HOLLAND-BELGIE nahe letters S letteren EEN HEDENDAA GS ARISTOCRAA T een vergeten werk van gerrit paape PZC/ week-uit 20 lasoen hans warren achterkant biesheuvel LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ZATERDAG 8 FEBRUARI 1986 één taal, twee literaturen Nederlanders en Vlamingen spre ken ongeveer dezelfde taal. Het zou dan ook voor de hand liggen dat er één Nederlandstalige literatuur bestond. De werkelijkheid is echter anders: één taal, twee literaturen. Slechts enkele Vlaamse schrijvers genieten ook in Nederland bekend heid, terwijl de Nederlandse schrij vers nauwelijks in Vlaanderen door weten te dringen. De appreciaties van Nederlandstalige auteurs lopen in België en Nederland soms zeer ver uiteen. Hoe deze situatie groeide is moeilijk te achterhalen. Zeker is evenwel dat men zich in Vlaanderen er veel druk ker over maakt dan in ons land. Dat is begrijpelijk omdat het uitgevers wezen en de literaire kritiek in Ne derland op hoger peil staan dan bij onze zuiderburen. Het wordt dan ook langzamerhand traditie dat de kop stukken van de Vlaamse literatuur, als Willem Elsschot, Maurice Gil- liams, Louis-Paul Boon en Hugo Claus door Nederlandse uitgeverijen worden gebracht. Een heel recente ontwikkeling is dat Nederlandse uitgevers zich ook ont fermen over veelbelovende jonge Vlaamse auteurs zoals Herman Brus selmans, Tom Lanoye en Miriam Van hee. Aan het Vlaamse proza is vandaag de dag betfekkelijk weinig te bele ven. In de Vlaamse dichtkunst zijn echter boeiende ontwikkelingen te signaleren waar we in Nederland nu eens niet hooghartig aan voorbij moeten gaan al hebben we zoveel meer over Cees Nooteboom dan over Francine Notteboom gehoord en ligt de naam Frank Pollet ons zoveel minder bekend in de oren dan Syb- ren Polet. Vorige maand verscheen een boek door Mare De Smet Droom en Doem dat de buitenstaander een voortref felijke indruk biedt van de poézie in Vlaanderen tussen 1960 en 1985. De presentatie vindt op drie niveau s plaats: in de eerste plaats door een bloemlezing waarin honderdzestig dichters elk met één gedicht verte genwoordigd zijn, in de tweede plaats door evenwichtige karakteri seringen van een nog groter aantal dichters en in de derde plaats een bloemlezing met citaatjes uit de se cundaire literatuur over de belang rijkste figuren. De dichters worden in niet al te strikt schoolverband be handeld. Als er één dichterschool is waardoor de Vlaamse poëzie de reputatie van 'woordendiarree' heeft gekregen is het die van de Vijftigers. Het lezen van het werk van vertegenwoordi gers van die groep als Remy C. van Kerckhove, Albert Bontridder en Erik van Ruysbeek, met hun onge controleerde, brallerige geassocieer is dan ook een deprimerende erva ring. „Dit is de dynastie van het sociaal verraad/waar elke os de stier castreren zal", luidt een fragment uit een oprisping die Bontridder ten beste mag geven in de bloemlezing. Wonderlijk genoeg komt uit dezelf de stroming de belangrijkste leven de dichter van Vlaanderen voort: Hugo Claus. Zoals De Smet schrijft is 'het meer- werk dat Claus kreeg op zijn poëzie van een beschamend niveau'. In Vlaanderen kan dat niet anders om dat er van systematische poëziekri tiek nauwelijks nog sprake is, maar ook in Nederland zijn de besprekin gen summier. Kenmerkend voor de ze dichter is zijn grote produktiviteit en de uiteenlopende toon van zijn gedichten. Maar er zijn meer dichters die ons Bontridder en de zijnen snel doen vergeten. Al publiceerde Maurice Gilliams in de door De Smet behan delde periode slechts één nieuw gedicht, deze estheet