t
SATAN
KETTERS
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
cramatchs
rudolph bakker
concilie
montsegur
albigenzen
capitulatie
i
1/1/
ZATERDAG 24 MEI 1986
Een belangrijk deel van de aantrek
kingskracht van het catharisme was dat
het inging op de angst, die de midde
leeuwer beheerste en die grotendeels
berustte op het nooit opgeloste pro
bleem van het kwaad. „Hoe kan de
goede God instemmen met het bestaan
van het kwaad", is een vraag die de
mensen altijd zijn blijven stellen.
De catharen waren 'dualisten', dat wil
zeggen ze geloofden dat aan het begin
van alles twee godheden hadden ge
staan: de god van het absoluut goede
en de god van het absoluut kwade. De
god van het goede heeft met het kwaad
niets van doen.
De zichtbare schepping is het werk van
de duivel en de mensenziel is een
gedeelte van het 'goddelijk' licht dat bij
de schepping de duivel heeft weten af
te troggelen van de goddelijke schep
per. De ziel probeert zich van dit kwaad
te reinigen door middel van een reeks
reincarnaties, net zo lang tot ze weer is
teruggekeerd tot de wereld waar ze
vandaan kwam, namelijk de schepping
van God.
De zichtbare wereld is in de ogen van de
catharen niet alleen een hersenschim,
maar ook eindig in de tijd, in tegenstel
ling tot de schepping van God. Zodra
alle verdorven geesten de hemelse
schepping hebben hervonden, komen
er aan de tijd zowel als aan het kwaad
een eind.
Het enige sacrament dat de catharen
aanvaardden was het zogenaamde
'consolamento', de geestelijke- of vuur
doop (er was geen doop door het water)
die ten doel had de geest van God tot
het, binnen het kwaad gevangen, li
chaam toegang te verschaffen. De
geestelijke leiders van de catharen wa
ren in deze zeldzame orde verheven,
terwijl ze ook gegund werd aan de
stervenden. Wie het 'consolamento'
verworven hadden, werden de 'vol
maakten' genoemd. Deze 'volmaakten'
aten geen vlees en onthielden zich van
seksueel verkeer.
Duitse fascisten voor hun heilsleer van node
hadden.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de
fascistische spion Rahn na zijn 'dood' in een
nieuwe gedaante terugkeerde en de laatste
Hitler-ambassadeur in het Rome van de
toen al afgezette Mussolini was. (Aldus de
Franse journalist Christian Bemadac in zijn
dikke maar leesbare: 'Le mystere Otto
Rahn, du catharisme au nazisme').
Vorig jaar herfst was ik in Montsegur,
sprak er de bevlogen 'cathaar' van de
boekwinkel en bezocht het kleine museum
dat vol ligt met ontroerend-onbeduidende
voorwerpen die stammen uit de periode
van het beleg. En ik beklom de Montsegur
in een late hitte.
Meteen aan het begin van de steile klim is er
het veld van de 'Cramatchs', de
'gecremeerden', en een gedenksteen uit
1960 herinnert er aan deze
massa-verbranding. Het loopt hier al zo
levensgevaarlijk steil af dat het de vraag is
of tweehonderd mensen hier een plaats
.vonden, zelfs om in de vlammen te worden
gegooid. Niemand heeft ook ooit bewezen
dat het drama zich werkelijk op deze plek
heeft afgespeeld.
De trieste ruine op de top biedt weinig
inspiratie voor wie niet, zoals Denis de
Rougemont, al van te voren doordrenkt is
van de graalromantiek. Montsegur was
geen slagveld, maar een slachtplaats, net
als later die tafelberg in de Bourgogne, waar
Vercingetorix het aflegde tegen Caesar, of
Waterloo, de Normandische
invasiestranden, Beyrouth.
Zittend op een rotspunt waar de houten
hutten moeten hebben gestaan, en starend
over de dalen waar de koebellen klinken,
denk ik aan de legende van het meer in de
Pyreneeën, waarboven de bliksem
losbreekt als je er een steen ingooit.
Je zou willen dat boven alle menselijke
slachtplaatsen van de wereld een onweer
van miljoenen stemmen losbreekt iedere
keer als in uniformen of jacquetten
gestoken hoogwaardigheidsbekleders er
de doden komen herdenken, waarna een
bliksemschicht hen voor eeuwig het
zwijgen oplegt.
Mijn plan in het dorp de nacht in de enige
herberg, die van de vriendelijke Fernand
Costes door te brengen, wordt noodlottig
verstoord als ik gevraagd heb het
gastenboek te mogen inzien en ik aantref
waar men me voor gewaarschuwd had.
