JAN DE KONING De machtsstrijd moet subtiel worden gespeeld Eerste boer dood, tweede boer nood, derde boer brood Steen in de vijver van christelijk Nederland PZC/0Pmie en achtergrond Premies Subsidies terzake Generaliserend Verleden stemmen uit de kerken Bonte reacties Verzoening Andere weg Oproep VHIJDAÜ 18 APRIL 1986 Drs. Jan de Koning (CDA) is nu zo'n acht jaar minister achtereenvolgens van ontwikkelingssamenwerking en landbouw. De afgelopen vier jaar gaf hij leiding aan het departement van sociale zaken en werkgelegen heid. In nauwe samenwerking met minister Ruding financiënen premier Lubbers bepaalde hij het fvnan- cieel-economisch beleid van het huidige kabinet, dat ongekende ingrepen in de sociale zekerheid en de overheidsuitgaven heeft doorgevoerd. Maar De Koning is ook partijman in hart en nieren. Ook voor hem - net als voor premier Lubbers - ligt na 21 mei voortzetting van de huidige coalitie met de VVD eerder voor de hand dan samenwerking met de PvdA. En gedoogsteun van de kleine christelijke partijen voor een eventueel CDA-VVD-minderheidskabinet wijst De Koning eveneens niet af. Bij die gedachte moet hij wel even slikken. (Door Louis Burgers en Peter de Vries) De formateurs Jan de Koning en Ruud Lubbers hebben zich in 1981 tot het uiterste ingespannen om een meerderheidskabinet van de grond te krijgen. Dat was niet voor niks, want ook toen al had de 'Staphorster-variant' niet de voorkeur van het CDA. Een kabinet moet op zo breed mogelijke grondslag steunen. Minister Jan de Koning (sociale za ken) verwijst nog eens naar deze ge schiedenis. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat het CDA na de verkiezingen er niet op uit is een beroep te doen op steun van de man nenbroeders van RPF, SGP en GPV om een kabinet tot stand te brengen. Maar net als premier Lubbers het afgelopen weekend, sluit ook deze christendemocratische voorman niets uit. „Lubbers heeft zaterdag gezegd: ik zal er niet om vragen, maar als het nodig is kan het wel", adus de Koning. „Steun van klein rechts is voor het CDA niet meer of minder aanvaard baar dan steun van klein links voor de PvdA is. Het zou zo hypocriet als de pest zijn steun van klein rechts af te wijzen, maar die van klein links te accepteren". De bal ligt daarmee weer terug op de speelhelft van de PvdA. Oppositieleider Den Uyl heeft het bij De Koning goed verbruid. Uit diens negatieve opmerkingen over het christendemocratisch machtsstreven, spreekt slechts onkunde en „onbegrip voor de achtergronden van waaruit christelijke sociale organisaties zijn opgezet. Als politieke organisatie wil len wij het beste beleid voor heel Nederland. Maar aan de boodschap pers van dat beleid wil nog wel eens wat ontbreken. Dat doet niets af aan het feit dat we een ideaal hebben, dat we in de praktijk proberen te brengen. Dat vereist macht, en dat is bij socia listen en liberalen niet anders". Den Uyl vindt macht kennelijk vies? „Daar lijkt het wel op". Het CDA wil de andere partijen niet ringeloren, al lijkt dat niet geheel wederzijds te zijn. De Koning: „Socia listen hebben het heus ook wel eens hoog in de bol. Mag ik herinneren aan de politieke onsmakelijke aanpak van de partnerkeuze bij de formatie van 1977? En eigenlijk ook aan de forma tie van 1973, toen de CHU buiten spel werd gezet? Het is mij tegengevallen dat ARP en KVP dat toen zo gemak kelijk accepteerden". De spil waar alles om draait: de machtsstrijd moet subtiel gespeeld worden. De Koning ziet het liefst een „zuivere driehoeksverhouding. Drie grote partijen die bereid zijn met elkaar constructief samen te werken. Dat is het principe, en in de praktijk moet dan blijken welke combinatie naar omstandigheden het beste is". Vooraanstaande CDA'ers worden niet moe het te herhalen: de hoofdlijnen van het beleid moeten worden voort gezet. De