KERNCENTRALES Stichting van de Arbeid jubileert Rome wacht op antwoordt PZC/°Pinie en achtergrond HOE WORDEN VA TICAANSE RICHTLIJNEN UITGEVOERD? Rode cijfers Compromis Historie Maatstaven Experimenten Opvolging stemmen uit de kerken Oecumene VRIJDAG 28 JUNI 1985 het omstreden terrein van Moerdijk (Door Laurent Heere) In hét debat over kerncentrales en de opslag van kernafval valt steeds vaker de naam Moerdijk. Bedoeld wordt dan het terrein van het Industrie en Havenschap Moerdijk; de grootste zandbak van Brabant. Een paar honderd hectaren zand met één echt groot bedrijf, Shell Nederland Chemie, en een paar kleinere ondernemingen. Het industrieterrein ontstond aan het eind van de jaren zestig. Drijvende krachten er achter waren het ministerie van economische zaken en de provincie Noord-Brabant. Moerdijk ligt op het grondgebied van de gemeenten Klundert en Zevenbergen. Die zijn deelnemers in het Industrie en Havenschap. Net zoals de vlakbij liggende gemeente Hooge en Lage Zwaluwe, Breda en de provincie Noord-Brabant. Die drie kleine gemeenten, Klundert, kon concurreren met Rotterdam en Zevenbergen en Hooge en Lage Zwa luwe, hadden in de jaren zestig plan nen voor een gezamenlijk, klein (400 ha) industrierrein aan de Moerdijk. Vaag is eigenlijk nog altijd wie het allereerste initiatief heeft genomen om er een heel groot industrieterrein .van te maken. Maar de drie kleine gemeenten zeker niet en de provincie Noord-Brabant al evenmin. In 1968 bleek Shell Chemie niet langer uit de voeten te kunnen in het Rotter damse havengebied. Shell zocht een andere lokatie en ging praten bij Economische Zaken. Op de nominatie stonden het Sloegebied (te duur vol gens Shell)), de droninger Eemshaven (te ver weg) en Antwerpen. Op 27 maart 1968 werden de burge meesters van de drie gemeenten, de provincie en enkele ambtenaren naar het ministerie van economische zaken opgetrommeld. Ze kregen te horen dat Shell Chemie haar oog had laten vallen op Moerdijk. Shell wilde slechts kiezen tussen Antwerpen (fi nancieel erg aantrekkelijk) en Moer dijk. „Het is wel duidelijk, dat deze vestiging voor Nederland niet behou den kan worden, tenzij Moerdijk aan trekkelijk genoeg kan worden ge maakt", aldus het verslag van de bijeenkomst. andere industrieterreinen. De proble men werden nog groter toen de econo mische groei uitbleef en er vrijwel nergens meer industriegrond werd verkocht. De belofte van EZ, dat Shell andere giganten naar Moerdijk zou trekken, werd niet bewaarheid. Ook de belofte van Shell dat er voor duizenden men sen werk zou komen, werd niet inge lost. Bij alle bedrijven samen werken ongeveer 1.500 man in plaats van duizenden. Sinds het begin van de jaren zeventig is het Industrie en havenschap Moer dijk gaan klagen in Den Haag. Soms met succes. In 1975 kwam er steun. Met honderd miljoen werden de 'eer ste' Shell-verliezen weggewerkt. Maar toen resteerde nog een schuld van zeventig miljoen. Door rente op rente liep die schuld op tot 134 mil joen in 1984. En de leegliggende ter reinen en weinig gebruikte havens vergen hoge onderhoudskosten waar door de verliezen nu zijn oplgelopen tot ruim 200 miljoen. Medio '84 besloot Moerdijk maatrege len te nemen. Daartoe werd het schap ook wel gedwongen want Binnenland se Zaken weigerde de begroting goed te keuren (vanwege het verlies) en de uitzichten werden steeds slechter. Du re projectbureaus werden ingescha keld om een nieuwe toekomstvisie uit te werken. Plannen werden gemaakt maar de conclusie luidde steeds op nieuw: Moerdijk is geschikt voor een aantal bedrijven maar de grond is er veel te duur. En de organisatie deugt niet. En het verkoopapparaat is niet geschikt. Kortom; Moerdijk moest