1
1
pessoa
1
lel
L1
Lei
rs S l
I el
LI
ren
ONDER GEDOKEN herinneringen van claus victor bock
m
rr
CD
M
M
w
karyotakis
filyras
byron
hans warren
büchs boeken
vroman
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hans warren
ZATERDAG 4 MEI 1985
De zo rijke Nieuwgriekse litera
tuur krijgt in ons land niet de
belangstelling die zij verdient. Wie
wil tellen wat er vertaald is, zal
nogal snel uitgeteld zijn. Vermoede
lijk de eerste vertaling uit het
Nieuwgrieks staat op naam van J. J.
de Gelder en dateert uit de eerste
helft van de vorige eeuw. Het was
een vertaling van Solomos' 'Hymne
aan de Vrijheid'. Rondom 1920 be
stond er enkele jaren een reeks
'Nieuwgriekse romans en novelles'.
Indertijd moet de grote dichter Pa-
lamas in ons land zelfs enige naam
hebben gehad, zijn 'Twaalf zangen
van de zigeuner' werden in 1907
vertaald, 'De fluit van de keizer' in
1910 en 'De dood van den pallikaar'
in 1918. Tot voor enkele jaren was
het heel gebruikelijk dat Griekse
literatuur via Franse of Duitse ver
talingen tot ons kwam. Vertalers die
wèl rechtstreeks vertaalden beheer
sten de taal soms onvoldoende.
Gelukkig zijn er de laatste jaren
tekenen die wijzen op een opleving
van de aandacht. Dat in korte tijd
twee vertalingen van de gedichten
van K. P. Kavafis konden verschij
nen en 'Maatstaf een speciaal dub
belnummer aan hem wijdde zegt
zeker iets. De belangstelling voor de
moderne Griekse literatuur zal waar
schijnlijk verder aangewakkerd wor
den door het pas verschenen num
mer van 'De Tweede Ronde' dat voor
een groot deel door de inspanningen
van gastredacteur Hero Hokwerda
tot stand kon komen. In 1983 is ook
al eens een Grieks nummer van dit
tijdschrift verschenen. De meest op-
gemerkte onderdelen daarin waren
fragmenten uit de Gedenkschriften
van Generaal Makryiannis en ge
dichten van Kavafis. Maar dit num
mer biedt vele nieuwe verrassingen
uit de Griekse literatuur. Ook uit de
Nederlandse literatuur trouwens: zo
is er een lang autobiografisch ver
haal uit de nalatenschap van Hans
Lodeizen en enkele dichters lieten
zich inspireren door Griekenland.
Hoe komt het, vragen velen zich af
dat de Griekse literatuur van deze
eeuw zoveel grote dichters heeft
opgeleverd? Kavafis, Sikelianos,
Seferis, Ritsos, Elytis de lijst van
dichters die internationale erken
ning vonden is nog verder uit te
breiden. Een verklaring zou kunnen
zijn dat terwijl in de meeste taalge
bieden poëzie een vermaak is voor
enkele fyne luyden, in Griekenland
de dichtkunst bij het volk leeft.
Frans van Hasselt schreef voor dit
tijdschrift een boeiend stuk over de
teksten van hedendaagse populaire
liedjes uit Griekenland. Het valt
meteen op dat die teksten echte
gedichten zijn. Ze zijn volkomen vrij
van de banaliteiten en clichés waar
bij voorbeeld Nederlandse liedjes
door worden bepaald. Dit liedje werd
in Griekenland een hit:
De late middag leek te staan
Als een oude kar op de helling
Elke keer, op ons geheime plekje,
Achter het eethuis van Delivoria.
Alles leek hemel en thuisgemaakt
brood
Alles leek hemel en zoet
brood.
Wat voor jaloezie verwekten toch
je zachtgroene ogen
Die de avond vulden
met zoete morgenstond
Dat ze onder zijn gegaan,
jouw diepe ogen
Op een zaterdagavond,
in Keseriani.
Alles werd bliksem, zout van de zee
Alles werd bliksem en bitter brood.