voorkeur gaat daarbij uit naar een coalitie met de beproefde partner, de VVD. „Dat lijkt me mak kelijker werken dan met een partner die de hele tijd felle oppositie heeft gevoerd". De inhoud van het beleid: bezuinigin gen, arbeidstijdverkorting, en koop kracht, alles-in het perspectief van het herstel van de economie. Opmerkelijk is de rust waarmee De Koning de huidige schermutselingen aan het cao-front gadeslaat. „Ik geloof niet dat iemand van plan is er een zwaar arbeidsconflict van te maken. Aan de andere kant is er niets zo moeilijk als het goed doseren en beheersen van conflicten. Dat is trouwens de enige wijsheid die ik hierover te bieden heb". Dc 36-urige werkweek mag niet over boord gezet worden, laat De Koning doorschemeren. „In de voorstellen van werkgevers wordt wel wat ge daan aan herverdeling van arbeid. De vut, jeugdwerkplannen, scholing, dat is vanuit het oogpunt van werk gelegenheid mooi. Maar iemand van 25 of 30 jaar, die nu loon inlevert, kan pas over 35 jaar gebruik maken van die vut. Je moet wel een vorm kiezen waarbij een redelijk deel van de werknemers onmiddellijk effect ziet van dc betoonde solidariteit, bijvoor beeld in de vorm van meer vrije tijd. Dat kan toch prima als aanvulling op andere maatregelen?" De Koning sluit niet uit dat een volgend kabinet zal besluiten de so ciale premies te verlagen voor bedrij ven waar arbeidstijdverkorting wordt ingevoerd. De PvdA pleitte daar vori ge week ook voor. „Ik heb dat hele idee in 1983 al eens uitgewerkt in een compleet voorstel. De PvdA doet nu net alsof ze het zwarte garen heeft uitgevonden. Het is een afgrijselijk middel. Het hoeft ook niet, wanneer er voldoende vrijwillige atv wordt be reikt". Daar ziet het echter nog allerminst naar uit. Juist de afgelopen weken liepen de cao-besprekingen overal vast, en bij de banken en Philips staan de bonden van FNV en CNV zelfs buitenspel. „Een uiterst betreu renswaardige ontwikkeling", noemt De Koning het afhaken van de twee grote bonden. „Een cao veronderstelt een breed draagvlak. Voor de toe komst van het cao-overleg is het ook geen goede zaak". Maar de vraag of hij de cao's daarom zal afkeuren, kan hij nog niet beantwoorden. Eerst moet het advies van de stichting van de arbeid worden gevraagd. De Koning heeft nog wel wat onder werpen die hij tijdens dc formatie geregeld wil zien. Zo moet er een begin gemaakt worden met het verla gen van de subsidieregelingen voor burgers met lage inkomens. Het gaat daarbij om huursubsidie, studiefi nanciering en nog een achttal andere regelingen. De regelingen kosten handenvol geld (9 miljard per jaar), maar zijn vaak nodig om mensen met een laag inkomen toch te laten profi teren van goede huisvesting of de kinderen toch te laten studeren. Na deel: zodra iemand er in loon op vooruit gaat, daalt de subsidie gelijk. Niemand solliciteert dan meer naar een betere baan. „Wanneer de koopkracht van de bur gers stijgt, kun je beginnen deze rege lingen geleideijk af te schaffen. Het is een vreselijk ingewikkeld probleem, vooral omdat je naar alle regelingen tegelijk moet kijken, het gaat niet alleen om de huursubsidie, zoals de PvdA telkens roept. Elke regeling heeft z'n goede kanten, maar het totaal-effect werkt fnuikend. Ook op de mentaliteit van de mensen, want iedereen richt zich nu op het bestaan ervan". In plaats van het terugdraaien van de subsidies, kan men ook denken aan tijdelijke regelingen, in plaats van permanente. „Je kunt denken aan een regeling - huursubsidie bijvoorbeeld - die je gedurende drie jaar krijgt. Dat is een veel hardere aanpak". Het klinkt als een waarschuwing: „Als we het probleem laten liggen, zullen we elders moeten snijden." „Moeten we dan maar weer aan de sociale zekerheid komen? Liever niet". Na de stelselherziening moet er op dit terrein rust