half jaar onder leiding Nederland STAATSBEZOEK Beatrix en Claus naar India PZC/°Pinie en achtergrond 4 Eén januari 1986 is voor 'Europa' een gedenkwaardige dag geworden. Spanje en Portugal hebben zich bij de Europese Gemeenschap gevoegd, die daarmee tot twaalf leden is uitgegroeid. Groter zal de Gemeenschap, die straks 360 miljoen mensen zal omvatten, binnen afzienbare tijd niet meer worden. Gelukkig maar, zullen velen zeggen, want de EG moet eerst maar eens tonen dat zij de problemen aankan die de uitbreiding met de beide Iberische staten oplevert. De nog maar 28 jaar korte EG-ervaring leert dat nieuwe leden (Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken in 1973, Griekenland in 1981) zeker in het begin meer hinder dan gemak opleveren. Afgerond Toekomst Soberheid Marges Veertig jaar Gangesproject Tegenstellingen Tweede maal Antwoord stemmen uit de kerken Geheim VRIJDAG 3 JANUARI 1986 EG Oorspronkelijke lidstaten 1958 Nieuwe lidstaten 1973 1981 9 1986 (Door Hans de Bruijn) Nederland zal bij de verwelkoming van de nieuwe leden en de opvang van de eerste problemen een belangrijke rol spelen. Onze regering nam immers op 1 januari voor zes maanden de politieke leiding van de Gemeen schap op zich. Nederland was aan de beurt om tot 1 juli de voorzittersha mer te hanteren in de Europese minis terraad. Dat voorzitterschap culmineert op de valreep, op 26 en 27 juni, in de half jaarlijkse topconferentie van het ene staatshoofd (Mitterand) en de elf mi- nister-presidenten, onder leiding van premier Ruud Lubbers, in Den Haag. 1986 markeert voor de Europese Ge meenschap een nieuw begin. Met de toetreding van Spanje en Portugal kan de EG als 'afgerond' worden beschouwd. Aanvragen voor toetre ding van landen als Turkije en Ma rokko worden niet serieus genomen. En het enige land dat geografisch en economisch nog bij de EG zou passen, Noorwegen, voelt daar zelf niets voor. De EG als het grootste handelsblok ter wereld lijkt dus zijn eindvorm te hebben gekregen. Daar zijn vele jaren van problemen aan vooraf gegaan sinds West-Duitsland, Frankrijk, Ita lië en de Benelux zich in 1957 aan eensloten, met het 'Europa-zonder- grenzen' als droombeeld voor ogen. Die droom is er nog steeds. De gren zen immers ook. Bijna drie decennia lang heeft de Gemeenschap zich meer beziggehou den met de problemen van de eigen organisatie, dan met het creëren van die ene 'interne markt', de 'Verenigde Staten van Europa', zoals de dromers van 1958 die voor ogen hadden. De jaren tussen 1973 en 1984 gingen goed deels verloren door wat 'de Britse kwestie' ging heten, de regeling van de Britse financiële bijdrage aan de Gemeenschap. Pas in 1984 werd daar een bevredigen de oplossing voor gevonden. Intussen was de EG uitgebreid met Grieken land, dat zich onder leiding van pre mier Papandreou ontpopte tot een veeleisende lastpost. En tenslotte hadden de tien EG-landen het bijna twee jaar lang zeer moeilijk bij het vaststellen van de voorwaarden voor de toetreding van Spanje en Portugal. Nu is het tijd om naar de toekomst te kijken en daarin liggen de voor de EG genoeg problemen verborgen. Met bijna 13 miljoen werklozen, landbouwoverschotten die jaarlijks tientallen miljarden guldens kosten en de dreiging van een steeds groter wordende technologische en indus triële achterstand op de Verenigde Staten en Japan, is er alle aanleiding om het eigen functioneren tegen het licht te houden. Alleen een interne markt, waarbij belemmeringen aan de grenzen voor goederen, diensten, geld en personen wegvallen, kan de voorwaarden scheppen waaronder de EG met de VS en Japan kan concurreren. Dat vereist ook de afspraak dat voortaan over de meeste zaken die interne markt betreffende niet meer bij een stemmigheid zal worden beslist maar bij meerderheid van stemmen, om individele lidstaten de mogelijkheid te