JAN DE KONING
De machtsstrijd
moet subtiel
worden gespeeld
Eerste boer dood,
tweede boer nood,
derde boer brood
Steen in de vijver van christelijk Nederland
PZC/0Pmie en achtergrond
Premies
Subsidies
terzake
Generaliserend
Verleden
stemmen uit de kerken
Bonte reacties
Verzoening
Andere weg
Oproep
VHIJDAÜ 18 APRIL 1986
Drs. Jan de Koning (CDA) is nu zo'n acht jaar minister
achtereenvolgens van ontwikkelingssamenwerking en
landbouw. De afgelopen vier jaar gaf hij leiding aan
het departement van sociale zaken en werkgelegen
heid. In nauwe samenwerking met minister Ruding
financiënen premier Lubbers bepaalde hij het fvnan-
cieel-economisch beleid van het huidige kabinet, dat
ongekende ingrepen in de sociale zekerheid en de
overheidsuitgaven heeft doorgevoerd.
Maar De Koning is ook partijman in hart en nieren.
Ook voor hem - net als voor premier Lubbers - ligt na
21 mei voortzetting van de huidige coalitie met de VVD
eerder voor de hand dan samenwerking met de PvdA.
En gedoogsteun van de kleine christelijke partijen
voor een eventueel CDA-VVD-minderheidskabinet
wijst De Koning eveneens niet af. Bij die gedachte moet
hij wel even slikken.
(Door Louis Burgers en Peter de Vries)
De formateurs Jan de Koning en Ruud Lubbers hebben zich in 1981 tot het uiterste
ingespannen om een meerderheidskabinet van de grond te krijgen. Dat was niet voor
niks, want ook toen al had de 'Staphorster-variant' niet de voorkeur van het CDA. Een
kabinet moet op zo breed mogelijke grondslag steunen.
Minister Jan de Koning (sociale za
ken) verwijst nog eens naar deze ge
schiedenis. Hij laat er geen twijfel
over bestaan dat het CDA na de
verkiezingen er niet op uit is een
beroep te doen op steun van de man
nenbroeders van RPF, SGP en GPV
om een kabinet tot stand te brengen.
Maar net als premier Lubbers het
afgelopen weekend, sluit ook deze
christendemocratische voorman niets
uit.
„Lubbers heeft zaterdag gezegd: ik zal
er niet om vragen, maar als het nodig
is kan het wel", adus de Koning.
„Steun van klein rechts is voor het
CDA niet meer of minder aanvaard
baar dan steun van klein links voor de
PvdA is. Het zou zo hypocriet als de
pest zijn steun van klein rechts af te
wijzen, maar die van klein links te
accepteren". De bal ligt daarmee weer
terug op de speelhelft van de PvdA.
Oppositieleider Den Uyl heeft het bij
De Koning goed verbruid. Uit diens
negatieve opmerkingen over het
christendemocratisch machtsstreven,
spreekt slechts onkunde en „onbegrip
voor de achtergronden van waaruit
christelijke sociale organisaties zijn
opgezet. Als politieke organisatie wil
len wij het beste beleid voor heel
Nederland. Maar aan de boodschap
pers van dat beleid wil nog wel eens
wat ontbreken. Dat doet niets af aan
het feit dat we een ideaal hebben, dat
we in de praktijk proberen te brengen.
Dat vereist macht, en dat is bij socia
listen en liberalen niet anders".
Den Uyl vindt macht kennelijk vies?
„Daar lijkt het wel op".
Het CDA wil de andere partijen niet
ringeloren, al lijkt dat niet geheel
wederzijds te zijn. De Koning: „Socia
listen hebben het heus ook wel eens
hoog in de bol. Mag ik herinneren aan
de politieke onsmakelijke aanpak van
de partnerkeuze bij de formatie van
1977? En eigenlijk ook aan de forma
tie van 1973, toen de CHU buiten spel
werd gezet? Het is mij tegengevallen
dat ARP en KVP dat toen zo gemak
kelijk accepteerden".
De spil waar alles om draait: de
machtsstrijd moet subtiel gespeeld
worden. De Koning ziet het liefst een
„zuivere driehoeksverhouding. Drie
grote partijen die bereid zijn met
elkaar constructief samen te werken.
Dat is het principe, en in de praktijk
moet dan blijken welke combinatie
naar omstandigheden het beste is".