wordt in het boek uitvoerig besproken. Verwon derlijk kort wordt Jan van Nijlen, de krachtige Vlaamse tegenhanger van Bloem, afgedaan. Terecht is de ruime aandacht besteed aan Jos de Haes. In zijn verzameld werk bracht hij zijn oeuvre terug tot nog geen zeventig gedichten, maar daar zitten dan ook zeer indrukwekkende tussen. De ver menging van gedistingeerde vorm en modernistische inhoud is kenmer kend voor deze poëzie die helaas in vergetelheid dreigt te raken nu er al jarenlang geen editie meer van lever baar is. Belangrijke reeds gestorven moderne dichters zijn ook nog Paul Snoek. Jotie T'Hooft en de meer als prozaïst bekende Boon. Onder de levende Vlaamse dichters is de toonaangevende positie van de veelzijdige Claus onbetwist maar er zijn meer figuren van aanzienlijke betekenis die in dit boek - dat overigens een driedubbelnummer is van het tijdschrift Yang - de belang stelling krijgen die hen toekomt. Christine D'haen is ëën van hen; pas bij het publiceren door een Neder landse uitgever»van haar vijfde dichtbundel Onyx ontdekten de poë- ziekenners wie zij zovele jaren over het hoofd hadden gezien. Is haar werk hermetisch, de poëzie van Her- mand de Coninck is zo toegankelijk dat hij één van de populairste dich ters van Vlaanderen worden kon. Zijn werk met een romantisch-ironi- sche inslag is in Nederland nog nau welijks ontdekt. De toekomst van de Vlaamse poëzie ziet er opwekkend uit met getalen teerde jongeren als Luuk Gruwez, Daniel Billiet Miriam Van hee en Tom Lanoye. Alleen de laatste, door De Smet uitgeroepen tot 'de kwade prins der schuttingen' heeft onder meer door behendig tegemoettreden van de media in ons land al een naam. Op de vier genoemden wordt in het boek het etiket 'neo-romantiek' ge plakt - de werkelijkheid wordt ont vlucht, er is zacht verdriet en gekoes terde weemoed. Het lijken me kwali ficaties waaraan in elk geval Lanoye is ontgroeid. Behalve de 'neo-roman tiek' heeft men in Vlaanderen ook 'neo-realisme'. Patricia Lasoen is daar een vooraan staand vertegenwoordigster van met haar huiselijke verstaanbare beschrijvende poëzie. Ze komt voor in het overzicht van 'Yang' maar over haar is ook een monografie verschenen door Jooris van Hulle onder de simpele titel Patricia La soen. Haar gedichten zijn naar mijn oordeel het lezen waard, maar dit boekje over haar is een misser. Ze komt, wordt opgemerkt, uit een artistiek begaafde familie. Bewijs voering: haar moeder was een fijnge voelige vrouw ,,die haar creativiteit vooral tot uiting liet komen in het huishouden, in het scheppen van een sfeer' "(3). De positie van Patricia Lasoen bin nen de Vlaamse poëzie is niet onom streden; tegen haar onpretentieuze gedichten zijn al felle aanvallen ge richt. In twee grote Vlaamse bloem lezingen die onlangs verschenen, Groot Gezinsverzenboek en Dingen die niet overgaan speelt zij een on dergeschikte rol. Deze bloemlezingen illustreren goed dat de waarderingen aan bepaalde dichters toegekend in Nederland en België sterk uiteen kunnen lopen. Bij ons worden dichters als Leo Vroman, Remco Campert en Gerrit Komrij als literair belangrijke figuren be schouwd, waarschijnlijk in oplopend formaat. In Vlaanderen houdt men hen in aflopend formaat voor literair onbelangrijke figuren. In het Groot Gezinsverzenboek krijgt Vroman vier gedichten, in de andere bundel drie; Remco Campert moet het met respectievelijk twee en drie gedichten stellen, terwijl Gerrit Louis Paul Boon Komrij één en nul verzen kreeg toe gewezen. Over de grens heeft men dus een heel andere kijk op de dingen. Dingen die niet