wet wankelt nude
economie aantrekt
Het basisinkomen:
origineel WRR-plan
PZC/°Pinie en achtergrond
Negatieve aanslag
Omlooproute
I "'f4i?ap
De Wet Investeringsrekening (WIR) staat op omvallen. Nu de economie weer aantrekt,
ondernemingen in het algemeen weer winst maken en oneigenlijk gebruik des te meer
opvalt, wordt de aandrang om in de wet te gaan snijden en eventueel zelfs helemaal in te
trekken, groter. Het einde van de huidige kabinetsperiode haalt de WIR in zijn huidige vorm
nog wel. Dat is afspraak. Maar daarna is de toekomst onzeker.
Vijf miljard
450 gulden
Losser
Gemeenschappelijk
Oecumenisch?
Te ver?
Respect
stemmen uit de kerken
Een rapport
Tendenzen
Voorbeeld
DONDERDAG 20 JUNI 1985
WIR
De WIR bestaat sinds 24 mei 1978. Op
hetzelfde moment kwamen twee tra
ditionele belastingfaciliteiten voor in
vesteringen te vervallen: de investe
ringsaftrek en de vervroegde afschrij
ving. Investeringsuitgaven konden op
grond van die regelingen van de winst
worden afgetrokken voordat het be
drag van de vennootschaps- of inkom
stenbelasting werd bepaald.
De nieuwe wet moest meer mogelijk
heden bieden om bedrijfsinvesterin
gen die voor de Nederlandse econo
mie van speciaal belang werden
geacht, extra te stimuleren. Zo zou de
WIR ook bedrijven die geen winst
maakten, ten volle van een investe
ringsstimulans moeten laten profite
ren. Tot dan toe hadden immers al
leen winstgevende ondernemingen
baat bij de aftrekregelingen.
Met de WIR werd het begrip 'negatie
ve aanslag' geintroduceerd. Bij
winstgevende bedrijven wordt de
verschuldigde vennootschaps- of in
komstenbelasting nu verrekend met
het bedrag aan premie waarop men
ingevolge de WIR aanspraak kan
maken. Maar als een ondernemer
geen belasting hoeft te betalen -
bijvoorbeeld doordat geen winst is
behaald - dan betaalt de belasting
dienst hèm uit.
De WIR kreeg daarmee een bijzonde
re functie in de jaren dat winstgevend
heid niet meer de allemormaalste
zaak was in het Nederlandse bedrijfs
leven. De werkgelegenheid werd in
snel tempo zwaarder bedreigd, vooral
na de tweede oliecrisis van 1979. Om
toch investeringen aan te wakkeren
en daarmee werkgelegenheid te
scheppen, waren dergelijke maatrege
len in de ogen van bijvoorbeeld minis
ter van economische zaken Van Aar-
denne op hun plaats, „ook al zijn ze in
wezen wat oneigenlijk".
Maar met de 'negatieve aanslag' zal
het nu snel gedaan zijn. Winst wordt
weer een wat normaler begrip nu de
economie aantrekt. En het beleid van
de overheid is meer gericht op het
stimuleren van kansrijke onderne
mingen dan op het ondersteunen van
bedrijven die het niet meer dreigen te
redden.
Niet in de laatste plaats geldt echter
ook het oneigenlijke gebruik dat van
de WIR is en wordt gemaakt. Eén
vorm daarvan is er al uitgesneden.
Die betrof een slimmigheidje van bij
voorbeeld pensioenfondsen die zelf
niet belastingplichtig zijn ingevolge
de wet op de vennootschapsbelasting
en daarom uitgesloten waren van de
WIR-premieregeling.
Hoewel het de fondsen allerminst aan
geld ontbreekt om investeringen in
beleggingsobjecten zelf te betalen,
zochten zij toch gaatjes om aan de
WIR nog wat extra's over te houden.
Ze slaagden er langs een omweg in
derdaad in. Zij richtten besloten ven
nootschappen (bv's) op die met geld
dat zij leenden van de 'moeder' (het
pensioenfonds), winkelcentra, kan
toorgebouwen en dergelijke kochten
of lieten bouwen die ze daarna ver
huurden. Voor de investering ontvin
gen deze bv's de gebruikelijke WIR-
premie die zich natuurlijk gemakke
lijk met de 'moeder' liet verrekenen.
Deze zogeheten 'profit-routing' is door
een aanscherping van de bepalingen,
afgesloten.
