NIEUWE POEZIE 1 1 etters S ren REIZEN R USLAND BEGINT BIJ DE IJSSEL dagboeknotities van Kees Verheul averey claus hans warren biich heine LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ib! nd nz >tj HI iai 26 ZATERDAG 28 DECEMBER 1985 .dat dood uit taal weer op kan rijzen... Dat gedichtenbundels weinig gelezen wor den en In de literaire kritiek dikwijls zonder veel inzicht worden behandeld is lang zamerhand een gemeenplaats geworden. Hugo Claus wijst in zijn nieuwe bundel Alibi ;ijn verzen de deur met de opmerking 'Ga lders drammen, rijmen van een cent,/elders beven voor twaalf lezers/en een snurkende ecensent'. (81) en Boudewijn Büch beklaagt zich in het mottogedicht van zijn onlangs verschenen poëzieboek Het androgyn in ska ldus over de geringe weerklank die zijn dicht werk vond:'Onbespreekbaar', zegt 't Handels- blad./ijdel geschrijf, vervolgt De Groene. 'Een leeg vat,/blauw en tot vervelens toe', schrijft Het Vaderland./En almaar dood. Je leeft toch nog? Dat zegt het misverstand(9) Zoals in alle gemeenplaatsen zit er in deze klachten over de geringe belangstelling voor poëzie een kern van waarheid. In het literaire gesprek van de dag gaat het steevast over nieuwe prozawerken en hoogst zelden over een eeente poëziebundel. Maar toch moet er bij het lezerspubliek meer interesse zijn voor gedich ten dan oppervlakkig lijkt, anders kunnen er an de voorbije zomer bij Van Oorschot ver henen bundel Gedichten waarvoor dichteres- n als Fritzi Harmsen van Beek, Hanny Mi- haëlis en Annie M. G. Schmidt een keuze uit eigen werk maakten geen 15.000 exemplaren worden verkocht, anders zou de met Nederland se poëzie gevulde Meulenhoffs Dagkalender geen oplage van 30.000 kunnen bereiken. De Verzamelde Gedichten van uiteenlopende dich ,ers als Gerrit Achterberg, Hans Andreus en Ida Gerhardt bereiken eveneens oplagen die de neeste prozaschrijvers jaloers zouden maken. Nieuwe bundels van Neeltje Maria Min. Judith Herzberg en anderen dringen regelmatig tot de bestsellerslijsten door. Ze roeren zich niet erg, de poëzieliefhebbers, maar er moeten er toch heel wat van hen zijn. Zeker is dat de leden van deze zwijgende minderheid veel genoegen kun nen beleven aan drie voortreffelijke dichtbun dels die hieronder worden gesignaleerd. De eerste is de nieuwe bundel Hinderlijke goden van Hans Faverey. Het is de zesde bundel van deze in 1933 geboren dichter. Het procédé dat in zijn gedichten wordt gevolgd is dat zich een min of meer willekeurig gegeven aandient, het wordt even vastgehouden in het gedicht maar het zal onvermijdeljk moeten oplossen. Het enige dat van het gegeven na deze verstui ving overblijft is wat hij ergens noemt 'herinne- ingsresten' (13). Zijn grote preoccupaties zijn de tijd en de dood die in het verlengde daarvan igt. 'Te stuiten is het niet' (33) schrijft hij over het verstrijken van de tijd en elders citeert hij: liefste, het hert des tijds,//eenmaal heen ge- sneld./keert nooit weerom'. (11). Het is opnieuw de herinnering die voor verzachting zorgt, in de cyclus 'De sneeuwuil' concludeert de dichter 'zij leeft zo lang zij wordt herinnerd'. (57). Favereys verzen getuigen van een dialectisch standpunt. In het samengaan van de tegende len wordt een nieuwe harmonie bereikt. Liefde en geweld, leven en dood, lelijkheid en schoon heid worden met elkaar verbonden. Deze tegen stellingen kunnen niet zonder elkaar bestaan: Zonder de ene had ik zonder de andere nooit kunnen leven' (45). Enkele citaten van Faverey: 'Liefde zet zwarte kap op/en