Het is van '66 tot '85 volgekalkt met Duitse
leuzen, runen en arendsklauwen,
afgescheiden door de 'Nerother
Wandervogel' van de 'Burg Waldeck' in
Dorweiler. Dit is de pseudo-Hitleijugend die
stenen van de berg naar de Heimat sleepte
om er een eigen 'Graalsburcht' mee op te
bouwen. Ze spreken over de 'Gralsburg
Montsegur' en over him 'Kreuzzugsfahrt
durch Frankreich'.
Een Franse stem klinkt er protesterend
tussen door, die zegt dat de 'Nerother' zich
'in de weg hebben vergist', want dat in
Montsegur 'het teken van de duif heerst en
niet satanische symbolen als de zwarte
panter en de adelaarsklauw'.
Een verlichte Duitser lucht zijn hart door
neer te schrijven: 'bekotzt eure Eichen dort
wo sie steben - zwischen Maas und Memel'.
En dan houdt het spektakel op 11 oktober
1985 op met een laatste gouden woord van
de 'Orde der vuurruiters': 'De nerothener
hebben hun 'Kultstatte' verloren.
Ze wordt nu door de echte veroveraars
ingenomen en dat zijn de toeristen. Een
burcht waarvoor je entree betalen moet en
die je met 5000 anderen moet beklimmen is
de nerothener niet meer waard. Ik schrijf er
eigenwijs onder: 'Godzijdank', stap in mijn
rammelende Renault 5 en keer Montsegur
de rug toe.
In het buitengewoon slaperige
Montsegur, aan de voet van de
suikerbroodhoge berg met zijn schamele
ruine is een heuse boekhandel waar zowat
alles te koop is wat over de catharen aan
zin en onzin te berde werd gebracht. De
eigenaar - zo fluistert men achter de hand
en zonder dat iemand er het fijne van weet
- is in het geheim ook cathaar.
Meestal wordt beweerd dat het woord
'cathaar' van het griekse woord 'rein' zou
zijn afgeleid. Vast staat dat het merendeel
van de catharen in de 13e eeuw niet meer of
minder waren dan brave christenen die
genoeg hadden van het fanatisme en de
onverdraagzaamheid van de moederkerk in
Rome.
De 'ketterse' filosofie, die ten grondslag lag
aan deze afkeer van Rome, viel in de ruige
Languedoc met zijn eigenzinige hoge heren,
zijn trotse burgerij en vrijheidslievende
landlieden in alle lagen van de bevolking op
vruchtbare bodem.
De hoge heren wilden zich ontworstelen aan
de macht van Rome, al was het alleen maar
om zich van hun vrouwen te kunnen
ontdoen als dat in hun hoofd opkwam of
oorlogjes te voeren als er ze zin in hadden.
De burgerij zag er wat in omdat ze ontkwam
aan de kwellende regel van Rome die
geldhandel tegen interest verbood. De
vrouwen voelden zich waardiger en vrijer
tegenover de man, al bleef de gelijkheid van
de sexen in de middeleeuwen voor de latere
geschiedvorsers altijd een probleem.
Er was zeker geen sprake van een vroeg
feminisme, al gingen de hoge dames aan de
hoven dan wat vrijer om met de 'verliefde'
troubadours. Vast staat wel dat de
reincarnatieleer van de catharen, die
inhield dat mannen zowel als vrouwen
konden 'terugkeren', en omgekeerd, de
vrijheid tussen man en vrouw vergrootte.
Dat de kerk van Rome zich tegen deze voor
haar levensgevaarlijke ketterij zou
verzetten was duidelijk. De catharen waren
zelfs tegen de kruistochten naar het heilige
land. Ze geloofden niet dat Christus ooit
echt op aarde was geweest, laat staan dat
hij in een echt graf begraven zou zijn.
Er was voor hen dan ook geen enkele reden
naar het heilige land te gaan om er het graf
van Christus te redden. En als Rome dan de
hulp van de Franse koningen inroept, wordt
die roep om hulp in Parijs met graagte
aanvaard. Eindelijk doet zich immers de
gelegenheid voor om 'met Gods hulp'
gebieden als de onafhankelijke Languedoc
aan het Franse koninkrijk toe te voegen.
Op het concilie van Tours werd de nieuwe
ketterij met zoveel woorden veroordeeld
en in 1206 Dominicus met enige helpers
naar het rampgebied gezonden om er de
geesten van de ondergang te redden.
Hoewel uit deze operatie later de orde van
de Dominicanen ontstond, mislukte
Dominicus' missie. De catharen bleken
onvermurwbaar.