Veel kritiek bestaat ook op de 'Hol
land-routing' waartoe de Nederland
se Wet Investeringsrekening meer of
minder uitnodigt: buitenlandse on
dernemingen die Nederland als om
looproute voor bepaalde investerin
gen gebruiken. Met name kan dat
gelden voor transportmiddelen in
het internationale verkeer. Door bij-
Door Jan Harren)
voorbeeld de aankoop van een vlieg
tuig via een in Nederland gevestigde
dochter te laten lopen, valt een niet
onaardige bijdrage van de Neder
landse staat binnen te halen, zonder
dat de Nederlandse samenleving er
in feite van profiteert.
Of internationale ondernemingen la
ten Nederlandse dochters met opzet
verlies lijden om maximaal van de
WIR te kunnen profiteren. Een voor
beeld: in een Nederlandse onderne
ming, dochter van een internationaal
concern, worden produkten gemaakt
die door buitenlandse verkoopmaat
schappijen van het concern worden
verkocht. De prijs waartegen de pro-
duktiemaatschappij haar spullen bin
nen het eigen concern verkoopt aan
het zusterbedrijf dat voor de uiteinde
lijke verkoop op de markt zorgt,
wordt zo laag gehouden, dat er van
winst voor het produktiebedrijf am
per, mogelijk zelfs van verlies sprake
is. Investeringen van de produktie-
maatschappij leveren door de 'nega
tieve aanslag' zodoende het volle ren
dement van de WIR op. Maar de
eigenlijke winst lekt weg naar het
buitenland.
Hetzelfde verhaal gaat op voor bedrij
ven die onderdelen vervaardigen voor
produkten die binnen hetzelfde con
cern door bedrijven in het buitenland
worden gemaakt. De grote winst
wordt in het buitenlandse bedrijf ge
maakt; de Nederlandse dochter lijdt
op zijn produktie verlies of speelt net
quitte. Maar investeringen ten behoe
ve van de onderdelenproduktie in
Nederland leveren de volle WIR-mep
op. Zij het dat in zulke gevallen de
werkgelegenheid in Nederland er enig
voordeel bij kan hebben.
Door het schrappen van de mogelijk
heid dat de belastingdienst betaalt in
plaats van ontvangt, zou dit soort
oneigenlijk gebruik worden beperkt.
Er zou dan geen sprake meer kunnen
zijn van een 'bijbetaling' door de
belastingen. Maar zonder de 'negatie
ve aanslag' is de WIR weinig meer dan
een - misschien wat verfijnder - vorm
van investeringsaftrek zoals er voor
heen bestond.
Aan de kant van de ondernemingsor
ganisaties is men er niet gelukkig
mee, dat er alweer aan de WIR wordt
gesleuteld. Rust is geboden, zo is de
redenering. Men wil zekerheid voor de
toekomst wanneer men investeringen
voorbereid. Maar in de politiek is de
zaak eigenlijk al beklonken.
Gedurende zijn hele bestaan is de
WIR trouwens onderwerp van ge
sprek gebleven. Discussies over de
vraag of bepaalde investeringen wel
of niet terecht in de regeling waren
opgenomen of juist niet. Of de hoogte
van de verschillende premies wel
eerlijk was. De basispremies liepen
aanvankelijk bijvoorbeeld uiteen
van 7 tot 23 procent van het investe
ringsbedrag. Ze zijn nu terugge
bracht tot één tarief: 12,5 procent (of
het nu gaat om gebouwen, een vlieg
tuig, een vrachtwagen of de veesta
pel van een boer).
Daarnaast zijn er extra toeslagen bij
gekomen en er weer af gegaan. De
toeslag op investeringen ten gunste
van het milieu bestaat nog; veel ging
naar geluidarme vrachtwagens. In
vesteringen die bijdragen aan een
zuiniger gebruik van energie, worden
ook nog extra beloond. Daar horen
dan niet alleen isolatie bij, maar bij
voorbeeld ook de windbrekers op de
cabines van vrachtauto's.
Vooral de vakbeweging heeft nogal
wat tegen de WIR aangeschopt. Waar
om investeringen in machines wel
gesubsidieerd en in mensen niet. Ter
wijl in veel gevallen de aanschaf van
machines (automatisering) leidt tot
het overbodig maken van mensen.
Waardoor aan de ene kant bedrijven
subsidie ontvangen op nieuwe appa
ratuur die aan de andere kant leidt tot
hogere uitgaven van dezelfde gemeen
schap doordat mensen werkloos wor
den.