doodt' (42), 'De idee dat mijn li- Hugo Claus chaam/iets uitbroedt dat mijn dood//herbergt (10) en 'Nooit is iets echt/werkelijk lelijk. Zelfs de verschrikking/heeft sporen nagelaten van liefde/en van ingehouden ontsnapte schoonheid' (54). In al hun suggestieve be knoptheid wekken deze citaten herinneringen aan de paradoxale teksten van presocratische wijsgeren, denk aan fragmenten als 'De oorlog is de vader van alle dingen'. Maar ook in andere moderne poëzie wordt een dialectisch wereld beeld gepresenteerd. Onder meer in de poëzie van de Griekse dichter Angelos Sikelianos - in diens Pantarkes wordt bijvoorbeeld beschre ven hoe een schutter zijn boog vasthoudt 'als was de snaar/die van een lier, en leven en door een dubbelster'. Een instrument dat verderf brengt kan een instrument dat lieflijkheid schenkt omsluiten, het leven en de dood vor men een onverbrekelijke eenheid. Er is meer gemeenschappelijks in het werk van Faverey en Sikelianos: bovenal beider hang naar mys tiek. In Favereys gedichten komt die mystiek neer op het verlangen de tijd te bedwingen en het opgaan van een 'ik' in een volkomen ingekeerd 'zich'. Het is een mystiek waar de goden een merk waardige rol in spelen. Ze zijn overal en ner gens, ze bestaan wel en niét. Met dezelfde ideeën had een schrijver levenloze traktaten in dichtvorm kunnen maken. Maar Favereys regels hoe diepzinnig ook blijven altijd muzikaal. Achter de zakelijke woorden is zo'n gloed voelbaar dat het woord aangrijpend hier op zijn plaats is. Veel van de aangestipte elementen komen in het volgende gedicht waarin Faverey zijn muze ten tonele voert naar voren - het verdwijnen van alles, de concentra tie op het zich, de kracht van de herinnering, de dialectische spanning in de 'onmooie schoon heid'; Hoe zij recht staat; dat ik zie hoe zij dit doet door zo te staan zoals zij gewoon is: haar voeten iets uit elkaar, haar armen neerhangend, haar kin iets omhoog; zo snel denkend, dat haar stem eerst liever wacht of het de moeite loont om het te zeggen. Juist zij is het die afkomstig is uit zichzelf. Al wie haar nadering heeft herkend, al wie haar stem heeft doordroomd: die zal zich nooit kunnen vergeten. Hoe onmooi is haar schoonheid. En hoe welluidend op haar handpalm alles zal kunnen verstuiven tot het nooit heeft willen bestaan. Hugo Claus (1929) publiceerde een fraai uitge geven bundel Alibi. Hij heeft met Faverey en ook met Büch de preoccupatie met de dood gemeen, Claus noemt zich ergens 'thanatoloog' (16). Maar verder is hij in vele opzichten een poëtische tegenpool van Faverey. Is de laatste introvert, Claus is uitbundig. Is Faverey uiterst karig met woorden, Claus is er gul mee. Voor de dichter van Hinderlijke goden komt het op precisie aan, de dichter van Alibi is nauwelijks geneigd aan zijn gedichten te scha ven. Faverey is onverstoorbaar als een zen boeddhist gericht op één thema, Claus vindt zijn inspiratie her en der. In het gedicht waar in de aanhef van dit artikel al werd geciteerd leest men kenmerkend genoeg: Mijn verzen neuken niet klassiek, zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel. In de winter springen hun lippen, in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte, zij verzieken mijn zomer en in de herfst ruiken zij naar vrouwen. Het oeuvre van Claus is nauwelijks meer te overzien. Hij is een meester in vele genres: het toneel, het proza en de dichtkunst. Maar wan neer we alleen zijn poëzie in beschouwing nemen valt ook de voortdurende wftseling in stijl, toon en