ontnemen om uit puur eigenbelang de verdere ontwikkeling van die Euro pese markt te blokkeren. Die afspraak is in december door de regeringsleiders op hun top in Luxem burg gemaakt, al gebeurde dat op de bekende Europese manier. Dat wil zeggen: men koos voor een 'minima listische' oplossing met veel uitzonde ringsclausules, waarmee uiteindelijk ook degenen die aan de Europese rem hangen (Denemarken, Griekenland, Engeland) tevreden konden zijn. Het zal nog zo'n twee jaar duren voor de twaalf nationale parlementen de magere afspraken van Luxemburg hebben goedgekeurd, maar Neder land wil ze - als EG-voorzitter - dit halfjaar al zoveel mogelijk in de prak tijk gaan brengen. Dat gaat niet van de ene dag op de andere, want voor dat de open interne markt in 1992 (het streefjaar) een feit is, zullen maar liefst 300 gemeenschappelijke regelin gen die de Europese vrijhandel belem meren, moeten worden aangepast. „Tijdens het Nederlandse voorzitter schap moeten op dit terrein geen spectaculaire besluiten worden ver wacht", zegt premier Lubbers. Het uitvoeren van 'Luxemburg' zal een zeer geleidelijk proces worden en hij waarschuwt er dan ook voor de ver wachtingen niet te hoog te spannen. „Het veiligstellen van het in Luxem burg bereikte zal niet eenvoudig zijn". Lubbers zegt dat te willen doen met „een minimum aan dramatiek en een maximum aan resultaat". Het voor zitterschap van de EG is immers door regeringsleiders nogal eens gebruikt om voor binnenlands-politieke doel einden het eigen internationale imago de nodige glans te geven. Ook voor Lubbers, die in mei de verkiezingen wil winnen, lijkt dat een aanlokkelijk perspectief. Maar als hij dat al wil, dan weet de premier dat op dit moment goed te verbergen. Het Nederlandse voorzit terschap zal gekenmerkt worden door soberheid. Er zullen geen 'visio naire wegen' worden ingeslagen, geen revolutionaire voorstellen wor den gedaan. Het resultaat van Lu xemburg - „gemeten aan de omstan digheden voldoende" - biedt daar voor ook nauwelijks mogelijkheden. „De uitkomst van dergelijke topcon ferenties is iedere keer weer slechter dan de hoge verwachtingen vooraf, maar toch telkens weer beter dan een stagnatie", klinkt het voorzichtig op timistisch. Waarbij Lubbers vooral tevreden is over de 'esprit de corps' onder de regeringschefs. Hij hoopt dat met name deze (halfjaarlijkse) colle gialiteit ertoe zal leiden dat uiteinde lijk ook Italië en Denemarken hun voorbehouden tegen het resultaat van Luxemburg zullen laten varen. „Voor het eerst sinds heel lang is er iets tot stand gebracht dat, hoe mini maal ook, de integratie van Europa weer wat sterker maakt", aldus de premier. Dat is ook hard nodig „om dat de achterstand op technologisch gebied niet langer te aanvaarden is". Bovendien zullen na de toetreding van Spanje en Portugal de tegenstel lingen tussen noord en zuid, ofwel rijk en arm in de EG alleen maar groter worden. Die dreigende botsingen van belangen maken dat een betere, snel lere besluitvorming derhalve geen lu xe, maar pure noodzaak is. Ook op het punt van de buitenlands politieke samenwerking groeit de saamhorigheid. „Over tal van vraag stukken in de wereld is er nu een Europees geluid". Met andere woor den: de premier is gematigd optimis tisch over de kansen voor Europa. Aan Nederland is het daarom, te zorgen dat de komende zes maanden die lichte vooruitgang niet verloren gaat. „Waar problemen zijn, moet de hei paal eronder. Als vooruitgang moge lijk is, zullen we met voorstellen ko men". Het lijkt op niet meer dan het 'op de winkel passen' en met die kwalificatie heeft Lubbers niet eens zoveel moeite. We moeten immers vooral niet de illusie hebben dat Ne derland - of welk ander land dan ook - in staat is in zes maanden tijd de EG een enorme sprong voorwaarts te la ten doen. Premier Lubbers In de EG geldt wat ook in