wet wankelt nude economie aantrekt Het basisinkomen: origineel WRR-plan PZC/°Pinie en achtergrond Negatieve aanslag Omlooproute I "'f4i?ap De Wet Investeringsrekening (WIR) staat op omvallen. Nu de economie weer aantrekt, ondernemingen in het algemeen weer winst maken en oneigenlijk gebruik des te meer opvalt, wordt de aandrang om in de wet te gaan snijden en eventueel zelfs helemaal in te trekken, groter. Het einde van de huidige kabinetsperiode haalt de WIR in zijn huidige vorm nog wel. Dat is afspraak. Maar daarna is de toekomst onzeker. Vijf miljard 450 gulden Losser Gemeenschappelijk Oecumenisch? Te ver? Respect stemmen uit de kerken Een rapport Tendenzen Voorbeeld DONDERDAG 20 JUNI 1985 WIR De WIR bestaat sinds 24 mei 1978. Op hetzelfde moment kwamen twee tra ditionele belastingfaciliteiten voor in vesteringen te vervallen: de investe ringsaftrek en de vervroegde afschrij ving. Investeringsuitgaven konden op grond van die regelingen van de winst worden afgetrokken voordat het be drag van de vennootschaps- of inkom stenbelasting werd bepaald. De nieuwe wet moest meer mogelijk heden bieden om bedrijfsinvesterin gen die voor de Nederlandse econo mie van speciaal belang werden geacht, extra te stimuleren. Zo zou de WIR ook bedrijven die geen winst maakten, ten volle van een investe ringsstimulans moeten laten profite ren. Tot dan toe hadden immers al leen winstgevende ondernemingen baat bij de aftrekregelingen. Met de WIR werd het begrip 'negatie ve aanslag' geintroduceerd. Bij winstgevende bedrijven wordt de verschuldigde vennootschaps- of in komstenbelasting nu verrekend met het bedrag aan premie waarop men ingevolge de WIR aanspraak kan maken. Maar als een ondernemer geen belasting hoeft te betalen - bijvoorbeeld doordat geen winst is behaald - dan betaalt de belasting dienst hèm uit. De WIR kreeg daarmee een bijzonde re functie in de jaren dat winstgevend heid niet meer de allemormaalste zaak was in het Nederlandse bedrijfs leven. De werkgelegenheid werd in snel tempo zwaarder bedreigd, vooral na de tweede oliecrisis van 1979. Om toch investeringen aan te wakkeren en daarmee werkgelegenheid te scheppen, waren dergelijke maatrege len in de ogen van bijvoorbeeld minis ter van economische zaken Van Aar- denne op hun plaats, „ook al zijn ze in wezen wat oneigenlijk". Maar met de 'negatieve aanslag' zal het nu snel gedaan zijn. Winst wordt weer een wat normaler begrip nu de economie aantrekt. En het beleid van de overheid is meer gericht op het stimuleren van kansrijke onderne mingen dan op het ondersteunen van bedrijven die het niet meer dreigen te redden. Niet in de laatste plaats geldt echter ook het oneigenlijke gebruik dat van de WIR is en wordt gemaakt. Eén vorm daarvan is er al uitgesneden. Die betrof een slimmigheidje van bij voorbeeld pensioenfondsen die zelf niet belastingplichtig zijn ingevolge de wet op de vennootschapsbelasting en daarom uitgesloten waren van de WIR-premieregeling. Hoewel het de fondsen allerminst aan geld ontbreekt om investeringen in beleggingsobjecten zelf te betalen, zochten zij toch gaatjes om aan de WIR nog wat extra's over te houden. Ze slaagden er langs een omweg in derdaad in. Zij richtten besloten ven nootschappen (bv's) op die met geld dat zij leenden van de 'moeder' (het pensioenfonds), winkelcentra, kan toorgebouwen en dergelijke kochten of lieten bouwen die ze daarna ver huurden. Voor de investering ontvin gen deze bv's de gebruikelijke WIR- premie die zich natuurlijk gemakke lijk met de 'moeder' liet verrekenen. Deze zogeheten 'profit-routing' is door een aanscherping van de bepalingen, afgesloten. Veel kritiek bestaat ook op de 'Hol land-routing' waartoe de Nederland se Wet Investeringsrekening meer of minder uitnodigt: buitenlandse on