instelling op. Het ene ogenblik schrijft hij hooggestemde liefdeslyriek: Op de zwarte rubberen vloer ligt het herfstblad, geelgeworden in het weekend. Schrokkig knabbel je op een ijsblokje in de vorm van een hart November komt en haalt de barre helft van het jaar naar binnen. Tijd om te verzinnen. Als ik een turflijk was. zou je mij beminnen? Als ik dement ivas. om mij lachen? Je knabbelt aan mij, maar niet echt. daarvoor ben ik te oud en te koud. Amor. snotneus in cement, komt als geroepen en valt aan brokken. Het volgende ogenblik vindt hij de goorste woorden niet goor genoeg om zijn erotische drift te formuleren. In het algemeen heeft hij de neiging de ernst door een ongewone woordkeus te doorbreken, de verhevenheid door een bana liteit te verstoren. Een vrouw vergeleken met 'de heuvels van de Carmel./glanzend en zout als de zee' heet dan ineens met een de spot versterkend binnenrijm' mijn manke zee, mijn mannequin met diarree' (15). Sommige gedich ten zoals 'Een jonge vrouw gaf haar baby' en 'De Vlaamse dichter' zijn zo luchtig dat ze Boudewijn Büch moeilijk anders dan bij de nonsense-poëzie kunnen worden ingedeeld) Juist door die vele schakeringen is de poëzie van Hugo Claus in het algemeen en die in Alibi in het bijzonder zo ongewoon rijk. Tenslotte: Boudewijn Büch (1948) bekend ge noeg maar als dichter bepaald miskend. Hij heeft zich daar nogal over opgewonden. In zijn nieuwe bundel Het androgyn in ska zoals we al zagen, maar ook daarbuiten. In een vraaggesprek verklaarde Ijij onlangs: 'Ik ga al dat moois - mijn gedichten - niet aan dat geteisem in Nederland schenken. Ik ga voor taan in kleinere oplagen, desnoods in tien exemplaren, mijn poëzie publiceren'. Het getei sem zijn de Nederlandse poëziecritici die zijn werk negeren. Parels voor de zwijnen vindt hij en daarom wil hij zijn poëzie alleen nog maar voor echte liefhebbers in bibliofiele edities uitgeven. Het zeer verzorgde bundeltje Het androgyn in ska zou als hij bij dit voornemen blijft het laatste boekje van hem zijn dat als handelseditie het licht ziet. Wat te denken van Büchs boosheid? Betekent het meer dan het onder veel dichters bestaande idee dat recensenten doorgaans ongeïnteres seerd zitten te snurken? Vermoedelijk wel. Het moet voor hem bijzonder frustrerend zijn dat dezelfde critici die zijn wérk als 'te cryptisch' afdoen, alle moeite doen om veel hermetischer taalbouwsels van bentgenoten van uitvoerige uitleg te voorzien. De gedichten vaq, Boudewijn Büch zijn inder daad niet eenvoudig te duiden, maar de samen hang met al zijn andere werk blijkt een goede sleutel voor de interpretatie. De thema's die ook zijn dichtwerk bepalen zijn liefde voor het androgyne wezen en een alles beheersend doodsbesef. In de taal ziet hij een middel om de dood te overwinnen en vandaar dat hij verwantschap miet Achterberg voelt zoals in onder meer dit Vers 'Hoonte, Gelder land' duidelijk wordt gemaakt: Hier woonde Achterberg op tie Mariahoeve. Op ivelke kamer schreef hij blauw en al dat droeve? Boven, rechts, vlak bij de zonnewijzer - denk ik - dat de werkeloze' onderwijzer met cryptogrammen en Van 'Date elke dag opnieuw weer faalde in gestorven liefde terug te halen. Ik sta een kwarteeuw later tyier te kijken. Drie koeien, oogst en buitenwijken; de linden heeft hij zeker wel gezien en in de verte het Bernadettebos, misschien. Ik ben geen Achterberg, krijg geen pelgrim en geen prijzen maar moet hetzelfde nog bewijzen: dat dood uit taal weer op kan rijzen. Het is een onaangenaam geharrewar aan het eind van elk jaar wat de ergste dit, de mooiste zus, de bijzonderste zo is geweest. Als men mij zou vragen wat de beste gedichtenbundels van 1985 zijn, zouden Hinderlijke goden, Alibi en Het androgyn in ska hoge ogen gooien. Bun dels bovendien die je in de handen van veel lezers wenst. Hans Faverey: Hinderlijke goden. 