overgaan werd samengesteld door Hubert van Herreweghen en Willy Spillebeen. Elk jaar treden zij op als samenstel lers van het Davidsfondsboekje Ge dichten met een keuze uit de jaar gang literaire tijdschriften. Onlangs verscheen daarvan het deel 1985 met onder meer nieuw werk van Christine D'haen. Als het om de Noordnederlandse literatuur gaat hebben de samenstellers een blinde vlek: ze blijken het aan poëzie rijke blad 'De Tweede Ronde' over het hoofd gezien te hebben. Hun problemen bij het samenstellen van Dingen die niet overgaan waren ernstiger. Talrijke dichters onder wie Hans Faverey, Ida Gerhardt, Gezinsverzenboek van Jozef Deleu waarvan een herziene editie ver scheen. De titel wekt de indruk dat het hier om iets ergs gaat - de waarheid is anders. Wél is de ver spreiding van deze bundel groot: vanaf 1976 werd een oplage van 20.000 exemplaren bereikt. Deleu maakte een thematische bloemlezing, de belichte onderwer pen zijn: vader en moeder, de jeugd jaren, de liefde, het huwelijk, het ouderhuis, de levensvragen, een zaamheid, ziekte en dood. Die the ma's zijn zo universeel dat deze bundel toch ook een representatieve bloemlezing kon worden. Ook hier liggen de verhoudingen vaak onge bruikelijk: Eva Gerlach (een pseudo niem waarachter zich waarschijnlijk een bekende auteur verbergt) is even sterk vertegenwoordigd als Judith Willem Frederik Hermans en Cees Nooteboom weigerden hun toestem ming voor overneming te geven. De bloemlezers zijn zo eigenzinnig ge weest aan hun verlangens geen con cessies te doen. Gekozen werd uit de poëzie van na 1945, de vertegenwoordigde dichters treden op in volgorde van alfabet. Ook dit boek biedt de mogelijkheid met bij ons weinig bekende Vlaamse dichters kennis te maken. Over de verhoudingen in de moderne poëzie hebben Van Herreweghen en Spille been geheel andere opvattingen dan de in Nederland heersende. Gerrit Kouwenaar, in ons land als een zeer vooraanstaand dichter beschouwd, moet het hier met twee gedichten stellen. Hij wordt zo ruimschoots voorbijgestreefd door bijvoorbeeld Roland Jooris en Anton van Wilden rode. Toch zijn het twee Noordneder landse dichters die hier de meeste aandacht krijgen: Pierre Kemp en Chr. J. van Geel die bij ons nu weer veel minder hoog aangeschreven staan. Een veel lezenswaardiger moemie- zing uit Vlaanderen is het Groot Herzberg, Gerrit Kouwenaar heeft evenveel werk als Maurits Mok, Ida Gerhardt wordt even hoog aangesla gen als Pierre H. Dubois, Dér Mouw wordt gelijk gewaardeerd met Dirk Kroon, enzovoorts. We behoeven Deleu daarvoor niet te blameren het ligt aan de kloof die de twee Nederlandstalige literaturen scheidt. Nederlanders en Vlamingen spreken dus ongeveer dezelfde taal, maar in de literatuur verstaan we elkaar slecht. 1: Mare De Smet: Droom en Doem. Vlaam se poëzie 1960-1985; 152 pag.; Yang nr 124/5/6. Postbus 125, 8710 Heule, België; 2: Jooris Van Hulle: Patricia Lasoen; 48 pag.; Bft 150. VZW, Weidestraat 11, 8100 Torhout België; 3: Hubert van Herreweghen/Willy Spille been (samenst.) Gedichten 1985; 68 pag.; 16,50. Voor Nederland: TOR, De Steiger 162 Almere; 4: Idem: Dingen die niet overgaan; 216 pag.; 39,90. Zelfde verdeler als onder 3. 