Vooraanstaande CDA'ers worden niet
moe het te herhalen: de hoofdlijnen
van het beleid moeten worden voort
gezet. De voorkeur gaat daarbij uit
naar een coalitie met de beproefde
partner, de VVD. „Dat lijkt me mak
kelijker werken dan met een partner
die de hele tijd felle oppositie heeft
gevoerd".
De inhoud van het beleid: bezuinigin
gen, arbeidstijdverkorting, en koop
kracht, alles-in het perspectief van het
herstel van de economie. Opmerkelijk
is de rust waarmee De Koning de
huidige schermutselingen aan het
cao-front gadeslaat. „Ik geloof niet
dat iemand van plan is er een zwaar
arbeidsconflict van te maken. Aan de
andere kant is er niets zo moeilijk als
het goed doseren en beheersen van
conflicten. Dat is trouwens de enige
wijsheid die ik hierover te bieden
heb".
Dc 36-urige werkweek mag niet over
boord gezet worden, laat De Koning
doorschemeren. „In de voorstellen
van werkgevers wordt wel wat ge
daan aan herverdeling van arbeid.
De vut, jeugdwerkplannen, scholing,
dat is vanuit het oogpunt van werk
gelegenheid mooi. Maar iemand van
25 of 30 jaar, die nu loon inlevert, kan
pas over 35 jaar gebruik maken van
die vut. Je moet wel een vorm kiezen
waarbij een redelijk deel van de
werknemers onmiddellijk effect ziet
van dc betoonde solidariteit, bijvoor
beeld in de vorm van meer vrije tijd.
Dat kan toch prima als aanvulling op
andere maatregelen?"
De Koning sluit niet uit dat een
volgend kabinet zal besluiten de so
ciale premies te verlagen voor bedrij
ven waar arbeidstijdverkorting wordt
ingevoerd. De PvdA pleitte daar vori
ge week ook voor. „Ik heb dat hele
idee in 1983 al eens uitgewerkt in een
compleet voorstel. De PvdA doet nu
net alsof ze het zwarte garen heeft
uitgevonden. Het is een afgrijselijk
middel. Het hoeft ook niet, wanneer er
voldoende vrijwillige atv wordt be
reikt".
Daar ziet het echter nog allerminst
naar uit. Juist de afgelopen weken
liepen de cao-besprekingen overal
vast, en bij de banken en Philips
staan de bonden van FNV en CNV
zelfs buitenspel. „Een uiterst betreu
renswaardige ontwikkeling", noemt
De Koning het afhaken van de twee
grote bonden. „Een cao veronderstelt
een breed draagvlak. Voor de toe
komst van het cao-overleg is het ook
geen goede zaak". Maar de vraag of hij
de cao's daarom zal afkeuren, kan hij
nog niet beantwoorden. Eerst moet
het advies van de stichting van de
arbeid worden gevraagd.
De Koning heeft nog wel wat onder
werpen die hij tijdens dc formatie
geregeld wil zien. Zo moet er een
begin gemaakt worden met het verla
gen van de subsidieregelingen voor
burgers met lage inkomens. Het gaat
daarbij om huursubsidie, studiefi
nanciering en nog een achttal andere
regelingen. De regelingen kosten
handenvol geld (9 miljard per jaar),
maar zijn vaak nodig om mensen met
een laag inkomen toch te laten profi
teren van goede huisvesting of de
kinderen toch te laten studeren. Na
deel: zodra iemand er in loon op
vooruit gaat, daalt de subsidie gelijk.
Niemand solliciteert dan meer naar
een betere baan.
„Wanneer de koopkracht van de bur
gers stijgt, kun je beginnen deze rege
lingen geleideijk af te schaffen. Het is
een vreselijk ingewikkeld probleem,
vooral omdat je naar alle regelingen
tegelijk moet kijken, het gaat niet
alleen om de huursubsidie, zoals de
PvdA telkens roept. Elke regeling
heeft z'n goede kanten, maar het
totaal-effect werkt fnuikend. Ook op
de mentaliteit van de mensen, want
iedereen richt zich nu op het bestaan
ervan".
In plaats van het terugdraaien van de
subsidies, kan men ook denken aan
tijdelijke regelingen, in plaats van
permanente. „Je kunt denken aan een
regeling - huursubsidie bijvoorbeeld -
die je gedurende drie jaar krijgt. Dat
is een veel hardere aanpak". Het
klinkt als een waarschuwing: „Als we
het probleem laten liggen, zullen we
elders moeten snijden."