64 Pag.lf 24,50. De Bezige Bij, Amsterdam. Hugo Claus: Alibi. 85 Pag. gebonden f 36,50. De Bezige Bij. Amsterdam. Boudewijn Büch: Het androgyn in ska en andere gedichten. 68 Pag. .gebondep, 38.50. De Arbeider spers, Amsterdam. redactie andré oosthoek T iterair reizen is in de mode Lj sinds enkele jaren geleden de door Willem van Toorn geredigeerde 'Querido's Literaire Reisgids voor Nederlanden de door Tilly Hermans en Adriaan van Dis samengestelde bloemlezing 'Het land der letteren' verscheen. De rage zal nu ook naar onze zuiderburen overslaan want uitgeverij Hadewijch is een reeks 'Literaire Gidsen voor Vlaanderen' gestart waarin tot nu toe drie delen gewijd aan Antwerpen en omgeving, West-Vlaander en en Belgisch Limburg verschenen. De literaire reiziger in Nederland moet het doorgaans stellen met een 'in deze buurt heeft het geboortehuis van £i; die schrijver gestaan' of een 'in dit park speelt zich dat verhaal af. S: Maar in Vlaanderen kan de literaire reiziger een overweldigende hoeveelheid monumenten, standbeelden en gedenkstenen bezichtigen. Terwijl in ons land het grafmonument van Louis Couperus aldoor verder in verval raakt, besteedt men in Antwerpen veel zorg aan het fS 'erepark' van Schoonselhof waar S: Hendrik Conscience, Willem Elsschot, Paul van Ostaijen, Maurice Gilliams en tientallen ivi mindere goden van de Vlaamse literatuur begraven liggen. Vooral vanwege het imposante praalgraf van Conscience is dit kerkhof een bezoek van de literaire reiziger :§:j zeker waard. Wie de doorJos BorréenGuyvanHoof geschreven gids over Antwerpen leest, krijgt de indruk dat er in die stad maar weinig straten zijn waarin je niet op literaire sporen kunt komen. Een hoogtepunt voor alle literaire reizigers met bestemming Antwerpen is het gij Museum Plantijn-Moretus aan de jS Vrijdagmarkt. De oude drukkerij is nog geheel intact en er is een jjj schitterende verzameling boeken. Antwerpen is natuurlijk ook de stad van Willem Elsschot. Hij woonde in de Lemméstraat en had een voorliefde voor bruine café's zoals de Quinten Matsijs op de hoek van de Moriaanstraat en de Hoofdkerkstraat. Het heet bovendien het oudste café in de Nederlanden te zijn. Er zijn meer schrijvers van wie het werk onlosmakelijk met Antwerpen verbonden is: vooral de driejaar geleden overleden Maurice Gilliams. Voor veel Zeeuwen zal ook een dagtocht naar West-V laander en niets ongewoons zijn. Dat kan de gids voor die streek van Fernand Bonneure mee. Van vele steden en dorpen van Alveringem tot Zwevegem worden de literaire achtergronden diepgaand besproken. Ook voor de literaire reiziger heeft Brugge de meeste attracties. Longfellow, Rossetti en Chesterton hebben over de historische stad geschreven. Het geboortehuis van Guido Gezelle werd een museum. Maar ook schrijvers van nu zoals de dichteressen Christine D'haen en Patricia Lasoen hebben zich er gevestigd. Een ondankbare taak had Guido Wulms die het deel over Limburg verzorgde. Hendrik van Veldeke zou uit de streek komen teen veel betwiste eermaar verder is het gebied door schrijvers voornamelijk gemeden. De literaire monumenten zijn er aan zeer lokale grootheden als Alfons Jeurissen en Eugeen Leën