'Het büjft een vreemde sensatie, een
tekst (als deze) verrukt te horen
meezingen door een bont tafelgezel
schap', vindt Van Hasselt. Liedjes
met teksten van dit niveau bestaan
er bij tientallen. De tekstschrijvers
bleven tot voor kort anoniem. Schit
terende teksten waarvan gelukkig
verschillende voorbeelden in het ar
tikel zijn opgenomen werden in de
jaren vijftig geschreven door Efty-
chia Papayannopoulou. Haar naam
is slechts bij ingewijden een begrip
maar hier wordt haar veel eer be
toond. Een trend in Griekenland is
dat liedteksten ontleend gaan wor
den aan de beroemde dichters. Ook
arbeiders en boeren kennen zo regels
van Ritsos, Seferis en Elytis uit het
hoofd. Poëzie is eveneens in het
verleden een zaak van het volk ge
weest. De dimotika tragoudia, de
volksliederen, vormen een indruk
wekkende dichterlijke schat. Van vijf
beroemde volksliederen gekozen uit
uiteenlopende genres vinden we in
De Tweede Ronde vertalingen. Ze
ademen dezelfde voor het Grieken
dom zo kenmerkende treurigheid als
de hedendaagse liedjes.
Centraal het nummer staat de dich
ter Kostas Karyotankis (1896-1928).
Hero Hokwerda leidt hem in een
uitvoerig essay in, hij vertaalde wat
'Kort proza' alsmede 23 gedichten
van hem.
Die gedichten koos hij voornamelijk
uit Karyotakis' derde en laatste bun
del 'Elegieën en Satiren' uit 1927.
Hij was een man vol tegenstrijdighe
den. „Aan de ene kant was hij de
keurige ambtenaar, in verschijning
en optreden de uiterste correctheid,
maar aan de andere kant zocht hij
steeds weer naar mogelijkheden om
aan het bestaan andere dimensies te
geven", schrijft Hokwerda. Hij had
zo'n hoge plichtsbetrachting als
ambtenaar dat het hem in conflict
bracht met zijn superieuren. Een
overplaatsing naar het saaie provin
cieplaatsje Preveza (in het westen
van Griekenland) was het gevolg. Er
herinnert nog een plaquette aan zijn
zelfmoord: „Hier vond de dichter
Kostas G. Karyotakis vrede door een
kogel in zijn hart op 21 juli 1928".
Die zelfmoord was een logisch uit
vloeisel van zijn nihilistische instel
ling, een keuze die hij welbewust
heeft gedaan. Een poging zich te
verdrinken mislukte. Enkele uren na
zijn redding schoot hij zichzelf dood.
Zijn dichtwerk is vol vooruitwijzin
gen naar zijn zelfmoord. Bij voor
beeld dit vers 'Rechtvaardiging' dat
het met zijn origineel volgend rijm
schema ook illustratief is voor Hok-
werda's wijze van vertalen:
Dan zal ik dus het Lied vrij laten tuiten
en 't boven mij bevrijd laten verzweven.
Door mensen wordt een hoonlach aange
heven
als tweede stem, de winden zullen fluiten.
'k Zal mij uitstrekken en de ogen sluit
en lachen, ik, als nimmer van mijn leven.
'Slaap wel, wil 't licht
van mij de groeten geven',
zeg ik aan hem op wie 'k het laatst
zal stuiten.
Begeven we ons dan langzaam
door de straten,
zal mijn bestaan, op schouders
van maar enkelen,
- voor 't eerst een zeekre
indruk achterlaten.
Dan, van mijn levenspoging heel de waar
de
vergeldend, zal de spade mij besprenklen
naar het behoort met doornen en met
aarde.
Romos Filyras (1888-1942) was een
kennis van Karyotakis. Hem wordt
helaas zelden meer dan een plaatsje
in de marge van de literatuur ge
gund. In 1927 werd hij op eigen
verzoek opgenomen in het 'Dromo-
kaitio', een krankzinnigengesticht
dat hij nooit meer zou verlaten.
In heldere ogenblikken heeft hij nog
een aantal gedichten geschreven.
