NIEUWE POEZIE
1
1
etters S
ren
REIZEN
R USLAND BEGINT BIJ DE IJSSEL
dagboeknotities van Kees Verheul
averey
claus
hans warren
biich
heine
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hans warren
ib!
nd
nz
>tj
HI
iai
26
ZATERDAG 28 DECEMBER 1985
.dat dood
uit taal
weer op
kan rijzen...
Dat gedichtenbundels weinig gelezen wor
den en In de literaire kritiek dikwijls
zonder veel inzicht worden behandeld is lang
zamerhand een gemeenplaats geworden.
Hugo Claus wijst in zijn nieuwe bundel Alibi
;ijn verzen de deur met de opmerking 'Ga
lders drammen, rijmen van een cent,/elders
beven voor twaalf lezers/en een snurkende
ecensent'. (81) en Boudewijn Büch beklaagt
zich in het mottogedicht van zijn onlangs
verschenen poëzieboek Het androgyn in ska
ldus over de geringe weerklank die zijn dicht
werk vond:'Onbespreekbaar', zegt 't Handels-
blad./ijdel geschrijf, vervolgt De Groene. 'Een
leeg vat,/blauw en tot vervelens toe', schrijft
Het Vaderland./En almaar dood. Je leeft toch
nog? Dat zegt het misverstand(9)
Zoals in alle gemeenplaatsen zit er in deze
klachten over de geringe belangstelling voor
poëzie een kern van waarheid. In het literaire
gesprek van de dag gaat het steevast over
nieuwe prozawerken en hoogst zelden over een
eeente poëziebundel. Maar toch moet er bij het
lezerspubliek meer interesse zijn voor gedich
ten dan oppervlakkig lijkt, anders kunnen er
an de voorbije zomer bij Van Oorschot ver
henen bundel Gedichten waarvoor dichteres-
n als Fritzi Harmsen van Beek, Hanny Mi-
haëlis en Annie M. G. Schmidt een keuze uit
eigen werk maakten geen 15.000 exemplaren
worden verkocht, anders zou de met Nederland
se poëzie gevulde Meulenhoffs Dagkalender
geen oplage van 30.000 kunnen bereiken. De
Verzamelde Gedichten van uiteenlopende dich
,ers als Gerrit Achterberg, Hans Andreus en
Ida Gerhardt bereiken eveneens oplagen die de
neeste prozaschrijvers jaloers zouden maken.
Nieuwe bundels van Neeltje Maria Min. Judith
Herzberg en anderen dringen regelmatig tot de
bestsellerslijsten door. Ze roeren zich niet erg,
de poëzieliefhebbers, maar er moeten er toch
heel wat van hen zijn. Zeker is dat de leden van
deze zwijgende minderheid veel genoegen kun
nen beleven aan drie voortreffelijke dichtbun
dels die hieronder worden gesignaleerd.
De eerste is de nieuwe bundel Hinderlijke
goden van Hans Faverey. Het is de zesde
bundel van deze in 1933 geboren dichter. Het
procédé dat in zijn gedichten wordt gevolgd is
dat zich een min of meer willekeurig gegeven
aandient, het wordt even vastgehouden in het
gedicht maar het zal onvermijdeljk moeten
oplossen.
Het enige dat van het gegeven na deze verstui
ving overblijft is wat hij ergens noemt 'herinne-
ingsresten' (13). Zijn grote preoccupaties zijn
de tijd en de dood die in het verlengde daarvan
igt. 'Te stuiten is het niet' (33) schrijft hij over
het verstrijken van de tijd en elders citeert hij:
liefste, het hert des tijds,//eenmaal heen ge-
sneld./keert nooit weerom'. (11). Het is opnieuw
de herinnering die voor verzachting zorgt, in de
cyclus 'De sneeuwuil' concludeert de dichter 'zij
leeft zo lang zij wordt herinnerd'. (57).
Favereys verzen getuigen van een dialectisch
standpunt. In het samengaan van de tegende
len wordt een nieuwe harmonie bereikt. Liefde
en geweld, leven en dood, lelijkheid en schoon
heid worden met elkaar verbonden. Deze tegen
stellingen kunnen niet zonder elkaar bestaan:
Zonder de ene had ik zonder de andere nooit
kunnen leven' (45).