En de ellende begon pas goed toen in 1208
een pauselijke legaat, Pierre de Castelnau,
die er op uit was gestuurd om graaf
Raymond VI, de machtige heerser van het
zeer catharische Toulouse, tot de orde te
roepen, onderweg wordt vermoord.
Een jaar later al is de 'kruistocht' van
Franse troepen naar de Languedoc
onderweg. Aan het hoofd van dit machtige
leger: Simon de Montfort, een van de
wreedste ridders die koning Philips II
August heeft kunnen vinden.
Nog datzelfde jaar 1209 gaat Beziers in
vlammen op, valt in de Midi de ene stad na
de andere, worden huizen en bezittingen
verbrand, vrouwen verkracht, mannen de
schedels ingeslagen. Bij de tweede
belegering van Toulouse ondergaat de
verschrikkelijke Simon de Montfort zelf zijn
gerechte straf: hij wordt door een
gigantische steen getroffen, die een vrouw
van achter de Fransen op hem af heeft
gevuurd.
Al in 1204 was de catharenridder Raymond
de Perella op verzoek van de 'Volmaakten'
begonnen met het restaureren van zijn
burcht boven op de top van de Montsegur.
Van de oorspronkelijke constructie was op
dat moment niet veel meer over. Omdat
het 1200 meter boven het dorp op een
onneembare rotspunt lag, werden de
stenen voor de nieuwe muren uit de berg
zelf losgehakt.
Pas in 1229 had de kruistocht tegen de
catharen officieel tot een succes geleid en
was de Languedoc in de begerige handen
van de Franse koning gevallen. Op dat
moment 'Saint-Louis', die minder succesvol
was in zijn kruistochten tegen de
ongelovigen in het Heilige Land. De laatste
machthebber van het overwonnen gebied
was voor het hoofdaltaar van de Parijse
montsegur geen slagveld
maar een slachtplaats
mannen, op het verslag waarvan de studie
van Le Roy Ladurie berust, betekende het
definitieve einde van een geloofsbeweging,
die zijn tijd te ver vooruit was. In 1321 werd
Belibaste, de laatste der catharen, in
Villerouge verbrand.
Een aanvankelijk heilloze belangstelling
ontpopte zich vijf en een halve eeuw later
met de publikatie van de driedelige
'Geschiedenis van de Albigenzen' (zoals de
catharen ook wel werden genoemd) door
de gereformeerde dominee Napoleon
Peyrat. De protestanten hadden inmiddels
hun eigen drama in de Midi achter de rug,
namelijk de vervolging door Lodewijk XIV
van de 'Camisards' in de Cevennen, wier
geloof op het rad en aan de strop was
gesmoord.
Toch pakte dominee Peyrat Montsegur
verkeerd aan, toen hij er een bron in zag van
mythen, symbolen en schatten en hij
verklaarde 'de weg van mijn stam te willen
gaan om het graf van ons Vaderland op te
zoeken'.
Voordat hij die weg ging wilde hij tot
overmaat van ramp nog 'op de heilige berg,
hoog in de wolken, de ingeving van de
historie vinden'. Regionale vrijheidszin in
een gebied dat ontegenzeggelijk zijn eigen -
niet-Franse - historie had, vond hier een
gevaarlijke voedingsbodem. De verslagen
'langue d'oc' van de troubadours kwam
weer tegen de noordelijke 'lange d'oil' van
de Franse koningen in verzet.
Serieuze onderzoekers van het catharisme
en de Montsegur zijn het er nu wel over
eens dat dit strijdbare dualisme niets te
verbergen had, dat het zich niet
vastklampte aan geheime symbolen en dat
er in Montsegur geen door de catharen
gegraven en ooit bevolkte spelonken en
holen zijn, waarin het zin heeft naar
schatten te zoeken. De enige schat die er
was, werd tenslotte nog tijdens het beleg
buiten de vesting gebracht.
Een ander twijfelachtig element werd aan
de legende toegevoegd door F. Niel, die in
Montsegur een zonnetempel zag, waar
tijdens de zonnestilstand in midzomer en
midwinter de stralen in de richting van een
heiligdom wijzen en dan is het woord 'graal'
al niet meer te vermijden. Alle denkbare
secten zijn over eikaars voeten gevallen om
in Montsegur een graalsburcht te zien,
terwijl Rudolf Steiner- op een aanzienlijk
hoger denkniveau - in het catharisme de
aanzet tot zijn antroposofie heeft gezien.