Bovendien beschreef hij in 1929 op
hoogst fascinerende wijze 'Mijn leven
in het Dromokaitio'. Filyras is in 'De
Tweede Ronde' met grote fragmen
ten uit deze tekst en met een gedicht
'De Pierrot' vertegenwoordigd. Op
nieuw trad Hero Hokwerda als verta
ler op. 'Mijn leven in het Dromokai
tio' is zo'n aangrijpend autobiogra
David Hockney, K. P. Cavafy.
fisch document omdat de schrijver
ondanks zijn gedeeltelijke krankzin
nigheid in staat is tot diepe zelfbe
schouwing en pijnlijk scherpe obser
vatie van zijn omgeving. Hij voelt
zich beklagenswaardig omdat zijn
waanzin in vergelijking met die van
andere patiënten beperkt is. Hij kan
daarom schrijven:
'Leve de waanzin! Ik, Romos, roep
dat uit. Maar ik heb het helaas nog
niet zover gebracht als sommigen
hierbinnen. Ik beschik nog over een
zekere rede, ziet u, en daar voel ik
mij op aangekeken. Daarom lijd ik,
daarom breekt mijn hart als ik 's
avonds daarginder in de verte, als
een zee van geluk, de gouden lichten
van Athene aanschouw. Vervloekte
rede, ergens binnen in mij ben jij
intact gelaten door de meedogenloze
spirochaete: wanneer zal die jou
voor eens en voor al wegnemen? Ja,
editions alecto
van het Aegeon' en 'De gekke gra-
naatappelboom'. Van Angelos Sike
lianos (1884-1951) werd het grootse
profetische gedicht 'De heilige weg'
vertaald. Van Jannis Ritsos (geb.
1909) zijn er tekeningen en W. J.
Aerts vertaalde op misschien al te
plechtstatige wijze gedeelten uit zijn
'De Jonkvrouw van de Wingerden'.
Het is een allegorie op Griekenlands
broze wederopstanding na de bezet
tingstijd. 'De vooraanstaande Cy
priotische dichter Kostas Mondis
(geb. 1914) is vertegenwoordigd met
'Epigrammen' en van Sakis Papadi-
mitriou (geb. 1940) is er een verhaal
'De Lift'. Tenslotte verzorgde Wim
Bakker een uitgebreide collage 'Jor-
gos Seferis en de mythos'. Daarin
zijn onder meer deze woorden door
Seferis tegen Griekse schoolkinde
ren uitgesproken memorabel:
'Bedenk toch eens hoe verbazing
wekkend het is dat we vanaf de tijd
De Portugese dichter Fernando
Pessoa (1888-1935) is in Nederland
pas recent bekender geworden
door het voortreffelijke werk van
zijn vertaler (en pleitbezorger)
August Willemsen. Vrij kort
achtereen verschenen (bij de
Arbeiderspers) Gedichten en Ode
van de Zee en (bij Meulenhoff) De
anarchistische bankier.
In deze uitgaven wordt uitvoerig
ingegaan op het leven van deze
schrijver, zijn verschillende
presen(ta)tievormen (Alberto
Caeiro, Ricardo Reis en Alvara de
Campos) en de achtergronden van
het werk.
Het Parijse huis voor eigentijdse
kunsten dat men zowel Pompidou
als Beaubourg noemt, heeft in zijn
grote foyer een kleine
tentoonstelling aan leven en
werken van Pessoa gewijd.
De nadruk ligt daar vooral op het
futuristisch complex, waarin Idee
en Uitwerking wortelen. Het
futurisme wordt vaak wat
exclusief in Italiaanse richting
gezocht. De beweging rond
Almada, Santa Rita Pintor, Souza
Cardoso en Pessou (c.s.) maakt
duidelijk dat ook Portugal de
korte vreugde van de Manifesten
èn de manifestanten heeft kunnen
delen.
Men ervaart de expositie als een
heldere documentaire en vindt
wat daar bij hoort: handschriften,
druksels, schilderijen, foto's,
wonderschone teksten èn - in de
serie Cahiers van het Centre
Pompidou - een mooi
overzichtswerk 'Fernando Pessoa,
poète pluriel'.
(tot 27 mei).
In de kelders van zijn Londense
uitgever is een onbekend werk
gevonden van Lord Byron. Het is
een satire in proza over de politiek
redactie: andre oosthoek
ik wil volslagen gek worden, niets
meer voelen. Leve de waanzin!' (107).
Zoals dit fragment duidelijk maakt -
de sporchaete is de bacterie die de
geslachtsziekte veroorzaakt - was
zijn waanzin naar alle waarschijnlijk
heid aan syfilis te wijten. Ook van
Karyotakis wordt wel beweerd dat
hij aan deze kwaal heeft geleden, hij
schreef eens een vers op de beruchte
bacterie.
