekers haasten zich erbij te vermelden dat er geen vrouwelijke hoofdredacteuren en geen adjuncts te registreren zijn. Het interessantst zijn natuurlijk de oorzaken van die onlogische rangschikking van cijfers in de onderzoekstabellen. Uit een serie diepte-interviews treedt een complex van factoren aan het licht die, vreemd genoeg, niet direct met het vrouw-zijn maar des te meer met de traditionele manieren van journalistiek-bedrijven verband houden. Typisch voor de krantewereld is dc manier waarop de baantjes doorgaans verdeeld worden, vooral als het om de wat 'betere' functies gaat. Onder beter worden niet alleen hogere functies verstaan maar ook bijvoorbeeld het werk op de sociaal-economische en parlementaire redacties. Vrouwen stromen veel moeizamer door omdat ze vaak geen zin hebben zich al te geestdriftig in het 'informele circuit' te begeven, de kroeg dus, waar de smakelijkste vakatures het eerst bekend zijn. Geen zin, maar ook geen tijd. Uit de cijfers blijkt dat minder vrouwelijke journalisten een vaste partner hebben dan de mannen. Alleenstaanden, ook mannen, hebben naast hun tijdvergende betrekking ook de zorg voor een huishouden. De keuze voor kinderen wordt voor mannen makkelijker gemaakt. Slechts 1 procent van de journalistes heeft een huisman kunnen strikken. Voor de mannelijke collega's wordt beter gezorgd: 33 procent van hen vond een vrouw bereid om full-time het huishouden te bestieren. Op kinderen strandt ook de loopbaanplanning van veel vrouwelijke journalisten, zo er al sprake van planning kan zijn. Precies op de leeftijd dat journalisten hun belangrijkste sprongetjes opwaarts maken, zo rond de 30 jaar, begint voor vrouwen de tijd te dringen om de beslissing 'wel of geen kinderen' te nemen. De houding van collega's, bazen en partners maakt het er voor vrouwen niet rustiger op. Met een voortdurende noodzaak te bewijzen wat ze waard zijn, ontwikkelen de vrouwelijke journalisten zich nog meer tot de 'workaholics', die hun mannelijke collega's al waren. De 24-uurs bereikbaarheid, sinds jaar en dag als normaal beschouwd door journalisten, in weerwil van CAO's en arbeidstijdverkorting, gaat er bij vrouwen echter niet zo vanzelfsprekend in. Ze slikken het wel, maar zetten er toch vraagtekens bij. De meeste vrouwen, in tegenstelling tot hun vakbroeders, willen ook nog wel een leven buiten de krant om. Dat er een handvol vrouwen op de Nederlandse redacties moest komen, om dat 'gegeven' aan te kaarten, duidt op z'n minst op een verschil in benaderingswijze. Mannen, ook degenen die voortdurend die eeuwige beschikbaarheid tegenover hun partners moesten verantwoorden, zijn er nimmer over begonnen. Wellicht vindt dat ook zijn oorzaak in het feit dat een dergelijk onderzoek nooit onder mannen is gehouden. Voorzover plaats aan de perstafel maakt de behoefte wakker aan zo'n onderzoek, temeer daar in de lijst van aanbevelingen de mannen niet worden vergeten. Ouderschapsverlof, bevallingsverlof en deeltijdbanen moeten ook voor de heren zijn weggelegd, bij de krant en de rest van de wereld. De drie onderzoekers treden buiten de grenzen die een vrouwelijke journalist omgeven. Zo worden zij, wier positie zo achterloopt op de ontwikkelingen in de samenleving, wellicht toch de voortrekkers voor verandering. Els Diekerhof, Mirjam Elias, Marjan Sax. Voorzover plaats aan de perstafel, vrouwen in de dagbladjournalistiek, vroeger en nu. Meulenhoff Vrouw en Media. 34,50 gulden. De Nederlandse boekbandkunstenaar Janos A Szirmai uit Oosterbeek is de 'Prix internationale de reliure d'art Germaine de Coster' toegekend. De prijs bestaat uit 30.000 Franse francs. De prijs is ingesteld door de Parijse ontwerpster Germaine de Coster en staat onder het patronaat van de Bibliothèque Nationale. Twintig binders uit twintig landen hebben meegedongen naar de prijs. Alle ingezonden banden zijn tentoongesteld in de Bibliothèque Nationale tot 12 juni. Het Nederlandse comité dat Szirmai uitkoos voor Nederland mee te dingen naar de prijs bestond uit prof. dr. E. Braches (bibliotheek Universiteitsbibliotheek Amsterdam en verzamelaar), Nico Israël (antiqair) en dr. J. Storm van Leeuwen (conservator boekbanden, Koninklijke Bibliotheek). De band waarmee Szirmai de prijs won omsluit Coleridge's Rhyme of the ancient Mariner in een Franstalige editie van Guy Lévis Mano (1946). De blauwe kleur van beide leren platten refereren aan de inhoud, evenals de reliëfdruk op het