5: Jozef Deleu: Groot Gezinsverzenboek. Vierde druk; 624 pag.; Lannoo, Tielt/ Weesp. Bij de Straelener Manuskripte Verlag is een bloemlezing met in het Duits vertaalde hedendaagse Nederlandse poëzie verschenen. Het tweetalige, fraai uitgevoerde boek heeft als toepasselijke titel Unbekannte Nahe. Zo is de toestand inderdaad: hoe dicht ons land ook bij Duitsland ligt, onze literatuur is er ongeveer even slecht bekend als in China. Misschien kan deze bundel enige verandering in deze situatie brengen. Aan de kwaliteit van de vertalingen door onder anderen Maria Csollany, Johannes Piron en Heinz Schneeweisz verzorgd zal het niet liggen. Het werk van die vertalers is namelijk voortreffelijk. Nu is het vertalen Nederlands-Duits vanwege de grote mate van verwantschap tussen de talen geen onmogelijke opgave - maar in poëzie dient men zovele nuances in betekenis en vorm recht te doen dat het evenmin een eenvoudige taak is. Een kort voorbeeld ter illustratie. Alfred Kossmann heeft een gedichtje geschreven: „God schiep als een voorbeeldig dier/de nijvre mier./Zijn tweede schepping was nog beter:/de miereneter". In de Duitse vertaling is er niets verloren gegaan en de betekeniswijzigingen blijven tot kleinigheden beperkt: „Gott schuf auf vorbildliche Weise/die Ameise./Die zweite Schöpfung gefallt mir mehr:/der Ameisenbar". Het is zeker nu de vertalingen zo geslaagd zijn betreurenswaardig dat er verder niet zoveel goeds over het boek gezegd kan worden. Net als bij vorige presentaties van onze poëzie in het buitenland is de door de vertalers samengestelde bloemlezing niet representatief te noemen voor onze hedendaage poëzie. Dichters als Guillaume van der Graft, Jacques Hamelink, J. B. Charles, Hans Faverey ontbreken en weinig bekende figuren als J. J. Klant, Willem redactie andré oosthoek Biesheuvel Brandt, Wim de Vries en Sonja Prins kregen wèl een plaats. De bronvermelding verraadt dat de samenstellers inderdaad weinig overzicht hadden - bij Remco Camperts gedichten, alle vier opgenomen in zijn Verzamelde Gedichten heet er slechts één uit die bron afkomstig te zijn, twee werden uit de bloemlezing 'Vijf Vijftigers' gekozen en een uit de bundel 'Bij hoog en bij laag'. Het is even veelzeggend dat de drie gedichten die Kopland en Komrij kregen toegewezen alle uit één bundel gekozen zijn, alsof deze dichters geen uitvoerig oeuvre op hun naam hebben staan. Maar wie weet wordt men in Duitsland toet nieuwsgierig naar de 74 moderne dichters die met in totaal 168 verzen vertegenwoordigd zijn. (32 pag.; - ISBN 3-89107-008-X) Het leek een onzalig plan van de werkgroep homo-erotische poëzie van de vakgroep algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Enige tijd geleden riep men op 'onbekend homo-erotisch dichtwerk' in te sturen om er een bundel uit te kunnen samenstellen. Die bloemlezing verscheen nu en de grote verrassing is dat het allerminst een vervelend boekje is geworden, De werkgroep, waarin onderanderen Hans Hafkamp. Jim Holmes, Wim Hottentot en Ron Mooser zitting hadden, zal verbaasd zijn geweest over de kwaliteit van de inzendingen. In David heeft ook een achterkant werden 48 verzen geselecteerd die bijna alle gezien mogen worden. Speelsheid en lichtvoetigheid overheersen. De medewerkers zijn uit alle lagen van de bevolking afkomstig, het loopt van dokter tot buschauffeur. Van de laatste is deze poëtische impressie: ,,'s Zomerstop de lijn van Vinkeveen/wacht ik altijd geduldig/tot de bruingebrande jongens van achttien/hun kaartje gevonden hebben!en ik ruik hun warme lijven". De samenstellers signaleren in hun inleiding dat Kavafis de meest nagevolgde dichter was. Het geheel biedt ook een blik op het hedendaagse homo-leven. In dat licht zijn de SM-gedichten van Gerard Laan belangwekkend. David heeft ook een achterkant verscheen bij Uitgeverij De Woelrat Postbus 3878,1001 AR Amsterdam. Liefhebbers van het werk van J. M. A. Biesheuvel zullen plezier kunnen beleven