1 1 pessoa 1 lel L1 Lei rs S l I el LI ren ONDER GEDOKEN herinneringen van claus victor bock m rr CD M M w karyotakis filyras byron hans warren büchs boeken vroman LETTERKUNDIGE KRONIEK hans warren ZATERDAG 4 MEI 1985 De zo rijke Nieuwgriekse litera tuur krijgt in ons land niet de belangstelling die zij verdient. Wie wil tellen wat er vertaald is, zal nogal snel uitgeteld zijn. Vermoede lijk de eerste vertaling uit het Nieuwgrieks staat op naam van J. J. de Gelder en dateert uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het was een vertaling van Solomos' 'Hymne aan de Vrijheid'. Rondom 1920 be stond er enkele jaren een reeks 'Nieuwgriekse romans en novelles'. Indertijd moet de grote dichter Pa- lamas in ons land zelfs enige naam hebben gehad, zijn 'Twaalf zangen van de zigeuner' werden in 1907 vertaald, 'De fluit van de keizer' in 1910 en 'De dood van den pallikaar' in 1918. Tot voor enkele jaren was het heel gebruikelijk dat Griekse literatuur via Franse of Duitse ver talingen tot ons kwam. Vertalers die wèl rechtstreeks vertaalden beheer sten de taal soms onvoldoende. Gelukkig zijn er de laatste jaren tekenen die wijzen op een opleving van de aandacht. Dat in korte tijd twee vertalingen van de gedichten van K. P. Kavafis konden verschij nen en 'Maatstaf een speciaal dub belnummer aan hem wijdde zegt zeker iets. De belangstelling voor de moderne Griekse literatuur zal waar schijnlijk verder aangewakkerd wor den door het pas verschenen num mer van 'De Tweede Ronde' dat voor een groot deel door de inspanningen van gastredacteur Hero Hokwerda tot stand kon komen. In 1983 is ook al eens een Grieks nummer van dit tijdschrift verschenen. De meest op- gemerkte onderdelen daarin waren fragmenten uit de Gedenkschriften van Generaal Makryiannis en ge dichten van Kavafis. Maar dit num mer biedt vele nieuwe verrassingen uit de Griekse literatuur. Ook uit de Nederlandse literatuur trouwens: zo is er een lang autobiografisch ver haal uit de nalatenschap van Hans Lodeizen en enkele dichters lieten zich inspireren door Griekenland. Hoe komt het, vragen velen zich af dat de Griekse literatuur van deze eeuw zoveel grote dichters heeft opgeleverd? Kavafis, Sikelianos, Seferis, Ritsos, Elytis de lijst van dichters die internationale erken ning vonden is nog verder uit te breiden. Een verklaring zou kunnen zijn dat terwijl in de meeste taalge bieden poëzie een vermaak is voor enkele fyne luyden, in Griekenland de dichtkunst bij het volk leeft. Frans van Hasselt schreef voor dit tijdschrift een boeiend stuk over de teksten van hedendaagse populaire liedjes uit Griekenland. Het valt meteen op dat die teksten echte gedichten zijn. Ze zijn volkomen vrij van de banaliteiten en clichés waar bij voorbeeld Nederlandse liedjes door worden bepaald. Dit liedje werd in Griekenland een hit: De late middag leek te staan Als een oude kar op de helling Elke keer, op ons geheime plekje, Achter het eethuis van Delivoria. Alles leek hemel en thuisgemaakt brood Alles leek hemel en zoet brood. Wat voor jaloezie verwekten toch je zachtgroene ogen Die de avond vulden met zoete morgenstond Dat ze onder zijn gegaan, jouw diepe ogen Op een zaterdagavond, in Keseriani. Alles werd bliksem, zout van de zee Alles werd bliksem en bitter brood. 