KERNCENTRALES
Stichting van de Arbeid jubileert
Rome wacht
op antwoordt
PZC/°Pinie en achtergrond
HOE WORDEN
VA TICAANSE
RICHTLIJNEN
UITGEVOERD?
Rode cijfers
Compromis
Historie
Maatstaven
Experimenten
Opvolging
stemmen uit de kerken
Oecumene
VRIJDAG 28 JUNI 1985
het
omstreden
terrein van
Moerdijk
(Door Laurent Heere)
In hét debat over kerncentrales en de opslag van kernafval valt steeds vaker de naam Moerdijk. Bedoeld wordt dan
het terrein van het Industrie en Havenschap Moerdijk; de grootste zandbak van Brabant. Een paar honderd
hectaren zand met één echt groot bedrijf, Shell Nederland Chemie, en een paar kleinere ondernemingen.
Het industrieterrein ontstond aan het eind van de jaren zestig. Drijvende krachten er achter waren het ministerie
van economische zaken en de provincie Noord-Brabant. Moerdijk ligt op het grondgebied van de gemeenten
Klundert en Zevenbergen. Die zijn deelnemers in het Industrie en Havenschap. Net zoals de vlakbij liggende
gemeente Hooge en Lage Zwaluwe, Breda en de provincie Noord-Brabant.
Die drie kleine gemeenten, Klundert, kon concurreren met Rotterdam en
Zevenbergen en Hooge en Lage Zwa
luwe, hadden in de jaren zestig plan
nen voor een gezamenlijk, klein (400
ha) industrierrein aan de Moerdijk.
Vaag is eigenlijk nog altijd wie het
allereerste initiatief heeft genomen
om er een heel groot industrieterrein
.van te maken. Maar de drie kleine
gemeenten zeker niet en de provincie
Noord-Brabant al evenmin.
In 1968 bleek Shell Chemie niet langer
uit de voeten te kunnen in het Rotter
damse havengebied. Shell zocht een
andere lokatie en ging praten bij
Economische Zaken. Op de nominatie
stonden het Sloegebied (te duur vol
gens Shell)), de droninger Eemshaven
(te ver weg) en Antwerpen.
Op 27 maart 1968 werden de burge
meesters van de drie gemeenten, de
provincie en enkele ambtenaren naar
het ministerie van economische zaken
opgetrommeld. Ze kregen te horen
dat Shell Chemie haar oog had laten
vallen op Moerdijk. Shell wilde
slechts kiezen tussen Antwerpen (fi
nancieel erg aantrekkelijk) en Moer
dijk. „Het is wel duidelijk, dat deze
vestiging voor Nederland niet behou
den kan worden, tenzij Moerdijk aan
trekkelijk genoeg kan worden ge
maakt", aldus het verslag van de
bijeenkomst.
andere industrieterreinen. De proble
men werden nog groter toen de econo
mische groei uitbleef en er vrijwel
nergens meer industriegrond werd
verkocht.
De belofte van EZ, dat Shell andere
giganten naar Moerdijk zou trekken,
werd niet bewaarheid. Ook de belofte
van Shell dat er voor duizenden men
sen werk zou komen, werd niet inge
lost. Bij alle bedrijven samen werken
ongeveer 1.500 man in plaats van
duizenden.
Sinds het begin van de jaren zeventig
is het Industrie en havenschap Moer
dijk gaan klagen in Den Haag. Soms
met succes. In 1975 kwam er steun.
Met honderd miljoen werden de 'eer
ste' Shell-verliezen weggewerkt.
Maar toen resteerde nog een schuld
van zeventig miljoen. Door rente op
rente liep die schuld op tot 134 mil
joen in 1984. En de leegliggende ter
reinen en weinig gebruikte havens
vergen hoge onderhoudskosten waar
door de verliezen nu zijn oplgelopen
tot ruim 200 miljoen.
Medio '84 besloot Moerdijk maatrege
len te nemen. Daartoe werd het schap
ook wel gedwongen want Binnenland
se Zaken weigerde de begroting goed
te keuren (vanwege het verlies) en de
uitzichten werden steeds slechter. Du
re projectbureaus werden ingescha
keld om een nieuwe toekomstvisie uit
te werken. Plannen werden gemaakt
maar de conclusie luidde steeds op
nieuw: Moerdijk is geschikt voor een
aantal bedrijven maar de grond is er
veel te duur. En de organisatie deugt
niet. En het verkoopapparaat is niet
geschikt. Kortom; Moerdijk moest
reorganiseren en de verliezen wegwer
ken.