Enkele citaten van Faverey: 'Liefde zet zwarte
kap op/en doodt' (42), 'De idee dat mijn li-
Hugo Claus
chaam/iets uitbroedt dat mijn dood//herbergt
(10) en 'Nooit is iets echt/werkelijk lelijk.
Zelfs de verschrikking/heeft sporen nagelaten
van liefde/en van ingehouden ontsnapte
schoonheid' (54). In al hun suggestieve be
knoptheid wekken deze citaten herinneringen
aan de paradoxale teksten van presocratische
wijsgeren, denk aan fragmenten als 'De oorlog
is de vader van alle dingen'. Maar ook in andere
moderne poëzie wordt een dialectisch wereld
beeld gepresenteerd. Onder meer in de poëzie
van de Griekse dichter Angelos Sikelianos - in
diens Pantarkes wordt bijvoorbeeld beschre
ven hoe een schutter zijn boog vasthoudt 'als
was de snaar/die van een lier, en leven en door
een dubbelster'. Een instrument dat verderf
brengt kan een instrument dat lieflijkheid
schenkt omsluiten, het leven en de dood vor
men een onverbrekelijke eenheid. Er is meer
gemeenschappelijks in het werk van Faverey
en Sikelianos: bovenal beider hang naar mys
tiek. In Favereys gedichten komt die mystiek
neer op het verlangen de tijd te bedwingen en
het opgaan van een 'ik' in een volkomen
ingekeerd 'zich'.
Het is een mystiek waar de goden een merk
waardige rol in spelen. Ze zijn overal en ner
gens, ze bestaan wel en niét.
Met dezelfde ideeën had een schrijver levenloze
traktaten in dichtvorm kunnen maken. Maar
Favereys regels hoe diepzinnig ook blijven
altijd muzikaal. Achter de zakelijke woorden is
zo'n gloed voelbaar dat het woord aangrijpend
hier op zijn plaats is. Veel van de aangestipte
elementen komen in het volgende gedicht
waarin Faverey zijn muze ten tonele voert naar
voren - het verdwijnen van alles, de concentra
tie op het zich, de kracht van de herinnering, de
dialectische spanning in de 'onmooie schoon
heid';
Hoe zij recht staat; dat ik zie
hoe zij dit doet door zo te staan
zoals zij gewoon is: haar voeten
iets uit elkaar, haar armen
neerhangend, haar kin iets omhoog;
zo snel denkend, dat haar stem eerst
liever wacht of het de moeite loont
om het te zeggen. Juist zij is het
die afkomstig is uit zichzelf. Al
wie haar nadering heeft herkend,
al wie haar stem heeft doordroomd:
die zal zich nooit kunnen vergeten.
Hoe onmooi is haar schoonheid.
En hoe welluidend op haar handpalm
alles zal kunnen verstuiven tot het
nooit heeft willen bestaan.
Hugo Claus (1929) publiceerde een fraai uitge
geven bundel Alibi. Hij heeft met Faverey en
ook met Büch de preoccupatie met de dood
gemeen, Claus noemt zich ergens 'thanatoloog'
(16). Maar verder is hij in vele opzichten een
poëtische tegenpool van Faverey.
Is de laatste introvert, Claus is uitbundig. Is
Faverey uiterst karig met woorden, Claus is er
gul mee. Voor de dichter van Hinderlijke goden
komt het op precisie aan, de dichter van Alibi is
nauwelijks geneigd aan zijn gedichten te scha
ven. Faverey is onverstoorbaar als een zen
boeddhist gericht op één thema, Claus vindt
zijn inspiratie her en der. In het gedicht waar in
de aanhef van dit artikel al werd geciteerd leest
men kenmerkend genoeg:
Mijn verzen neuken niet klassiek,
zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel.
In de winter springen hun lippen,
in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte,
zij verzieken mijn zomer
en in de herfst ruiken zij naar vrouwen.
Het oeuvre van Claus is nauwelijks meer te
overzien. Hij is een meester in vele genres: het
toneel, het proza en de dichtkunst. Maar wan
neer we alleen zijn poëzie in beschouwing
nemen valt ook de voortdurende wftseling in
stijl, toon en instelling op. Het ene ogenblik
schrijft hij hooggestemde liefdeslyriek:
Op de zwarte rubberen vloer
ligt het herfstblad, geelgeworden in het weekend.