leren voorplat in de vorm van een stuk wrakhout. Szirmai (61) werd geboren in Tsjechoslowakije en studeerde vanaf 1947 medicijnen in Amsterdam. Na een medische loopbaan onder meer als hoogleraar in Leiden) ging hij zich in 1971 geheel toeleggen op de boekbandkunst. In 1975 won hij twee gouden medailles, verbonden aan de Prix Paul Bonet (Zwitserland). Ik wil geen Vestdijk of Brakman worden", 7 beweerde Harry Mulisch onlangs in een vraaggesprek om te verklaren dat hij slechts mondjesmaat romans publiceert. De namen van Vestdijk en Brakman zijn zo langzamerhand be grippen voor literaire overproduktie geworden. Van Vestdijk heette het dat hij sneller schreef dan God kon lezen. Brakman schrijft zo snel dat deze lezer hem niet meer bij kan houden. Zijn vorige boeken de roman Leesclubje en een bundel opstel len De jojo van de lezer liggen hier nog onbespro ken, maar er is alweer een nieuwe roman De graaf van Den Haag verschenen. Het volgende boek De dood gezegt het park schijnt inmiddels ook reeds bij de drukken te liggen. Is dit op zichzelf voldoende om al van overproduk tie te mogen spreken? Nee, want voor iemand als Brakman die verklaart elke dag te schrijven is het geen moeilijke opgave enkele romans per jaar gereed te krijgen. Wanneer we op zijn eigen uitspra ken af mogen gaan verricht hij zijn werk ook met toewijding. ,,Ik schrijf een boek minstens vier keer", merkte hij eens op. Desondanks lijken soms slordig heden zijn zorgvuldigheid minder waarschijnlijk te maken. In zijn nieuwe boek lezen we op pagina 16 dat iemand naar de bibliotheek gaat. Een paar regels later is de auteur dat kennelijk vergeten want dan gaat het ineens over een boekwinkel. Dit zij allemaal met enig voorbehoud gezegd, want mis schien is wat ik voor een slordigheid aanzie welbe wust tot stand gekomen. Immers: Brakmans perso nages hebben steeds een mateloze neiging tot 'fabulieren'. Het is hun lust en hun leven verhalen te vertellen: op de waarheid komt het nauwelijks aan, desnoods passen ze in de loop van hun verhaal de feiten aan. De graaf van Den Haag biedt daar weer talrijke voorbeelden van. Op een gegeven moment gaat het over een dame die best een Italiaanse had kunnen zijn en met een muziekleraar gehuwd is. Even later in het verhaal is ze een met een dominee getrouwde Italiaanse geworden. Daar is het dus geen slordig heid. Hoe komt het dat toch die vrij algemeen heer sende overtuiging dat Brakman te veel produ ceert niet te weerleggen valt? Afgezien van even tuele slordigheden is duidelijk te merken dat bij deze schrijver de snee er uit is en dat er voor de lezer de verrassing af is. Een romancier heeft de plicht zichzelf te vernieu wen, iedere roman moet andere perspectieven bie den dan de vorige, alleen zo'n voortdurende avon tuur kan de interesse voor zijn werk gaande houden. Brakman ziet de laatste tijd geen kans meer het gezichtsveld van zijn boeken te veranderen. Hij schrijft eigenlijk geen nieuwe boeken meer maar varieert op sleets geworden motieven. De ingrediën ten van zijn proza zijn zo voorspelbaar dat langza merhand een computer het werk zal kunnen doen. Als de machine veel melding maakt van zwoele zomerdagen, geheimzinnige samenzweringen, bizar gefluister, broeierige spinsels, ongrijpbare vrouwen klopt het al aardig. Wat meer moeilijkheden zou het opleveren om de computer ook op vertellerseige naardigheden te programmeren. De boeken van Brakman hebben altijd een onmis kenbare poëtische sfeer. De schrijver heeft oog voor de fijnste schakeringen in gedrag, de subtiel ste wendingen van een gesprek en dergelijke. Hij mag graag de verhaalillusie verstoren door even de aanwezigheid van de almachtige verteller door zijn proza heen te laten schemeren. Bovenal is zijn werk veeleer volgens muzikale dan literaire conven ties gecomponeerd en het vereist daarom ook een nieuwe manier van lezen. Uit een roman van hem - bijvoorbeeld uit zijn nieuwe roman - valt geen samenhangend verhaal te destilleren. Hij zei het zelf eens aldus: „Ik schrijf geen verhaaltjes, waarbij de lezer aan het slot weet wie het gedaan heeft. Ik vergelijk mijn romans soms met een zaal. waar steeds meer lichten aangaan, en dan zie je dat die ruimte steeds mooier wordt". Zijn romans bestaan uit niet aan elkaar te passen brokstukken. Hooguit zijn er motieven die met vervormingen terugkeren en vreemde spiegeleffec ten. Deze wijze van schrijven hangt natuurlijk samen met de post-modernistische