Moerdijk klopte opnieuw in Den Haag
aan. Voor nieuwe miljoenensteun om
de verliezen weg te werken. Eindeloos
onderhandelen volgde. Commissaris
der koningin Dries van Agt dreigde in
een persoonlijke brief aan premier
Lubbers zelfs met aftreden als het
Rijk niet over de brug zou komen. En
Den Haag besloot te helpen.
Den Haag wil in principe zo'n 109
miljoen bijdragen maar dan moeten
de deelnemers de rest ophoesten. Het
laatste voorstel toverde staatssecre
taris Van Amelsvoort in opdracht van
premier Lubbers uit zijn hoed. Moer
dijk kan 48 ha verkopen (voor 55
gulden per meter) en Den Haag wil die
grond dan gebruiken voor opslag van
kernafval (als minister Winsemius het
goed vindt) en voor de opslag van
overtollige mest. En ondertussen pro
beert Van Agt ook nog een a twee
kerncentrales naar Moerdijk te krij
gen.
De drie kleine deelnemers hebben
inmiddels ingestemd met de verkoop
van die 48 ha. Pik in is binnen, luidt
zo ongeveer het standpunt. En wat
het Rijk ermee doet, zien de gemeen
ten later wel. Tegen een opslag van
kernafval en een mestbank hebben ze
in ieder geval geen bezwaar geuit.
Maar ze zijn ook niet in de positie om
echt te protesteren.
EZ regelde de contacten met Shell.
Op verzoek van het ministerie maak
te de Rotterdamse havendienst een
ontwerp van een industrieterrein
van netto 1.400 ha. Later werd het
1.200 ha. Rotterdam maakt ook de
begrotingen (Rotterdam diende voor
verleende diensten - die overigens
niet in de begroting waren opgeno
men - een rekening van ruim 32
miljoen gulden in). Het Rotterdamse
plan rammelde aan alle kanten. De
ene na de andere tegenvaller ont
stond. De oorspronkelijk begrote kos
ten kwamen uit op 280 miljoen maar
moesten worden verhoogd tot 420
miljoen.
Om op dat moment uit de kosten te
komen, had de grondprijs op bijna 40
gulden per vierkante meter moeten
uitkomen. EZ had Shell de grond
aangeboden voor 20 gulden. Het kers
verse industrie- en havenschap had al
voor het uit de startblokken kwam
een feitelijk tekort van 75 miljoen
exclusief rente. Volgens Shell is over
die prijs helemaal niet onderhandeld.
Evenmin is er onderhandeld over een
optie die Shell nam op nog eens 250
ha. Ook daarvoor betaalde Shell 20
gulden. De reële prijs in 1975 was
echter ruim zestig gulden per meter.
Die uiterst voordelige transacties
voor Shell hadden tot gevolg dat de
rest van de grond duurder moest
worden, wilde het schap niet in de
rode cijfers blijven. Probleem was
echter dat Moerdijk toen niet meer
(Door Jan Harren en Cees Keizer)
Centraal te regelen heeft ze wei
nig, maar de Stichting van de
Arbeid is wel in staat om sociaal en
economisch duidelijke impulsen te
geven. Wij hebben daarmee in Neder
land iets unieks; een platform waar
op je met elkaar, werkgevers- en
werknemersorganisaties, praat. Dat
kun je niet zo maar opzij schuiven".
Frans Drabbe, namens de Federatie
Nederlandse Vakbeweging een van de
twee voorzitters van de looncommis-
sie, de belangrijkste werkgroep van de
Stichting, is positief over het voortbe
staan van het orgaan.
Voor hem is de Stichting van de
Arbeid een zeer waardevol instituut.
Naar buiten toe varieert het belang
ervan en 'onderhuids' is de invloed
ook wisselend; maar de Nederlandse
samenleving zou naar het oordeel van
Drabbe slechter af zijn wanneer de
Stichting niet bestond. Vorige week
werd het veertigjarig bestaan van het
orgaan gevierd.