Schrokkig knabbel je op een ijsblokje
in de vorm van een hart
November komt en haalt de barre helft
van het jaar naar binnen.
Tijd om te verzinnen.
Als ik een turflijk was. zou je mij beminnen?
Als ik dement ivas. om mij lachen?
Je knabbelt aan mij, maar niet echt.
daarvoor ben ik te oud en te koud.
Amor. snotneus in cement,
komt als geroepen en valt aan brokken.
Het volgende ogenblik vindt hij de goorste
woorden niet goor genoeg om zijn erotische
drift te formuleren. In het algemeen heeft hij de
neiging de ernst door een ongewone woordkeus
te doorbreken, de verhevenheid door een bana
liteit te verstoren. Een vrouw vergeleken met
'de heuvels van de Carmel./glanzend en zout als
de zee' heet dan ineens met een de spot
versterkend binnenrijm' mijn manke zee, mijn
mannequin met diarree' (15). Sommige gedich
ten zoals 'Een jonge vrouw gaf haar baby' en
'De Vlaamse dichter' zijn zo luchtig dat ze
Boudewijn Büch
moeilijk anders dan bij de nonsense-poëzie
kunnen worden ingedeeld) Juist door die vele
schakeringen is de poëzie van Hugo Claus in
het algemeen en die in Alibi in het bijzonder zo
ongewoon rijk.
Tenslotte: Boudewijn Büch (1948) bekend ge
noeg maar als dichter bepaald miskend. Hij
heeft zich daar nogal over opgewonden.
In zijn nieuwe bundel Het androgyn in ska
zoals we al zagen, maar ook daarbuiten. In een
vraaggesprek verklaarde Ijij onlangs: 'Ik ga al
dat moois - mijn gedichten - niet aan dat
geteisem in Nederland schenken. Ik ga voor
taan in kleinere oplagen, desnoods in tien
exemplaren, mijn poëzie publiceren'. Het getei
sem zijn de Nederlandse poëziecritici die zijn
werk negeren. Parels voor de zwijnen vindt hij
en daarom wil hij zijn poëzie alleen nog maar
voor echte liefhebbers in bibliofiele edities
uitgeven. Het zeer verzorgde bundeltje Het
androgyn in ska zou als hij bij dit voornemen
blijft het laatste boekje van hem zijn dat als
handelseditie het licht ziet.
Wat te denken van Büchs boosheid? Betekent
het meer dan het onder veel dichters bestaande
idee dat recensenten doorgaans ongeïnteres
seerd zitten te snurken? Vermoedelijk wel. Het
moet voor hem bijzonder frustrerend zijn dat
dezelfde critici die zijn wérk als 'te cryptisch'
afdoen, alle moeite doen om veel hermetischer
taalbouwsels van bentgenoten van uitvoerige
uitleg te voorzien.
De gedichten vaq, Boudewijn Büch zijn inder
daad niet eenvoudig te duiden, maar de samen
hang met al zijn andere werk blijkt een goede
sleutel voor de interpretatie.
De thema's die ook zijn dichtwerk bepalen zijn
liefde voor het androgyne wezen en een alles
beheersend doodsbesef. In de taal ziet hij een
middel om de dood te overwinnen en vandaar
dat hij verwantschap miet Achterberg voelt
zoals in onder meer dit Vers 'Hoonte, Gelder
land' duidelijk wordt gemaakt:
Hier woonde Achterberg op tie Mariahoeve.
Op ivelke kamer schreef hij blauw en al dat droeve?
Boven, rechts, vlak bij de zonnewijzer
- denk ik - dat de werkeloze' onderwijzer
met cryptogrammen en Van 'Date
elke dag opnieuw weer faalde
in gestorven liefde terug te halen.
Ik sta een kwarteeuw later tyier te kijken.
Drie koeien, oogst en buitenwijken;
de linden heeft hij zeker wel gezien
en in de verte het Bernadettebos, misschien.
Ik ben geen Achterberg, krijg geen pelgrim en
geen prijzen maar moet hetzelfde nog bewijzen:
dat dood uit taal weer op kan rijzen.