code die wil dat aangezien in de werkelijkheid geen samenhang te ontdekken valt in de literatuur zo'n eenheid ook niet mag worden gesuggereerd. Tot zover over de helaas zo statisch geworden literaire receptuur van Willem Brakman. Een kunstwerk moet om je te ontroeren iets onherhaal baars hebben, iets, om de geladen term nog maar eens te gebruiken, wat naar innerlijke noodzaak verwijst. Nu Brakman bijna een mechanisch zelf- herhaler geworden is heeft zijn werk die kracht niet meer. Een zekere onophoudelijke vernieuwing is dus nodig om een oeuvre in wording boeiend te houden. Dat betekent niet dat een schrijver ontrouw moet worden aan zijn substraat. In één van de essays uit De jojo van de lezer maakt Brakman een opmerking over de diepste drijfveer van zijn schrijverschap: „Mijn drang om te schrijven is niet los te denken van de nimmer aflatende druk der kinderbeelden; diep in de jeugd ontstaan leverden ze stof voor een heel leven en hebben dat krachtig gevormd en vervormd; een onbereikbare God, de dood als eenzaamheid pur, de liefde oninlosbaar, de werkelijkheid uiteengevallen in een binnen- en buitenwereld die vijandig tegenover elkaar staan en nog meer van dit soort zaken". Van dit alles vinden we in De graaf van Den Haag weer vele sporen terug. Eigenlijk al op het eenvoudigste niveau: op vele plaatsen is de roman een fijnzinnige ode aan de sfeervolle stad van zijn jeugd die 's-Gravenhage toen was. Het verhaal - als je daar al van spreken mag - laat zich moeilijk samenvatten. De personages zijn voortdurend bezig met rolverwisselingen en maske rades. Wie is wie? Bestaan de figuren echt of zijn ze slechts hersenschimmen van elkaar? Bewust heeft de auteur het beantwoorden van deze vragen onmogelijk gemaakt. Brakmans romans zijn geen zoekspelletjes maar nooit geheel te duiden bezwe ringen. Desondanks is De graaf van Den Haag aanvanke lijk verraderlijk realistisch. In het eerste hoofdstuk wordt Pop geïntroduceerd, geboren en getogen in Den Haag, de kost verdienend met het vervalsen van schilderijen van Koekkoek. Hij schildert ook voor zichzelf en het ziet er naar uit dat hij daarmee succes zal gaan boeken. Dan verschijnt echter een afwijzende recensie in de krant, door een vriend geschreven nog wel. Pop verbreekt de vriendschap. In de rest van de roman lijkt het of complotten tegen hem worden gesmeed en steeds zijn er toespelingen op dat kranteartikel. Een onbekende klampt hem aan en spreekt zoals gebruikelijk in dit boek over een onbereikbare geliefde. De volgende dag beleeft Pop vreemde ontmoetin gen in een restaurant onder meer met 'een zeer schone vrouw, zo een die alle blikken tot zich trekt en alle blikken afwijst' (36). Eenmaal buiten - het is natuurlijk een lome en warme avond - wordt hij weer plotseling aangesproken. Het gesprek komt op Hop, de geheimzinnige graaf van Den Haag. Een merkwaardige belevenis heeft Pop in het restaurant De Corbeille. Men verwacht daar een zo gewaar deerde gast dat zijn bediening er bij inschiet. In een volgend bedrijf wordt Pop door een elegant gekleed heer voor Hop aangezien. Met de echte Hop die zich weliswaar heeft vermomd, maken we ook kennis. Hij raakt in gesprek met de kritische vriend van de vervalser. Zo lijkt het tenminste even - wat later heet deze figuur de vervalser zelf te zijn. De lezer verdwaalt almaar verder in een spiegel- labyrinth waar het zichzelf waarnemen thema tisch wordt en Hop en Pop voortdurend schijnge stalten aannemen. Bij voorbeeld die van de chique en de slordig geklede man. Ze lopen samen in Scheveningen en vertellen elkaar verhalen. Aan het slot van de roman worden de spiegels verbrijzeld: Pop keert terug naar De Corbeille, Hop wordt ontmaskerd. Wie is de graaf van Den Haag? Zoals altijd bij Brakman zijn de details aanmerke lijk belangrijker dan deze grillige en onvatbare grote lijnen. Juist in die details blijkt dat hij slechts voort kan schrijven bij de gratie van de herhaling- Dat deze roman zwak moet worden genoemd is niet eens meer aan de orde. Het gaat erom dat de auteur dringend toe is aan nieuwe exploraties. Dat kost tijd, misschien veel tijd. Maar het moet hem toch een lief ding waard zijn te vermijden wat Pop uit het boek moest gedogen. Duistere samenzweringen, pijnlijke toespelingen - „psst, die Brakman schrijft te veel!". Willem Brakman: De graaf van Den Haag. 134 pagJf 22.50 gebonden 32.50. Querido. Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 22