BLIJVERS GRIJS GROEN WIJKERS PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT schuiven omgeving ouder kees cijsouw 'urm PZC J "OLE ZATERDAG 28 DECEMBER 1985 9at waren, veertien jaar geleden, royale tijden. )e provincie blikt vooruit om en beleid op te zetten, dat meemoet tot wat dan nog ordt aangeduid als 'het magische jaar 1985'. Er wordt, op wat voorzetten van het rijk, tens gecijferd en de Zeeuwse bestuurders brengen naar luiten dat in dat magische jaar Zeeland tussen de 380.000 en .000 inwoners kan hebben - honderdduizend méér dan er op iat moment in de provincie nonen. Iet blijkt er, veertien jaar later, niet van gekomen te zijn: jalverwege 1985 zijn er 355.500 Zeeuwen en het is nog maar de raag of dat aantal, als olgende week de bevolkingscijfers bekend orden, niet zal zijn erminderd inplaats van toegenomen. Sinds vorig jaar verloopt de bevolking van Zeeland, en dat heeft de provincie gemeen met Limburg. In 1984 daalde het nwonertal. Het ging weliswaar om een teruggang met niet meer dan zo'n honderd mensen, maar inds 1880 is dat maar drie keer erder voorgekomen, in jaren, die door calamiteiten gekenmerkt werden: het jaar van de stormvloedramp in '53, de oorlogsjaren '43 en '44 en aan iet eind van de jaren twintig. Die daling van het aantal inwoners wordt in het begin van de jaren tachtig vooraf gegaan door een ander verschijnsel: er gaan, de laatste driejaar méér mensen weg dan er in Zeeland komen wonen. Wie de gang der bevolking over een periode van een eeuw beziet, treft een verloop met die uitkomst doorgaans aan. Dat er zich méér mensen in Zeeland vestigen dan eruit vertrekken - het is ongebruikelijk en het komt, gerekend sinds 1880 - de oorlogsjaren buiten beschouwing gelaten - nog geen twintig keer voor. Maar van die wintig jaar vallen er zestien in de periode vanaf 1966. Tussen 1966 en 1982 wordt de groei van het Zeeuwse inwonertal niet alleen beïnvloed doordat er meer babies geboren worden dan er mensen sterven, die groei wordt versterkt omdat er méér inwoners komen wonen dan er naar andere provincies vertrekken. Topjaar is 1975 - 4600 meer binnenkomers dan vertrekkers - en daarna draait de loop der ontwikkeling vrij snel om; in 1982 verliest de provincie 175 inwoners door het verschil tussen nieuwkomers en verdwijners, het jaar daarna is iet verschil 250 mensen en vorig aar liep het op tot 1150 mensen. In de stoelen der bestuurders begint men dan verontrust te schuiven. Waar moet dat heen? Er doemen herinneringen op aan de na-oorlogse jaren, waarin er elk jaar vele honderden meer wegtrokken dan er in Zeeland kwamen wonen. De landbouw stootte mensen af, omdat er druk werd gemechaniseerd en veel vervangende werkgelegenheid was er niet. Pas toen de industrialisatie op gang kwam, konden in Zeeland de vertrekoverschotten worden omgebogen in wat in vaktaal 'vestigingsoverschotten' heet en kon de bevolking van Zeeland een aantal jaren méér groeien dan gemiddeld landelijk gebeurde. En toen de gang er eenmaal inzet, konden royale prognoses worden gemaakt: Zeeland, tussen de 380.000 en 400.000 inwoners in 1985. Schattingen, die beduidend te royaal zijn gebleken. In 1982, het jaar waarin voor het serst sinds de industrialisatie-golf meer mensen uit Zeeland vertrekken ban er komen wonen, gaat de provinciale planologische dienst enquêterend rond. Men *91 weten waarom mensen uit be provincie naar elders verhuizen, en men wil weten waarom mensen van elders in Zeeland komen wonen. Als belangrijkste reden om te vertrekken geldt dat mensen fotografie wim riemens de bevolking verloopt elders werk willen vinden of van baan willen veranderen 'dertig tot veertig procent); gelijk met tien tot vijftien procent scoren vertrek om persoonlijke omstandhgieden (afstand tot naaste familie, hulpbehoevendheid, opname in een tehuis of scheiding) en de afwezigheid van 'geschikt' onderwijs; op de vierde plaats, voor tien tot vijftien procent van de vertrekkers, komt de reden dat men Zeeland verlaat vanwege huwelijk of gaan samenwonen. Tussen de verschillende