aan twee boekjes die verschenen bij De Lantaarn, Burggravenlaan 100, te Leiden. Het eerste is een Biesheuvelbiografie verzorgd dooi Aart Hoekman. De man is zo zekei van zijn zaak dat hij 'een zwaar gevulde Groninger koek' in het vooruitzicht durft te stellen aan diegenen die een hier ontbrekend verhaal kunnen melden. De bibliografie van verspreide publi. caties telt tussen 1954 en 1985 maar liefst 363 nummers terwijl 29 afzonderlijke uitgaven verschenen. Eert uw vader en uw moeder biedt een keuze uit nog ongebundeld werk van Biesheuvel, eveneens door Hoekman samen- gesteld. De uitgaven kunnen gezamenlijk besteld worden door het overmaken van 13- plus 2,30 verzendkosten op postgiro 5512634 t.n.v. De Lantaarn. Hoe onwaarschijnlijk het ook is, heel af en toe duikt er uit het verleden een boek van een volstrekt in vergetelheid geraakt auteur op dat zulke verrassende kwaliteiten bezit, dat je je afvraagt: wat is hier gebeurd, hoe is het mogelijk dat dit werk nooit, ook niet bij verschijnen, enige aandacht heeft gekregen? Zo'n boek is Het leven en sterven van een heden daags aristocraat van Gerrit Paape (1752-1803). een satire op de adel die in 1798 verscheen in een ellendige druk, die destijds werd doodgezwegen en die nu door P. J. Buijnsters aan de vergetelheid is ontrukt. Buijnsters is hoogleraar in Nijmegen, specialist in onze achttiende-eeuwse letteren en onder andere bekend door een nieuwe biografie over Wolff Deken, waarvoor hier al uitvoerig de aandacht werd gevraagd. De heruitgave van het boek van Paape heeft geen wetenschappelijke pretentie: het is in hedendaagse spelling overgebracht en ietwat gemoderniseerd. Maar wel getrouw, uitstekend toegelicht (over Paape is vrijwel nergens iets betrouwbaars te vinden) en ook nog spotgoedkoop: 10,75 in de nieuwe Griffioenreeks van Querido. Gerrit Paape was veertien jaar jonger dan Betje Wolff, elf jaar jonger dan Aagje Deken en hij stierf één jaar eerder dan zijn beroemde tijdgeno tes. Belle van Zuylens jaartallen zijn 1740-1805. Ik noem haar er even bij omdat zij een voorname aristocrate was, een vertegenwoordigster van de sociale klasse waartegen Paape in zijn boek schreef. Evenals zijzelf trouwens in Le Noble dat ruim dertig jaar eerder verschenen was. Betje Wolff was een koopmansdochter, gegoede bourgeoisie, Aagje De ken zou, wanneer ze geen wees was geworden, in de gegoede boerenstand zijn opgegroeid. Gerrit Paape was van deze vier Nederlandse schrijvers uit de Verlichting de geringste van afkomst. Hij stamde uit een groot, arm gezin dat in Delft woonde en hij moest als jongen van dertien jaar al gaan werken. Plateelschilder werd hij, een althans enigszins kunstzinnig beroep, en we mogen aannemen, dat hij zich autodidactisch verder heeft weten te ontwikke len want op zijn tweeëntwintigste verscheen er al een bundel stichtelijke verzen van zijn hand, Vrug- ten der Eenzaamheid. Twee jaar later trouwde Paape met Maria van Schie, die ook al dichtte en hij heeft het, gezien zijn geringe vooropleiding, beslist ver gebracht in het leven. Dat hij uiteindelijk in ongenade viel, uitge rangeerd werd - waardoor ook waarschijnlijk zijn 'Aristocraat' doodgezwegen werd - is te wijten aan de wisselingen van de politieke fortuin die aan het eind van de achttiende eeuw menigeen deed tuime len of zelfs de kop kostte. Paape had van jongsaf een grote sociale belangstelling. Hij was in 1779 al in conflict met de bazen van de aardewerkfabriek en kreeg ontslag. Een paar jaar probeerde hij als waaierschilder en silhouetportrettenmaker aan de kost te komen en in 1781 