„Moeten we dan maar weer aan de
sociale zekerheid komen? Liever
niet". Na de stelselherziening moet er
op dit terrein rust komen. Dat bete
kent in ieder geval dat de koopkracht
van uitkeringsgerechtigden en amb
tenaren behouden moet blijven. Maar
ook niet meer: uitkeringen en lonen
gaan voorlopig niet gelijk op. „Dat
Minister drs Jan de Koning
zou een oningevulde en ongedekte
cheque zijn".
„De koopkracht kan op peil blijven,
omdat we in 1983 een doorbraak heb
ben bereikt. Bij de discussie met de
vakbeweging ging het toen om de
vraag of we de sociale premies op
nieuw moesten verhogen, of dat we
naar een goedkoper stelsel moesten".
„Premieverhogingen zouden zijn afge
wenteld op de bedrijven, zoals de
afgelopen vijftien jaar voortdurend
gebeurde. Dat zou ten koste zijn ge
gaan van de werkgelegenheid. Dat
zou weer hetzelfde waanzinnige pot
verteren zijn voor welke zonde we nu
terecht straf hebben gekregen in de
vorm van 750.000 werklozen".
„Ik weet wel dat we publicitair in
een verloren positie stonden, toen de
vakbonden voorstelden de premies
inderdaad te verhogen. Wij kozen
voor een essentiële breuk met die
voortdurende welvaartsstijging die
altijd gecombineerd werd met een
verhoging van premies en belastin
gen. Daardoor bleven de arbeidskos
ten stijgen. Het werd als pijnlijk
ervaren dat verlies aan koopkracht
geaccepteerd moest worden. Maar
800.000 werklozen vonden wij vele
malen erger. Nou, dan moet je daar je
keuze op afstemmen".
De Koning geflankeerd door zijn staatssecretarissen Kappeyne van de Coppello en De Graaf ir>.
-
Meer dan 2000 jaar geleden ves
tigden onze dierevellen-dra-
gende voorvaderen zich in de moe
rasdelta die Nederland heet. Behal
ve met dobbelen, drinken en vech
ten, hielden ze zich vooral bezig met
droog blijven. Dat laatste was een
hele kunst in de doolhof van zand
platen, waterlopen, zee-armen, riet
en griendwildernissen, riviertjes,
kreken en spaarzame droge plaat
sen.
Het vrijgevochten leven van Bata
ven en andere stammen moge ons
dan bij tijd en wijle aantrekkelijk en
ongebonden voorkomen, voor hen
zal het vooral weinig comfortabel en
nat zijn geweest. De gemiddelde
leeftijd van omstreeks 37 jaar wijst
daar ook al op. Geen wonder, een
altijd voortdurende combinatie van
vocht en koude doen zelfs de meest
verharde wildebras voortijdig in-
schrompelen tot een kromgetrokken
grijsaard. Het duurde dan ook niet
lang of Bataven en anderen deden
pogingen hun Biesbosch-achtige
woongebieden te herscheppen tot
permanent droge leefplaatsen. Het
recept is ons bekend: men werpe
terpen en vliedbergen op en het
begin heb je. Daarna verbind je de
opgeworpen hoogten met dijkjes of
verhoogde wegen en als men van die
wegen en/of dijken een cirkel of carré
maakt, is de omslotenheid com
pleet. Dat is de oorsprong van de
polder.
„De eerste boer dood, de tweede
boer nood, de derde boer brood".
Aldus het bekende gezegde dat van
toepassing is op polders en inpolde
ringen. Ik moet iedere keer als de
werkgelegenheid in ons land aan de
orde komt en wanneer is dat niet
denken aan nieuwe inpolderin
gen. Want daarmee schep je zowel
langdurige werkgelegenheid, be
vorder je ten zeerste de innovatie
(inpolderen is moeilijk werk en
vraagt creativiteit) als de welvaart
op lange termijn.
Om over voedselvoorziening, recrea
tie, natuurbescherming, etc. nog
maar niet te spreken. Trouwens, het
vergroten van je land op vreedzame
wijze is mijns inziens een bittere
noodzaak voor een land dat zo over
bevolkt is dat er regelmatig tekenen
van irritatie ontstaan, puur vanwege
de te dichte pakking. Gebieden
waarin meer dan duizend mensen
per vierkante kilometer wonen, zijn
eenvoudigweg te dicht bevolkt om
van een optimale leefsituatie te kun
nen spreken.
Als ons land ergens een goede
naam in heeft, dan is het op het
gebied van ontwateren, bedijken en
inpolderen. Op dat terrein hebben
we wereldfaam.