Zeeuwse regio's zitten lopen de redenen voor vertrek uiteen. In Noord-Zeeland - met in verhouding minder jongeren - speelt het volgen van onderwijs elders een minder grote rol, evenmin als 'werkomstandigheden'. Midden-Zeeland blijkt koploper waar het gaat om vertrek van mensen wegens redenen, die met werkgelegenheid te maken hebben. In Zeeuwsch-Vlaanderen wordt bijna een kwart van het vertrek verklaard door het ontbreken van geschikt onderwijs, of een geschikte opleiding. Bij de Walcherse steden scoort een onvoldoende onderwijspakket niet hoog als reden om er te vertrekken - gebrek aan werk daarentegen wél. Voor vertrek uit Goes en Temeuzen geeft men de afwezigheid van voldoende onderwijsmogelijkheden vaak op als reden om buiten Zeeland te gaan wonen, „hoewel" - zegt de planologische dienst - „met het oog op het voorzieningenniveau een lagere score verwacht mocht worden". Waarom komen mensen in Zeeland wonen? Belangrijkste redenen zijn volgens het onderzoek „een aantrekkelijke woonomgeving", „gemakkelijk woonruimte te vinden", de „gunstige ligging ten opzichte van het werk" en persoonlijke omstandigheden zoals de nabijheid van familie of vrienden, en de mogelijkheid van hulpverlening. Onderwijs - zo bleek - speelt geen rol van betekenis. Noord-Zeeland heeft de meeste aantrekkingskracht als Oud en Nieuw, Grijs en Groen: de loop der bevolking, de levensloop van mensen. Dit extra nummer op de kentering van twee jaren gaat over een aantal aspecten van geboorte, opgroeien, uit groeien, de oude dag. Wat zit er (óók) tussen opgaan, blinken en verzin ken? woongebied. Voor Zeeuwsch-Vlaanderen geldt dat, bij mensen die er komen wonen, veel minder sterk: daar is 'werk' het belangrijkste motief waarom mensen er zich vestigen, zo kwam naar voren. Midden-Zeeland zit er tussenin, woon- en werkmotieven houden gelden voor ongeveer evenveel nieuwkomers. Herkenbaar in alle drie de Zeeuwse regio's is de trend, dat mensen vooral om redenen die met het werk te maken hebben in de steden gaan wonen, terwijl bij vestiging in een van de dorpen het 'woongenot' vaker als reden wordt genoemd. Hoewel het onderzoek naar de redenen van mensen om uit Zeeland weg te gaan of zich er juist te vestigen, dateert uit 1982, heeft men bij de PPD de indruk, dat de resultaten ook nu nog gelden. De afgelopen vijfentwintig jaar is het aantal mensen, dat jaarlijks verhuisde naar elders tamelijk gelijkmatig geweest: de aantallen schommelden tussen de 14.000 en de 17.000. Veel beweeglijker was de stroom van mensen, die in die periode Zeeland binnenkwam: die fluctueerde, per jaar, tussen de 12.000 en 20.000 nieuwkomers. In het vijfde nummer (1985) van het Zeeuws Tijdschrift signaleren de heren A. Drijgers en D.C. Kruis die trend in een beschouwing over de Zeeuwse migratie in de jaren tachtig: „Het vestigingsproces is gevoeliger voor allerhande omstandigheden dan het vertrek. Hieruit blijkt andermaal: werk is belangrijk". Er is - betogen zij - echter een duidelijk verschil met de situatie in de jaren vijftig. 'Toen was er sprake van stagnerende werkgelegenheid in Zeeland en dynamiek op de arbeidsmarkt in de randstad Holland. Nu is er, in Nederland en Zeeland, een sterke groei in het aanbod van mensen, die willen werken. Dat de Zeeuwse werkloosheidscijfers tot de laagste van Nederland horen, is volgens hen voor een deel te verklaren als het gevolg van het optreden van vertrekoverschotten. Die betekenen - „globaal gesproken" - een vermindering van de toekomstige werkloosheidsproblemen in de provincie; het is echter geen bijdrage aan een groter evenwicht elders, is hun redenering: „Het gaat daar immers niet beter". Werk- en persoonlijke omstandigheden: ze bepalen voor meer dan de helft waarom mensen in Zeeland komen wonen, maar ook waarom ze eruit vertrekken. Jongelui, die onderwijs volgen in - vooral - de Randstad dragen bij aan de uittocht; vooral ouderen komen naar Zeeland om er aangenaam te wonen. Ondanks die bewegingen wordt er de laatste jaren in de provincie minder verhuisd. De mensen