reorganiseren en de verliezen wegwer ken. Moerdijk klopte opnieuw in Den Haag aan. Voor nieuwe miljoenensteun om de verliezen weg te werken. Eindeloos onderhandelen volgde. Commissaris der koningin Dries van Agt dreigde in een persoonlijke brief aan premier Lubbers zelfs met aftreden als het Rijk niet over de brug zou komen. En Den Haag besloot te helpen. Den Haag wil in principe zo'n 109 miljoen bijdragen maar dan moeten de deelnemers de rest ophoesten. Het laatste voorstel toverde staatssecre taris Van Amelsvoort in opdracht van premier Lubbers uit zijn hoed. Moer dijk kan 48 ha verkopen (voor 55 gulden per meter) en Den Haag wil die grond dan gebruiken voor opslag van kernafval (als minister Winsemius het goed vindt) en voor de opslag van overtollige mest. En ondertussen pro beert Van Agt ook nog een a twee kerncentrales naar Moerdijk te krij gen. De drie kleine deelnemers hebben inmiddels ingestemd met de verkoop van die 48 ha. Pik in is binnen, luidt zo ongeveer het standpunt. En wat het Rijk ermee doet, zien de gemeen ten later wel. Tegen een opslag van kernafval en een mestbank hebben ze in ieder geval geen bezwaar geuit. Maar ze zijn ook niet in de positie om echt te protesteren. EZ regelde de contacten met Shell. Op verzoek van het ministerie maak te de Rotterdamse havendienst een ontwerp van een industrieterrein van netto 1.400 ha. Later werd het 1.200 ha. Rotterdam maakt ook de begrotingen (Rotterdam diende voor verleende diensten - die overigens niet in de begroting waren opgeno men - een rekening van ruim 32 miljoen gulden in). Het Rotterdamse plan rammelde aan alle kanten. De ene na de andere tegenvaller ont stond. De oorspronkelijk begrote kos ten kwamen uit op 280 miljoen maar moesten worden verhoogd tot 420 miljoen. Om op dat moment uit de kosten te komen, had de grondprijs op bijna 40 gulden per vierkante meter moeten uitkomen. EZ had Shell de grond aangeboden voor 20 gulden. Het kers verse industrie- en havenschap had al voor het uit de startblokken kwam een feitelijk tekort van 75 miljoen exclusief rente. Volgens Shell is over die prijs helemaal niet onderhandeld. Evenmin is er onderhandeld over een optie die Shell nam op nog eens 250 ha. Ook daarvoor betaalde Shell 20 gulden. De reële prijs in 1975 was echter ruim zestig gulden per meter. Die uiterst voordelige transacties voor Shell hadden tot gevolg dat de rest van de grond duurder moest worden, wilde het schap niet in de rode cijfers blijven. Probleem was echter dat Moerdijk toen niet meer (Door Jan Harren en Cees Keizer) Centraal te regelen heeft ze wei nig, maar de Stichting van de Arbeid is wel in staat om sociaal en economisch duidelijke impulsen te geven. Wij hebben daarmee in Neder land iets unieks; een platform waar op je met elkaar, werkgevers- en werknemersorganisaties, praat. Dat kun je niet zo maar opzij schuiven". Frans Drabbe, namens de Federatie Nederlandse Vakbeweging een van de twee voorzitters van de looncommis- sie, de belangrijkste werkgroep van de Stichting, is positief over het voortbe staan van het orgaan. Voor hem is de Stichting van de Arbeid een zeer waardevol instituut. Naar buiten toe varieert het belang ervan en 'onderhuids' is de invloed ook wisselend; maar de Nederlandse samenleving zou naar het oordeel van Drabbe slechter af zijn wanneer de Stichting niet bestond. Vorige week werd het veertigjarig bestaan van het orgaan gevierd. De laatste tijd wordt aan het nut van de Stichting wat getwijfeld. Vooral sinds van werkgeverskant de weige ring werd uitgesproken om een nade re invulling te geven aan het akkoord dat in 1982 in de Stichting van de Arbeid werd overeengekomen: de af spraak waarbij de werknemers* orga