gewijd. Maar in België zijn de monumenten er toch maar in overvloed, de naar schrijvers genoemde straten etcetera. Daardoor zal literair reizen door ons buurland waarschijnlijk wat meer bevrediging schenken dan een dergelijke tocht in eigen land. De rijk geïllustreerde Gidsen voor Vlaanderen kosten 29,50, die voor Limburg 22,50 en in Nederland worden ze verspreid door Combo. Postbus 1Baarn. Guido Gezelle Enige culturele- en educatieve organisaties in Rotterdam hebben voor de periode van 14 januari tot en met 28 februari een groot aantal manifestaties georganiseerd rond de Duitse schrijver Heinrich Heine. Aanleiding voor deze activiteiten is een kunstenaarsinitiatief voor een tentoonstelling van Nederlandse en Duitse kunstenaars met de schrijver Heine („Een ontmoeting") als onderwerp. Bij de organisatie zijn betrokken de Rotterdamse Kunststichting, de Centrale Bibliotheek, het Goethe-Instituut, Kunstenaars achter Poetry, Studium Generale van de Erasmus Universiteit, het Rotterdams Conservatorium, de Doelen en de lerarenopleiding Zuid-West Nederland. In de Doelen wordt, de kunstenaars-expositie ingericht en een muziekprogramma met bekende en onbekende liederen afgewerkt. De Centrale Bibliotheek huisvest een boeken- en documenta tietentoonstelling over Heine, het toneelgebeuren vindt in het Bibliotheektheater plaats. Aan de Erasmus Universiteit wordt op 28 februari een symposium gehouden over de maatschappelijk betekenis van de Duitse dichter. Dagboeken beginnen de laatste tijd dermate in de literaire mode te komen dat we binnenkort het boek 'Hoe schrijf ik een dagboek?' of de leidraad 'Dagboekenhulp' mogen verwachten. Ik bedoel dit uiteraard ironisch maar wel is het zo dat .je na het lezen van vele autobiografische geschriften op den duur enkele regels op zou kunnen stellen. Direct zij vermeld dat er aan een dagboek geen enkele beperking mag en kan worden opgelegd en dat het eventuele slagen van het werk volstrekt afhankelijk is van de persoonlijkheid en de stijl van de auteur. Toch kun je wel uit minder gelukkige voorbeelden afleiden wat zoveel mogelijk vermeden dient te worden. Vooropgesteld ook dat vrijwel iedere dagboekschrijver iedere lezer op bepaalde punten en momenten antipathiek zal en mag worden. Het is haast een sine qua non. Dat gaat in het 'gewone leven' ook zo, zelfs de meest dierbaren wekken je woede of afkeer wel eens op. En met een dagboekschrijver komt men nu eenmaal heel intens in contact. Iemand dan die constant zeurt over kwaaltjes of voor mijn part kwalen, over slecht weer, verongelijktheid, miskenning of ver meende miskenning dreigt snel je belangstelling te verliezen. Ook mensen die zich voortdurend om hooghijsen aan de belangrijke figuren die ze ont moeten maar er zelf blijk van geven niet veel inhoud te hebben vervelen je spoedig. Vlak daarbij staan de opscheppers en de leiden die ongewild komische effecten bereiken doordat ze iedere vorm van bescheidenheid en gevoel voor verhoudingen mis sen. Dan is er nog de schrijfstijl. Een paar honderd bladzijden met rudimentaire grammatica in deze trant: 'Gisteren naar Rotterdam, Rembrandtten- toonstelling in Boymans. Daarna lunch met P. Zei me dat hij wegging bij S.' wordt onverdraaglijk. Let wel: ik spreek hier op dagboeken die door de auteurs zelf voor publikatie werden persklaar ge maakt. Bij postume publikatie liggen de zaken .enigszins anders. Niet voor de lezer ais zodanig, maar in zijn verhouding tot de schrijver van de tekst. Diverse boeken die dit jaar verschenen, bij