Het is een onaangenaam geharrewar aan het
eind van elk jaar wat de ergste dit, de mooiste
zus, de bijzonderste zo is geweest. Als men mij
zou vragen wat de beste gedichtenbundels van
1985 zijn, zouden Hinderlijke goden, Alibi en
Het androgyn in ska hoge ogen gooien. Bun
dels bovendien die je in de handen van veel
lezers wenst.
Hans Faverey: Hinderlijke goden. 64 Pag.lf 24,50. De
Bezige Bij, Amsterdam.
Hugo Claus: Alibi. 85 Pag. gebonden f 36,50. De Bezige
Bij. Amsterdam.
Boudewijn Büch: Het androgyn in ska en andere
gedichten. 68 Pag. .gebondep, 38.50. De Arbeider
spers, Amsterdam.
redactie andré oosthoek
T iterair reizen is in de mode
Lj sinds enkele jaren geleden de
door Willem van Toorn
geredigeerde 'Querido's Literaire
Reisgids voor Nederlanden de
door Tilly Hermans en Adriaan
van Dis samengestelde
bloemlezing 'Het land der letteren'
verscheen. De rage zal nu ook
naar onze zuiderburen overslaan
want uitgeverij Hadewijch is een
reeks 'Literaire Gidsen voor
Vlaanderen' gestart waarin tot nu
toe drie delen gewijd aan
Antwerpen en omgeving,
West-Vlaander en en Belgisch
Limburg verschenen. De literaire
reiziger in Nederland moet het
doorgaans stellen met een 'in deze
buurt heeft het geboortehuis van
£i; die schrijver gestaan' of een 'in dit
park speelt zich dat verhaal af.
S: Maar in Vlaanderen kan de
literaire reiziger een
overweldigende hoeveelheid
monumenten, standbeelden en
gedenkstenen bezichtigen. Terwijl
in ons land het grafmonument van
Louis Couperus aldoor verder in
verval raakt, besteedt men in
Antwerpen veel zorg aan het
fS 'erepark' van Schoonselhof waar
S: Hendrik Conscience, Willem
Elsschot, Paul van Ostaijen,
Maurice Gilliams en tientallen
ivi mindere goden van de Vlaamse
literatuur begraven liggen. Vooral
vanwege het imposante praalgraf
van Conscience is dit kerkhof een
bezoek van de literaire reiziger
:§:j zeker waard. Wie de doorJos
BorréenGuyvanHoof
geschreven gids over Antwerpen
leest, krijgt de indruk dat er in die
stad maar weinig straten zijn
waarin je niet op literaire sporen
kunt komen. Een hoogtepunt voor
alle literaire reizigers met
bestemming Antwerpen is het
gij Museum Plantijn-Moretus aan de
jS Vrijdagmarkt. De oude drukkerij
is nog geheel intact en er is een
jjj schitterende verzameling boeken.
Antwerpen is natuurlijk ook de
stad van Willem Elsschot. Hij
woonde in de Lemméstraat en had
een voorliefde voor bruine café's
zoals de Quinten Matsijs op de
hoek van de Moriaanstraat en de
Hoofdkerkstraat. Het heet
bovendien het oudste café in de
Nederlanden te zijn. Er zijn meer
schrijvers van wie het werk
onlosmakelijk met Antwerpen
verbonden is: vooral de driejaar
geleden overleden Maurice
Gilliams.
Voor veel Zeeuwen zal ook een
dagtocht naar
West-V laander en niets ongewoons
zijn. Dat kan de gids voor die
streek van Fernand Bonneure
mee. Van vele steden en dorpen
van Alveringem tot Zwevegem
worden de literaire
achtergronden diepgaand
besproken. Ook voor de literaire
reiziger heeft Brugge de meeste
attracties.
Longfellow, Rossetti en
Chesterton hebben over de
historische stad geschreven. Het
geboortehuis van Guido Gezelle
werd een museum. Maar ook
schrijvers van nu zoals de
dichteressen Christine D'haen en
Patricia Lasoen hebben zich er
gevestigd.