De laatste tijd wordt aan het nut van
de Stichting wat getwijfeld. Vooral
sinds van werkgeverskant de weige
ring werd uitgesproken om een nade
re invulling te geven aan het akkoord
dat in 1982 in de Stichting van de
Arbeid werd overeengekomen: de af
spraak waarbij de werknemers* orga
nisaties) toezegden in te stemmen
met matiging van de lonen opdat het
bedrijfsleven beter zou kunnen con
curreren tegen het buitenland en weer
winst zou kunnen gaan maken, en de
ondernemers instemden met het stre
ven naar herverdeling van de werkge
legenheid zodat meer mensen in een
betaalde baan aan de slag zouden
kunnen komen.
Het eerste onderdeel bleek in de
praktijk inderdaad te werken. Maar
de vakbeweging had van het tweede
deel (de herverdeling) wat meer ver
wacht. Werktijden werden inderdaad
verkort en werknemers maakten in
derdaad op ruime schaal gebruik van
mogelijkheden om eerder dan op hun
pensioendatum hun baan al voor
gezien te houden en 'met vut te gaan'.
Maar hun plaatsen werden maar in
beperkte mate door nieuwelingen op
gevuld.
In een aangescherpt Stichtingsak
koord had de vakbeweging wat strak
kere bepalingen omtrent de 'herbezet
ting' vastgelegd willen zien. Het kabi
net wilde daar ook wel enige morele
steun voor bieden, maar het bracht de
werkgevers niet over de drempel. „Als
de economie blijft verbeteren, komen
die nieuwe mensen er heus wel", was
hun redenering. „Bovendien moet dat
niet centraal worden geregeld. De
omstandigheden in de bedrijven ver
schillen zo, dat er niet van bovenaf
iets moet worden opgelegd".
Drabbe vindt het onverstandig zo te
redeneren. „Een afwerende houding
om op centraal niveau te praten over
iets waar je misschien toch wel uit
kunt komen. Je zult moeten proberen
tot een compromis te komen. Dat is
trouwens de belangrijkste rol van
instellingen als de Stichting en de
Sociaal-Economische Raad. En als
het niet lukt, dan heeft zo'n overleg
nog niets van zijn waarde verloren.
Dan zijn in elk geval de meningen
van de verschillende partijen inhou
delijk duidelijk zichtbaar gemaakt.
Wat van veel belang is voor degenen
- regering, parlement - die op zo'n
punt aan beleidsbeslissingen
werken".
„Wat zijn er van de Stichting en haar
commissies niet voor belangrijke im
pulsen uitgegaan. De verkorting van
de arbeidstijd: van 48 uur naar 45 uur
en verder terug naar 40 met de vijf
daagse werkweek. De ontwikkeling
naar de vakantie van 25 dagen. De
verhoging van het vakantiegeld tot 8
procent. Dat zijn zaken die niet zo
maar in cao-onderhandelingen tot
stand zijn gekomen; ze kwamen alle
maal voort uit impulsen vanuit de
Stichting".
„Jammer genoeg is nu een verkeerd
beeld aan het ontstaan doordat zo
veel nadruk valt op bijvoorbeeld het
mislukken van een nieuw centraal
akkoord. Overigens: een centraal ak
koord waarin alles is geregeld, is
onmogelijk. Dat gebeurde ook niet in
1982. Ook daarvan was de wezenlijke
betekenis dat het iets op gang bracht.
Een inleiding die elders zou moeten
worden ingevuld".
Veertig jaar geleden werd de Stich
ting van de Arbeid opgericht. De
grondslag ervoor werd al in de oorlog
gelegd. De latere minister van bui
tenlandse zaken mr. Dirk U. Stikker
was een van de mannen die aan de
wieg hebben gestaan.
„Hoe zouden wij kunnen bereiken dat
werkgevers en werknemers na de be
vrijding in de grootst mogelijke een
heid hun bijdrage zouden leveren aan
de reconstructie van ons land",
schreef hij later.
Nog in mei 1945 vond Nederland pam
fletten aangeplakt, waarin de oprich
ting van de Stichting van den Arbeid
wereldkundig werd gemaakt. „Gedu
rende de bezettingsjaren is regelmatig
overleg gepleegd tussen vertegen
woordigers van werkgevers- en werk-
nemerscentralen, die formeel werden
opgeheven, doch in het geheim hun
arbeid hebben voortgezet. In dit
overleg werd volledige overeenstem
ming bereikt over een gemeenschap
pelijke organisatie van de Arbeid".