nisaties) toezegden in te stemmen met matiging van de lonen opdat het bedrijfsleven beter zou kunnen con curreren tegen het buitenland en weer winst zou kunnen gaan maken, en de ondernemers instemden met het stre ven naar herverdeling van de werkge legenheid zodat meer mensen in een betaalde baan aan de slag zouden kunnen komen. Het eerste onderdeel bleek in de praktijk inderdaad te werken. Maar de vakbeweging had van het tweede deel (de herverdeling) wat meer ver wacht. Werktijden werden inderdaad verkort en werknemers maakten in derdaad op ruime schaal gebruik van mogelijkheden om eerder dan op hun pensioendatum hun baan al voor gezien te houden en 'met vut te gaan'. Maar hun plaatsen werden maar in beperkte mate door nieuwelingen op gevuld. In een aangescherpt Stichtingsak koord had de vakbeweging wat strak kere bepalingen omtrent de 'herbezet ting' vastgelegd willen zien. Het kabi net wilde daar ook wel enige morele steun voor bieden, maar het bracht de werkgevers niet over de drempel. „Als de economie blijft verbeteren, komen die nieuwe mensen er heus wel", was hun redenering. „Bovendien moet dat niet centraal worden geregeld. De omstandigheden in de bedrijven ver schillen zo, dat er niet van bovenaf iets moet worden opgelegd". Drabbe vindt het onverstandig zo te redeneren. „Een afwerende houding om op centraal niveau te praten over iets waar je misschien toch wel uit kunt komen. Je zult moeten proberen tot een compromis te komen. Dat is trouwens de belangrijkste rol van instellingen als de Stichting en de Sociaal-Economische Raad. En als het niet lukt, dan heeft zo'n overleg nog niets van zijn waarde verloren. Dan zijn in elk geval de meningen van de verschillende partijen inhou delijk duidelijk zichtbaar gemaakt. Wat van veel belang is voor degenen - regering, parlement - die op zo'n punt aan beleidsbeslissingen werken". „Wat zijn er van de Stichting en haar commissies niet voor belangrijke im pulsen uitgegaan. De verkorting van de arbeidstijd: van 48 uur naar 45 uur en verder terug naar 40 met de vijf daagse werkweek. De ontwikkeling naar de vakantie van 25 dagen. De verhoging van het vakantiegeld tot 8 procent. Dat zijn zaken die niet zo maar in cao-onderhandelingen tot stand zijn gekomen; ze kwamen alle maal voort uit impulsen vanuit de Stichting". „Jammer genoeg is nu een verkeerd beeld aan het ontstaan doordat zo veel nadruk valt op bijvoorbeeld het mislukken van een nieuw centraal akkoord. Overigens: een centraal ak koord waarin alles is geregeld, is onmogelijk. Dat gebeurde ook niet in 1982. Ook daarvan was de wezenlijke betekenis dat het iets op gang bracht. Een inleiding die elders zou moeten worden ingevuld". Veertig jaar geleden werd de Stich ting van de Arbeid opgericht. De grondslag ervoor werd al in de oorlog gelegd. De latere minister van bui tenlandse zaken mr. Dirk U. Stikker was een van de mannen die aan de wieg hebben gestaan. „Hoe zouden wij kunnen bereiken dat werkgevers en werknemers na de be vrijding in de grootst mogelijke een heid hun bijdrage zouden leveren aan de reconstructie van ons land", schreef hij later. Nog in mei 1945 vond Nederland pam fletten aangeplakt, waarin de oprich ting van de Stichting van den Arbeid wereldkundig werd gemaakt. „Gedu rende de bezettingsjaren is regelmatig overleg gepleegd tussen vertegen woordigers van werkgevers- en werk- nemerscentralen, die formeel werden opgeheven, doch in het geheim hun arbeid hebben voortgezet. In dit overleg werd volledige overeenstem ming bereikt over een gemeenschap pelijke organisatie van de Arbeid". „De principiële grondslagen daar van", aldus het affiche, „werden neer gelegd in een Stichting van den Ar beid ter bevordering