dernemingen die Nederland als om looproute voor bepaalde investerin gen gebruiken. Met name kan dat gelden voor transportmiddelen in het internationale verkeer. Door bij- Door Jan Harren) voorbeeld de aankoop van een vlieg tuig via een in Nederland gevestigde dochter te laten lopen, valt een niet onaardige bijdrage van de Neder landse staat binnen te halen, zonder dat de Nederlandse samenleving er in feite van profiteert. Of internationale ondernemingen la ten Nederlandse dochters met opzet verlies lijden om maximaal van de WIR te kunnen profiteren. Een voor beeld: in een Nederlandse onderne ming, dochter van een internationaal concern, worden produkten gemaakt die door buitenlandse verkoopmaat schappijen van het concern worden verkocht. De prijs waartegen de pro- duktiemaatschappij haar spullen bin nen het eigen concern verkoopt aan het zusterbedrijf dat voor de uiteinde lijke verkoop op de markt zorgt, wordt zo laag gehouden, dat er van winst voor het produktiebedrijf am per, mogelijk zelfs van verlies sprake is. Investeringen van de produktie- maatschappij leveren door de 'nega tieve aanslag' zodoende het volle ren dement van de WIR op. Maar de eigenlijke winst lekt weg naar het buitenland. Hetzelfde verhaal gaat op voor bedrij ven die onderdelen vervaardigen voor produkten die binnen hetzelfde con cern door bedrijven in het buitenland worden gemaakt. De grote winst wordt in het buitenlandse bedrijf ge maakt; de Nederlandse dochter lijdt op zijn produktie verlies of speelt net quitte. Maar investeringen ten behoe ve van de onderdelenproduktie in Nederland leveren de volle WIR-mep op. Zij het dat in zulke gevallen de werkgelegenheid in Nederland er enig voordeel bij kan hebben. Door het schrappen van de mogelijk heid dat de belastingdienst betaalt in plaats van ontvangt, zou dit soort oneigenlijk gebruik worden beperkt. Er zou dan geen sprake meer kunnen zijn van een 'bijbetaling' door de belastingen. Maar zonder de 'negatie ve aanslag' is de WIR weinig meer dan een - misschien wat verfijnder - vorm van investeringsaftrek zoals er voor heen bestond. Aan de kant van de ondernemingsor ganisaties is men er niet gelukkig mee, dat er alweer aan de WIR wordt gesleuteld. Rust is geboden, zo is de redenering. Men wil zekerheid voor de toekomst wanneer men investeringen voorbereid. Maar in de politiek is de zaak eigenlijk al beklonken. Gedurende zijn hele bestaan is de WIR trouwens onderwerp van ge sprek gebleven. Discussies over de vraag of bepaalde investeringen wel of niet terecht in de regeling waren opgenomen of juist niet. Of de hoogte van de verschillende premies wel eerlijk was. De basispremies liepen aanvankelijk bijvoorbeeld uiteen van 7 tot 23 procent van het investe ringsbedrag. Ze zijn nu terugge bracht tot één tarief: 12,5 procent (of het nu gaat om gebouwen, een vlieg tuig, een vrachtwagen of de veesta pel van een boer). Daarnaast zijn er extra toeslagen bij gekomen en er weer af gegaan. De toeslag op investeringen ten gunste van het milieu bestaat nog; veel ging naar geluidarme vrachtwagens. In vesteringen die bijdragen aan een zuiniger gebruik van energie, worden ook nog extra beloond. Daar horen dan niet alleen isolatie bij, maar bij voorbeeld ook de windbrekers op de cabines van vrachtauto's. Vooral de vakbeweging heeft nogal wat tegen de WIR aangeschopt. Waar om investeringen in machines wel gesubsidieerd en in mensen niet. Ter wijl in veel gevallen de aanschaf van machines (automatisering) leidt tot het overbodig maken van mensen. Waardoor aan de ene kant bedrijven subsidie ontvangen op nieuwe appa ratuur die aan de andere kant leidt tot hogere uitgaven van dezelfde gemeen schap doordat mensen werkloos wor den. Zo'n vijf miljard gulden gaat jaarlijks in de WIR zitten. Een bedrag