'Het büjft een vreemde sensatie, een tekst (als deze) verrukt te horen meezingen door een bont tafelgezel schap', vindt Van Hasselt. Liedjes met teksten van dit niveau bestaan er bij tientallen. De tekstschrijvers bleven tot voor kort anoniem. Schit terende teksten waarvan gelukkig verschillende voorbeelden in het ar tikel zijn opgenomen werden in de jaren vijftig geschreven door Efty- chia Papayannopoulou. Haar naam is slechts bij ingewijden een begrip maar hier wordt haar veel eer be toond. Een trend in Griekenland is dat liedteksten ontleend gaan wor den aan de beroemde dichters. Ook arbeiders en boeren kennen zo regels van Ritsos, Seferis en Elytis uit het hoofd. Poëzie is eveneens in het verleden een zaak van het volk ge weest. De dimotika tragoudia, de volksliederen, vormen een indruk wekkende dichterlijke schat. Van vijf beroemde volksliederen gekozen uit uiteenlopende genres vinden we in De Tweede Ronde vertalingen. Ze ademen dezelfde voor het Grieken dom zo kenmerkende treurigheid als de hedendaagse liedjes. Centraal het nummer staat de dich ter Kostas Karyotankis (1896-1928). Hero Hokwerda leidt hem in een uitvoerig essay in, hij vertaalde wat 'Kort proza' alsmede 23 gedichten van hem. Die gedichten koos hij voornamelijk uit Karyotakis' derde en laatste bun del 'Elegieën en Satiren' uit 1927. Hij was een man vol tegenstrijdighe den. „Aan de ene kant was hij de keurige ambtenaar, in verschijning en optreden de uiterste correctheid, maar aan de andere kant zocht hij steeds weer naar mogelijkheden om aan het bestaan andere dimensies te geven", schrijft Hokwerda. Hij had zo'n hoge plichtsbetrachting als ambtenaar dat het hem in conflict bracht met zijn superieuren. Een overplaatsing naar het saaie provin cieplaatsje Preveza (in het westen van Griekenland) was het gevolg. Er herinnert nog een plaquette aan zijn zelfmoord: „Hier vond de dichter Kostas G. Karyotakis vrede door een kogel in zijn hart op 21 juli 1928". Die zelfmoord was een logisch uit vloeisel van zijn nihilistische instel ling, een keuze die hij welbewust heeft gedaan. Een poging zich te verdrinken mislukte. Enkele uren na zijn redding schoot hij zichzelf dood. Zijn dichtwerk is vol vooruitwijzin gen naar zijn zelfmoord. Bij voor beeld dit vers 'Rechtvaardiging' dat het met zijn origineel volgend rijm schema ook illustratief is voor Hok- werda's wijze van vertalen: Dan zal ik dus het Lied vrij laten tuiten en 't boven mij bevrijd laten verzweven. Door mensen wordt een hoonlach aange heven als tweede stem, de winden zullen fluiten. 'k Zal mij uitstrekken en de ogen sluit en lachen, ik, als nimmer van mijn leven. 'Slaap wel, wil 't licht van mij de groeten geven', zeg ik aan hem op wie 'k het laatst zal stuiten. Begeven we ons dan langzaam door de straten, zal mijn bestaan, op schouders van maar enkelen, - voor 't eerst een zeekre indruk achterlaten. Dan, van mijn levenspoging heel de waar de vergeldend, zal de spade mij besprenklen naar het behoort met doornen en met aarde. Romos Filyras (1888-1942) was een kennis van Karyotakis. Hem wordt helaas zelden meer dan een plaatsje in de marge van de literatuur ge gund. In 1927 werd hij op eigen verzoek opgenomen in het 'Dromo- kaitio', een krankzinnigengesticht dat hij nooit meer zou verlaten. In heldere ogenblikken heeft hij nog een aantal gedichten geschreven. Bovendien beschreef hij in 1929 op hoogst fascinerende wijze 'Mijn leven in het Dromokaitio'. Filyras is in 'De Tweede Ronde' met grote fragmen ten uit deze tekst en met een gedicht 'De Pierrot' vertegenwoordigd. Op nieuw trad Hero Hokwerda als verta ler op. 