Een ondankbare taak had Guido
Wulms die het deel over Limburg
verzorgde. Hendrik van Veldeke
zou uit de streek komen teen veel
betwiste eermaar verder is het
gebied door schrijvers
voornamelijk gemeden. De
literaire monumenten zijn er aan
zeer lokale grootheden als Alfons
Jeurissen en Eugeen Leën gewijd.
Maar in België zijn de
monumenten er toch maar in
overvloed, de naar schrijvers
genoemde straten etcetera.
Daardoor zal literair reizen door
ons buurland waarschijnlijk wat
meer bevrediging schenken dan
een dergelijke tocht in eigen land.
De rijk geïllustreerde Gidsen voor
Vlaanderen kosten 29,50, die
voor Limburg 22,50 en in
Nederland worden ze verspreid
door Combo. Postbus 1Baarn.
Guido Gezelle
Enige culturele- en educatieve
organisaties in Rotterdam
hebben voor de periode van 14
januari tot en met 28 februari een
groot aantal manifestaties
georganiseerd rond de Duitse
schrijver Heinrich Heine.
Aanleiding voor deze activiteiten
is een kunstenaarsinitiatief voor
een tentoonstelling van
Nederlandse en Duitse
kunstenaars met de schrijver
Heine („Een ontmoeting") als
onderwerp.
Bij de organisatie zijn betrokken
de Rotterdamse Kunststichting,
de Centrale Bibliotheek, het
Goethe-Instituut, Kunstenaars
achter Poetry, Studium Generale
van de Erasmus Universiteit, het
Rotterdams Conservatorium, de
Doelen en de lerarenopleiding
Zuid-West Nederland.
In de Doelen wordt, de
kunstenaars-expositie ingericht
en een muziekprogramma met
bekende en onbekende liederen
afgewerkt. De Centrale
Bibliotheek huisvest een boeken-
en documenta tietentoonstelling
over Heine, het toneelgebeuren
vindt in het Bibliotheektheater
plaats. Aan de Erasmus
Universiteit wordt op 28 februari
een symposium gehouden over de
maatschappelijk betekenis van de
Duitse dichter.
Dagboeken beginnen de laatste tijd dermate in
de literaire mode te komen dat we binnenkort
het boek 'Hoe schrijf ik een dagboek?' of de
leidraad 'Dagboekenhulp' mogen verwachten.
Ik bedoel dit uiteraard ironisch maar wel is het zo
dat .je na het lezen van vele autobiografische
geschriften op den duur enkele regels op zou
kunnen stellen. Direct zij vermeld dat er aan een
dagboek geen enkele beperking mag en kan worden
opgelegd en dat het eventuele slagen van het werk
volstrekt afhankelijk is van de persoonlijkheid en
de stijl van de auteur. Toch kun je wel uit minder
gelukkige voorbeelden afleiden wat zoveel mogelijk
vermeden dient te worden. Vooropgesteld ook dat
vrijwel iedere dagboekschrijver iedere lezer op
bepaalde punten en momenten antipathiek zal en
mag worden. Het is haast een sine qua non. Dat
gaat in het 'gewone leven' ook zo, zelfs de meest
dierbaren wekken je woede of afkeer wel eens op. En
met een dagboekschrijver komt men nu eenmaal
heel intens in contact. Iemand dan die constant
zeurt over kwaaltjes of voor mijn part kwalen, over
slecht weer, verongelijktheid, miskenning of ver
meende miskenning dreigt snel je belangstelling te
verliezen. Ook mensen die zich voortdurend om
hooghijsen aan de belangrijke figuren die ze ont
moeten maar er zelf blijk van geven niet veel inhoud
te hebben vervelen je spoedig. Vlak daarbij staan de
opscheppers en de leiden die ongewild komische
effecten bereiken doordat ze iedere vorm van
bescheidenheid en gevoel voor verhoudingen mis
sen. Dan is er nog de schrijfstijl. Een paar honderd
bladzijden met rudimentaire grammatica in deze
trant: 'Gisteren naar Rotterdam, Rembrandtten-
toonstelling in Boymans. Daarna lunch met P. Zei
me dat hij wegging bij S.' wordt onverdraaglijk.
Let wel: ik spreek hier op dagboeken die door de
auteurs zelf voor publikatie werden persklaar ge
maakt. Bij postume publikatie liggen de zaken
.enigszins anders. Niet voor de lezer ais zodanig,
maar in zijn verhouding tot de schrijver van de
tekst.