De liefhebbers van het werk van K.
P. Kavafis (1863-1933) kunnen deze
aflevering niet ongelezen laten. Van
hem vertaalde Hokwerda een aantal
voor het grootste deel niet eerder in
Nederland gepubliceerde 'Aanteke
ningen over poëtica en moraal'.
Hoewel de notities in de eerste
plaats van belang zijn als achter
grond bij zijn dichtkunst, laten ze
zich soms tevens als aforismen le
zen.
Ook andere belangrijke Griekse au
teurs zijn present in dit enthousias
merende nummer van het tijdschrift
dat steeds vaker als het beste in ons
taalgebied wordt aangemerkt. Over
Odysseas Elytis (geb. 1911) is er een
essay en Courtine Wit vertaalde van
hem de prachtige vroege gedichten
'Marina van de rotsen', 'Leeftijd van
de blauwe herinnering', 'Melancholie
dat Homerus sprak tot op vandaag
spreken, ademhalen en zingen met
gebruik van dezelfde taal. En dat is
nooit opgehouden, of we nu denken
aan Clytemnestra die spreekt tot
Agamemnon, aan het Nieuwe Testa
ment, aan de hymnen van Romanós,
of aan het kretenzische theater en de
Erotókritos, of aan de liederen van
het volk. En al die mensen, de groten
en de kleinen, die in het Grieks
dachten, spraken en telden, jullie
moeten hier niet denken dat dat een
weg is, een historische reeks die
verdwijnt in de nacht van het verle
den, iets dat buiten jullie omgaat.
Jullie moeten bedenken dat dat alles
zich in jullie bevindt, nu, dat dat
alles samen in jullie zit, dat het is het
merg in je botten...' (78)
Met reden kunnen de Grieken zo
trots zijn op hun beschaving. Niet
alleen vanwege wat men in een ver
verleden te bieden had, maar zeker
ook vanwege de literatuur uit deze
eeuw waarvan hier zo'n aantrekkelij
ke proeve geboden wordt.
De Tweede Ronde - Grieks nummer,
Lente 1985, jrg. 6 nr. 1, 200 pag.l
12,50, ISBN 90 351 027 03. Adres: De
Tweede Ronde, Nieuwe Spiegel
straat 59. 1017 DD Amsterdam.
«SS
8ss
vX*
vv
van de oosterse despoot Timoer
(Tamerlan).
Biograaf Leslie Marchand, zegt
dat hij het werk vond in een kluis
toen hij research verricht voor zijn
twaalfdelige uitgaaf van Byrons
verzamelde brieven en
dagboeken, 161 jaar na de dood
van de dichter en avonturier.
Marchand zei dat er sprake is van
het onmiskenbare handschrift
van Byron.
De Mongoolse veroveraar Timoer,
bijgenaamd 'Lenk' ('de kreupele'),
heerser van Samarkand, baande
zich een weg door Iran,
Transkaukasië, Irak, Armenië en
Georgië en viel India en Syrië
binnen, vóór zijn dood inu 1405.
Byron schrijft in een commentaar
op de zware belastingen die
Timoer afperste om zijn oorlogen
te betalen, dat „the whole of the
populace trembled for their
pockets, which he and his
ministers had contracted a habit
of emptying".
„He also cut off heads, but with
this practice his subjects found
little or no fault, p'rovided that
decapitation and confiscation did
not go togheter" („het hele volk
vreesde voor zijn zakken, want hij
Fernando Pessoa door Julio
Pomar (stichting Calouste
Gulbenkian).
en zijn ministers hadden de
gewoonte ontwikkeld om ze leeg
te halen. Hij hakte ook hoofden af,
maar met die gewoonte hadden
zijn onderdanen minder moeite,
vooropgesteld tenminste dat
onthoofding en confisquering niet
samengingen".
VAR A's, literair magazine 'Bucli's
Boeken' is vanmiddag gewijd can
oorlog en literatuur. Aandacht is
er voor de stroom nieuwe boeken
over de Tweede Wereldoorlog ;Dr,
Lou de Jong geeft informatie over
de belangrijkste documentaire
oorlogsboeken. Voorts in het
programma een reportage van
Boudewijn Buch uit Westerbork
met scholieren die praten over
oorlog en lezen over oorlog.