komen. Dat bete kent in ieder geval dat de koopkracht van uitkeringsgerechtigden en amb tenaren behouden moet blijven. Maar ook niet meer: uitkeringen en lonen gaan voorlopig niet gelijk op. „Dat Minister drs Jan de Koning zou een oningevulde en ongedekte cheque zijn". „De koopkracht kan op peil blijven, omdat we in 1983 een doorbraak heb ben bereikt. Bij de discussie met de vakbeweging ging het toen om de vraag of we de sociale premies op nieuw moesten verhogen, of dat we naar een goedkoper stelsel moesten". „Premieverhogingen zouden zijn afge wenteld op de bedrijven, zoals de afgelopen vijftien jaar voortdurend gebeurde. Dat zou ten koste zijn ge gaan van de werkgelegenheid. Dat zou weer hetzelfde waanzinnige pot verteren zijn voor welke zonde we nu terecht straf hebben gekregen in de vorm van 750.000 werklozen". „Ik weet wel dat we publicitair in een verloren positie stonden, toen de vakbonden voorstelden de premies inderdaad te verhogen. Wij kozen voor een essentiële breuk met die voortdurende welvaartsstijging die altijd gecombineerd werd met een verhoging van premies en belastin gen. Daardoor bleven de arbeidskos ten stijgen. Het werd als pijnlijk ervaren dat verlies aan koopkracht geaccepteerd moest worden. Maar 800.000 werklozen vonden wij vele malen erger. Nou, dan moet je daar je keuze op afstemmen". De Koning geflankeerd door zijn staatssecretarissen Kappeyne van de Coppello en De Graaf ir>. - Meer dan 2000 jaar geleden ves tigden onze dierevellen-dra- gende voorvaderen zich in de moe rasdelta die Nederland heet. Behal ve met dobbelen, drinken en vech ten, hielden ze zich vooral bezig met droog blijven. Dat laatste was een hele kunst in de doolhof van zand platen, waterlopen, zee-armen, riet en griendwildernissen, riviertjes, kreken en spaarzame droge plaat sen. Het vrijgevochten leven van Bata ven en andere stammen moge ons dan bij tijd en wijle aantrekkelijk en ongebonden voorkomen, voor hen zal het vooral weinig comfortabel en nat zijn geweest. De gemiddelde leeftijd van omstreeks 37 jaar wijst daar ook al op. Geen wonder, een altijd voortdurende combinatie van vocht en koude doen zelfs de meest verharde wildebras voortijdig in- schrompelen tot een kromgetrokken grijsaard. Het duurde dan ook niet lang of Bataven en anderen deden pogingen hun Biesbosch-achtige woongebieden te herscheppen tot permanent droge leefplaatsen. Het recept is ons bekend: men werpe terpen en vliedbergen op en het begin heb je. Daarna verbind je de opgeworpen hoogten met dijkjes of verhoogde wegen en als men van die wegen en/of dijken een cirkel of carré maakt, is de omslotenheid com pleet. Dat is de oorsprong van de polder. „De eerste boer dood, de tweede boer nood, de derde boer brood". Aldus het bekende gezegde dat van toepassing is op polders en inpolde ringen. Ik moet iedere keer als de werkgelegenheid in ons land aan de orde komt en wanneer is dat niet denken aan nieuwe inpolderin gen. Want daarmee schep je zowel langdurige werkgelegenheid, be vorder je ten zeerste de innovatie (inpolderen is moeilijk werk en vraagt creativiteit) als de welvaart op lange termijn. Om over voedselvoorziening, recrea tie, natuurbescherming, etc. nog maar niet te spreken. Trouwens, het vergroten van je land op vreedzame wijze is mijns inziens een bittere noodzaak voor een land dat zo over bevolkt is dat er regelmatig tekenen van irritatie ontstaan, puur vanwege de te dichte pakking. Gebieden waarin meer dan duizend mensen per vierkante kilometer wonen, zijn eenvoudigweg te dicht bevolkt om van een optimale leefsituatie te kun nen spreken. Als ons land ergens een goede naam in heeft, dan is het op het gebied van ontwateren, bedijken en inpolderen. Op dat terrein hebben we wereldfaam. Dat heb ik afgelopen jaar in het Verre Oosten nog eens mogen onder vinden. Het