'Mijn leven in het Dromokai tio' is zo'n aangrijpend autobiogra David Hockney, K. P. Cavafy. fisch document omdat de schrijver ondanks zijn gedeeltelijke krankzin nigheid in staat is tot diepe zelfbe schouwing en pijnlijk scherpe obser vatie van zijn omgeving. Hij voelt zich beklagenswaardig omdat zijn waanzin in vergelijking met die van andere patiënten beperkt is. Hij kan daarom schrijven: 'Leve de waanzin! Ik, Romos, roep dat uit. Maar ik heb het helaas nog niet zover gebracht als sommigen hierbinnen. Ik beschik nog over een zekere rede, ziet u, en daar voel ik mij op aangekeken. Daarom lijd ik, daarom breekt mijn hart als ik 's avonds daarginder in de verte, als een zee van geluk, de gouden lichten van Athene aanschouw. Vervloekte rede, ergens binnen in mij ben jij intact gelaten door de meedogenloze spirochaete: wanneer zal die jou voor eens en voor al wegnemen? Ja, editions alecto van het Aegeon' en 'De gekke gra- naatappelboom'. Van Angelos Sike lianos (1884-1951) werd het grootse profetische gedicht 'De heilige weg' vertaald. Van Jannis Ritsos (geb. 1909) zijn er tekeningen en W. J. Aerts vertaalde op misschien al te plechtstatige wijze gedeelten uit zijn 'De Jonkvrouw van de Wingerden'. Het is een allegorie op Griekenlands broze wederopstanding na de bezet tingstijd. 'De vooraanstaande Cy priotische dichter Kostas Mondis (geb. 1914) is vertegenwoordigd met 'Epigrammen' en van Sakis Papadi- mitriou (geb. 1940) is er een verhaal 'De Lift'. Tenslotte verzorgde Wim Bakker een uitgebreide collage 'Jor- gos Seferis en de mythos'. Daarin zijn onder meer deze woorden door Seferis tegen Griekse schoolkinde ren uitgesproken memorabel: 'Bedenk toch eens hoe verbazing wekkend het is dat we vanaf de tijd De Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935) is in Nederland pas recent bekender geworden door het voortreffelijke werk van zijn vertaler (en pleitbezorger) August Willemsen. Vrij kort achtereen verschenen (bij de Arbeiderspers) Gedichten en Ode van de Zee en (bij Meulenhoff) De anarchistische bankier. In deze uitgaven wordt uitvoerig ingegaan op het leven van deze schrijver, zijn verschillende presen(ta)tievormen (Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Alvara de Campos) en de achtergronden van het werk. Het Parijse huis voor eigentijdse kunsten dat men zowel Pompidou als Beaubourg noemt, heeft in zijn grote foyer een kleine tentoonstelling aan leven en werken van Pessoa gewijd. De nadruk ligt daar vooral op het futuristisch complex, waarin Idee en Uitwerking wortelen. Het futurisme wordt vaak wat exclusief in Italiaanse richting gezocht. De beweging rond Almada, Santa Rita Pintor, Souza Cardoso en Pessou (c.s.) maakt duidelijk dat ook Portugal de korte vreugde van de Manifesten èn de manifestanten heeft kunnen delen. Men ervaart de expositie als een heldere documentaire en vindt wat daar bij hoort: handschriften, druksels, schilderijen, foto's, wonderschone teksten èn - in de serie Cahiers van het Centre Pompidou - een mooi overzichtswerk 'Fernando Pessoa, poète pluriel'. (tot 27 mei). In de kelders van zijn Londense uitgever is een onbekend werk gevonden van Lord Byron. Het is een satire in proza over de politiek redactie: andre oosthoek ik wil volslagen gek worden, niets meer voelen. Leve de waanzin!' (107). Zoals dit fragment duidelijk maakt - de sporchaete is de bacterie die de geslachtsziekte veroorzaakt - was zijn waanzin naar alle waarschijnlijk heid aan syfilis te wijten. Ook van Karyotakis wordt wel beweerd dat hij aan deze kwaal heeft geleden, hij schreef eens een vers op de beruchte bacterie. De liefhebbers van het werk van K. P. Kavafis (1863-1933) kunnen deze aflevering niet ongelezen laten. Van hem vertaalde Hokwerda een aantal voor het grootste deel niet eerder in Nederland gepubliceerde 