(Ned. 1,17.35 uur).
De NOS-televisie zendt
woendsdag 8 mei in de reeks
'Beeldspraak' een portret uit van
de onlangs zeventig jaar geworden
dichter Leo Vroman.
Redacteur Willem van Toom en
regisseur/producent Jan Venema
zochten Vroman op in zijn
woonplaats New York, met als
resultaat de film 'Liefde sterk
vergroot', waarin natuurlijk ook
een van de meest bezongen
vrouwen in de Nederlandse
literatuur, Vromans vrouw
Tineke, een belangrijke rol speelt.
Leo Vroman
x-x
Claus Victor Bock schrijft in zijn boek 'Unterge-
tauch'. Unter Freunden. Ein Bericht. Amster
dam 1942-1945' dat de bevrijding die kwam nadat
hij drie jaar had moeten onderduiken een stap was
'vanuit de nacht in de dag, een stap die bij ons
grote onzekerheid teweegbracht. We waren schip
breukelingen, maar waren we gestrand? Nog altijd
kon een voorbijrijdende auto doen schirkken, een
geluid bij de deur angstig maken. Ook de haat was
een reflex, die ik slechts langzaam leerde beheer
sen'. (152) Ik denk dat velen die de oorlog mee
hebben gemaakt met de woorden van Bock in
kunnen stemmen. De vreugde om de bevrijding
werd door verdriet getemperd. Verdriet dat veer
tig jaar na dato nog altijd niet gedelgd is. In deze
dagen waarin op de televisie vele uitzendingen aan
de bezettingsjaren worden gewijd, waarin een
stroom boeken over de oorlog verschijnt ontkomt
niemand er aan zich hier op te bezinnen.
De grote lijnen uit de geschiedenis van de jaren
1933-1945 kennen we zo langzamerhand. Gegevens
over het leven van alledag uit deze tijd hebben we
veel minder. Daarom is het boek met Bocks ervarin
gen uit de bezettingsjaren interessant. Het gaat niet
over bekende politieke leiders, veldslagen die een
begrip werden, massamoorden in beruchte vernie-
tingingskampen. De naam Hitier bijvoorbeeld valt
niet meer dan twee keer en dan nog terloops.
Onderwerp van het boek is echter hoe een groepje
jonge onderduikers zich door deze duistere tijd heen
wist te slaan. De herinneringen worden zonder
literaire pretenties verteld. De documentaire waar
de is daardoor alleen maar groter geworden. 'Ik ben
geen schrijver en al helemaal niet datgene wat ik
voor deze nieuwe opgave zou moeten zijn: een
evocerend kunstenaar' (6) zegt hij in een inleiding
van deze kroniek die mede op brieven, gedichten,
manuscripten, notitieboekjes en aantekeningen uit
de oorlogstid werd gebaseerd. Wie is Bock dan wel?
Een in 1926 geboren filoloog, die naast een aantal
andere geleerde werken een ruim 750 pagina's
tellende woordconcordantie op het werk van Stefan
George op zijn naam heeft staan.
Uit zijn 'Untergetaucht' komen we te weten dat zijn
ouders en hij in september 1938 Duitsland ont
vluchtten. Het is een joodse familie. De vader en de
moeder gaan naar India. Hun twaalfjarige zoon
laten ze achter in Nederland om er te studeren aan
de internationale Quakerschool te Eerde. Hij gaat
deel uit maken van een groep kunstzinnig aangeleg
de jongelui. De dichter Wolfgang Frommel, wordt
hun geestelijke leidsman. De vriendschappen in de
kring waren innig. Zo worden in het begin van de
oorlog de betrekkingen bezegeld tussen Frommel
en Bock: 'Keek ik in twee ogen of in éen? Ik zocht
het veld tussen de ogen. Wolfgangs gezicht veran
derde van uitdrukking, vreemde trekken schenen
zich van de zijne - daarna ook van de mijne -
meester te maken. Een ander, veel ouder gezicht
dook onheilspellend dicht voor me op. Was er nog
iemand in de kamer? Was er een derde bij ons, toen
onze lippen elkaar troffen en de vonk bij me
oversprong? Wat ik beleefd had, was een overwin
ning, maar ook een verplichting, die zich niet
duiden liet, alleen verwerkelijken.-' (15)
Ook Frommel was uit Duitsland naar Nederland
gekomen. Hij was bevriend met A. Roland
Holst en woonde enige tijd bij hem in Bergen. In
die plaats kwam hij in contact met de schilderes
Gisèle van Waterschoot van der Gracht die een van
de hoofdpersonen in dit boek wordt en al even
sympathiek overkomt als in het gesprek dat
Adriaan van Dis enige tijd geleden in zijn t.v.-
programma met haar voerde. Aanvankelijk kende
zij geen Nederlands en Roland Holst moest zijn
gedichten voor haar in het Engels vertalen. Samen
met de dichter koos zij een geschikt huis uit in
Amsterdam. Het werd een gedeelte van het pand
Herengracht 401 en in die woning zou zij vele
onderduikers een onderdak bieden.