„De principiële grondslagen daar
van", aldus het affiche, „werden neer
gelegd in een Stichting van den Ar
beid ter bevordering van de sociale
vrede, orde en rechtvaardigheid.
Voorzien is in een gemeenschappelijk
overleg op sociaal gebied zowel be-
drijfstakgewijze als landelijk en cen
traal. De Stichting stelt zich voorts
ten dienste van de overheid ter ver
vulling van opdrachten ten bate van
het algemeen belang. Daarnaast is
diepgaand overleg in een gevorderd
stadium over de wijze van behande
ling van economische vraagstukken
in organisatorisch verband, met deel
neming van de vakbeweging der
werknemers aan het dragen van ver
antwoordelij kheid"
De regering in Londen had, toen zij
nog in de oorlog van de stichtings
plannen op de hcogte werd gebracht,
nogal wat bedenkingen. Zou de
macht ervan niet te groot worden?
Onder Drees (vlak na de oorlog mi
nister van sociale zaken) kwam de
Stichting echter royaal van de grond.
Haar invloed werd zo groot dat zij
rond 1950 een centrale plaats innam
in het sociaal-economische beleid.
Dat was echter ook de tijd dat de
Sociaal-Economische Raad werd op
gericht. De Stichting van de Arbeid
werd er echter niet door weggedrukt.
Die had haar eigen bestaan opge
bouwd en gaf werkgevers en werkne
mers trouwens de mogelijkheid om
onderling met elkaar te praten zonder
- zoals in de SER - mensen erbij die
door de Kroon (de regering) waren
aangewezen. 'Vreemden' erbij zou het
evenwicht kunnen verstoren.
Aan adviesfunctie verloor de Stich
ting natuurlijk aan de SER. Pogingen
van de SER al het werk van de
Stichting van de Arbeid over te ne
men zijn gestrand op de standvastig
heid van de Stichting. Drabbe: „Ik
vind dat we er nooit aan moeten
beginnen. We hebben nu een goed
gespreksplatvorm. Laten we dat zo
houden".
Alle rooms-katholieke bisschop
penconferenties ter wereld zijn
achter gesloten deuren druk bezig
met het voorbereiden van een ant
woord op vragen van het Vaticaan
over de toepassing van de besluiten
van het twintig jaar geleden geëin
digde Tweede Vaticaans Concilie.
Hoewel het Vaticaan de vragenlijst
niet officiéél heeft gepubliceerd is
intussen wel duidelijk geworden,
dat de vragen een breed terrein
bestrijken, van de oecumene tot en
met de na te speuren bereidheid van
katholieken om de kerkelijke opvat
tingen over seksuele moraal ook
daadwerkelijk in praktijk te bren
gen.
Er zijn in totaal dertien vragen in de
enquête opgenomen vier van alge
mene en negen van specifieke aard.
In de specifieke vragen wordt per
onderwerp inzicht gevraagd in de
ontwikkeling in de afgelopen twintig
jaar, of de zaken er nu beter of
slechter voorstaan en welke nieuwe
moeilijkheden zich voordoen.
In het algemene gedeelte wordt de
bisschoppenconferenties gevraagd
wat er is gedaan om het Concilie en
de daar bereikte overeenstemming
bekend te maken en of de aanbeve
lingen getrouw zijn uitgevoerd. Ook
wil het Vaticaan weten wat daarvan
nu de voordelen zijn geweest voor
het kerkelijk leven in het betrokken
land. In het bijzonder informeert het
Vaticaan naar begane fouten en mis
vattingen over wat Vaticanum II
feitelijk bedoelde.
In de specifieke vragen worden in
formaties ingewonnen over zaken
als de toegepaste liturgie in de geest
van het Concilie, de voortgang van
de evangelisatie en wat er aan de
hand is met de missionaire geest in
de plaatselijke Kerk.
Andere vragen gaan over de cateche
se, opleiding van priesterstudenten
in seminaries en de betrokkenheid
van de Kerk bij vraagstukken als
gerechtigheid en vrede. Ter bis
schoppensynode zal worden gedis
cussieerd over vernieuwingen bin
nen de Kerk, de betrekkingen met
andere Kerken en met de wereld in
het algemeen.