'Aanteke ningen over poëtica en moraal'. Hoewel de notities in de eerste plaats van belang zijn als achter grond bij zijn dichtkunst, laten ze zich soms tevens als aforismen le zen. Ook andere belangrijke Griekse au teurs zijn present in dit enthousias merende nummer van het tijdschrift dat steeds vaker als het beste in ons taalgebied wordt aangemerkt. Over Odysseas Elytis (geb. 1911) is er een essay en Courtine Wit vertaalde van hem de prachtige vroege gedichten 'Marina van de rotsen', 'Leeftijd van de blauwe herinnering', 'Melancholie dat Homerus sprak tot op vandaag spreken, ademhalen en zingen met gebruik van dezelfde taal. En dat is nooit opgehouden, of we nu denken aan Clytemnestra die spreekt tot Agamemnon, aan het Nieuwe Testa ment, aan de hymnen van Romanós, of aan het kretenzische theater en de Erotókritos, of aan de liederen van het volk. En al die mensen, de groten en de kleinen, die in het Grieks dachten, spraken en telden, jullie moeten hier niet denken dat dat een weg is, een historische reeks die verdwijnt in de nacht van het verle den, iets dat buiten jullie omgaat. Jullie moeten bedenken dat dat alles zich in jullie bevindt, nu, dat dat alles samen in jullie zit, dat het is het merg in je botten...' (78) Met reden kunnen de Grieken zo trots zijn op hun beschaving. Niet alleen vanwege wat men in een ver verleden te bieden had, maar zeker ook vanwege de literatuur uit deze eeuw waarvan hier zo'n aantrekkelij ke proeve geboden wordt. De Tweede Ronde - Grieks nummer, Lente 1985, jrg. 6 nr. 1, 200 pag.l 12,50, ISBN 90 351 027 03. Adres: De Tweede Ronde, Nieuwe Spiegel straat 59. 1017 DD Amsterdam. «SS 8ss vX* vv van de oosterse despoot Timoer (Tamerlan). Biograaf Leslie Marchand, zegt dat hij het werk vond in een kluis toen hij research verricht voor zijn twaalfdelige uitgaaf van Byrons verzamelde brieven en dagboeken, 161 jaar na de dood van de dichter en avonturier. Marchand zei dat er sprake is van het onmiskenbare handschrift van Byron. De Mongoolse veroveraar Timoer, bijgenaamd 'Lenk' ('de kreupele'), heerser van Samarkand, baande zich een weg door Iran, Transkaukasië, Irak, Armenië en Georgië en viel India en Syrië binnen, vóór zijn dood inu 1405. Byron schrijft in een commentaar op de zware belastingen die Timoer afperste om zijn oorlogen te betalen, dat „the whole of the populace trembled for their pockets, which he and his ministers had contracted a habit of emptying". „He also cut off heads, but with this practice his subjects found little or no fault, p'rovided that decapitation and confiscation did not go togheter" („het hele volk vreesde voor zijn zakken, want hij Fernando Pessoa door Julio Pomar (stichting Calouste Gulbenkian). en zijn ministers hadden de gewoonte ontwikkeld om ze leeg te halen. Hij hakte ook hoofden af, maar met die gewoonte hadden zijn onderdanen minder moeite, vooropgesteld tenminste dat onthoofding en confisquering niet samengingen". VAR A's, literair magazine 'Bucli's Boeken' is vanmiddag gewijd can oorlog en literatuur. Aandacht is er voor de stroom nieuwe boeken over de Tweede Wereldoorlog ;Dr, Lou de Jong geeft informatie over de belangrijkste documentaire oorlogsboeken. Voorts in het programma een reportage van Boudewijn Buch uit Westerbork met scholieren die praten over oorlog en lezen over oorlog. (Ned. 1,17.35 uur). De NOS-televisie zendt woendsdag 8 mei in de reeks 'Beeldspraak' een portret uit van de onlangs zeventig jaar geworden dichter Leo Vroman. Redacteur Willem van Toom en regisseur/producent Jan Venema zochten Vroman