Het wordt 1942, de joden werden steeds meer in hun
bewegingsvrijheid beperkt. In mei moet Bock de
davidsster gaan dragen. De dreiging wordt hem te
groot. Hij ensceneert een zelfmoord om ongehin
derd te kunnen vluchten. Na op verschillende
adressen ondergedoken te zijn geweest, wordt hij
door Frommel bij Gisèle van Waterschoot onderge
bracht.
Zijn belangrijkste tijdpassering wordt de literatuur.
Voor alle leden van de kring is dat een zeer
belangrijk onderwerp van gesprek. Vooral de verzen
van Stefan George en in de eerste plaats zijn 'Stern
des Bundes' wordt druk becommentarieerd. Geor-
ge, een dichter van profetisch getint werk, is een
figuur waarmee je kunt dwepen of die je kunt
verfoeien. Voor zijn honderd gedichten lange 'Stern
des Bundes' waarin een irrationele ideologie wordt
verwoord geldt dat des te sterker. Door deze
onderduikers die onder invloed van Frommel staan
wordt er dus mee gedweept. Zo begint Bock in deze
jaren aan zijn George-concordantie te werken.
Literatuur is hun bestaan, hun steun, hun toever
laat, hun middel om zich te handhaven in isole
ment. De onderduikers hebben aldus hun eigen
wereld opgebouwd en lijken zich weinig aan te
trekken van die zo geschokte wereld buiten. Zelfs
als er gasten komen, informeren de onderduikers
zelden naar de toestand in de wereld en gaat het
gesprek weer voornamelijk over literatuur. Al ne
geert men de buitenwereld zo veel mogelijk, men is
zich volledig bewust van alle gevaren die er van uit
gaan. Men beseft ook dat men in zo'n kleine
gemeenschap volkomen aan elkaar uitgeleverd is.
Vandaar deze passage:
„Het leven aan de Herengracht berustte op de
behoedzaamheid waarmee we met elkaar omgin
gen. Wat ons bond was een magisch getrokken ring
- geen keten, geen boei. We voelden ons vrij binnen
die ring, niet er buiten. Onze pelgrimsburcht met
slechts enkele vierkante meters: des te belangrijker
was het de burchtvrede te bewaren' (85).
Een pelgrimsburcht, een 'Pilgerburg' zoals het in
het boek heet - dat werden de kamers waarin deze
vervolgden ondergedoken waren. In de naam van
het tijdschrift 'Castrum Peregrini' en de uitgeverij
'Castrum Peregrini Presse' leeft die aanduiding
voort. Manuel Goldschmidt die in het boek vaak
wordt genoemd heeft de 'Schriftleitung' van de
uitgeverij, Bock zelfheeft zitting in de 'Beirat'. De
fondslijst vermeldt werk van andere personen die in
het boek een rol spelen. Zo zijn er publicaties van de
Exil-dichter Wolfgang Cordan, van Wolfgang From
mel en van F. W. Buri. De aandacht voor Stefan
George is ook gebleven, getuige de vele uitgaven die
aan hem werden gewijd.
Op soms wonderbaarlijke wijze blijven veel
raqipen de pelgrimsburcht bespaard. Vooral
verrassend blijkt de opstelling van Duitse militai
ren te zijn. Een Duitse generaal Knauss zorgt zelfs
een tijdlang voor levensmiddelen en komt in ruil
discussiëren over Goethe.