van de sociale vrede, orde en rechtvaardigheid. Voorzien is in een gemeenschappelijk overleg op sociaal gebied zowel be- drijfstakgewijze als landelijk en cen traal. De Stichting stelt zich voorts ten dienste van de overheid ter ver vulling van opdrachten ten bate van het algemeen belang. Daarnaast is diepgaand overleg in een gevorderd stadium over de wijze van behande ling van economische vraagstukken in organisatorisch verband, met deel neming van de vakbeweging der werknemers aan het dragen van ver antwoordelij kheid" De regering in Londen had, toen zij nog in de oorlog van de stichtings plannen op de hcogte werd gebracht, nogal wat bedenkingen. Zou de macht ervan niet te groot worden? Onder Drees (vlak na de oorlog mi nister van sociale zaken) kwam de Stichting echter royaal van de grond. Haar invloed werd zo groot dat zij rond 1950 een centrale plaats innam in het sociaal-economische beleid. Dat was echter ook de tijd dat de Sociaal-Economische Raad werd op gericht. De Stichting van de Arbeid werd er echter niet door weggedrukt. Die had haar eigen bestaan opge bouwd en gaf werkgevers en werkne mers trouwens de mogelijkheid om onderling met elkaar te praten zonder - zoals in de SER - mensen erbij die door de Kroon (de regering) waren aangewezen. 'Vreemden' erbij zou het evenwicht kunnen verstoren. Aan adviesfunctie verloor de Stich ting natuurlijk aan de SER. Pogingen van de SER al het werk van de Stichting van de Arbeid over te ne men zijn gestrand op de standvastig heid van de Stichting. Drabbe: „Ik vind dat we er nooit aan moeten beginnen. We hebben nu een goed gespreksplatvorm. Laten we dat zo houden". Alle rooms-katholieke bisschop penconferenties ter wereld zijn achter gesloten deuren druk bezig met het voorbereiden van een ant woord op vragen van het Vaticaan over de toepassing van de besluiten van het twintig jaar geleden geëin digde Tweede Vaticaans Concilie. Hoewel het Vaticaan de vragenlijst niet officiéél heeft gepubliceerd is intussen wel duidelijk geworden, dat de vragen een breed terrein bestrijken, van de oecumene tot en met de na te speuren bereidheid van katholieken om de kerkelijke opvat tingen over seksuele moraal ook daadwerkelijk in praktijk te bren gen. Er zijn in totaal dertien vragen in de enquête opgenomen vier van alge mene en negen van specifieke aard. In de specifieke vragen wordt per onderwerp inzicht gevraagd in de ontwikkeling in de afgelopen twintig jaar, of de zaken er nu beter of slechter voorstaan en welke nieuwe moeilijkheden zich voordoen. In het algemene gedeelte wordt de bisschoppenconferenties gevraagd wat er is gedaan om het Concilie en de daar bereikte overeenstemming bekend te maken en of de aanbeve lingen getrouw zijn uitgevoerd. Ook wil het Vaticaan weten wat daarvan nu de voordelen zijn geweest voor het kerkelijk leven in het betrokken land. In het bijzonder informeert het Vaticaan naar begane fouten en mis vattingen over wat Vaticanum II feitelijk bedoelde. In de specifieke vragen worden in formaties ingewonnen over zaken als de toegepaste liturgie in de geest van het Concilie, de voortgang van de evangelisatie en wat er aan de hand is met de missionaire geest in de plaatselijke Kerk. Andere vragen gaan over de cateche se, opleiding van priesterstudenten in seminaries en de betrokkenheid van de Kerk bij vraagstukken als gerechtigheid en vrede. Ter bis schoppensynode zal worden gedis cussieerd over vernieuwingen bin nen de Kerk, de betrekkingen met andere Kerken en met de wereld in het algemeen. De vroegere hoogleraar in missiolo- gie en thans in Zwitserland wonen de capucijner-theoloog Walbert Buehlmann heeft zijn bezorgdheid geuit over de vraag, of de bijzondere