Diverse boeken die dit jaar verschenen, bij
voorbeeld de Mémoires van Willem Oltmans
en het Dagboek van Margaretha Ferguson gaven
reeds stof voor opmerkingen in deze richting.
Ook 'Rusland begint bij de IJssel' van Kees Verheul,
dat als ondertitel heeft 'Dagboek mei-augustus
1984' valt in de categorie. De stijl heeft dat ver
moeiende waar ik op doelde door het vrijwel
constant hanteren van een incomplete zinsbouw.
Bescheidenheid ontbreekt. Valt, op pagina 51, de
naam 'Achmatova' dan volgt een noot: 'De dichte
res wier werk ik in 1967-'68, een jaar na haar dood,
in Rusland bestudeerde'.
Ik weet waarachtig wel dat Verheul het zo niet
bedoeld heeft, maar hoe kun je zoiets opschrijven,
laten staan, corrigeren, nog laten staan? Tweede
citaat: Verheul ziet een leeuw in de Moskouse
dierentuin: 'Beeld van een leeuw die rusteloos heen
en weer draafde in zijn kooi - heen en iveer en heen
en weer - schijnbaar zonder iets van de opeenge
pakte, treiterige massa aan de andere kant van de
tralies te merken. Aristocratisch. Mijn eigen opge
jaagd gedraaf door onze Amsterdamse flat tijdens
neurotische aanvallen van depressieve wroeging oj
besluiteloosheid'. (116). Een paar regels verder,
tevens staal van de stijl: 'Aan het begin van de
avond Kirill, die belde dat hij in aantocht was,
afgehaald van de metro. Hem deze keer moeiteloos
het hotel binnengekregen. Eerst met hem in het
restaurant gegeten, daarna naar mijn kamer. Alle
bei gedoucht. Naakt bij elkaar gezeten. Omhelzin
gen op de bank en op het bed, onderbroken door
lange gesprekken. Hij houdt niet van jongens van
zijn eigen leeftijd, alleen van mannen die ouder dan
hij zijn, beschaving hebben en er goed uitzien'. (117).
Dit alles wordt ons zonder sprankje ironie of
relativering opgedist zodat we aan moeten nemen
dat Achmatova inderdaad haar belang ontleent aan
het feit dat Verheul haar bestudeerde, dat zelfs zijn
gekweldste depressie koninklijke allure heeft en dat
hij tevens ook nog een beschaafde en mooie man is.
Of liever: dat hij dat eigenlijk allemaal van zichzelf
vindt. En kijk, dat zou nu boeiend kunnen zijn
wanneer hij het motiveerde. Was hij van het
formaat dat je erkennen moest waarachtig, het fs
zo, hij maakt het waar of toch op zijn minst
waarschijnlijk of interessant, dan wasje gewonnen.
Nu dreigt eerder irritatie of spotlust. Gelukkig niet
altijd, Verheul weet zijn boeken voor mijn gevoel
altijd te redden door de grote kwaliteiten die hij ook
heeft. Maar de dagboekvorm, een 'schrijfoefening in
een voor hem nieuw genre' zoals de flap vermeldt,
heeft hem soms parten gespeeld. Immers, zijn wijze
van aanpak was altijd al sterk autobiografisch.
Kees Verheul (1940) is slavist en bezeten door
een soort haat-liefde voor Rusland, voor de
Sovjet-Unie zelfs. Hij publiceerde in de afgelopen
tien jaar twee essay-bundels en twee boeken met
meer algemeen, zoals gezegd autobiografisch ge
tint proza: Kontakt met de vijand (1975) en Een
jongen met vier benen (1982). Hij was in 1971
gepromoveerd op The theme of time in the poetry
of Anna Axmatova.