Zo'n vijf miljard gulden gaat jaarlijks
in de WIR zitten. Een bedrag dat door
politiek en vakbeweging al op vele
manieren anders is verdeeld. Waarbij
onder meer is gepleit voor een nieuw
systeem van investeringsaftrek die
geld genoeg over laat om ook iets te
doen aan een verlaging van de loon
kosten per werknemer. Dat zou bij
voorbeeld kunnen gebeuren door een
verlaging van de sociale premies die
nu voor rekening van de werkgever
komen. Het zou het in dienst nemen
van personeel aantrekkelijker - en in
elk geval minder onaantrekkelijk -
maken.
Vast staat inmiddels wel dat de 'nega
tieve aanslag' verdwijnt. Minister van
financiën Ruding bleek er in de jaar
vergadering van het Nederlands
Christelijk Werkgeversverbond ook al
voor te voelen; zijn collega Van Aar-
denne kan hem volgen, maar zou
jonge, startende bedrijven misschien
tijdelijk willen uitzonderen. Aan af
schaffing van de hele WIR zijn ze (nog)
niet toe; en in elk geval zouden er dan
toch andere fiscale investeringsfacili
teiten voor in de plaats moeten ko
men. Ruding: „Een aanzienlijke ver
slechtering van het investeringskli
maat zou anders ons deel zijn".
NCW-voorzitter Van Eijkelenburg
blijkt daarbij dan bij voorkeur met
een te denken aan een vrije aftrekre
geling. Waarin een bedrijf zelf kan
bepalen in hoeveel jaar het een aan
koop afschrijft. En dat zou dan ook in
één jaar moeten kunnen.
(Door Marianne Stijnman)
Begin deze week pleitte een
werkgroep binnen de PvdA
voor een basisinkomen. Het basis
inkomen, zo schrijft de werkgroep,
is het recht van ieder mens op een
individueel inkomen, onafhanke
lijk van andere inkomensbronnen
en van sekse of burgerlijke staat.
Een emancipatoire gedachte dus.
Echter, óók een gedachte om de
sociale zekerheid te waarborgen,
zo blijkt uit het een dag later
verschenen rapport van de Weten
schappelijke Raad voor het Rege
ringsbeleid (WRR).
Niet langer bezuinigen op de collec
tieve lasten zoals de regering zich
als voomaamse taak heeft gesteld
om zo het huishoudboekje van de
staat wat meer in evenwicht te
brengen. Nee, „waar andere voor
stellen een zijspoortje leggen op het
bestaande hoofdspoor probeert de
WRR een geheel nieuwe hoofdlijn
aan te leggen", aldus de geestelijke
vader van het rapport, prof. dr. N.
Douben, in een interview met NRC/
Handelsblad.
Hoeksteen van het nieuwe systeem
is iedereen boven de 18 jaar een
gedeeltelijk basisinkomen te geven
van 450 gulden netto per maand.
Niet gekoppeld aan arbeid en gefi
nancierd uit belastinggelden. Be
jaarden, weduwen, wezen en volle
dige en blijvende arbeidsongeschik
ten zullen een aanvulling krijgen op
het basisinkomen tot maximaal het
sociale minumum. Voor degenen
die nog geen 18 jaar zijn, zou een
verlaagd bedrag gelden gelijk aan
de huidige kinderbijslag.
Een werkloze krijgt volgens het
plan het gedeeltelijk basisinkomen
van 450 gulden en daarboven een
uitkering tot het sociaal minimum
voor een alleenstaande. Heeft hij
een niet-werkende partner dan
krijgt die automatisch al een basis
inkomen van 450 gulden. Te zamen
hebben zij dan altijd het sociaal
minimum voor gehuwden. Iedere
werknemer kan zich bovendien ex
tra verzekeren tegen het risico van
inkomensderving die uitgaat bo
ven die van het sociaal minimum
in de zogenaamde vrijwillige inko-
mensdervingsverzekering (VIV).
Deze aanvullende verzekering bo
ven het WRR-voorstel wordt niet
gekort op een eventuele bijstands
uitkering.
Andere elementen uit het WRR-
plan zijn een verplichte algemene
inkomensdervingsverzekering
(AIV) voor alle werkenden. Deze
AIV geldt bij ziekte, arbeidsonge
schiktheid en werkloosheid tot aan
het sociaal minimum van een al
leenstaande. De duur van de uitke
ring is gekoppeld aan het arbeids-
Dr. N. Douben.
verleden en bedraagt maximaal ze
jaar. De AIV wordt gefinancierd u
premies van werkgevers en werkni
mers.