wereldbisschoppensynode wel een echte weerspiegeling zal geven van de ontwikkelingen binnen de RK Kerk op wereldwijd niveau. Van de bisschoppensynode maken automatisch deel uit de voorzitters van de bisschoppenconferenties en de curieprelaten. Pater Buehlmann trekt uit wat er met vroegere syno des is gebeurd de conclusie, dat de Vaticaanse instanties alle besluiten en overwegingen naar eigen maat staven beoordelen en dan een jaar later een document het licht doen zien, waaruit alle spiritualiteit is verdwenen. En die zou zijns inziens toch het vuur moeten zijn dat ver nieuwingen aanwakkert. Buehlmann wijst erop dat- in 1900 nog 77 procent van alle rooms-katho- lieken in de westelijke wereld leefdi In 1970 was dat beeld drastisch gi wijzigd 51 procent woonde al in d zuidelijke wereld, welk percenta; tot 1980 is aangegroeid tot 58. Rod het jaar 2000 zal 70 procent van al rooms-katholieken in een Derde Wi reldland huizen. Als de pluriformitel in de wereldkerk echt gestalte zoi krijgen, was volgens pater BueS mann het Vaticaan wel wat mindi schrikachtig bezig geweest initiatii ven voor bij de volksaard en cultut passende liturgieën goed te keurt in plaats van af te wijzen. „In Vat caanse kringen is een bijna panisc: angst te zien voor echte pluriform teit, zodat in de praktijk alleen hi romeinse eenheidsmodel geldighe: heeft," aldus prof. Buehlmann. Als voorbeeld geeft prof. Bueh mann, dat de RK Kerk van India i 1975 een strikt verbod kreeg ha; eigen, op de Indiase taal en cultui gebaseerde liturgie verder toe i passen. „Het moest nu maar eei afgelopen zijn met de experimei ten", aldus de Vaticaanse brief. Een tweede voorbeeld betreft Zair waar een twee uur durende liturg ingang heeft gevonden waarin d gelovigen zichzelf herkennen e daaraan dan ook met overgave det nemen. Dat betreft volgens pats Buehlmann een echte viering, dt niet een ritus zonder meer. In wee wil van herhaalde verzoeken van i Zaïrese bisschoppen heeft Rom nooit goedkeuring willen geven of o kwestie ook maar aan de paus wille voorleggen. Naar pater Buehlmann meent hee ook de opkomst van een eigen the logie der bevrijding in Latijns-Amei ka nooit op een onbevangen beooi deling door het Vaticaan kunne rekenen, terwijl bekend was dat o traditionele sociale leer der Kerk die gebieden eenvoudig „leer" wi gebleven zonder wortel te schieten het volk. De Derde Wereld is in het Vaticaaj volgens hem slecht vertegenwoc: digd. Op belangrijke posten tre men slechts één Aziatische, één Li tijnsamerikaanse en twee Afrikaan: kardinalen aan. Bij de jongste benoi mingen zijn twee Aziatische, twi Afrikaanse en drie Latijnsamei kaanse bisschoppen tot kardina verheven, tegen vijf Italianen, term Italië al meer kardinalen telt da heel Latijns-Amerika samen, westelijke wereld leverde 21 nieui kardinalen op. „Men lijkt wel ang te koesteren voor de Derde Were! en versterkt zelfs nog het historisc! overwicht van de westelijke Kerk aldus prof. Buehlmann. Weliswaar hebben in de bisscho] pensynodes de jonge Kerken et getalsmatig overwicht, maar h tragische is dat deze synodes slech raadgevende bevoegdheid hebbe De werkelijke macht blijft in Vaticaan berusten, zodat volgei pater Buehlmann de van 25 novel ber tot 8 december te houden bijzoi dere bisschoppensynode slechts status quo zal kunnen bevestigen geen werkelijke vernieuwingen b werken. (AN !l! De balans van een turbulent pausbezoek Het bezoek van Johannes Paulus II aan Neder land behoort tot het verleden. Wat nu nog te doen staat, is het inventariseren van alle positieve en negatieve ervaringen om de balans te kunnen opmaken. Het is echter de vraag of men daar zoveel waarde aan toe mag kennen, want de interpretatie daarvan