Dat heb ik afgelopen jaar in het
Verre Oosten nog eens mogen onder
vinden. Het woord 'polder' moge
puur Nederlands zijn van oorsprong,
nu is het dè term overal ter wereld in
wat voor taal dan ook voor min of
meer vlakke gebieden die omgeven
zijn door dijken of wallen en waar de
waterstand onafhankelijk van de
omgeving kan worden beheerst.
Meer dan de helft van onze cultuur
grond in Nederland is polderland
(ongeveer twee miljoen hectare), dus
aan het water ontworsteld en onder
de zeespiegel gelegen. Maar naar
schatting is er nog zo'n 600 miljoer.l
hectare op de wereld, die via onz-1
poldertechniek verbeterd, bewoon-
en bewerkbaar gemaakt kan wor
den.
Die 600 miljoen hectare bestaan I
voor een deel uit allerlei moerasach-1
tige gebieden die nog onbewoond I
zijn en helemaal ingepolderd kur,
nen worden. Voor een belangnjkl
ander deel echter zijn ze al op één of I
andere wijze in gebruik. Door betere I
bedijking kunnen ze gevrijwaard I
worden van verdere overstromingen f
(bijvoorbeeld in Bangladesh).
De drainage en de irrigatie moeten I
eveneens verbeterd worden. Ze moe-1
ten ontsloten en ingericht worden.
Dit alles is nodig om ze beter ge-I
schikt te maken voor het doel waar- f
voor ze gebruikt worden of gaan|
worden.
Polderwerken zijn buiten Neder-1
land heel hard nodig. Tussen nu I
en het jaar 2000 zal de wereldbevol-1
king met ongeveer twee miljard!
toenemen. Het merendeel van die I
toename komt op rekening van del
derde wereld waar de bevolking het
hardst groeit.
Om al die toekomstige mensen goed I
te voeden moet de wereldproduktie I
met veertig procent toenemen. Voor I
de ontwikkelingslanden betekent
dat minstens een verdubbeling. Ha:
de realiteit is echter dat het opvoe-1
ren van de voedselproduktie mo-l
menteel alleen lukt in de Westerse)
landen (en daar niet tot volle vreug-
de van iedereen).
Het inpolderen van nieuwe gebieden I
in ontwikkelingslanden kan op ve l
lerlei gebied een sprong vooruit be
tekenen. Nieuwe, vruchtbare grond I
uitgeven aan vakbekwame boeren f
al dan niet met de steun van eer.
Westers land. betekent meestal eer.l
sprong vooruit voor een gebied otl
land. De stimulans die daarvan uit-1
gaat, is vaak het begin van eer.l
nieuwe ontwikkeling. Dit nog los I
van de toename van de voedselpro
duktie. Als je dan weet dat in Afrika
nog zo'n 25 miljoen hectare ingepol
derd kan worden, in Zuid-Amerika I
nog 23 miljoen en in Azië nog 161
miljoen hectare, dan is meteen dui
delijk wat er allemaal nog kan ge
beuren.
Moeten we in Nederland door
gaan met polderwerken? De
vraag stellen is haar beantwoorden.
En ten behoeve van de werkgele
genheid, de bevolkingsdichtheid. I
de landbouw, de recreatie en de
natuurbescherming moeten we, zer
lang het kan doorgaan met inpolde
ren. Om te beginnen met de Marker-1
waard.
Willen wij een leidende wereldro! I
blijven spelen qp poldergebied, dar.
zullen wij hoe dan ook daamaas:
permanent actief moeten zijn op di:
terrein.
Nu is het nog zo, dat als waar ter I
wereld ook een polderwerk in ont
wikkeling komt een beroep op onze
bekwaamheid wordt gedaan. 'Inpol
deren' is vanaf het begin van onze I
jaartelling een woord geweest dat
vooraf ging aan het begrip 'wel
vaart'. Zo ooit, dan geldt het mijns I
inziens zeker in 1986 maar ook in het
jaar 2000 en veel later. Niet alleen in
Nederland, maar zeker ook voor ai
die landen die nog zoveel vooruit
moeten.
mr. Gerard W. Smallegangi I
De storm die is opgestoken na het interview dat
dr J. M. den Uyl op Paasmorgen voor de
IKON-radio heeft gegeven en waarin hij zeer
kritische opmerkingen heeft gemaakt over de
christenen en het christendom is nu gaan liggen.