dat door politiek en vakbeweging al op vele manieren anders is verdeeld. Waarbij onder meer is gepleit voor een nieuw systeem van investeringsaftrek die geld genoeg over laat om ook iets te doen aan een verlaging van de loon kosten per werknemer. Dat zou bij voorbeeld kunnen gebeuren door een verlaging van de sociale premies die nu voor rekening van de werkgever komen. Het zou het in dienst nemen van personeel aantrekkelijker - en in elk geval minder onaantrekkelijk - maken. Vast staat inmiddels wel dat de 'nega tieve aanslag' verdwijnt. Minister van financiën Ruding bleek er in de jaar vergadering van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond ook al voor te voelen; zijn collega Van Aar- denne kan hem volgen, maar zou jonge, startende bedrijven misschien tijdelijk willen uitzonderen. Aan af schaffing van de hele WIR zijn ze (nog) niet toe; en in elk geval zouden er dan toch andere fiscale investeringsfacili teiten voor in de plaats moeten ko men. Ruding: „Een aanzienlijke ver slechtering van het investeringskli maat zou anders ons deel zijn". NCW-voorzitter Van Eijkelenburg blijkt daarbij dan bij voorkeur met een te denken aan een vrije aftrekre geling. Waarin een bedrijf zelf kan bepalen in hoeveel jaar het een aan koop afschrijft. En dat zou dan ook in één jaar moeten kunnen. (Door Marianne Stijnman) Begin deze week pleitte een werkgroep binnen de PvdA voor een basisinkomen. Het basis inkomen, zo schrijft de werkgroep, is het recht van ieder mens op een individueel inkomen, onafhanke lijk van andere inkomensbronnen en van sekse of burgerlijke staat. Een emancipatoire gedachte dus. Echter, óók een gedachte om de sociale zekerheid te waarborgen, zo blijkt uit het een dag later verschenen rapport van de Weten schappelijke Raad voor het Rege ringsbeleid (WRR). Niet langer bezuinigen op de collec tieve lasten zoals de regering zich als voomaamse taak heeft gesteld om zo het huishoudboekje van de staat wat meer in evenwicht te brengen. Nee, „waar andere voor stellen een zijspoortje leggen op het bestaande hoofdspoor probeert de WRR een geheel nieuwe hoofdlijn aan te leggen", aldus de geestelijke vader van het rapport, prof. dr. N. Douben, in een interview met NRC/ Handelsblad. Hoeksteen van het nieuwe systeem is iedereen boven de 18 jaar een gedeeltelijk basisinkomen te geven van 450 gulden netto per maand. Niet gekoppeld aan arbeid en gefi nancierd uit belastinggelden. Be jaarden, weduwen, wezen en volle dige en blijvende arbeidsongeschik ten zullen een aanvulling krijgen op het basisinkomen tot maximaal het sociale minumum. Voor degenen die nog geen 18 jaar zijn, zou een verlaagd bedrag gelden gelijk aan de huidige kinderbijslag. Een werkloze krijgt volgens het plan het gedeeltelijk basisinkomen van 450 gulden en daarboven een uitkering tot het sociaal minimum voor een alleenstaande. Heeft hij een niet-werkende partner dan krijgt die automatisch al een basis inkomen van 450 gulden. Te zamen hebben zij dan altijd het sociaal minimum voor gehuwden. Iedere werknemer kan zich bovendien ex tra verzekeren tegen het risico van inkomensderving die uitgaat bo ven die van het sociaal minimum in de zogenaamde vrijwillige inko- mensdervingsverzekering (VIV). Deze aanvullende verzekering bo ven het WRR-voorstel wordt niet gekort op een eventuele bijstands uitkering. Andere elementen uit het WRR- plan zijn een verplichte algemene inkomensdervingsverzekering (AIV) voor alle werkenden. Deze AIV geldt bij ziekte, arbeidsonge schiktheid en werkloosheid tot aan het sociaal minimum van een al leenstaande. De duur van de uitke ring is gekoppeld aan het arbeids- Dr. N. Douben. verleden en bedraagt maximaal ze jaar. De AIV wordt gefinancierd u premies van werkgevers en werkni mers. Na de AIV