zal toch sterk bepaald wor den door de houding waarmee men het pausbezoek tegemoet is getreden. In de manier waarop tijdens het pausbezoek- over de functie van de paus gesproken werd, laat de spreker ook meteen zien waar hij kerkelijk geplaatst moet worden: de paus als 'opvolger van Petrus' of'de paus als plaatsver vanger van God' betekent in politieke termen zoveel als: uiterst links of uiterst rechts! Het ligt voor de hand dat de waarde, die men aan het spreken en optreden van de paus in ons land toekent, mede bepaald wordt door deze plaatsbe paling. Het was daarom een goede zaak dat professor Huizing van de universiteit van Nijmegen rond de dagen van het pausbezoek in een kleine brochure 'De bisschop van de kerk te Rome' uiteen heeft gezet wat er theologisch over het pausdom te zeggen valt en wat er in de loop van de geschiedenis aangeslibd is. Katholiek Nederland, dat in het verleden altijd zo Rome-getrouw en daarmee paus-vriendelijk is geweest, heeft zich nooit zo serieus verdiept in wat het katholieke geloof over de functie van de paus precies inhoudt. Bij vele katholieken bestaan hierover niet meer dan wat vage meningen die ongeveer hierop neerkomen dat Jezus zelf Petrus tot bisschop van Rome en tot eerste paus over de kerk heeft aangesteld. Veel mensen zullen dan ook verbaasd zijn of misschien juist zeer teleurgesteld, wanneer ze horen dat Jezus geen paus heeft aangesteld en dat Petrus nooit bisschop van Rome is geweest. Vanuit onze goed georganiseerde kerkelijke structuur zijn we al te gemakkelijk geneigd te denken dat het in de kerk altijd zo duidelijk en overzichtelijk is geweest als in onze dagen. Het moet voor meer democratisch ingestelde mensen als muziek in de oren klinken, wanneer ze horen dat de kerk van Rome tot het jaar 100 geen eigen bisschop heeft gehad, maar dat die geloofsgemeenschap te Rome in feite bestuurd werd door een groep vooraanstaande christenen. Deze 'collectieve' leiding werd niet minder geacht dan de eenhoofdige leiding door een bisschop van andere plaatselijke kerken. Ook in die bestuurlijke situatie genoot de kerk van Rome al groot aanzien en werd ze beschouwd als de voorzitster van de liefdebond, zoals bisschop Ignatius van Antiochië (tweede eeuw) het formuleerde. Het aanzien van de kerk te Rome berustte niet op een onafgebroken opvolging van haar bisschoppen vanaf Petrus, maar op het feit dat de twee grote apsotelen Petrus en Paulus binnen haar muren hun getuignis over Jezus met de marteldood bezegeld hadden. Het betekent dus ook dat het begrip 'apostolische opvolging' niet zozeer een historische als wel een theologische inhoud heeft: een onafgebroken voortzetting van de leer van de apostelen. Zo was ook het bestuur van de kerk te Rome door een groep vooraanstaande christenen apostolisch, omdat deze leiding geacht werd te beantwoorden aan de geest van de aposte len. De geschiedenis van het pausdom geeft een interes sante ontwikkeling te zien met veel hoogte- en dieptepunten, waarvan uiteraard de dieptepunten het beste in het geheugen van de mensen zijn blijven hangen. Nadat in de eerste drie eeuwen de kerken nog een vrije gemeenschap vormden, ook al had daarbinnen de kerk van Rome een bijzondere plaats en de band met de kerk van Rome een bijzondere betekenis, vanaf de vierde eeuw, wanneer de kerk vrijheid van godsdienst krijgt en onder keizer Theodosius I de 'Romeinse kerk' verplichte staatskerk (380) wordt, groeide de macht van de bisschop van Rome in West-Europa zeer snel. Met het toenemen van de macht eist de bisschop van Rome, de paus dus, ook steeds meer macht voor zich op of laat hij zich die macht toekennen. Rond 400 wordt de paus voor het eerst als opvolger van