kwam hij in dienst van de Kamer van Charitaten van Delft. Ambtenaar van Sociale Zaken, zouden we nu zeggen. Geleidelijk ontwikkelde de vrome dichter zich tot revolutio nair. Vanaf 1785 wijdde hij zich helemaal aan politiek en schrijven. Hij werd een vurig, radicaal links Patriot. Bekend partijpropagandist, journa list. schrijver van vele toneelstukken, romans en satires. Zijn grootste triomf beleefde hij in 1787 toen de Patriotten in Delft zich meester wisten te maken van het stadhuis. Maar in september van hetzelfde jaar werd met behulp van de koning van Pruisen de stadhouderlijke macht hersteld en duizenden Pa triotten vluchtten de grens over. Paape dook eerst nog tot eind oktober onder in Amsterdam, maar dan acht hij het toch veiliger uit te wijken naar Antwerpen, waar het hem niet beviel. Via Brussel vertrok hij uiteindelijk in 1789 met zijn gezin naar Duinkerken waar destijds een grote Nederlandse emigrantenkolonie gevestigd was. Alle hoop was nu gevestigd op Frankrijk waar op 14 juli van dat jaar de Bastille gevallen was. En op 21 januari 1793 viel het hoofd van Lodewijk XVI. Van september 1793 tot 28 juli 1794 heerste de Grote Terreur van Robespierre. Op de laatste datum viel diens eigen hoofd. Gerrit Paape moet hevig met dit alles meege leefd hebben. Hij was immers ook journalist, propagandist. Hij is misschien naar Parijs getrok ken, geïnteresseerd als hij was in deze bloedige en wrede botsing van machten, dit samengaan van heroïek en wreedheid. Robespierre moet hem als figuur hebben gefascineerd, ook al was Paape zelf geen fanaticus. De rol die hij hem in zijn boek laat spelen getuigt ervan. In 1794 horen we weer van Gerrit Paape, hij is dan particulier secretaris geworden van Daendels. Na enkele wisselvalligheden bracht hij het in 1796 zelfs tot Raadsheer bij het Hof van Friesland. Die voorspoed duurde niet lang: in 1798 volgde een staatsgreep waardoor de aan de revolutionaire fase van de Patriottenbeweging een einde kwam. Paape werd uitgerangeerd, monddood gemaaKt. waar schijnlijk is dat de reden van de volstrekte stilte rondom zijn 'Aristocraat' die immers in datzelfde jaar, 1798 verscheen. Het leven en sterven van een hedendaags aristo craat is, zoals reeds gezegd, een satire. In ongeveer dertig, meest korte, hoofdstukken krijgt de lezer de op- en neergang te horen van een zekere Willem, de enige zoon van schatrijke en hoogadellijke ouders. Wanneer het verhaal begint is Willem een jaar oud. Zijn vader en moeder zijn al uiterst standsbewust, maar bij Willem zit de hoogadellijkheid er dermate ingebakken dat niets goed genoeg is voor hem. Alle mensen zijn canaille en rapalje, ieder moet voor hem draven en slaven eniedereen doet het, want geld, geld, geld maakt letterlijk iedereen corrupt. Op zëër geestige manier weet Pappe dit gegeven tot in het absurde door te trekken. Hoewel Willem oerdom is en niets leert, noch van huisonderwijzers, noch aan de universiteit, wordt hij door de onuit puttelijke rijkdom van zijn ouders (die hij helemaal naar zijn hand weet te zetten) overal op handen gedragen en om strijd geprezen. Weldra is hij Meester in de Zeven Vrij Kunsten. Ondertussen heeft een onbemiddelde, eveneens hoogadellijke maar uitermate geslepen freule, Anna, hem in haar netten weten te strikken. Deze Anna deugt op geen enkele manier, maar ze is een gehaaide vrouw met verstand voor minstens twee. Eenmaal Willems gemalin, weet ze op geraffineerde manier de touw tjes in handen te houden terwijl ze doet of ze zich bescheiden op de achtergrond houdt. Willem krijgt van de koning een