woord 'polder' moge puur Nederlands zijn van oorsprong, nu is het dè term overal ter wereld in wat voor taal dan ook voor min of meer vlakke gebieden die omgeven zijn door dijken of wallen en waar de waterstand onafhankelijk van de omgeving kan worden beheerst. Meer dan de helft van onze cultuur grond in Nederland is polderland (ongeveer twee miljoen hectare), dus aan het water ontworsteld en onder de zeespiegel gelegen. Maar naar schatting is er nog zo'n 600 miljoer.l hectare op de wereld, die via onz-1 poldertechniek verbeterd, bewoon- en bewerkbaar gemaakt kan wor den. Die 600 miljoen hectare bestaan I voor een deel uit allerlei moerasach-1 tige gebieden die nog onbewoond I zijn en helemaal ingepolderd kur, nen worden. Voor een belangnjkl ander deel echter zijn ze al op één of I andere wijze in gebruik. Door betere I bedijking kunnen ze gevrijwaard I worden van verdere overstromingen f (bijvoorbeeld in Bangladesh). De drainage en de irrigatie moeten I eveneens verbeterd worden. Ze moe-1 ten ontsloten en ingericht worden. Dit alles is nodig om ze beter ge-I schikt te maken voor het doel waar- f voor ze gebruikt worden of gaan| worden. Polderwerken zijn buiten Neder-1 land heel hard nodig. Tussen nu I en het jaar 2000 zal de wereldbevol-1 king met ongeveer twee miljard! toenemen. Het merendeel van die I toename komt op rekening van del derde wereld waar de bevolking het hardst groeit. Om al die toekomstige mensen goed I te voeden moet de wereldproduktie I met veertig procent toenemen. Voor I de ontwikkelingslanden betekent dat minstens een verdubbeling. Ha: de realiteit is echter dat het opvoe-1 ren van de voedselproduktie mo-l menteel alleen lukt in de Westerse) landen (en daar niet tot volle vreug- de van iedereen). Het inpolderen van nieuwe gebieden I in ontwikkelingslanden kan op ve l lerlei gebied een sprong vooruit be tekenen. Nieuwe, vruchtbare grond I uitgeven aan vakbekwame boeren f al dan niet met de steun van eer. Westers land. betekent meestal eer.l sprong vooruit voor een gebied otl land. De stimulans die daarvan uit-1 gaat, is vaak het begin van eer.l nieuwe ontwikkeling. Dit nog los I van de toename van de voedselpro duktie. Als je dan weet dat in Afrika nog zo'n 25 miljoen hectare ingepol derd kan worden, in Zuid-Amerika I nog 23 miljoen en in Azië nog 161 miljoen hectare, dan is meteen dui delijk wat er allemaal nog kan ge beuren. Moeten we in Nederland door gaan met polderwerken? De vraag stellen is haar beantwoorden. En ten behoeve van de werkgele genheid, de bevolkingsdichtheid. I de landbouw, de recreatie en de natuurbescherming moeten we, zer lang het kan doorgaan met inpolde ren. Om te beginnen met de Marker-1 waard. Willen wij een leidende wereldro! I blijven spelen qp poldergebied, dar. zullen wij hoe dan ook daamaas: permanent actief moeten zijn op di: terrein. Nu is het nog zo, dat als waar ter I wereld ook een polderwerk in ont wikkeling komt een beroep op onze bekwaamheid wordt gedaan. 'Inpol deren' is vanaf het begin van onze I jaartelling een woord geweest dat vooraf ging aan het begrip 'wel vaart'. Zo ooit, dan geldt het mijns I inziens zeker in 1986 maar ook in het jaar 2000 en veel later. Niet alleen in Nederland, maar zeker ook voor ai die landen die nog zoveel vooruit moeten. mr. Gerard W. Smallegangi I De storm die is opgestoken na het interview dat dr J. M. den Uyl op Paasmorgen voor de IKON-radio heeft gegeven en waarin hij zeer kritische opmerkingen heeft gemaakt over de christenen en het christendom is nu gaan liggen. Maar het blijft voorlopig nog stevig rimpelen in de vijver van christelijk Nederland na de steen die de socialistische voorman daarin heeft geworpen. Nu, op enige afstand van het geruchtmakende vraaggesprek, kan het zin hebben nog eens na te gaan wat Den Uyl heeft gezegd (en bedoeld) maar ook te analyseren hoe de commentaren en reacties zijn geweest van christenen en christelijke institu ties die zich op de een of andere manier aangespro ken hebben gevoeld. Den Uyls stellingname is ingegeven door grote ergernis over de arrogantie die volgens hem bij vele christenen gevolg is van het zichzelf beter achten dan de ander, de heiden, van het behoren tot de betere helft van de samenleving, het iets aparts hebben met Onze Lieve Heer, iets dat de ander niet heeft. Dat leidt dan onder andere tot machtsdenken dat je aantreft bij christelijke organisaties en instellingen. Dat Den Uyl daarmee vooral het CDA op het oog heeft zal degene die de politieke discussies volgt niet verbazen. Na de eerste ronde heeft Den Uyl toegegeven dat hij te generaliserend heeft gesproken over 'de' christenen. Hij had dat niet mogen doen: „Mijn uitlatingen zijn niet gericht tegen mensen die juist vanuit hun geloofsovertuiging zich gesolidariseerd hebben met de ontrechten en verdrukten in de samenlevingzo schreef hij in Trouw (8 april), welk blad tientallen reacties op Den Uyls woorden heeft afgedrukt. Den Uyl erkende dat zowel in de protestantse kerken als in de rooms-katholieke kerk bewegingen tot maatschappelijk engagement hebben geleid. Maar hij vond ook dat in onze jaren eerder de blokkade dreigt, de verstarring, de terugval dan dat het perspectief op een bevrijde samenleving van de maatschappelijke en politieke werkelijkheid wordt geopend. Deze terugval, deze restauratie wint het volgens Den Uyl van de vernieuwende tendenzen in de kerken. En verder hebben zelfingenomenheid en moreel superioriteitsgevoel in de confessionele or ganisaties de overhand. In politiek opzicht kan dat soms tot een machtsveto leiden. Wat Den Uyl, afkomstig uit een traditioneel gerefor meerd milieu, furieus maakt is de ook tegenover hem blijkende inlijvingsbehoefte, het hem vanwege zijn afkomst beschouwen als er nog een beetje bij te horen. Den Uyl heeft meer punten aangeroerd in het interview, maar het voorgaande is een essentieel deel van zijn redenering in samengevatte vorm. Het is billijk jegens hem op te merken dat hij zijn constatering dat het CDA sterk uitstraalt 'de betere helft van de samenleving te zijn' in één adem uitbreidt tot de PvdA. 'waar helaas soms ook het traditionele socialisme aanwezig is; de voorhoede, de pioniers, de mensen die het beter weten'. Het zou het gemakkelijkst zijn Den Uyls kritiek af te doen met een verwijzing naar zijn onverwerkt (gereformeerd) verleden. Deze 'oplossing' is ook wel gekozen: het zou een jeugdtrauma zijn dat hem parten speelt: de man kon beter weten. Dit soort opmerkingen grenzen aan belediging, hebben te maken met de onwil of het onvermogen mensen met kritiek serieus te nemen. Is men niet bereid of niet in staat op z'n minst de inhoud van iemands beweringen op waarheid en werkelijkheid te toet sen? Misschien vanuit een angstig voorgevoel dat er wel eens wat van waar zou kunnen zijn? En wat dan? Den Uyls 'requisitoir' munt niet uit door subtiliteit en genuanceerdheid. Hij moest een aantal dingen recht zetten omdat hij ieder over één kam had geschoren en niet was meegegroeid in de ontwikke lingen die met name zich in kerken hebben voorge daan. Toch blijft het een interessante waarneming dat de ene christen zich zo volstrekt anders voelt aangesproken dan de andere christen. De een herkent zich in de woorden van Den Uyl, de ander werpt ze ver van zich. De een zou er maar liefst het zwijgen toe doen, de ander komt woorden tekort om de leugens van deze 'afvallige' aan de kaak te stellen. Sommigen hebben een beroep op Den Uyl gedaan zijn woorden in te trekken: „hij heeft mij en velen met mij gegriefd, vernederd, gekrenkt en ge kwetst". Zelfs werd de vraag gesteld of dit nu niet uitspraken waren van