de nationa le politiek geldt: de marges zijn smal. Of zoals Lubbers het noemt: „Ik ben bang dat het fietsen door rul zand blijft". Je komt wel vooruit, maar zeer traag en zeer moeizaam. Een EG-voorzitter die te maken heeft met grootmachten als de Bondsrepu bliek, Frankrijk en Groot-Brittannië, kan hooguit proberen tegengestelde meningen te verzoenen, compromis sen aan te dragen en de onderlinge verstandhouding te verbeteren. Een mini-staatje als Luxemburg heeft dat de afgelopen zes maanden bijvoor beeld opmerkelijk goed gedaan. Lubbers vindt dat Nederland zijn voorzitterschap ook moet gebruiken om de relatie tussen de EG-minister- raad en het Europese Parlement te versterken. Het Parlement is er bij de verdragsherziening van Luxemburg bekaaid van afgekomen, tot Neder landse teleurstelling. „We moeten desondanks proberen het gemeen schappelijke te benadrukken", zegt Lubbers. Dat Nederland het Parlement goed gezind is, blijkt uit Lubbers' opmer king dat hij niet gelukkig is met het besluit van de ministerraad om een procedure bij het Europese Hof van Justitie aan te spannen tegen de eenzijdige verhoging door het Parle ment van de EG-begroting. „Dat is inderdaad een probleem voor onze wens de relatie met het Parlement te verbeteren. Ik verdedig nu die proce dure, maar we gaan niet met plezier naar het Hof'. De bekroning van een voorzitter schap, de 'top' van de regeringslei ders, wordt steevast beoordeeld in termen als 'succes' of 'mislukking'. Dat laatste is in de twaalf jaar dat deze bijeenkomsten nu worden ge houden nog het meest voorgekomen en premier Lubbers geeft ronduit toe dat dit lot ook het Nederlandse voor zitterschap kan treffen. De Neder landse regering zal daarom al lang blij zijn als er eind juni, wanneer het estafettestokje aan Groot-Brittannië wordt overgedragen, geen nieuwe conflicten zijn bijgekomen. Op een aantal terreinen zal echter wel degelijk van een Nederlands accent sprake zijn. Lubbers noemt de relatie tussen de EG en de ontwikkelingslan den, de landbouwproblemen in Afri ka, de verdere bevordering van de vrije wereldhandel (ten gunste van de zwakke landen) en de handelsrelatie met de landen van het Oostblok. De bevordering van vrede en veilig heid in de wereld heeft ook daar alles mee te maken, zegt de premier. „Een open, niet protectionistisch Europa betekent ook een verbintenis om an dere landen serieus te nemen". Alleen zo kan Europa waarmaken wat het volgens de Nederlandse premier zou moeten zijn: „Een beloftevol conti nent". Een jaar of twintig geleden schreef een gezaghebbend Zweeds econoom dat India aan de rand van de afgrond balanceerde. Omdat de elite noodzakelijke hervormingen blokkeerde, voorspelde hij, zou het land reddeloos ten onder gaan aan voedseltekorten, overbevolking en gebrek aan scholing. Dat het zon vaart niet gelopen is, zullen koningin Beatrix en prins Claus met eigen ogen kunnen con stateren wanneer zij op 14 januari in New Delhi arriveren voor hun staats bezoek aan India, dat hen door drie deelstaten zal voeren. India heeft juist grootse toekomstplannen: on der het leiderschap van Rajiv Gand hi, die modernisering tot zijn voor naamste beleidsdoel heeft gemaakt toen hij in november vorig jaar zijn moeder opvolgde, maakt men zich op voor een gigantische inhaalma noeuvre, die het land in sneltrein vaart het tijdperk van de „high-tech" moet binnenloodsen. Gandhi is bezig de economie, van oudsher centraal geleid en geken merkt door protectionisme, te libera liseren. Het particuliere bedrijfsle ven krijgt vrij baan en een verlaging van importheffingen moet buiten landse ondernemingen toegang tot de Indiase markt verschaffen. Dat betekent dat er miljoenenorders te vergeven zijn. Het is dan ook niet voor niets dat in het kielzog van het koninklijk paar, behalve minister Van den Broek van buitenlandse zaken, ook