zijn minder mobiel geworden, in Zeeland nog sterker dan in Nederland als geheel. Het heeft te maken met de economische teruggang in het begin van de jaren tachtig en met het in elkaar klappen van de woningmarkt, een paar jaar eerder. Dat gold vooral voor koopwoningen: die markt is in Zeeland van oudsher sterker dan gemiddeld in Nederland, en het kan de vermindering van het aantal verhuizingen binnen de provincie verklaren. Dat er minder mensen kwamen wonen, lijkt, volgens de planologische dienst, veel meer samen te hangen met de economische re cessie. Intussen doemt een andere ontwikkeling op, die de gemoederen tot ver na het jaar 2000 zal bezighouden: de veroudering van de bevolking en de vraag wat dat maatschappelijk allemaal voor gevolgen heeft. Voor een deel zijn ze, in het onderwijs, al zichtbaar geworden: na de basisscholen is nu het voortgezet onderwijs aan een golf van samenwerking toe, omdat de leerlingentallen teruglopen. Minder jongeren, meer ouderen: dat betekent voor de toekomst ook verschuivingen in de kosten van het pakket aan sociale zekerheid. Het heeft, in provinciaal verband, andere consequenties. Wanneer verhuizen mensen? Als ze bij hun ouders het huis uitgaan, als ze een gezin vormen of gaan samenwonen, als ze beter werk kunnen krijgen, met pensioen gaan of in een tehuis worden opgenomen. Naarmate mensen ouder worden, zijn ze minder geneigd te verhuizen. Volgens Drijgers en Kruis is het denkbaar, dat Zeeland in dit opzicht in de toekomst profiteert van „de wet op de remmende voorsprong": de voorspellingen geven aan, dat in deze provincie het aantal bejaarden in de komende tien jaar minder sterk stijgt dan in Nederland; maar in Zeeland ligt het aantal 65-plussers al jaren boven het landelijk gemiddelde. Een Nederland, dat minder verhuist. Drijgers dn Kruis signaleren: „Voor het Zeeuwse migratiesaldo zijn dat prettige geluiden want dat zou inhouden wat minder jongeren die zo graag om onderwijs wegtrekken en wat meer ouderen, die waarde hechten aan het goede woonmilieu in Zeeland. Het betekent daarnaast ook iets meer ouderen die om persoonlijke omstandigheden Zeeland verlaten. Kortom, de verhuismobiliteit zal wellicht in totaliteit dalen maar voor Zeeland mag worden verwacht dat dit dan meer geldt voor het vertrek dan voor de vestiging". Minister Deetman van wetenschapsbeleid voorzag het rapport van de Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk van de kanttekening, dat de totale bevolkingsomvang van ons land n iet verder zou moeten groeien; liever zou deze iets moeten dalen. In Zeeland - en Limburg - is dat vorig jaar bereikt, zij het niet omdat het aantal geboorten zo sterk afweek van het landelijke beeld, maar omdat er meer mensen vertrokken dan er kwamen wonen. De provinciale planologische dienst heeft intussen enige vingeroefeningen gemaakt, over de inwonertallen waarmee Zeeland tot 2000 zou kunnen rekenen. Stel, dat er in hetzelfde tempo als de afgelopen driejaar meer mensen blijven weggaan dan er binnenkomen - waar komt de bevolking van Zeeland dan in 2000 op uit? Dan zal Zeeland - zo leren de berekeningen - 346.000 inwoners hebben, negenduizend minder dan nu. Dan zijn zijn er tegelijkertijd zo'n 6000 arbeidsplaatsen minder nodig dan wanneer in Zeeland de komende vijftien jaar de stroom van vertrekkers en binnenkomers elkaar in evenwicht houdt. Ook voor die mogelijkheid heeft de planologische dienst een becijfering gemaakt. Die komt erop uit, dat Zeeland dan in 2000 zo'n 375.000 inwoners zal hebben. Dat zijn er nog niet zoveel als in 1971 werd voorspeld dat er in 1985 al zouden zijn. (De tekst van dit artikel is mede gebaseerd op cijfers en onderzoekingen over het bevolkingsverloop van de provinciale planologische dienst en de stichting Zeeland. Voorts is gebruik gemaakt van het artikel 'Het heen en weer', de Zeeuwse migratie in de jaren '80' van de heren A. Drijgers en D.C. Kruis, opgenomen in het Zeeuws Tijdschrift, nummer 5 jaargang '85). kilniiimm

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 49