treedt de algemene bi stand AB) - te vergelijken met d huidige algemene bijstandswet-a] restvoorziening in werking. Andf inkomen wordt in mindering g bracht op de bijstandsuitkering, het dat dit tot een bepaald nivèa niet geldt voor een aanvullend uitkering van een vrijwillig geslote verzekering. Groot bezwaar heeft de vakbewi ging tegen de afschaffing van hs wettelijk minimumloon. Maar, z redeneert de WRR, de oorspronkf lijke doelstelling - een inkomens garantie voor een gezin - gaat nie meer op omdat het aantal inkt mens per huishouden nogal vei schilt. De arbeidsmarkt vaart hier ook w( bij omdat door de grotere dififerer tiatie in de lonen een soepeler wei king van de arbeidsmarkt word bevorderd. Voor de werknemers b( tekenen de plannen dat het brut uurloon wordt bijgesteld op basi van het huidige brutoloon minu het basisinkomen met andere wooi den een verlaging van het uurloor Doordat de arbeidskosten dalen ei diensten goedkoper worden, zal eei aantal mensen bepaalde karweitje niet meer zwart laten doen, zo vooi spelt Douben. „Dan gaan kwalitei en garantie weer een rol spelen". Verder is het niet langer zo dat d premiedruk voor sociale zekerheii op de schouders van de werkgever rust (sociale zekerheid wordt vol gens het plan immers uit belastin gen gefinancierd) maar dat het be drijf per werknemer het bruto basis inkomen van hun belastingafdrach mag aftrekken. Een lastenverlich ting dus voor de arbeidsintensiev bedrijven. Een ander voordeel vai het WRR-plan is dat het nieuw systeem gunstiger is voor deeltijd werkers. Die krijgen boven op he basisinkomen het verlaagde uur loon, waardoor zij er netto beter oj worden. Hierdoor zal het netto ver schil tussen volletijdswerkers ei deeltijdwerkers kleiner worden waardoor korter werken zal wordei bevorderd. De plannen dienen onder meer on de band tussen sociale zekerheid ei betaalde arbeid losser te maken, d( arbeidskosten te verlagen, hel functioneren van de arbeidsmarkl te verbeteren en het sociale zeker heidsstelsel te vereenvoudigen. Goede uitgangspunten, maar min punt blijft de onvermijdelijke ver hoging van de collectieve uitgaven De extra lasten worden geraamd o; 10 miljard gulden. Als financierings bronnen worden in het plan aange geven: verhoging van de inkom stenbelasting, verhoging van de in komstenbelasting van alleenverdie ners met een partner, die een basis inkomen krijgt en afschaffing van bepaalde kapitaalsubsidies (WIR). Een origineel plan dat opvalt dooi zijn simpelheid en durft te breken met het huidige systeem van sociale zekerheid. Het systeem dat in deze vorm onvermijdelijk op de klippen dreigt te lopen en remmend werkt op de economische groei en werkge legenheid. De WRR bepleit een ver laging van de arbeidskosten waar door met name arbeidsintensieve bedrijven ontlast worden. Ook de werkgelegenheid zal positief beïn vloed worden doordat deeltijdwer kers er netto beter op worden en het dus aantrekkelijker wordt korter te gaan werken. Dat het plan finan cieel niet onderbouwd is door de WRR is thans van minder belang: het is tenslotte bedoeld voor de jaren negentig. Joden en Christenen ontmoeten elkaar Ruim drie jaar geleden werd het Ojec opgericht, het Overlegorgaan van joden en christenen. In een interview heeft de vice-voorzitter daarvan, rabbijn H. Rodrigues Pereira, gezegd dat het Ojec zoekt naar wat joden en christenen bindt en niet naar wat hen gescheiden houdt. Er is heel véél dat bindt, maar de in 2.000 jaar ontstane diepe kloof van vijandschap, die het gevolg is van de beker ingsdrift van christenen, schijnt soms niet meer te overbruggen. Overleg tussen joden en christenen kan slechts reëel zijn en 'toekomst hebben als men elkaar serieus neemt. Dat is de onmisbare basis voor een ontmoeting, ook in het Ojec. Waarom