een zware delegatie uit het Nederlands bedrijfsleven mee reist, aangevoerd door VNO-voorzit ter Van Lede. Onze betrekkingen met India zijn al een jaar of veertig oud. Nederland was het derde land, na China en de VS, dat de jonge republiek India erkende toen die in 1947 onafhanke lijk werd van Groot-Brittannië. Op 29 september van dat jaar arriveer de onze eerste ambassadeur. Sinds 1962 ontvangt India Nederlandse ontwikkelingshulp, aanvankelijk als concentratieland, tegenwoordig als programmaland. In totaal is sedert 1962 2,6 miljard gulden Nederlandse ontwikkelings hulp naar India gevloeid. De hulp is echter in een stroomver snelling geraakt sinds het bezoek van een ambtelijke missie onder lei ding van prins Claus, die het land in 1981 bezocht in zijn functie van bij zonder adviseur van de minster van ontwikkelingssamenwerking. Het beleid is verbreed, er is een cultureel akkoord tot stand gekomen en de nadruk is verschoven van kunstmest naar technische hulp, onder andere op het gebied van waterbouwkunde. Hoogtepunt op dat gebied is het Gangesproject, waarvoor in decem ber tijdens het bezoek van minister Smit-Kroes van verkeer en water staat, de laatste handtekeningen zijn gezet. Dat betekent dat Neder land 1 januari van start kon gaan met het bevaarbaar maken van de 3000 kilometer lange heilige rivier. De uitvoering van dit miljardenpro ject, dat pas over enkele generaties zal zijn afgerond, biedt voor het Nederlands bedrijfsleven ongekende perspectieven. Alleen al het traject tussen de steden Patna en Allaha bad, waarbij men het voorlopig wil laten, zal ten minste tien jaar in beslag nemen. Een speciaal voor dit doel gevormd Nederlands consor tium, Gavancon (waarin IHC Hol land, Van Oord, Damen Shipyards en Van Ommeren samenwerken), zal de uitvoering voor zijn rekening ne men. Deze maand begint het voorbe reidende ingeneurswerk. De reis van de koningin wordt overi gens allerminst een inspectietocht langs de Nederlandse hulpprojecten in India. Afgezien van een klein urbanisatie- en een zuivelproject waaraan Nederland via de Wereld bank een bijdrage levert, staan er vooral bezoeken aan nationale be zienswaardigheden op het program ma. Zo zal het koninklijk paar onder meer een rondvlucht maken boven het Indira Gandhikanaal in de deel staat Rajastan, vlak bij de grens met Pakistan. Het kanaal, dat uiteindelijk 649 kilo meter lang zal worden, moet overtol lig water uit twee rivieren in de noordelijke deelstaat Punjab naar Rajastan transporteren om de Thar- woestijn vruchtbaar te maken. De eerste 393 kilometer zijn voltooid. Met de resterende 256 kilometer hoopt men over tien jaar klaar te zijn. Het totale project heeft dan 35 jaar arbeid en vier miljard gulden gekost. India is, zoals in het jaarverslag van het ministerie van ontwikkelingssa menwerking treffend wordt opge merkt, een land van enorme tegen stellingen. Enerzijds is het vrij hoog ontwikkeld, vooral op technologisch en wetenschappelijk gebied: in 1974 werd de eerste ondergrondse atoom bom tot ontploffing gebracht, er zijn Koningin Beatrix Prins Claus plannen voor de bouw van 22 nieuwe kerncentrales, in de zuidoostelijke deelstaat Orissa wordt een technolo- giestad a la het Amerikaanse Silicon Valley uit de grond gestampt en de nationale filmindustrie was in de jaren zeventig, met ruim 600 speel films per jaar, de grootste ter wereld. Filmcity Bombay, een van de twee belangrijkste centra op dit gebied, is groter dan Hollywood. Het staat dan ook op de lijst van bezienswaardig heden die in de loop van het staats bezoek aan bod komen. Koningin Beatrix en prins Claus zullen er op 21 januari een kijkje nemen, alvorens vanuit Bombay terug te vliegen naar Nederland. Anderzijds is het land in sommige opzichten schrikbarend achter. Van de 750 miljoen inwoners is 64 procent analfabeet (van de vrouwen zelfs 