De vroegere hoogleraar in missiolo-
gie en thans in Zwitserland wonen
de capucijner-theoloog Walbert
Buehlmann heeft zijn bezorgdheid
geuit over de vraag, of de bijzondere
wereldbisschoppensynode wel een
echte weerspiegeling zal geven van
de ontwikkelingen binnen de RK
Kerk op wereldwijd niveau.
Van de bisschoppensynode maken
automatisch deel uit de voorzitters
van de bisschoppenconferenties en
de curieprelaten. Pater Buehlmann
trekt uit wat er met vroegere syno
des is gebeurd de conclusie, dat de
Vaticaanse instanties alle besluiten
en overwegingen naar eigen maat
staven beoordelen en dan een jaar
later een document het licht doen
zien, waaruit alle spiritualiteit is
verdwenen. En die zou zijns inziens
toch het vuur moeten zijn dat ver
nieuwingen aanwakkert.
Buehlmann wijst erop dat- in 1900
nog 77 procent van alle rooms-katho-
lieken in de westelijke wereld leefdi
In 1970 was dat beeld drastisch gi
wijzigd 51 procent woonde al in d
zuidelijke wereld, welk percenta;
tot 1980 is aangegroeid tot 58. Rod
het jaar 2000 zal 70 procent van al
rooms-katholieken in een Derde Wi
reldland huizen. Als de pluriformitel
in de wereldkerk echt gestalte zoi
krijgen, was volgens pater BueS
mann het Vaticaan wel wat mindi
schrikachtig bezig geweest initiatii
ven voor bij de volksaard en cultut
passende liturgieën goed te keurt
in plaats van af te wijzen. „In Vat
caanse kringen is een bijna panisc:
angst te zien voor echte pluriform
teit, zodat in de praktijk alleen hi
romeinse eenheidsmodel geldighe:
heeft," aldus prof. Buehlmann.
Als voorbeeld geeft prof. Bueh
mann, dat de RK Kerk van India i
1975 een strikt verbod kreeg ha;
eigen, op de Indiase taal en cultui
gebaseerde liturgie verder toe i
passen. „Het moest nu maar eei
afgelopen zijn met de experimei
ten", aldus de Vaticaanse brief.
Een tweede voorbeeld betreft Zair
waar een twee uur durende liturg
ingang heeft gevonden waarin d
gelovigen zichzelf herkennen e
daaraan dan ook met overgave det
nemen. Dat betreft volgens pats
Buehlmann een echte viering, dt
niet een ritus zonder meer. In wee
wil van herhaalde verzoeken van i
Zaïrese bisschoppen heeft Rom
nooit goedkeuring willen geven of o
kwestie ook maar aan de paus wille
voorleggen.
Naar pater Buehlmann meent hee
ook de opkomst van een eigen the
logie der bevrijding in Latijns-Amei
ka nooit op een onbevangen beooi
deling door het Vaticaan kunne
rekenen, terwijl bekend was dat o
traditionele sociale leer der Kerk
die gebieden eenvoudig „leer" wi
gebleven zonder wortel te schieten
het volk.
De Derde Wereld is in het Vaticaaj
volgens hem slecht vertegenwoc:
digd. Op belangrijke posten tre
men slechts één Aziatische, één Li
tijnsamerikaanse en twee Afrikaan:
kardinalen aan. Bij de jongste benoi
mingen zijn twee Aziatische, twi
Afrikaanse en drie Latijnsamei
kaanse bisschoppen tot kardina
verheven, tegen vijf Italianen, term
Italië al meer kardinalen telt da
heel Latijns-Amerika samen,
westelijke wereld leverde 21 nieui
kardinalen op. „Men lijkt wel ang
te koesteren voor de Derde Were!
en versterkt zelfs nog het historisc!
overwicht van de westelijke Kerk
aldus prof. Buehlmann.
Weliswaar hebben in de bisscho]
pensynodes de jonge Kerken et
getalsmatig overwicht, maar h
tragische is dat deze synodes slech
raadgevende bevoegdheid hebbe
De werkelijke macht blijft in
Vaticaan berusten, zodat volgei
pater Buehlmann de van 25 novel
ber tot 8 december te houden bijzoi
dere bisschoppensynode slechts
status quo zal kunnen bevestigen
geen werkelijke vernieuwingen b
werken.
(AN
!l!