moet zo'n overleg worden gestimuleerd? Heeft het zin, wat bedoelen 'partijen' er eigenlijk mee? In het interview waarnaar zojuist werd verwe zen (Centraal Weekblad, 9 maart j.l.) wijst de Ojec-voorzitter, dr S. Schoon, erop dat joden en christenen vanuit verschillende motieven overleg willen. Joden zeggen vaak dat wij elkaar nodig hebben omdat het antisemitisme moet worden bestreden of omdat allerlei kwaad in de samenle ving moet worden aangepakt. Maar bij vele christe nen leeft nog altijd de gedachte dat de ontmoeting met joden nodig is voor discussies over de waarheid, het geloof en dat die discussies wezenlijk ten doel moeten hebben de joden te bekeren tot het chris tendom. In het Ojec gaat het niet in de eerste plaats om het bespreken van theologische vraagstukken, maar om te onderzoeken hoe joden en christenen samen als mensen met een gemeenschappelijke van God ontvangen opdracht zich teweer kunnen stellen tegen wat verkeerd is in de maatschappij. Het is bekend dat niet alle joden en niet alle christenen dit kunnen 'meemaken'. Bij sommige joden is het wantrouwen zó diep geworteld na wat hen is aangedaan in de geschiedenis, dat zij niet kunnen aannemen dat het overleg met christenen geen dubbele bodem heeft. Een heel recent voor beeld daarvan zien zij in de diensten die op 5 mei j.l. zijn gewijd aan de herdenking van de bevrijding veertig jaar geleden. In de Rotterdamse Laurenskerk werd een oecume nische dienst gehouden op die vijfde mei, waartoe ook de joodse gemeenschap was uitgenodigd. Aan joods-orthodoxe zijde had men zich principieel van dit samen herdenken gedistancieerd. Overleg plegen is tot daar aan toe, samen zoeken aar wat de wet en de profeten ons te zeggen hebben ook dat kan nog. Maar samen vieren, in een gezamenlijke dienst die het karakter heeft van een kerkdienst, dat betekent een onaanvaardbare overschrijding van grenzen: een jood hóórt niet daar waar de aanwezigen worden aangesproken in de naam van Christus. In NH-Magazine (25 mei) concludeerde Dick Hou- waart: „De bevrijdingsdiensten van 1985 zullen een veel gevaarlijker bedreiging vormen voor goede verhoudingen dan welke anti-Israëlische uitspraak ook. Hier voelt men de bedreiging van de zendings ijver w-er. En ook, al zal dit velen onbekend zijn, niemand praat talrijke joodse gemeenteleden thans meer uit het hoofd dat men hen onder de naam van oecumene de kerk in wil loodsen". Gaat Houwaart te ver in zijn conclusies? Zit hij er naast? Trekt hij ten onrechte de zaak scheef? Of is het waar dat in ontmoetingen tussen joden en christenen het gesprek voor christenen pas zin heeft alsfundamenteel wordt gesproken over Christus, het Nieuwe Testament, het kruis en dat soort zaken? Vinden zij niet dat al wat daar geen betrekking op heeft in wezen maar oppervlakkig gepraat is? Er is nog veel over van de in vele eeuwen gepropa geerde gedachte dat de kerk het 'nieuwe Israël' is, omdat God de joden na hun verwerping van de Messias heeft verworpen. Nog altijd wordt onvol doende onderkend dat hier de wortels liggen van het antisemitisme, religieus geïnspireerd. Hoe lang ligt de tijd nog maar achter ons dat de joden feitelijk gelijk werden gesteld met 'blinde heidenen', die Jezus verwierpen en moesten worden bekeerd? Wanneer dringt het door dat Jezus een jood was, geworteld in de joodse traditie? Ondanks dit alles onderneemt het Ojec een ernsti ge poging, in hoogachting en respect voor elkaar, te komen tot een beter verstaan, in eikaars bedoe lingen en visies op God, mens en wereld. Vertegenwoordigers van twee godsdiensten, maar met een gemaanschappelijk geloof in de God van Abraham, Izaak en Jacob, een God die zijn volk uit het diensthuis heeft geleid en dat nog altijd wil doen met zijn mensen, een God die allen oproept tot