Maar het blijft voorlopig nog stevig rimpelen in de
vijver van christelijk Nederland na de steen die de
socialistische voorman daarin heeft geworpen.
Nu, op enige afstand van het geruchtmakende
vraaggesprek, kan het zin hebben nog eens na te
gaan wat Den Uyl heeft gezegd (en bedoeld) maar
ook te analyseren hoe de commentaren en reacties
zijn geweest van christenen en christelijke institu
ties die zich op de een of andere manier aangespro
ken hebben gevoeld.
Den Uyls stellingname is ingegeven door grote
ergernis over de arrogantie die volgens hem bij vele
christenen gevolg is van het zichzelf beter achten
dan de ander, de heiden, van het behoren tot de
betere helft van de samenleving, het iets aparts
hebben met Onze Lieve Heer, iets dat de ander niet
heeft. Dat leidt dan onder andere tot machtsdenken
dat je aantreft bij christelijke organisaties en
instellingen. Dat Den Uyl daarmee vooral het CDA
op het oog heeft zal degene die de politieke
discussies volgt niet verbazen.
Na de eerste ronde heeft Den Uyl toegegeven dat
hij te generaliserend heeft gesproken over 'de'
christenen.
Hij had dat niet mogen doen: „Mijn uitlatingen zijn
niet gericht tegen mensen die juist vanuit hun
geloofsovertuiging zich gesolidariseerd hebben met
de ontrechten en verdrukten in de samenlevingzo
schreef hij in Trouw (8 april), welk blad tientallen
reacties op Den Uyls woorden heeft afgedrukt.
Den Uyl erkende dat zowel in de protestantse
kerken als in de rooms-katholieke kerk bewegingen
tot maatschappelijk engagement hebben geleid.
Maar hij vond ook dat in onze jaren eerder de
blokkade dreigt, de verstarring, de terugval dan dat
het perspectief op een bevrijde samenleving van de
maatschappelijke en politieke werkelijkheid wordt
geopend.
Deze terugval, deze restauratie wint het volgens
Den Uyl van de vernieuwende tendenzen in de
kerken. En verder hebben zelfingenomenheid en
moreel superioriteitsgevoel in de confessionele or
ganisaties de overhand. In politiek opzicht kan dat
soms tot een machtsveto leiden.
Wat Den Uyl, afkomstig uit een traditioneel gerefor
meerd milieu, furieus maakt is de ook tegenover
hem blijkende inlijvingsbehoefte, het hem vanwege
zijn afkomst beschouwen als er nog een beetje bij te
horen. Den Uyl heeft meer punten aangeroerd in het
interview, maar het voorgaande is een essentieel
deel van zijn redenering in samengevatte vorm. Het
is billijk jegens hem op te merken dat hij zijn
constatering dat het CDA sterk uitstraalt 'de betere
helft van de samenleving te zijn' in één adem
uitbreidt tot de PvdA. 'waar helaas soms ook het
traditionele socialisme aanwezig is; de voorhoede,
de pioniers, de mensen die het beter weten'.
Het zou het gemakkelijkst zijn Den Uyls kritiek af
te doen met een verwijzing naar zijn onverwerkt
(gereformeerd) verleden. Deze 'oplossing' is ook
wel gekozen: het zou een jeugdtrauma zijn dat hem
parten speelt: de man kon beter weten. Dit soort
opmerkingen grenzen aan belediging, hebben te
maken met de onwil of het onvermogen mensen
met kritiek serieus te nemen. Is men niet bereid of
niet in staat op z'n minst de inhoud van iemands
beweringen op waarheid en werkelijkheid te toet
sen?
Misschien vanuit een angstig voorgevoel dat er wel
eens wat van waar zou kunnen zijn? En wat dan?
Den Uyls 'requisitoir' munt niet uit door subtiliteit
en genuanceerdheid. Hij moest een aantal dingen
recht zetten omdat hij ieder over één kam had
geschoren en niet was meegegroeid in de ontwikke
lingen die met name zich in kerken hebben voorge
daan. Toch blijft het een interessante waarneming
dat de ene christen zich zo volstrekt anders voelt
aangesproken dan de andere christen. De een
herkent zich in de woorden van Den Uyl, de ander
werpt ze ver van zich. De een zou er maar liefst het
zwijgen toe doen, de ander komt woorden tekort om
de leugens van deze 'afvallige' aan de kaak te
stellen.