Petrus aangeduid en is hij de hoogste gezags drager in de Westerse kerk geworden, ook al wordt de zelfstandigheid van de andere kerken niet aange tast. In de achtste eeuw zien we dat ook de bestuurlijke banden met de kerk van Rome nauwer worden aangehaald. Daarmee begint een tijdperk van bestuurlijke afhankelijkheid. Wanneer in de 13e eeuw het pausdom onder paus Innocentius III 1198-1216) het toppunt van kerkelij ke, maatschappelijke en politieke macht bereikt, is de paus niet enkel meer opvolger van Petrus, maar wordt hij 'plaatsvervanger van God' op aarde genoemd! Kort daarop komt paus Bonifatius VIII (1294-1303) dan ook tot uitspraken, die in onze oren toch wel al te kras klinken. Hij schrijft: „Het is voor alle mensen absoluut noodzakelijk ter zaligheid, zich te onderwerpen aan de Romeinse paus. Dat verklaren wij, dat houden wij staande, dat stellen wij vast en dat verkondigen wij". Het zijn slechts enkele grepen uit een tweeduizend jarige kerkgeschiedenis die laten zien hoe het ambt en ook de uitoefening van het ambt tot op een bepaalde hoogte speelbal van de geschiedenis worden. De theologie, zoals iedere wetenschap, hinkt wat achterna en probeert achteraf toch nog wat theologische fundamenten aan te dragen om deze ontwikkeling te sanctioneren. Een interessant voorbeeld daarvan is het Eerste Vaticaans Concilie (1870-1871), waarin onder politie ke druk, maar overigens ook ondanks de nodige weerstand van een groot aantal deelnemers, de leer over de onfeilbaarheid van de paus er door wordt gedrukt. Daarmee zou voor lange tijd de richting in een ontwikkeling, die meer bij ons modern levens gevoel aansluit, geblokkeerd worden, de ontwikke ling namelijk van: 'de paus van Rome boven alle bisschoppen en kerken' naar: 'de bisschop van de kerk te Rome als eerste onder alle kerken en als eerste onder alle bisschoppen'. Een interessante vraag daarbij is onder meer deze, in hoeverre de persoon van de paus zelf bij machte is deze structuur te doorbreken, op zijn minst de scherpe kantjes eraf te slijpen. Uit het nabije verleden zien we dat paus Johannes XXIII zich niet al te zeer aan deze structuur stoorde en daarmee als bij toverslag de kerk ook een heel ander, laten we zeggen, meer menselijk gezicht wist te geven. Daarentegen lijkt de huidige paus zich in deze structuur heel wel thuis te voelen. Dat biedt met name voor de oecumene weinig perspectief. Dit werd helaas nog eens bevestigd bij de samenkomst die tussen de paus en de reformatorische kerken in Utrecht tijdens het recente pausbezoek plaatsvond. De betrekkelijk optimistische geluiden van enkele leiders uit de reformatorische kerken na deze bijeenkomst moeten dan waarschijnlijk ook meer als een gebaar van beleefdheid dan als werkelijke overtuiging verklaard worden. Inmiddels zijn wel enkele dingen duidelijk geworden. Steeds meer christenen zullen het huidige functioneren van het pausambt niet langer als passend bij deze tijd kunnen aanvaarden en daarbij ook steeds meer oog krijgen voor de oneigenlijke gronden, waarop Rome de uitoefening van het ambt meent te moeten verdedigen. Christenen die op plaatselijk niveau toch op de weg van de oecumene willen voort gaan, moeten niet rekenen op bevestiging van bovenaf, van de kerkelijke leiding. Op dit punt hebben de Nederlandse bisschoppen ofwel geen eigen beleid meer of ze hebben niet de moed dat beleid voort te zetten. Maar een weg gaan, die zowel evangelisch als theologisch voor de hand ligt, zonder daarbij voortdurend aan het hoogste kerkelijke gezag te vragen of het allemaal wel mag, daartoe zijn de meeste christenen (katholieken) nog niet in staat. Dr. G. H. Buijssen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 4