De balans van een turbulent pausbezoek
Het bezoek van Johannes Paulus II aan Neder
land behoort tot het verleden. Wat nu nog te
doen staat, is het inventariseren van alle positieve
en negatieve ervaringen om de balans te kunnen
opmaken. Het is echter de vraag of men daar
zoveel waarde aan toe mag kennen, want de
interpretatie daarvan zal toch sterk bepaald wor
den door de houding waarmee men het pausbezoek
tegemoet is getreden. In de manier waarop tijdens
het pausbezoek- over de functie van de paus
gesproken werd, laat de spreker ook meteen zien
waar hij kerkelijk geplaatst moet worden: de paus
als 'opvolger van Petrus' of'de paus als plaatsver
vanger van God' betekent in politieke termen
zoveel als: uiterst links of uiterst rechts! Het ligt
voor de hand dat de waarde, die men aan het
spreken en optreden van de paus in ons land
toekent, mede bepaald wordt door deze plaatsbe
paling.
Het was daarom een goede zaak dat professor
Huizing van de universiteit van Nijmegen rond de
dagen van het pausbezoek in een kleine brochure
'De bisschop van de kerk te Rome' uiteen heeft
gezet wat er theologisch over het pausdom te
zeggen valt en wat er in de loop van de geschiedenis
aangeslibd is.
Katholiek Nederland, dat in het verleden altijd zo
Rome-getrouw en daarmee paus-vriendelijk is
geweest, heeft zich nooit zo serieus verdiept in wat
het katholieke geloof over de functie van de paus
precies inhoudt.
Bij vele katholieken bestaan hierover niet meer dan
wat vage meningen die ongeveer hierop neerkomen
dat Jezus zelf Petrus tot bisschop van Rome en tot
eerste paus over de kerk heeft aangesteld. Veel
mensen zullen dan ook verbaasd zijn of misschien
juist zeer teleurgesteld, wanneer ze horen dat Jezus
geen paus heeft aangesteld en dat Petrus nooit
bisschop van Rome is geweest. Vanuit onze goed
georganiseerde kerkelijke structuur zijn we al te
gemakkelijk geneigd te denken dat het in de kerk
altijd zo duidelijk en overzichtelijk is geweest als in
onze dagen. Het moet voor meer democratisch
ingestelde mensen als muziek in de oren klinken,
wanneer ze horen dat de kerk van Rome tot het jaar
100 geen eigen bisschop heeft gehad, maar dat die
geloofsgemeenschap te Rome in feite bestuurd
werd door een groep vooraanstaande christenen.
Deze 'collectieve' leiding werd niet minder geacht
dan de eenhoofdige leiding door een bisschop van
andere plaatselijke kerken. Ook in die bestuurlijke
situatie genoot de kerk van Rome al groot aanzien
en werd ze beschouwd als de voorzitster van de
liefdebond, zoals bisschop Ignatius van Antiochië
(tweede eeuw) het formuleerde. Het aanzien van de
kerk te Rome berustte niet op een onafgebroken
opvolging van haar bisschoppen vanaf Petrus, maar
op het feit dat de twee grote apsotelen Petrus en
Paulus binnen haar muren hun getuignis over Jezus
met de marteldood bezegeld hadden. Het betekent
dus ook dat het begrip 'apostolische opvolging' niet
zozeer een historische als wel een theologische
inhoud heeft: een onafgebroken voortzetting van de
leer van de apostelen. Zo was ook het bestuur van
de kerk te Rome door een groep vooraanstaande
christenen apostolisch, omdat deze leiding geacht
werd te beantwoorden aan de geest van de aposte
len.
De geschiedenis van het pausdom geeft een interes
sante ontwikkeling te zien met veel hoogte- en
dieptepunten, waarvan uiteraard de dieptepunten
het beste in het geheugen van de mensen zijn
blijven hangen.
Nadat in de eerste drie eeuwen de kerken nog een
vrije gemeenschap vormden, ook al had daarbinnen
de kerk van Rome een bijzondere plaats en de band
met de kerk van Rome een bijzondere betekenis,
vanaf de vierde eeuw, wanneer de kerk vrijheid van
godsdienst krijgt en onder keizer Theodosius I de
'Romeinse kerk' verplichte staatskerk (380) wordt,
groeide de macht van de bisschop van Rome in
West-Europa zeer snel.
Met het toenemen van de macht eist de bisschop
van Rome, de paus dus, ook steeds meer macht
voor zich op of laat hij zich die macht toekennen.