zeer hoge post. Maar dan breekt de revolutie uit. Het boek heet 'het Frans vrij gevolgd' en ook in Frankrijk te spelen, maar Paape schijnt dat keer op keer te vergeten, al houdt hij zich tegen het slot beter aan die opzet dan in het begin. De domme Willem weet zich nu geen raad, maar Anna geeft richtlijnen. Zij heeft een les die ze eens van haar oom, een cynische professor, kreeg goed onthouden: alles zou bij het oude blijven uiteinde lijk, niet de zaken, alleen de namen zouden verande ren! Ze raadt haar Willem dus, in schijn de zijde van het volk te kiezen, het wapenschild in het vuur te gooien. Ze gaan zover dat ze hun kanarievogel 'Ca ira!' leren fluiten en de oude papegaai die nooit anders van 'Vive le roi' geroepen heeft leert nog met veel moeite 'Foei aristocraat, weg aristocraat' krij sen. Om aan de guillotine te wennen wordt in de keuken een miniatuurtje opgesteld waarmee pluimvee en konijnen worden onthoofd. „Dus vielen hier de koppen van patrijzen, eendvo gels, ganzen, sneppen en dergelijke in grote menig te. Somtijds, het is waar, wel enige meer dan men voor de keuken nodig had-, doch dit was in navol ging van de grote guillotine. In het eerste bepaalde Willem zich tot vogels alleen, zeker gemakshalve, omdat hun langere halzen zich best onder dit moordmes schikten. Maar bij tijdverdrijf nam hij ook de proef aan konijnen en hazen, wanneer hij deze slechts levend bekomen kon. Zelfs was zijn plan om er ook speenvarkentjes, zuiglammetjes, enzovoort onder te brengen, doch dit werd, zeer beleefd en onderdanig, hem door de kok en de keukenmeid afgeraden, die gewichtige motieven bijbrachten waarom dit niet gevoeglijk geschieden kon. In het eerst veroorzaakte deze tafelguillotine een weinig schrik en afkeer, maar beide verdwenen welhaast, want Willem betoogde, met gezag en welsprekendheid, dat, vermits dit gedierte toch sterven moest, de kortste en zachtste dood dan zeker ook de beste voor hen was. De oorsprong der grote guillotine was ongetwijfeld menslievendheid, en het gebruik van deze tafelguillotine kon men nergens anders dan aan beestlievendheid toeschrij ven" (pag. 111/112). Het miniatuurguillotinetje verwijst in vele op zichten naar Robespierre die naar beweerd wordt ook zo'n apparaatje bezat. Robespierre zal op het laatst van het verhaal van Paape nog een belangrijke rol spelen, maar het lijkt erop dat de schrijver toen de greep op zijn stof een beetje verloor. Het slot is niet goed. De lange gesprekken tussen Willem en Anna en vooral die tussen Robespierre en Willem zijn niet meer geestig. Ze hebben iets didactisch gekregen, ze worden ronduit vervelend, duren te lang. En als uiteindelijk Robespierres kop rolt en Willem dat verneemt schrikt hij dermate dat hij op slag sterft. Verhaal uit, letterlijk als een nachtkaars. Hoogst onbevredigend, het spijt Buijn sters kennelijk ook, maar er valt niets aan te verhelpen. Men moet niettemin van zéër goeden huize komen als achttiende-eeuwse verteller wil men de verwen de lezer van twee eeuwen later negentig pagina's kostelijk vermaken. En dat doet Paape. De absurde Willem, de doortrapte Anna, de ridicule entourage, ze zijn schitterend neergezet. Laat het slot mislukt zijn, zodat de eigenlijke boodschap nauwelijks over komt - spijtig. Gerrit Paape heeft dan ook gëén meesterwerk geschreven, maar wel een boekje dat het verdiende uit het stof te worden gehaald. Een tientje is zelden zó goed besteed als hier. G. Paape: Het leven van een hedendaags aristocraat: 134 pag.: f 10,75: Querido, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 20