8C procent), zes procent is dakloos, tal lozen wonen in erbarmelijke omstan digheden (alleen al de sloppenwijk van Bombay telt evenveel inwoners als heel Amsterdam), en 40 procent leeft onder de armoedegrens van 2200 calorieën per dag. Weliswaar is er dit jaar een overschot van 26 miljoen ton graan, maar het distributiemechanisme werkt niet goed en grote delen van de bevolking lijden nog steeds gebrek. Bovendien is er geen kruid gewassen tegen de buitensporige bevolkingsaanwas: elk jaar komen er 13 miljoen Indiërs bij en omstreeks het jaar 2000 wordt de éénmiljardste verwacht. De verbeterde gezondheidszorg, die het sterftecijfer aanzienlijk heeft ge drukt, trekt de verhoudingen nog verder scheef, want het geboortecij fer is niet navenant gedaald.En ten slotte is er het kastesysteem dat zich maar niet laat uitroeien, alle goedbe doelde pogingen van de overheid ten spijt. Discriminatie van onaanraak- baren (waartoe 80 procent van de bevolking behoort) is al sinds 1955 bij wet verboden, maar de kloof tussen wetgeving en de dagelijkse praktijk is diep. Voor koningin Beatrix betekent het staatsbezoek de tweede kennisma king met dit land van tegenstellin gen. In 1962 was zij, als „vermoedelij ke erfgename van de Kroon" tijdens een reis door Azië de gast van pre mier Nehru, Rajivs grootvader. Prins Claus heeft India al twee maal be zocht, in 1981 als hoofd van de ambtelijke missie en in 1984 om de crematie van Indira Gandhi bij te wonen. Het koninklijk paar brengt de eerste twee dagen - het eigenlijke staatsbezoek - door in New Delhi als gast van premier Gandhi. Daarna volgt een reis door drie noordweste lijke deelstaten, met als pleister plaatsen de steden Jaipur, Udaipur en Bombay. Ook ditmaal biedt de koningin haar gastheer bij wijze van tegenpresta tie een theaterevenement aan in plaats van het „contradiner" zoals onder haar moeder gewoonte was. De keus is ditmaal gevallen op het Schoenberg-ensemble, een 14 man sterk kamermuziekgezelschap on der leiding van dirigent Reinbert de Leeuw, dat speciaal voor dit doel wordt overgevlogen. Gezien de on miskenbaar avantgardistische sig natuur van het ensemble en de onbe kendheid van het Indiase publiek met westerse muziek een gewaagde keuze, die onderstreept dat Beatrix en Claus op het gebied van kunst en cultuur niet bepaald een voorkeur hebben voor platgetreden paden. (ANP) Verantwoordelijkheid rond bevolkingsvragen Zonder meer een vondst vind ik wat de PZC op 28 december deed: in verband met het 'oud en nieuw' van de jaarwisseling de vragen van oud en jong in de bevolkingsontwikkeling aan de orde stellen. Geboeid las ik de artikelen. Natuurlijk kan je vragen waarom dit wel en dat niet aan de orde kwam, maar dat is goeddeels afhankelijk van je persoonlijke instelling. Het geheel zette nadrukke lijk aan tot nadenken. Weinig immers lijkt zo vanzelfsprekend als de voortgaande bevolkings ontwikkeling, van jong naar oud, generatie na generatie. Maar tegelijk is weinig in het persoon lijk en als samenleving beleven zózeer doortrok ken van vragen en problemen, geluk en verdriet. Waar ervaar je zó direct de samenhang tussen micro en macro: tussen enerzijds het doen en laten van enkele mensen in hun intimiteit, in de zorg voor een kind of bejaarde, in de ontroering over het verloop van een onvervangbaar mensenleven en anderzijds en daarmee verbonden de maat schappelijke vragen als: percentages bejaarden of jongeren die voorzieningen nodig maken, werkge legenheid en opleidingsmogelijkheden, betaal baarheid van uitkeringen, levensvatbaarheid van kleine dorpen, enzovoort. Daarmee hangt ook mijn eerste reactie samen. De hier zo duidelijke samenhang tussen de persoonlij ke vragen en die der maatschappij is overal in het leven aanwezig. Maar in overwegingen rond de moraal, in ethische vragen hielden we ons (en hield ook wel de