SCHAMEN VOOR
KERKBEZOEK
een partijlid kan
geen gelovige zijn
CONSTITUTIE
ZUID-AFRIKA
JAN WILLEM DE POUS
kampioen van de overlegeconomie
overeenstemming,
maar hoe lang?
PZC/°Pinie en achtergrond 4
IDEOLOGIE EN ATHEÏSME
IN DE SOWJET-UNIE
In de Sowjet-Unie worden nog altijd vele pogingen ondernomen om de godsdienst
belachelijk te maken. De campagne tegen de religie wordt de laatste tijd weer
geintensiveerd. Partijleider Tsjernenko heeft het belang van de atheïstische propaganda
onlangs nog onderstreept. Het verschil met vroeger is dat het minder plomp gaat, minder
primitief. Dat wekte uiteindelijk alleen maar de lachlust op". Dat zegt de slavist dr. W. P. van
den Bereken, die zich al enkele jaren met de godsdienstige en kerkelijke situatie in Rusland
bezighoudt en over dat onderwerp een boek persklaar heeft. De titel luidt: „Ideologie en
atheïsme in de Sowjet-Unie".
Kerken dicht
Gezin
Campagne
Interim-rapport
Overleg
Minister
Beleid
VRIJDAG 25 JANUARI 1985
Door Hans Boele)
In dit boek probeert Van den Bereken
duidelijk te maken dat de overheid
een voortdurende campagne voert te
gen de godsdienst en die campagne
opvoert als blijkt dat een deel van de
bevolking toch interesse voor de reli
gie vertoont. „Want zo langzamer
hand wordt wel duidelijk dat de jeugd
van de verplichte lessen marxisme-
leninisme baalt. Ze zijn het spuugzat
en zoeken naar iets in de Russische
samenleving dat niets met het com
munisme te maken heeft. Dat is in
feite alleen de kerk. Het is naar mijn
overtuiging niet zozeer een religieuze
renaissance als wel een vlucht uit die
doodsaaie ideologie. Maar het regime
vindt dat al erg genoeg".
En dus werden en worden er vele
pogingen aangewend om de bevol
king (en met name de jeugd) van de
kerk weg te houden. De grondwet van
de USSR garandeert vrijheid van ere
dienst en vrijheid van atheïstische
propaganda. „Dat betekent dat de
kerken zeer beknot zijn. In een aantal
gebouwen mogen diensten gehouden
worden, daar houdt het in feite mee
op", aldus de slavist. Godsdienston
derricht is verboden, behalve aan aan
komende geestelijken in daarvoor be
stemde gebouwen. Geestelijken mo
gen geen privé-godsdienstonderricht
(catechisatie) geven aan burgers; per
sonen onder de achttien jaar is het
verboden om enige functie te vervul
len tijdens kerkdiensten door bijvoor
beeld in het koor te zingen.
Uit zijn boek blijkt dat er, vooral
tijdens het bewind van wijlen Nikita
Chroestsjev, een hevige campagne
tegen de godsdienst is gevoerd. Van
den Bereken: „In 1964 zijn de lessen
in de grondbeginselen van het weten
schappelijk atheïsme verplicht ge
steld. Daarvoor waren ze facultatief.
Wie aan een universiteit studeert
moet er ook examen in doen, anders
kan hij wel inpakken. Chroestsjev
heeft ook duizenden kerken laten
sluiten, evenals vijf van de acht
seminaries. Hij was veel fanatieker
dan Breznjev".
Uiteraard werd ook de atheïstische
propaganda verhevigd, vooral via het
onderwijs en de communistische
jeugdbeweging, de Komsomol. In de
statuten van laatstgenoemde organi
satie staat trouwens ook dat „actieve
strijd tegen de religieuze vooroorde
len en andere overblijfselen van het
verleden" geboden is. „Er is in 1925
een boek verschenen, getiteld „Bijbel
voor de gelovigen en ongelovigen".
Daarin wordt het christelijk geloof
bespottelijk gemaakt", aldus Van den
Bereken. „Dat boek wordt anno 1984
nog steeds gebruikt".