op in zijn woonplaats New York, met als resultaat de film 'Liefde sterk vergroot', waarin natuurlijk ook een van de meest bezongen vrouwen in de Nederlandse literatuur, Vromans vrouw Tineke, een belangrijke rol speelt. Leo Vroman x-x Claus Victor Bock schrijft in zijn boek 'Unterge- tauch'. Unter Freunden. Ein Bericht. Amster dam 1942-1945' dat de bevrijding die kwam nadat hij drie jaar had moeten onderduiken een stap was 'vanuit de nacht in de dag, een stap die bij ons grote onzekerheid teweegbracht. We waren schip breukelingen, maar waren we gestrand? Nog altijd kon een voorbijrijdende auto doen schirkken, een geluid bij de deur angstig maken. Ook de haat was een reflex, die ik slechts langzaam leerde beheer sen'. (152) Ik denk dat velen die de oorlog mee hebben gemaakt met de woorden van Bock in kunnen stemmen. De vreugde om de bevrijding werd door verdriet getemperd. Verdriet dat veer tig jaar na dato nog altijd niet gedelgd is. In deze dagen waarin op de televisie vele uitzendingen aan de bezettingsjaren worden gewijd, waarin een stroom boeken over de oorlog verschijnt ontkomt niemand er aan zich hier op te bezinnen. De grote lijnen uit de geschiedenis van de jaren 1933-1945 kennen we zo langzamerhand. Gegevens over het leven van alledag uit deze tijd hebben we veel minder. Daarom is het boek met Bocks ervarin gen uit de bezettingsjaren interessant. Het gaat niet over bekende politieke leiders, veldslagen die een begrip werden, massamoorden in beruchte vernie- tingingskampen. De naam Hitier bijvoorbeeld valt niet meer dan twee keer en dan nog terloops. Onderwerp van het boek is echter hoe een groepje jonge onderduikers zich door deze duistere tijd heen wist te slaan. De herinneringen worden zonder literaire pretenties verteld. De documentaire waar de is daardoor alleen maar groter geworden. 'Ik ben geen schrijver en al helemaal niet datgene wat ik voor deze nieuwe opgave zou moeten zijn: een evocerend kunstenaar' (6) zegt hij in een inleiding van deze kroniek die mede op brieven, gedichten, manuscripten, notitieboekjes en aantekeningen uit de oorlogstid werd gebaseerd. Wie is Bock dan wel? Een in 1926 geboren filoloog, die naast een aantal andere geleerde werken een ruim 750 pagina's tellende woordconcordantie op het werk van Stefan George op zijn naam heeft staan. Uit zijn 'Untergetaucht' komen we te weten dat zijn ouders en hij in september 1938 Duitsland ont vluchtten. Het is een joodse familie. De vader en de moeder gaan naar India. Hun twaalfjarige zoon laten ze achter in Nederland om er te studeren aan de internationale Quakerschool te Eerde. Hij gaat deel uit maken van een groep kunstzinnig aangeleg de jongelui. De dichter Wolfgang Frommel, wordt hun geestelijke leidsman. De vriendschappen in de kring waren innig. Zo worden in het begin van de oorlog de betrekkingen bezegeld tussen Frommel en Bock: 'Keek ik in twee ogen of in éen? Ik zocht het veld tussen de ogen. Wolfgangs gezicht veran derde van uitdrukking, vreemde trekken schenen zich van de zijne - daarna ook van de mijne - meester te maken. Een ander, veel ouder gezicht dook onheilspellend dicht voor me op. Was er nog iemand in de kamer? Was er een derde bij ons, toen onze lippen elkaar troffen en de vonk bij me oversprong? Wat ik beleefd had, was een overwin ning, maar ook een verplichting, die zich niet duiden liet, alleen verwerkelijken.