De overigens onverdachte cultuurfilosoof
Denis de Rougemont merkte ooit op dat
'geen andere situatie in Europa - als die van
Montsegur - zo lijkt op Montsalvat', dat wil
zeggen op de graalsburcht in de roman van
de Duitse Wolfram von Eschenbach, die
leefde in de catharentijd en die van grote
invloed was op Richard Wagner.
De grenzen van het tragikomische werden
overigens verre overschreden met de
verschijning in Montsegur in de jaren '30
van de Duitser Otto Rahn. Hij schreef na
enige jqren van rondrommelen rond de berg
een boek dat 'Kreuzzug gegen den Gral' tot
titel had en dat een groot succes in Europa
had.
Ook de Franse vertaling droeg aan de
algehele verwarring bij. Later kwam vast te
staan dat Rahn toen al lid van de SS was,
dat hij hoogstwaarschijnlijk als spion naar
dit kwetsbare grensgebied langs Spanje en
Andorra was gezonden, dat hij als SS-er
dienst deed in Dachau en Buchenwald, om
in 1939 tijdens een 'sneeuwstorm in de
Alpen dood te vriezen'.
'Kreuzzug gegen den Gral' was het ergste
wat het Montsegurisme had opgeleverd, het
had niets meer met de catharen te maken
en leverde alle pseudo-argumenten die de
Notre Dame met zwepen geslagen.
Twee jaar later betrokken de overgebleven
catharen de pas voltooide vesting van
Montsegur. De in de Notre Dame
afgerammelde Raymond van Toulouse
belooft in 1241 de Heilige Lodewijk te
helpen door met eigen hand Montsegur te
verwoesten. Het beleg begint op 13 mei
1243, de capitulatie volgt pas op 14 maart
1244.
Uit inquisitieboeken, zoals Emmanuel Le
Roy Ladurie die voor 'Montaliou'
bestudeerde, is ook veel duidelijk
geworden over wat er zich daar hoog op die
berg tot aan de uiteindelijke debacle heeft
afgespeeld.
Het garnizoen bestond uit zo'n 150 man, in
totaal waren er 300 catharen samen
waarvan de namen in de boeken voorkomen
en nog eens 150 wier namen onbekend
gebleven zijn. De vluchtelingen werden
geleid door burchtheer Raymond de
Perella, die zijn gehele gezin bij zich had.
Aan de rugzijde van de burcht, op een smal
plateau dat grenst aan een
duizelingwekkend ravijn, waren nog houten
hutten gebouwd om de belegerden van
onderdak te voorzien.
Tegen kerstmis 1243 hadden de mannen
van Raymond van Toulouse - waarvan een
aantal de catharen in het geheim steunde -
kans gezien de burcht tot op tien meter,
maar door een ravijn gescheiden, te
naderen. Hun kogelwerpers hadden nu ook
meer effect, omdat de van onder af
afgevuurde stenen nu rakelings over de
burchtmuren scheerden en het effect
bereikten van moderne granaten:
rondvliegend puin deed meer schade dan de
lompe projectielen zelf.
De zich aan elkaar vastklampende families
stonden opgepakt tussen de doden en
gewonden en konden geen kant meer uit. In
deze uitzichtloze fase van het beleg besloot
de Perella de catharenschat in veiligheid te
brengen.
Een kleine groep getrouwen sloop over de
smalle bergrichels en door de diepe kloven
met goud, zilver en geld op zijn rug de
vesting uit. Hoewel de operatie volledig
lukte, werd deze 'schat' nooit meer door
iemand teruggezien.
Op de eerste maart 1244 begonnen
besprekingen over de capitulatie. De
belegerden kregen vijftien dagen de tijd
om er over na te denken of ze tot het ware
geloof wilden terugkeren.
Hartverscheurende scènes deden zich voor
waarbij families gescheiden werden en
moeders en kinderen voorgoed van elkaar
afscheid namen.
r
De ruïne van Montsegur
Doden en gewonde werden in de vuren
geworpen. Volgens de inquisitieboeken
gingen de catharen zingend de dood in.
Na de val van de oostelijker gelegen vesting
Queribus in 1255 was Montaillou volgens Le
Roy Ladurie de laatste nederzetting van
catharen, die tussen 1300 en 1318 vagelijk
nieuwe moed hadden geschept. De
inquisitie door bisschop Fournier en zijn
Op 16 maart legden de soldaten van de
Heilige Lodewijk aan de voet van de berg en
binnen een inderhaast in eikaar
getimmerde omheining een gigantisch vuur
aan. Tweehonderd mannen, vrouwen en
kinderen werden geketend naar beneden
gesleurd en de omheining binnengevoerd.
foto rudolph bakker