kerk zich) het meest bezig met het persoonlijke leven, met onze verhouding tot mede mensen, met bescherming van individuen (het ongeboren, jonge en bejaarde leven in het bijzonder) en uitdrukkingsvormen van seksualiteit. Dat men sen en kerken vanuit geloof en overtuiging zich daarmee bezig houden wordt algemeen aanvaard. Discutabel en soms zelfs aanvechtbaar wordt daar entegen geacht, dat ethische vragen zich ook richten op structuren, op economische en techni sche ontwikkelingen, op politieke kwesties van nationale en internationale aard en op de wijze waarop die aan de orde worden gesteld. Een vréemde tegenstelling als je bedenkt hoezeer de persoonlijke en maatschappelijke terreinen samen hangen! Dat illustreren, op het gebied van bevolkingsvra gen, de artikelen. En juist in die samenhang van micro en macro zijn levensbeschouwelijke beslissingen in het geding, waarop zowel in de kerk als daarbuiten de ethiek zich richten moet. In het weten dat er - ik aarzel niet dat te zeggen - ongelukken gebeuren, wanneer deze zaken zo maar overgelaten worden aan economie, techniek en ook politiek. Aan het eind van zijn artikel 'Diepvries reageerbuis' roept Ben Rogmans de nachtmerrie op van een technisch onbegrensde manipulatie met de voorplanting en roept dan uit: „Wie houdt het tegen? De politiek heeft het te druk met verkiezin gen. De kerk waarschuwt voor monokini's, con dooms en openbaar onderwijs, maar slaagt bij het zoeken naar de satan de laboratoria over: en in de broedplaatsen van het kwaad wordt verder en verder geëxperimenteerd, worden steeds nieuwe grenzen overschreden: steeds nog vóórdat ze door politiek of ethica getrokken zijn". Inderdaad: niet alleen wordt een micro-moraal door zich van de ontwikkelingen in de maatschappij te isoleren al gauw kleinburgerlijk en armoedig, maar. ook ver liest ze zodoende het contact met de werkelijkheid van het leven en levert ze mensen uit aan machten, waaraan ze zwijgend een vrijbrief vèrleende. Slechts enkele opmerkingen kan ik op deze plaats hierover verder maken. Allereerst: vanuit levens overtuiging en geloof moet met meer nadruk opgeroepen worden tot (persoonlijke én maat schappelijke!) verantwoordelijkheid. En dat in de fundamentele zin van: antwoord geven. Vooral op vragen: of en op welke wijze door de zich krachtig doorzettende technische en economische ontwik kelingen 't menselijk leven werkelijk gediend wordt. Hebben we alle ons geboden mogelijkheden nódig? Hoeveel behoeften en consumptie worden gekwéekt? Waar zijn we mee bezig? Antwoordt! Je moet dan wel echt verantwoordelijk zijn. Soms wordt verantwoordelijkheid versluierd. In klein en in groot verband. In dat kleine verband heb ik zo mijn bedenkingen wanneer (met respect voor de leefwijze van 't in de PZC getekende gezin) een reeks van vrijwel jaarlijkse geboorten zó direct vereenzelvigd wordt met Gods leven-geven. „Wij nemen geen kinderen, wij krijgen kinderen". Tegen over veel gedoe in onze dagen is zo'n uitspraak begrijpelijk, maar juist bijbels gezien is de tegen stelling onjuist: dat je (veel) kinderen als gave van God ervaart wil niet zeggen, dat wij ze niet namen of minstens lieten komen. Ook daarin zijn wij verant woordelijk. En er zijn situaties waarin we met het stichten van een groot gezin onverantwoordelijk handelen. Dan van Gods zegen te spreken is vrome versluiering van onze (on)verantwoordelijkheid. In de PZC-artikelen is ook sprake van hen die door onvruchtbaarheid, homofiele instelling of anderzins geen kinderen kunnen krijgen en daarom hun toevlucht nemen tot draagmoederschap of andere kunstgrepen. Daardoor groeien de kinderen op met de onstilbare vraag aan wie ze het leven danken(?), alleen omdat mensen zo graag een kind wilden en daar tot elke prijs recht op meenden te hebben. Is dat verantwoordelijk? Of is achter dat 'recht' egoïsme