voorbeeld de Mémoires van Willem Oltmans en het Dagboek van Margaretha Ferguson gaven reeds stof voor opmerkingen in deze richting. Ook 'Rusland begint bij de IJssel' van Kees Verheul, dat als ondertitel heeft 'Dagboek mei-augustus 1984' valt in de categorie. De stijl heeft dat ver moeiende waar ik op doelde door het vrijwel constant hanteren van een incomplete zinsbouw. Bescheidenheid ontbreekt. Valt, op pagina 51, de naam 'Achmatova' dan volgt een noot: 'De dichte res wier werk ik in 1967-'68, een jaar na haar dood, in Rusland bestudeerde'. Ik weet waarachtig wel dat Verheul het zo niet bedoeld heeft, maar hoe kun je zoiets opschrijven, laten staan, corrigeren, nog laten staan? Tweede citaat: Verheul ziet een leeuw in de Moskouse dierentuin: 'Beeld van een leeuw die rusteloos heen en weer draafde in zijn kooi - heen en iveer en heen en weer - schijnbaar zonder iets van de opeenge pakte, treiterige massa aan de andere kant van de tralies te merken. Aristocratisch. Mijn eigen opge jaagd gedraaf door onze Amsterdamse flat tijdens neurotische aanvallen van depressieve wroeging oj besluiteloosheid'. (116). Een paar regels verder, tevens staal van de stijl: 'Aan het begin van de avond Kirill, die belde dat hij in aantocht was, afgehaald van de metro. Hem deze keer moeiteloos het hotel binnengekregen. Eerst met hem in het restaurant gegeten, daarna naar mijn kamer. Alle bei gedoucht. Naakt bij elkaar gezeten. Omhelzin gen op de bank en op het bed, onderbroken door lange gesprekken. Hij houdt niet van jongens van zijn eigen leeftijd, alleen van mannen die ouder dan hij zijn, beschaving hebben en er goed uitzien'. (117). Dit alles wordt ons zonder sprankje ironie of relativering opgedist zodat we aan moeten nemen dat Achmatova inderdaad haar belang ontleent aan het feit dat Verheul haar bestudeerde, dat zelfs zijn gekweldste depressie koninklijke allure heeft en dat hij tevens ook nog een beschaafde en mooie man is. Of liever: dat hij dat eigenlijk allemaal van zichzelf vindt. En kijk, dat zou nu boeiend kunnen zijn wanneer hij het motiveerde. Was hij van het formaat dat je erkennen moest waarachtig, het fs zo, hij maakt het waar of toch op zijn minst waarschijnlijk of interessant, dan wasje gewonnen. Nu dreigt eerder irritatie of spotlust. Gelukkig niet altijd, Verheul weet zijn boeken voor mijn gevoel altijd te redden door de grote kwaliteiten die hij ook heeft. Maar de dagboekvorm, een 'schrijfoefening in een voor hem nieuw genre' zoals de flap vermeldt, heeft hem soms parten gespeeld. Immers, zijn wijze van aanpak was altijd al sterk autobiografisch. Kees Verheul (1940) is slavist en bezeten door een soort haat-liefde voor Rusland, voor de Sovjet-Unie zelfs. Hij publiceerde in de afgelopen tien jaar twee essay-bundels en twee boeken met meer algemeen, zoals gezegd autobiografisch ge tint proza: Kontakt met de vijand (1975) en Een jongen met vier benen (1982). Hij was in 1971 gepromoveerd op The theme of time in the poetry of Anna Axmatova. Hij behoort tot die groep mensen die zózeer door een andere cultuur aangetrokken en geabsorbeerd worden dat ze er op den duur aanmerkelijk door veranderen en door kunnen gaan voor iemand uit het land van hun voorkeur, zelfs uiterlijk. Wanneer Verheul bekent het heerlijk te vinden door Russen voor een ïtus te worden gehouden kan ik hem ten volle begrijpen: de voldoening een taal werkelijk te beheersep, in gedrag totaal niet meer op te vallen, door volkstypen aangesproken te worden om een inlichting, die