dienst aan Hem en aan de naaste. Feitelijk is zo'n Ojec, althans in ons land, een eerste georganiseerde poging mèt elkaar te spreken en af te zien van uitsluitend óver elkaar praten. Een van de activiteiten van het Ojec tot heden is geweest de publicatie van een ontwerp-rapport onder de titel 'Richtlijnen voor het onderzoek naar anti-judaïsme in catechetisch materiaal'. Dit rap port is in de eerste plaats bestemd voor de beleidsorganen van de kerken in ons land, maar daarnaast ook voor catechetische instituten, ra den, werkgroepen, instellingen die zich bezighou den met de verhouding kerk en Israël en tenslotte voor ieder die belangstelling heeft voor het onder werp. Het prettige van dit geschrift is dat op een overzich telijke wijze, verdeeld naar een zevental deelonder werpen van het totaal, in richtlijnen de prlblemen kort en krachtig worden geformuleerd, waarna wordt aangegeven waar in de catechese de gesigna leerde problemen voorkomen. Vervolgens wordt vermeld hoe in deze gevallen informatie zou moeten worden gegeven. Staan er dan zo zullen sommi gen zich afvragenin catechetisch materiaal en godsdienstboeken vooroordelen ten opzichte van joden en jodendom? Dat is inderdaad het geval. Het geldt voor Neder land, het is ook duidelijk aangetoond in studies in de VS en West-Duitsland. Het gaat dan niet om duidelijk antisemitisme, maar om verhulde en ook wel onverhulde anti-joodse uitspraken en menin gen. In het rapport wordt een viertal verschijnselen of tendenzen genoemd waaruit de noodzaak blijkt met de materie bezig te zijn. Zo wordt in christelijke kring het jodendom nog vaak beschouwd als een andere religie die geen bijzondere aandacht nodig heeft: christenen zouden met het jodendom, zeker in zijn moderne vorm, niets meer te maken hebben. Dan is er de* opvatting dat het jodendom als godsdienst aan het christen dom vooraf gaat: het jodendom is alleen historisch nog maar van belang. Soms staat hier tegenover dat het jodendom een onevenwichtig grote aandacht krijgt. Dan worden bepaalde facetten die voor het christendom van groot belang zijn, uitsluitend door een 'christelijke bril' bekeken. Als vierde verschijnsel noemt het rapport dat het jodendom en vooral de staat Israël grote en sympathieke aandacht krijgt: er is dan sprake van een kritiekloze houding die tot een eenzijdig beeld kan leiden. Hoe het rapport (verkrijgbaar bij het secretariaat van het Ojec, Postbus 70018, 1007 KA Amsterdam) 'in elkaar zit' kan met een voorbeeld het best worden duidelijk gemaakt. We nemen daarvoor de tweede richtlijn, 'De negatieve rol van het joden dom in de christelijke theologie'. Die negatieve rol, zo wordt gezegd, is dikwijls toebedeeld om de eigen identiteit te bepalen. Maar deze kan niet worden bewezen of bevestigd door zich af te zetten tegen beelden van het jodendom die christenen zich daarvan zelf vormen. Dit aspect kan aan de orde komen in de catechese bij de behandeling van het Oude en het Nieuwe Testa ment, van de begrippen 'wet' en 'genade' en van Jezus de Messias. Bij het hanteren van de richtlijn moet worden vermeden dat Tenach/Oude Testa ment en de daarop steunende traditie zó tegenover het Nieuwe Testament worden geplaatst dat het jodendom daardoor een religie wordt van angst, harde gerechtigheid, kille berekening of weticisme, waartegenover het christendom zich aftekent als de ware godsdienst van liefde en genade. Het is niet zo dat 'wet' en jodendom bij elkaar horen en 'genade' en christendom een 'koppel' vormen. En ook moet worden vermeden te leren dat de belofte aan de joden zou zijn opgeheven omdat zij Jezus niet als de Messias hebben aanvaard. Conclusie: een rapport dat de moeite waard is er wat mee te doen. J. J. Tevel. I r

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 4