Rond 400 wordt de paus voor het eerst als opvolger
van Petrus aangeduid en is hij de hoogste gezags
drager in de Westerse kerk geworden, ook al wordt
de zelfstandigheid van de andere kerken niet aange
tast. In de achtste eeuw zien we dat ook de
bestuurlijke banden met de kerk van Rome nauwer
worden aangehaald. Daarmee begint een tijdperk
van bestuurlijke afhankelijkheid.
Wanneer in de 13e eeuw het pausdom onder paus
Innocentius III 1198-1216) het toppunt van kerkelij
ke, maatschappelijke en politieke macht bereikt, is
de paus niet enkel meer opvolger van Petrus, maar
wordt hij 'plaatsvervanger van God' op aarde
genoemd! Kort daarop komt paus Bonifatius VIII
(1294-1303) dan ook tot uitspraken, die in onze oren
toch wel al te kras klinken. Hij schrijft: „Het is voor
alle mensen absoluut noodzakelijk ter zaligheid,
zich te onderwerpen aan de Romeinse paus. Dat
verklaren wij, dat houden wij staande, dat stellen
wij vast en dat verkondigen wij".
Het zijn slechts enkele grepen uit een tweeduizend
jarige kerkgeschiedenis die laten zien hoe het
ambt en ook de uitoefening van het ambt tot op een
bepaalde hoogte speelbal van de geschiedenis
worden. De theologie, zoals iedere wetenschap,
hinkt wat achterna en probeert achteraf toch nog
wat theologische fundamenten aan te dragen om
deze ontwikkeling te sanctioneren.
Een interessant voorbeeld daarvan is het Eerste
Vaticaans Concilie (1870-1871), waarin onder politie
ke druk, maar overigens ook ondanks de nodige
weerstand van een groot aantal deelnemers, de leer
over de onfeilbaarheid van de paus er door wordt
gedrukt. Daarmee zou voor lange tijd de richting in
een ontwikkeling, die meer bij ons modern levens
gevoel aansluit, geblokkeerd worden, de ontwikke
ling namelijk van: 'de paus van Rome boven alle
bisschoppen en kerken' naar: 'de bisschop van de
kerk te Rome als eerste onder alle kerken en als
eerste onder alle bisschoppen'.
Een interessante vraag daarbij is onder meer deze,
in hoeverre de persoon van de paus zelf bij machte
is deze structuur te doorbreken, op zijn minst de
scherpe kantjes eraf te slijpen.
Uit het nabije verleden zien we dat paus Johannes
XXIII zich niet al te zeer aan deze structuur stoorde
en daarmee als bij toverslag de kerk ook een heel
ander, laten we zeggen, meer menselijk gezicht wist
te geven. Daarentegen lijkt de huidige paus zich in
deze structuur heel wel thuis te voelen. Dat biedt
met name voor de oecumene weinig perspectief. Dit
werd helaas nog eens bevestigd bij de samenkomst
die tussen de paus en de reformatorische kerken in
Utrecht tijdens het recente pausbezoek plaatsvond.
De betrekkelijk optimistische geluiden van enkele
leiders uit de reformatorische kerken na deze
bijeenkomst moeten dan waarschijnlijk ook meer
als een gebaar van beleefdheid dan als werkelijke
overtuiging verklaard worden. Inmiddels zijn wel
enkele dingen duidelijk geworden. Steeds meer
christenen zullen het huidige functioneren van het
pausambt niet langer als passend bij deze tijd
kunnen aanvaarden en daarbij ook steeds meer oog
krijgen voor de oneigenlijke gronden, waarop Rome
de uitoefening van het ambt meent te moeten
verdedigen. Christenen die op plaatselijk niveau
toch op de weg van de oecumene willen voort gaan,
moeten niet rekenen op bevestiging van bovenaf,
van de kerkelijke leiding. Op dit punt hebben de
Nederlandse bisschoppen ofwel geen eigen beleid
meer of ze hebben niet de moed dat beleid voort te
zetten. Maar een weg gaan, die zowel evangelisch
als theologisch voor de hand ligt, zonder daarbij
voortdurend aan het hoogste kerkelijke gezag te
vragen of het allemaal wel mag, daartoe zijn de
meeste christenen (katholieken) nog niet in staat.
Dr. G. H. Buijssen.