de anti-christ. Hoe kan, aldus een vraag van mensen die bezorgd blijken te zijn over de toekomst van dit land, iemand die zulke uitlatingen doet regeringsverantwoordelijk heid dragen? (Tip voor een slagzin: ..Den Uyl verkoren? Rampspoed geboren!") Discriminatie van christenen, uitingen van haat, van atheïsme getuigende uitspraken het zijn enkele reacties van mensen die in elk geval vinden dat Den Uyl duidelijk heeft gemaakt dat christenen niet thuis horen in de PvdA en daar evenmin op kunnen stemmen. Laten we vaststellen dat ook nu weer blijkt dat ootmoed en bescheidenheid niet door iedere chris ten geprakt^zeerde deugden zijn. Helaas blijkt niet ieder oog te hebben voor mogelijke waarheidsele menten in Den Uyls betoog. Moet men de ander niet uitnemender achten dan zichzelf? Je kunt nog een andere redenering opzetten om te ontkomen aan de waarheids- en werkelijkheids- vraag die Den Uyls kritiek stelt. Die redenering luidt zo: christenen weten van zonde en van vergeving, zij weten dat zij verzoening nodig hebben. Dat weten nu sluit alle zelfgenoegzaam heid uit. Zelfs kan hieraan de vraag worden verbonden of Den Uyl zich soms ergert aan de fiere houding van christenen omdat zij hun zonden vergeven weten. En als je dan nog een stapje verder gaat kun je de conclusie trekken dat Den Uyls kritiek op de arrogante uitstraling van christenen en van christe lijke organisaties als een compliment mag worden beschouwd! Het is een lenigheid van geest die haar doel bereikt, namelijk het doen verkeren van opvat tingen van een 'tegenstander' in het eigen voordeel, het ten eigen bate gebruiken van woorden en gedachten die juist met een tegengestelde bedoe ling zjjn gebruikt of uitgesproken. Het is in de geschiedenis, ook van het christendom en de christelijke kerk, nooit anders geweest: dogmatisme, fundamentalisme en moralisme gaan gepaard met onverdraagzaamheid en zelfverhef fing. Kenmerkend daarbij is ook dikwijls het terugslaan als een ander kritiek spuit. En het wordt als een overwinning op punten aangevoeld als dan ook nog tegen de opponent kan worden gezegd: wat je beweert, dat ben (of dat doe) je zelf. Er is natuurlijk ook een andere reactie mogelijk. Die is algemeen en ook nog christelijk: kijken wat waar is van beschuldigingen, de hand in eigen boezem steken. De stelling dat verzoening automatisch verdraagzaamheid en het ontbreken van zelfge noegzaamheid met zich meebrengt geeft voedsel aan de beschuldiging van arrogantie: het leven dekt niet altijd de leer. CDA-voorzitter drs P. Bukman heeft de christelij ke organisaties opgeroepen afstand te nemen van Den Uyls kritiek, aangezien die volgens hem bezijden de waarheid is. Of dat gaat gebeuren zal wel blijken. Het zou best kunnen zijn dat niet elke christelijke organisatie behoefte heeft aan zo'n gelegenheids- vorm van zelfmanifestatie, omdat zij het verstandi ger vindt eerst maar eens zelfonderzoek te plegen. Dat is overigens een nooit eindigende oprdracht, voor een christelijke organisatie en voor de indivi duele christen. Men moet zo'n zelfonderzoek ook niet weg schuiven uit vrees geloof of principes prijs te geven omdat anderen daar vervelend of denigre rend over doen. Er ontstaat wel een grote mate van terughoudendheid, ook in het gebruik en de uitleg van bijbelse termen als 'het zout der aarde', of 'gij geheel anders'. De ergernis en de dwaasheid van het Evangelie zijn van een heel andere orde dan de ergernis die christenen en christelijke organisaties veroorza ken door hun waarheid als de exclusieve versie daarvan te proclameren. Dat dit ook dwaas is vloeit daaruit voort. De grondvraag is of christe nen en christelijke instituties de doorwerking van de door hen onderschreven Boodschap niet zelf in de weg staan. - J. J. Tevel

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 4