-' (15) Ook Frommel was uit Duitsland naar Nederland gekomen. Hij was bevriend met A. Roland Holst en woonde enige tijd bij hem in Bergen. In die plaats kwam hij in contact met de schilderes Gisèle van Waterschoot van der Gracht die een van de hoofdpersonen in dit boek wordt en al even sympathiek overkomt als in het gesprek dat Adriaan van Dis enige tijd geleden in zijn t.v.- programma met haar voerde. Aanvankelijk kende zij geen Nederlands en Roland Holst moest zijn gedichten voor haar in het Engels vertalen. Samen met de dichter koos zij een geschikt huis uit in Amsterdam. Het werd een gedeelte van het pand Herengracht 401 en in die woning zou zij vele onderduikers een onderdak bieden. Het wordt 1942, de joden werden steeds meer in hun bewegingsvrijheid beperkt. In mei moet Bock de davidsster gaan dragen. De dreiging wordt hem te groot. Hij ensceneert een zelfmoord om ongehin derd te kunnen vluchten. Na op verschillende adressen ondergedoken te zijn geweest, wordt hij door Frommel bij Gisèle van Waterschoot onderge bracht. Zijn belangrijkste tijdpassering wordt de literatuur. Voor alle leden van de kring is dat een zeer belangrijk onderwerp van gesprek. Vooral de verzen van Stefan George en in de eerste plaats zijn 'Stern des Bundes' wordt druk becommentarieerd. Geor- ge, een dichter van profetisch getint werk, is een figuur waarmee je kunt dwepen of die je kunt verfoeien. Voor zijn honderd gedichten lange 'Stern des Bundes' waarin een irrationele ideologie wordt verwoord geldt dat des te sterker. Door deze onderduikers die onder invloed van Frommel staan wordt er dus mee gedweept. Zo begint Bock in deze jaren aan zijn George-concordantie te werken. Literatuur is hun bestaan, hun steun, hun toever laat, hun middel om zich te handhaven in isole ment. De onderduikers hebben aldus hun eigen wereld opgebouwd en lijken zich weinig aan te trekken van die zo geschokte wereld buiten. Zelfs als er gasten komen, informeren de onderduikers zelden naar de toestand in de wereld en gaat het gesprek weer voornamelijk over literatuur. Al ne geert men de buitenwereld zo veel mogelijk, men is zich volledig bewust van alle gevaren die er van uit gaan. Men beseft ook dat men in zo'n kleine gemeenschap volkomen aan elkaar uitgeleverd is. Vandaar deze passage: „Het leven aan de Herengracht berustte op de behoedzaamheid waarmee we met elkaar omgin gen. Wat ons bond was een magisch getrokken ring - geen keten, geen boei. We voelden ons vrij binnen die ring, niet er buiten. Onze pelgrimsburcht met slechts enkele vierkante meters: des te belangrijker was het de burchtvrede te bewaren' (85). Een pelgrimsburcht, een 'Pilgerburg' zoals het in het boek heet - dat werden de kamers waarin deze vervolgden ondergedoken waren. In de naam van het tijdschrift 'Castrum Peregrini' en de uitgeverij 'Castrum Peregrini Presse' leeft die aanduiding voort. Manuel Goldschmidt die in het boek vaak wordt genoemd heeft de 'Schriftleitung' van de uitgeverij, Bock zelfheeft zitting in de 'Beirat'. De fondslijst vermeldt werk van andere personen die in het boek een rol spelen. Zo zijn er publicaties van de Exil-dichter Wolfgang Cordan, van Wolfgang From mel en van F. W. Buri. De aandacht voor Stefan George is ook gebleven, getuige de vele uitgaven die aan hem werden gewijd. Op soms wonderbaarlijke wijze blijven veel raqipen de pelgrimsburcht bespaard. Vooral verrassend blijkt de opstelling van Duitse militai ren te zijn. Een Duitse generaal Knauss zorgt zelfs een tijdlang voor levensmiddelen en komt in ruil discussiëren over Goethe. Met de hulp van een majoor Merveldt en een onderofficier Kraetzel kan men op eerste Paasdag 1944 naar 's-Hertogenbosch om daar een concert bij te wonen. Een andere majoor schenkt