Na de AIV treedt de algemene bi
stand AB) - te vergelijken met d
huidige algemene bijstandswet-a]
restvoorziening in werking. Andf
inkomen wordt in mindering g
bracht op de bijstandsuitkering,
het dat dit tot een bepaald nivèa
niet geldt voor een aanvullend
uitkering van een vrijwillig geslote
verzekering.
Groot bezwaar heeft de vakbewi
ging tegen de afschaffing van hs
wettelijk minimumloon. Maar, z
redeneert de WRR, de oorspronkf
lijke doelstelling - een inkomens
garantie voor een gezin - gaat nie
meer op omdat het aantal inkt
mens per huishouden nogal vei
schilt.
De arbeidsmarkt vaart hier ook w(
bij omdat door de grotere dififerer
tiatie in de lonen een soepeler wei
king van de arbeidsmarkt word
bevorderd. Voor de werknemers b(
tekenen de plannen dat het brut
uurloon wordt bijgesteld op basi
van het huidige brutoloon minu
het basisinkomen met andere wooi
den een verlaging van het uurloor
Doordat de arbeidskosten dalen ei
diensten goedkoper worden, zal eei
aantal mensen bepaalde karweitje
niet meer zwart laten doen, zo vooi
spelt Douben. „Dan gaan kwalitei
en garantie weer een rol spelen".
Verder is het niet langer zo dat d
premiedruk voor sociale zekerheii
op de schouders van de werkgever
rust (sociale zekerheid wordt vol
gens het plan immers uit belastin
gen gefinancierd) maar dat het be
drijf per werknemer het bruto basis
inkomen van hun belastingafdrach
mag aftrekken. Een lastenverlich
ting dus voor de arbeidsintensiev
bedrijven. Een ander voordeel vai
het WRR-plan is dat het nieuw
systeem gunstiger is voor deeltijd
werkers. Die krijgen boven op he
basisinkomen het verlaagde uur
loon, waardoor zij er netto beter oj
worden. Hierdoor zal het netto ver
schil tussen volletijdswerkers ei
deeltijdwerkers kleiner worden
waardoor korter werken zal wordei
bevorderd.
De plannen dienen onder meer on
de band tussen sociale zekerheid ei
betaalde arbeid losser te maken, d(
arbeidskosten te verlagen, hel
functioneren van de arbeidsmarkl
te verbeteren en het sociale zeker
heidsstelsel te vereenvoudigen.
Goede uitgangspunten, maar min
punt blijft de onvermijdelijke ver
hoging van de collectieve uitgaven
De extra lasten worden geraamd o;
10 miljard gulden. Als financierings
bronnen worden in het plan aange
geven: verhoging van de inkom
stenbelasting, verhoging van de in
komstenbelasting van alleenverdie
ners met een partner, die een basis
inkomen krijgt en afschaffing van
bepaalde kapitaalsubsidies (WIR).
Een origineel plan dat opvalt dooi
zijn simpelheid en durft te breken
met het huidige systeem van sociale
zekerheid. Het systeem dat in deze
vorm onvermijdelijk op de klippen
dreigt te lopen en remmend werkt
op de economische groei en werkge
legenheid. De WRR bepleit een ver
laging van de arbeidskosten waar
door met name arbeidsintensieve
bedrijven ontlast worden. Ook de
werkgelegenheid zal positief beïn
vloed worden doordat deeltijdwer
kers er netto beter op worden en het
dus aantrekkelijker wordt korter te
gaan werken. Dat het plan finan
cieel niet onderbouwd is door de
WRR is thans van minder belang:
het is tenslotte bedoeld voor de
jaren negentig.
Joden en Christenen ontmoeten elkaar
Ruim drie jaar geleden werd het Ojec opgericht,
het Overlegorgaan van joden en christenen. In
een interview heeft de vice-voorzitter daarvan,
rabbijn H. Rodrigues Pereira, gezegd dat het Ojec
zoekt naar wat joden en christenen bindt en niet
naar wat hen gescheiden houdt. Er is heel véél dat
bindt, maar de in 2.000 jaar ontstane diepe kloof
van vijandschap, die het gevolg is van de beker
ingsdrift van christenen, schijnt soms niet meer te
overbruggen.