te kunnen geven en je weg gewoon te vervolgen zonder dat ze iets hebben gemerkt, die voldoening is intens groot. Zelfs het gevoel dat Rusland (althans: Het Oosten, pagina 23) al bij de IJssel begint (Verheul is uit Hengelo afkomstig) ken ik. Waar waait in Nederland de eerste Latijnse. Mediterrane lucht aan? Juist, in Zeeland. En al meermaals heb ik naar aanleiding van Verheuls werk het vermoeden uitgesproken dat men door omgang met belangrijke mensen en door verkeer ih ruimere kring zelf tot betere prestaties kan worden aangezet. Men moet daar dan echter wel zijn best voor doen, oprekken naar de groteren, niet die laatsten omlaag trekken naar het eigen niveau. Daarmee is Verheul in deze dagboeknotities wel eens bezig, of het nu over een gekooide leeuw of over Lidia Tsjoekovskaja of Lidia Ginzburg gaat. Een goed dagboekschrijver schrijft over zijn werk ster of ovjer de sigarenhandelaar op de hoek van de straat en maakt er fascinerende wereldliteratuur van. Eenj minder goede weet eventueel over de groten der aarde die hij ontmoet enkel wat triviale praatjes te verkopen waarbij je je verveelt. Kees Verheul ging twee maanden naar Rusland om literaire gegevens op te sporen in enkele bibliotheken. Daarover vertelt hij zo goed als niets. Des te meer krijgen we te horen over zijn avonturen met blauwe homoseksuele) Russi sche jongens en mannen en zijn omgang met een paar literaire figuren en andere intellectuelen. Ondertussen leren we iets over zijn geloofsinstelling (een soort algemeen, niet-kiezend christendom), zijn depressies, angstdromen, zijn voortslepende ver houding met Cees waarover al in Kontakt met de vijand viel te lezen, zijn voorkeuren en tegenzinnen. Op den duur werd het dagboek 'zo langzamerhand de belangrijkste rechtvaardiging voor (zijn) aanwe zigheid hier' (114), 'het centrum van (zijn) aanwezig heid in Rusland'. (140). 'Als ik geen dagboek had bijgehouden zou ik in Moskou en Leningrad waarschijnlijk anders heb ben geleefd, anders hebben gereageerd op wat zich aan mogelijkheden voordeed (vaak kwam de ge dachte op: is dit iets voor mijn dagboek?En ik zou zeker mijn tijd anders hebben gebruikt - niet telkens uren schrijvend achter de werktafel in mijn hotel kamer. Ik zou misschien ook minder vaak op straat hebben gedwaald, op zoek naar een te beschrijven avontuur. Vooral de laatste weken bestonden er eigenlijk nog maar twee dingen: me overgeven aan een 'leven' waarop ik nauwelijks meer greep had (en misschien ook niet wilde hebbenen het koorts achtige met de pen bijhouden daarvan. Het dage lijkse studeren in de bibliotheek was eigenlijk mijn enige ontspanning.' (140). Van Verheuls boeken die tot nu toe verschenen vind ik Rusland begint bij de IJssel het minst geslaagde, maar lezenswaard is het zeer zeker, vooral op die momenten waarop de auteur zichzelf eens met wat ironie bekijkt: 'Aan het eind van de middag in een samenscholing van meest jonge mannen bij een hoek van de Gostiny Dwor gestaan. Er waren leerling-matrozen bij. Een paar minuten naast een van hen gestaan, maar ik durfde hem niet aan te spreken. Er was veel belangstelling voor een vrouw die warme, met vlees en kool gevulde broodjes verkocht. Ik besloot - deels om me een houding te geven - ook mee te doen en kocht er twee, die ik naast mijn matroosje opat. Boet nog steeds door vette oprispingen.' Kees Verheul: Rusland begint bij de IJssel. Dagboek mei-augustus 1984. Querido, Amsterdam, 27,50. 152 pag. I

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 7