sigaretten, een luitenant zorgt voor bescherming. Gevaarlijke ogenblikken zijn er in oktober 1944. Agenten van de Grüne Polizei betreden het huis. Claus Bock heeft geen papieren, men verzoekt hem mee te gaan. Wolfgang Frommel verspreekt zich: „Waar haal ik nu in godsnaam papieren voor Claus vandaan?". De officier die de operatie leidt doorziet de toestand in dit huis vol onderduikers nu meteen. Maar in plaats van tot actie over te gaan zegt hij tegen zijn mannen: 'Alles in Ordnung!' en met een 'Heil Hitier!' dat stellig ironisch zal hebben geklonken neemt hij afscheid. Het zijn zulke toevalligheden waar het leven van deze Duitse onderduikers van af hangt. Maar ook het moedig optreden van Wolfgang Frommel en Gisèle van Waterschoot is van betekenis geweest. Gisèle bestaat het zich in het hol van de leeuw te wagen. Zij wendt zich tot Willi Lages, de beruchte Amsterdamse chef van de SD om een bekende die in het kamp bij Amersfoort was geïnterneerd op te kunnen zoeken. Tegenover kampbeul Joseph Ko- talla doet ze zich voor als een vriendin van Lages en krijgt zo uiteindelijk gedaan wat ze gedaan wilde krijgen. De bevrijding brengt zoals gezegd niet alleen vreugde. Frommel had een krankzinnig gewor den joods-duitse jongen Torry Goldstern in huis gehaald. De omgang met hem schept veel problemen. Op een dag kort na de bevrijding begeven Frommel en Goldstern zich samen op straat. Frommel heeft grote moeite om de jongen in toom te houden. „Toen begon Torry - in het Duits - te jammeren ,jBreng me in Godsnaam niet terug naar mijn cel!" Torry bedoelde de isoleercel van de psychiatrische kliniek, maar reeds bleven mensen staan en vroe gen, wat er aan de hand was. Wolfgang probeerde, het duidelijk te maken. Men merkte aan zijn accent dat hij Duitser was en begon te schimpen: „Die moj daar heeft een joods jongen in een gevangeniscel gebracht en wil hem er weer heen terugsiepen! Bevrijdt dat kind! Sla de nazi tegen de grond!" (149). Ternauwernood weet Frommel aan een geheel onrechtvaardige lynchpartij te ontkomen. Gisèle Waterschoot weet de omstandigers de situatie duidelijk te maken. De bevrijding maakt uiteraard een einde aan het leven in de intellectuele oase die Herengracht 401 geworden was. De wegen van de vrienden scheiden. Bock gaat - pas 19 jaar oud maar met grote levenservaring - naar zijn ouders in India en neemt als belangrijkste bagage de twaalf dozen mee met aantekeningen voor de George- concordantie. Vijf barre jaren waren voorbij, een tijd waar hij aldus op terugziet. „Over ons dak had zo duidelijk een goede ster geheerst, dat ik deze nu afgesloten periode van mijn leven slechts met terughoudendheid kon beschou wen. Ik heb er zelden over willen spreken. Ik gaj ontwijkende antwoorden, als men mij vroeg, oor logsherinneringen ten beste te geven". (152). We mogen er blij om zijn dat hij voor één keer zijn terughoudendheid heeft overwonnen. Het heeft een document opgeleverd waaruit men veel leren kan. Dat men met uiterste inspanning naast de meest gruwelijke werkelijkheid een eigen werkelijkheid gestalte kan geven. Dat naast een Duitsland van geweld, vernietiging en onderdrukking een Duits land van beschaving, cultuur en genegenheid kon blijven bestaan. Ook al was dat andere Duitsland slechts enkele vierkante meters groot. Claus Victor Bock: Untergetaucht. Unter Freunden. Ein bericht. Amsterdam 1942-1945 - 164 pag. 40,- ISBN 90 6034 053 1 - Castrum Peregrini Presse, Amsterdam, 1985. Adres: Castrum Peregrini Presse, Postbus 645, 1000 AP Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 18