Sommigen hebben een beroep op Den Uyl gedaan
zijn woorden in te trekken: „hij heeft mij en velen
met mij gegriefd, vernederd, gekrenkt en ge
kwetst". Zelfs werd de vraag gesteld of dit nu niet
uitspraken waren van de anti-christ. Hoe kan,
aldus een vraag van mensen die bezorgd blijken te
zijn over de toekomst van dit land, iemand die
zulke uitlatingen doet regeringsverantwoordelijk
heid dragen? (Tip voor een slagzin: ..Den Uyl
verkoren? Rampspoed geboren!")
Discriminatie van christenen, uitingen van haat,
van atheïsme getuigende uitspraken het zijn
enkele reacties van mensen die in elk geval vinden
dat Den Uyl duidelijk heeft gemaakt dat christenen
niet thuis horen in de PvdA en daar evenmin op
kunnen stemmen.
Laten we vaststellen dat ook nu weer blijkt dat
ootmoed en bescheidenheid niet door iedere chris
ten geprakt^zeerde deugden zijn. Helaas blijkt niet
ieder oog te hebben voor mogelijke waarheidsele
menten in Den Uyls betoog. Moet men de ander
niet uitnemender achten dan zichzelf?
Je kunt nog een andere redenering opzetten om te
ontkomen aan de waarheids- en werkelijkheids-
vraag die Den Uyls kritiek stelt. Die redenering
luidt zo: christenen weten van zonde en van
vergeving, zij weten dat zij verzoening nodig
hebben. Dat weten nu sluit alle zelfgenoegzaam
heid uit.
Zelfs kan hieraan de vraag worden verbonden of
Den Uyl zich soms ergert aan de fiere houding van
christenen omdat zij hun zonden vergeven weten.
En als je dan nog een stapje verder gaat kun je de
conclusie trekken dat Den Uyls kritiek op de
arrogante uitstraling van christenen en van christe
lijke organisaties als een compliment mag worden
beschouwd! Het is een lenigheid van geest die haar
doel bereikt, namelijk het doen verkeren van opvat
tingen van een 'tegenstander' in het eigen voordeel,
het ten eigen bate gebruiken van woorden en
gedachten die juist met een tegengestelde bedoe
ling zjjn gebruikt of uitgesproken.
Het is in de geschiedenis, ook van het christendom
en de christelijke kerk, nooit anders geweest:
dogmatisme, fundamentalisme en moralisme gaan
gepaard met onverdraagzaamheid en zelfverhef
fing. Kenmerkend daarbij is ook dikwijls het
terugslaan als een ander kritiek spuit. En het
wordt als een overwinning op punten aangevoeld
als dan ook nog tegen de opponent kan worden
gezegd: wat je beweert, dat ben (of dat doe) je zelf.
Er is natuurlijk ook een andere reactie mogelijk. Die
is algemeen en ook nog christelijk: kijken wat waar
is van beschuldigingen, de hand in eigen boezem
steken. De stelling dat verzoening automatisch
verdraagzaamheid en het ontbreken van zelfge
noegzaamheid met zich meebrengt geeft voedsel
aan de beschuldiging van arrogantie: het leven dekt
niet altijd de leer.
CDA-voorzitter drs P. Bukman heeft de christelij
ke organisaties opgeroepen afstand te nemen van
Den Uyls kritiek, aangezien die volgens hem
bezijden de waarheid is. Of dat gaat gebeuren zal
wel blijken.
Het zou best kunnen zijn dat niet elke christelijke
organisatie behoefte heeft aan zo'n gelegenheids-
vorm van zelfmanifestatie, omdat zij het verstandi
ger vindt eerst maar eens zelfonderzoek te plegen.
Dat is overigens een nooit eindigende oprdracht,
voor een christelijke organisatie en voor de indivi
duele christen. Men moet zo'n zelfonderzoek ook
niet weg schuiven uit vrees geloof of principes prijs
te geven omdat anderen daar vervelend of denigre
rend over doen. Er ontstaat wel een grote mate van
terughoudendheid, ook in het gebruik en de uitleg
van bijbelse termen als 'het zout der aarde', of 'gij
geheel anders'.
De ergernis en de dwaasheid van het Evangelie
zijn van een heel andere orde dan de ergernis die
christenen en christelijke organisaties veroorza
ken door hun waarheid als de exclusieve versie
daarvan te proclameren. Dat dit ook dwaas is
vloeit daaruit voort. De grondvraag is of christe
nen en christelijke instituties de doorwerking van
de door hen onderschreven Boodschap niet zelf in
de weg staan.
- J. J. Tevel