Overleg tussen joden en christenen kan slechts
reëel zijn en 'toekomst hebben als men elkaar
serieus neemt. Dat is de onmisbare basis voor een
ontmoeting, ook in het Ojec.
Waarom moet zo'n overleg worden gestimuleerd?
Heeft het zin, wat bedoelen 'partijen' er eigenlijk
mee? In het interview waarnaar zojuist werd verwe
zen (Centraal Weekblad, 9 maart j.l.) wijst de
Ojec-voorzitter, dr S. Schoon, erop dat joden en
christenen vanuit verschillende motieven overleg
willen. Joden zeggen vaak dat wij elkaar nodig
hebben omdat het antisemitisme moet worden
bestreden of omdat allerlei kwaad in de samenle
ving moet worden aangepakt. Maar bij vele christe
nen leeft nog altijd de gedachte dat de ontmoeting
met joden nodig is voor discussies over de waarheid,
het geloof en dat die discussies wezenlijk ten doel
moeten hebben de joden te bekeren tot het chris
tendom.
In het Ojec gaat het niet in de eerste plaats om het
bespreken van theologische vraagstukken, maar
om te onderzoeken hoe joden en christenen samen
als mensen met een gemeenschappelijke van God
ontvangen opdracht zich teweer kunnen stellen
tegen wat verkeerd is in de maatschappij.
Het is bekend dat niet alle joden en niet alle
christenen dit kunnen 'meemaken'. Bij sommige
joden is het wantrouwen zó diep geworteld na wat
hen is aangedaan in de geschiedenis, dat zij niet
kunnen aannemen dat het overleg met christenen
geen dubbele bodem heeft. Een heel recent voor
beeld daarvan zien zij in de diensten die op 5 mei j.l.
zijn gewijd aan de herdenking van de bevrijding
veertig jaar geleden.
In de Rotterdamse Laurenskerk werd een oecume
nische dienst gehouden op die vijfde mei, waartoe
ook de joodse gemeenschap was uitgenodigd.
Aan joods-orthodoxe zijde had men zich principieel
van dit samen herdenken gedistancieerd. Overleg
plegen is tot daar aan toe, samen zoeken aar wat de
wet en de profeten ons te zeggen hebben ook dat
kan nog. Maar samen vieren, in een gezamenlijke
dienst die het karakter heeft van een kerkdienst,
dat betekent een onaanvaardbare overschrijding
van grenzen: een jood hóórt niet daar waar de
aanwezigen worden aangesproken in de naam van
Christus.
In NH-Magazine (25 mei) concludeerde Dick Hou-
waart: „De bevrijdingsdiensten van 1985 zullen een
veel gevaarlijker bedreiging vormen voor goede
verhoudingen dan welke anti-Israëlische uitspraak
ook. Hier voelt men de bedreiging van de zendings
ijver w-er. En ook, al zal dit velen onbekend zijn,
niemand praat talrijke joodse gemeenteleden thans
meer uit het hoofd dat men hen onder de naam van
oecumene de kerk in wil loodsen".
Gaat Houwaart te ver in zijn conclusies? Zit hij er
naast? Trekt hij ten onrechte de zaak scheef? Of is
het waar dat in ontmoetingen tussen joden en
christenen het gesprek voor christenen pas zin
heeft alsfundamenteel wordt gesproken over
Christus, het Nieuwe Testament, het kruis en dat
soort zaken? Vinden zij niet dat al wat daar geen
betrekking op heeft in wezen maar oppervlakkig
gepraat is?
Er is nog veel over van de in vele eeuwen gepropa
geerde gedachte dat de kerk het 'nieuwe Israël' is,
omdat God de joden na hun verwerping van de
Messias heeft verworpen. Nog altijd wordt onvol
doende onderkend dat hier de wortels liggen van
het antisemitisme, religieus geïnspireerd. Hoe lang
ligt de tijd nog maar achter ons dat de joden
feitelijk gelijk werden gesteld met 'blinde heidenen',
die Jezus verwierpen en moesten worden bekeerd?
Wanneer dringt het door dat Jezus een jood was,
geworteld in de joodse traditie?
Ondanks dit alles onderneemt het Ojec een ernsti
ge poging, in hoogachting en respect voor elkaar,
te komen tot een beter verstaan, in eikaars bedoe
lingen en visies op God, mens en wereld.