verborgen, waarop wetenschappelijke, technische mogelijkheden en commerciële verlan gens van een draagmoeder soms maar al te gemak kelijk inspelen. Micro- en macrovragen haken in elkander. Moeten wij in onze verantwoordelijkheid niet nadrukkelijk née zeggen?! In een zeer lezenswaardig artikel over 'Weten schap, Cultuur en Religie op een keerpunt' (in: Kaos, krant voor nieuwe wetenschappen, nov. 1985) pleit Robert Muller, vice secretaris-generaal der VN, voor een bewuste samenhang van deze drie aspecten van het leven. Ten aanzien van de wetenschap oppert hij dan de mogelijkheid van een wereldwijd geaccepteerde ethiek: „Wetenschap, het zoeken naar kennis, is voor mij het zoeken naar de maximale vervulling in de kunst van het leven". Ook cultuur en religie zijn, en misschien wel in diepere zin, pogingen om antwoord te geven op de mysteries van het elven. „De religie geeft ons nog iets wat de wetenschap mist, namelijk het idee van de 'heiligheid'En heilig betekent oorspronkelijk: dat wat gezond is; zo gezond dat je het niet mag aanraken om het niet te bezoedelen. Ik denkt dat wij veelzins het geheim van het leven kwijt raken door het te verspelen. Dat zou wel eens mede kunnen komen doordat wij in de roes van de 20-ste eeuwse westerse maatschappij vervuld zijn van de vrijwel onbegrensd geachte mogelijkheden en rechten. Toegegeven: we mogen blij zijn met de vele mogelijkheden die bijvoorbeeld de medische wetenschap ons thans biedt en we mogen dank baar gebruik maken van bijvoorbeeld sociale maatregelen. Maar léven is meer dan dat. Het is een geheim of, met Robert Muller, een kunst. En naast het versluieren van onze verantwoordelijk heid is er ook 't gevaar van versluiering (bezoede ling, zoals Muller zegt) van dat levensgeheim. Wie zweert bij technische mogelijkheden en leeft bij economische wetmatigheden is dat geheim, die kunst aan het verspelen. De vraag is of wij daar niet in belangrijke mate mee bezig zijn. Ik ervaar het dan ook als bevrijdend (en juist niét als benauwend!) wanneer de vrouwenarts in het PZC-artikel eerlijk zegt, dat er dingen zijn, waaraan ook artsen niets kunnen veranderen. En verderop: „We gaan naar een geringere medische consumptie; dat kan hier en daar ook best". Ik heb het gevoel, dat zulk een erkenning van wetenschappelijke grenzen en van de beperkte zin van experimenten een weg zou kunnen banen naar inzicht in wat het leven ten diepste is. En in die zin zou het daarom van ethische betekenis kunnen zijn. Is het immers niet de vraag of een mens altijd gelukkig wordt van de nauwelijks begrensde moge lijkheden die hem plegen te worden voorgespie geld? Zouden we bijvoorbeeld niet kunnen leven met het verdriet van de kinderloosheid en in plaats van storm te lopen op de gedroomde kansen en ons te beroepen op onze vermeende rechten ons leven met z'n beperkingen dienstbaar kunnen maken aan medemensen? En zou zulk een leven niet, om Robert Muller nogmaals ter sprake te brengen, werkelijk héilig kunnen worden genoemd in die oorspronkelijke zin van het woord: héél, gezónd? En is niet in het door hem geopende internationale perspectief te vragen, wat hetgeen wij idealiter onder gezondheid willen verstaan te betekenen heeft in een wereld waarin tweederde van de bevolking al heel blij is met een allerminimaalst bestaan? In dat licht zou ons leven wel eens waarachtiger kunnen worden verstaan door ons onze plichten dan door ons onze rechten te realise ren, meer door ons van de grenzen dan van de mogelijkheden van ons bestaan bewust te zijn. En dat dan, terugkerend naar het begin van dit artikel, zowel in het heel persoonlijk als in het breed- maatschappelijk verband van ons leven. Misschien heeft de PZC ons op 28 december toch niet voor niets aan het denken gezet. T. Rinkema

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1986 | | pagina 4