Met de hulp van een majoor Merveldt en een
onderofficier Kraetzel kan men op eerste Paasdag
1944 naar 's-Hertogenbosch om daar een concert bij
te wonen. Een andere majoor schenkt sigaretten,
een luitenant zorgt voor bescherming. Gevaarlijke
ogenblikken zijn er in oktober 1944. Agenten van de
Grüne Polizei betreden het huis. Claus Bock heeft
geen papieren, men verzoekt hem mee te gaan.
Wolfgang Frommel verspreekt zich: „Waar haal ik
nu in godsnaam papieren voor Claus vandaan?". De
officier die de operatie leidt doorziet de toestand in
dit huis vol onderduikers nu meteen. Maar in plaats
van tot actie over te gaan zegt hij tegen zijn
mannen: 'Alles in Ordnung!' en met een 'Heil
Hitier!' dat stellig ironisch zal hebben geklonken
neemt hij afscheid.
Het zijn zulke toevalligheden waar het leven van
deze Duitse onderduikers van af hangt. Maar ook
het moedig optreden van Wolfgang Frommel en
Gisèle van Waterschoot is van betekenis geweest.
Gisèle bestaat het zich in het hol van de leeuw te
wagen. Zij wendt zich tot Willi Lages, de beruchte
Amsterdamse chef van de SD om een bekende die
in het kamp bij Amersfoort was geïnterneerd op te
kunnen zoeken. Tegenover kampbeul Joseph Ko-
talla doet ze zich voor als een vriendin van Lages en
krijgt zo uiteindelijk gedaan wat ze gedaan wilde
krijgen.
De bevrijding brengt zoals gezegd niet alleen
vreugde. Frommel had een krankzinnig gewor
den joods-duitse jongen Torry Goldstern in huis
gehaald.
De omgang met hem schept veel problemen. Op een
dag kort na de bevrijding begeven Frommel en
Goldstern zich samen op straat. Frommel heeft
grote moeite om de jongen in toom te houden.
„Toen begon Torry - in het Duits - te jammeren
,jBreng me in Godsnaam niet terug naar mijn cel!"
Torry bedoelde de isoleercel van de psychiatrische
kliniek, maar reeds bleven mensen staan en vroe
gen, wat er aan de hand was. Wolfgang probeerde,
het duidelijk te maken. Men merkte aan zijn accent
dat hij Duitser was en begon te schimpen: „Die moj
daar heeft een joods jongen in een gevangeniscel
gebracht en wil hem er weer heen terugsiepen!
Bevrijdt dat kind! Sla de nazi tegen de grond!"
(149).
Ternauwernood weet Frommel aan een geheel
onrechtvaardige lynchpartij te ontkomen. Gisèle
Waterschoot weet de omstandigers de situatie
duidelijk te maken. De bevrijding maakt uiteraard
een einde aan het leven in de intellectuele oase die
Herengracht 401 geworden was. De wegen van de
vrienden scheiden. Bock gaat - pas 19 jaar oud
maar met grote levenservaring - naar zijn ouders in
India en neemt als belangrijkste bagage de twaalf
dozen mee met aantekeningen voor de George-
concordantie. Vijf barre jaren waren voorbij, een
tijd waar hij aldus op terugziet.
„Over ons dak had zo duidelijk een goede ster
geheerst, dat ik deze nu afgesloten periode van mijn
leven slechts met terughoudendheid kon beschou
wen. Ik heb er zelden over willen spreken. Ik gaj
ontwijkende antwoorden, als men mij vroeg, oor
logsherinneringen ten beste te geven". (152).
We mogen er blij om zijn dat hij voor één keer zijn
terughoudendheid heeft overwonnen. Het heeft een
document opgeleverd waaruit men veel leren kan.
Dat men met uiterste inspanning naast de meest
gruwelijke werkelijkheid een eigen werkelijkheid
gestalte kan geven. Dat naast een Duitsland van
geweld, vernietiging en onderdrukking een Duits
land van beschaving, cultuur en genegenheid kon
blijven bestaan. Ook al was dat andere Duitsland
slechts enkele vierkante meters groot.
Claus Victor Bock: Untergetaucht. Unter Freunden.
Ein bericht. Amsterdam 1942-1945 - 164 pag. 40,-
ISBN 90 6034 053 1 - Castrum Peregrini Presse,
Amsterdam, 1985. Adres: Castrum Peregrini Presse,
Postbus 645, 1000 AP Amsterdam.