Hij behoort tot die groep mensen die zózeer door
een andere cultuur aangetrokken en geabsorbeerd
worden dat ze er op den duur aanmerkelijk door
veranderen en door kunnen gaan voor iemand uit
het land van hun voorkeur, zelfs uiterlijk. Wanneer
Verheul bekent het heerlijk te vinden door Russen
voor een ïtus te worden gehouden kan ik hem ten
volle begrijpen: de voldoening een taal werkelijk te
beheersep, in gedrag totaal niet meer op te vallen,
door volkstypen aangesproken te worden om een
inlichting, die te kunnen geven en je weg gewoon te
vervolgen zonder dat ze iets hebben gemerkt, die
voldoening is intens groot. Zelfs het gevoel dat
Rusland (althans: Het Oosten, pagina 23) al bij de
IJssel begint (Verheul is uit Hengelo afkomstig) ken
ik. Waar waait in Nederland de eerste Latijnse.
Mediterrane lucht aan? Juist, in Zeeland.
En al meermaals heb ik naar aanleiding van
Verheuls werk het vermoeden uitgesproken dat
men door omgang met belangrijke mensen en door
verkeer ih ruimere kring zelf tot betere prestaties
kan worden aangezet. Men moet daar dan echter
wel zijn best voor doen, oprekken naar de groteren,
niet die laatsten omlaag trekken naar het eigen
niveau. Daarmee is Verheul in deze dagboeknotities
wel eens bezig, of het nu over een gekooide leeuw of
over Lidia Tsjoekovskaja of Lidia Ginzburg gaat.
Een goed dagboekschrijver schrijft over zijn werk
ster of ovjer de sigarenhandelaar op de hoek van de
straat en maakt er fascinerende wereldliteratuur
van. Eenj minder goede weet eventueel over de
groten der aarde die hij ontmoet enkel wat triviale
praatjes te verkopen waarbij je je verveelt.
Kees Verheul ging twee maanden naar Rusland
om literaire gegevens op te sporen in enkele
bibliotheken. Daarover vertelt hij zo goed als
niets. Des te meer krijgen we te horen over zijn
avonturen met blauwe homoseksuele) Russi
sche jongens en mannen en zijn omgang met een
paar literaire figuren en andere intellectuelen.
Ondertussen leren we iets over zijn geloofsinstelling
(een soort algemeen, niet-kiezend christendom), zijn
depressies, angstdromen, zijn voortslepende ver
houding met Cees waarover al in Kontakt met de
vijand viel te lezen, zijn voorkeuren en tegenzinnen.
Op den duur werd het dagboek 'zo langzamerhand
de belangrijkste rechtvaardiging voor (zijn) aanwe
zigheid hier' (114), 'het centrum van (zijn) aanwezig
heid in Rusland'. (140).
'Als ik geen dagboek had bijgehouden zou ik in
Moskou en Leningrad waarschijnlijk anders heb
ben geleefd, anders hebben gereageerd op wat zich
aan mogelijkheden voordeed (vaak kwam de ge
dachte op: is dit iets voor mijn dagboek?En ik zou
zeker mijn tijd anders hebben gebruikt - niet telkens
uren schrijvend achter de werktafel in mijn hotel
kamer. Ik zou misschien ook minder vaak op straat
hebben gedwaald, op zoek naar een te beschrijven
avontuur. Vooral de laatste weken bestonden er
eigenlijk nog maar twee dingen: me overgeven aan
een 'leven' waarop ik nauwelijks meer greep had
(en misschien ook niet wilde hebbenen het koorts
achtige met de pen bijhouden daarvan. Het dage
lijkse studeren in de bibliotheek was eigenlijk mijn
enige ontspanning.' (140).
Van Verheuls boeken die tot nu toe verschenen vind
ik Rusland begint bij de IJssel het minst geslaagde,
maar lezenswaard is het zeer zeker, vooral op die
momenten waarop de auteur zichzelf eens met wat
ironie bekijkt: 'Aan het eind van de middag in een
samenscholing van meest jonge mannen bij een
hoek van de Gostiny Dwor gestaan. Er waren
leerling-matrozen bij. Een paar minuten naast een
van hen gestaan, maar ik durfde hem niet aan te
spreken. Er was veel belangstelling voor een vrouw
die warme, met vlees en kool gevulde broodjes
verkocht. Ik besloot - deels om me een houding te
geven - ook mee te doen en kocht er twee, die ik
naast mijn matroosje opat. Boet nog steeds door
vette oprispingen.'
Kees Verheul: Rusland begint bij de IJssel. Dagboek
mei-augustus 1984. Querido, Amsterdam, 27,50. 152 pag.
I