Vertegenwoordigers van twee godsdiensten, maar
met een gemaanschappelijk geloof in de God van
Abraham, Izaak en Jacob, een God die zijn volk uit
het diensthuis heeft geleid en dat nog altijd wil doen
met zijn mensen, een God die allen oproept tot
dienst aan Hem en aan de naaste. Feitelijk is zo'n
Ojec, althans in ons land, een eerste georganiseerde
poging mèt elkaar te spreken en af te zien van
uitsluitend óver elkaar praten.
Een van de activiteiten van het Ojec tot heden is
geweest de publicatie van een ontwerp-rapport
onder de titel 'Richtlijnen voor het onderzoek naar
anti-judaïsme in catechetisch materiaal'. Dit rap
port is in de eerste plaats bestemd voor de
beleidsorganen van de kerken in ons land, maar
daarnaast ook voor catechetische instituten, ra
den, werkgroepen, instellingen die zich bezighou
den met de verhouding kerk en Israël en tenslotte
voor ieder die belangstelling heeft voor het onder
werp.
Het prettige van dit geschrift is dat op een overzich
telijke wijze, verdeeld naar een zevental deelonder
werpen van het totaal, in richtlijnen de prlblemen
kort en krachtig worden geformuleerd, waarna
wordt aangegeven waar in de catechese de gesigna
leerde problemen voorkomen. Vervolgens wordt
vermeld hoe in deze gevallen informatie zou moeten
worden gegeven. Staan er dan zo zullen sommi
gen zich afvragenin catechetisch materiaal en
godsdienstboeken vooroordelen ten opzichte van
joden en jodendom?
Dat is inderdaad het geval. Het geldt voor Neder
land, het is ook duidelijk aangetoond in studies in
de VS en West-Duitsland. Het gaat dan niet om
duidelijk antisemitisme, maar om verhulde en ook
wel onverhulde anti-joodse uitspraken en menin
gen.
In het rapport wordt een viertal verschijnselen of
tendenzen genoemd waaruit de noodzaak blijkt
met de materie bezig te zijn.
Zo wordt in christelijke kring het jodendom nog
vaak beschouwd als een andere religie die geen
bijzondere aandacht nodig heeft: christenen zouden
met het jodendom, zeker in zijn moderne vorm,
niets meer te maken hebben. Dan is er de* opvatting
dat het jodendom als godsdienst aan het christen
dom vooraf gaat: het jodendom is alleen historisch
nog maar van belang.
Soms staat hier tegenover dat het jodendom een
onevenwichtig grote aandacht krijgt. Dan worden
bepaalde facetten die voor het christendom van
groot belang zijn, uitsluitend door een 'christelijke
bril' bekeken.
Als vierde verschijnsel noemt het rapport dat het
jodendom en vooral de staat Israël grote en
sympathieke aandacht krijgt: er is dan sprake van
een kritiekloze houding die tot een eenzijdig beeld
kan leiden.
Hoe het rapport (verkrijgbaar bij het secretariaat
van het Ojec, Postbus 70018, 1007 KA Amsterdam)
'in elkaar zit' kan met een voorbeeld het best
worden duidelijk gemaakt. We nemen daarvoor de
tweede richtlijn, 'De negatieve rol van het joden
dom in de christelijke theologie'.
Die negatieve rol, zo wordt gezegd, is dikwijls
toebedeeld om de eigen identiteit te bepalen. Maar
deze kan niet worden bewezen of bevestigd door
zich af te zetten tegen beelden van het jodendom
die christenen zich daarvan zelf vormen. Dit aspect
kan aan de orde komen in de catechese bij de
behandeling van het Oude en het Nieuwe Testa
ment, van de begrippen 'wet' en 'genade' en van
Jezus de Messias. Bij het hanteren van de richtlijn
moet worden vermeden dat Tenach/Oude Testa
ment en de daarop steunende traditie zó tegenover
het Nieuwe Testament worden geplaatst dat het
jodendom daardoor een religie wordt van angst,
harde gerechtigheid, kille berekening of weticisme,
waartegenover het christendom zich aftekent als de
ware godsdienst van liefde en genade. Het is
niet zo dat 'wet' en jodendom bij elkaar horen en
'genade' en christendom een 'koppel' vormen. En
ook moet worden vermeden te leren dat de belofte
aan de joden zou zijn opgeheven omdat zij Jezus
niet als de Messias hebben aanvaard.
Conclusie: een rapport dat de moeite waard is er
wat mee te doen.
J. J. Tevel.
I
r