In het boek wordt bijvoorbeeld een
vergelijking getrokken tussen God,
die een dag nodig had om het licht te
scheppen en een Sowjet-proletariër,
die met een handbeweging binnen
enkele seconden een hele stadsver
lichting aanzet. Een ander nog steeds
herdrukt werkje is getiteld „Zakwoor
denboek voor de atheïst". Daarin wor
den alle godsdienstige begrippen en
opvattingen verklaard, uiteraard vol
gens de partijlijn.
De slavist wil in zijn boek vooral
duidelijk maken dat het regime het
overdragen van religieuze ideeën ei
genlijk alleen in het gezin niet hele
maal kan tegengaan. „De school, de
media en het kerkelijk vormings
werk zijn met succes uitgeschakeld.
Het is de ouders weliswaar niet ver
boden om hun kinderen godsdienstig
op te voeden, maar wie dat doet komt
dat snel aan de weet".
De staat vindt namelijk dat de jeugd
niet met twee tegengestelde levensbe
schouwingen geconfronteerd dient te
worden. Er is maar één levensbe
schouwing die recht van bestaan
heeft; de communistische. Andere op
vattingen moeten bestreden worden.
Daarom zijn de onderwijzers verplicht
om ook onwillige ouders tot een
atheïstische vorming van hun kinde
ren te dwingen. Hoe dat moet staat in
speciale handleidingen voor onderwij
zend personeel. Van den Bereken: „De
leerkracht moet allereerst de invloed
van religieuze ouders op hun kinderen
neutraliseren. Vervolgens moeten de
ouders overgehaald worden tot een
loyale houding jegens de atheïstische
opvoeding op school. Ten slotte moet
de leerkracht de ouders zelf tot een
atheïstische overtuiging zien te bren
gen via individuele benadering". De
leerkracht gebruikt, of beter mis
bruikt voor zijn tactiek de leerling
door die opstellen te laten over gezin
saangelegenheden, zodat duidelijk
wordt hoe het gezin leeft en denkt. Als
alle pogingen van de leerkracht falen
moet hij de overheid inlichten.
Het boek Ideologie en atheïsme in de Sowjet-Unie" is geschreven door
dr. W. P. van den Bereken. Hij werd in 1946 in Venray geboren en
studeerde van 1969 tot 1975 Slavisch aan de Rijksuniversiteit van
Utrecht. Hij promoveerde hier in 1980 tot doctor in de letteren op het
proefschrift „Het beeld van het Westen in de Sowjet-pers".
Van den Bereken is momenteel werkzaam aan de RU. Hij is verder
medewerker aan verschillende periodieken over het Oostblok, zoals het
Rusland-bulletin en de Oost-Europaserie van de Internationale Specta
tor. Verschillende gedeelten uit zijn boek vonden hun weg al in deze
bladen. Dat hij zich juist met de religie bezighoudt heeft ook te maken met
het feit dat hij drie jaar theologie heeft gestudeerd. Van den Bereken
heeft de Sowjet-Unie de afgelopen jaren regelmatig bezocht.
Een belangrijk middel om de godde
loosheid in de samenleving te bevor
deren is de sociale controle, die in een
gecollectiviseerde maatschappij als
die van de Russen toch al sterk is. „De
sfeer in de Communistische Partij en
de Komsomol is zodanig dat leden
zich dienen te schamen voor kerkbe
zoek, het dragen van kruisjes en het
verzamelen van ikonen. Men wordt er
openlijk voor gekapitteld en soms
voor gestraft in bijvoorbeeld de werk
sfeer. Zo kan een plaatselijk partijlei
der ontslagen worden omdat zijn
schoonzoon in een kerkkoor zingt.
Lenin zei al dat een partijlid geen
gelovige kan zijn en de leus: „Elke
Komsomoller een militant atheïst" is
nog steeds gangbaar".
Van den Bereken laat er in zijn boek
geen twijfel over bestaan dat de
atheïstische propaganda nog altijd
druk bedreven wordt, maar hij wil
ook duidelijk maken dat het resul
taat verre van bevredigend is, al
thans voor het regime. „Het is geen
toeval wanneer er weer eens een
nieuwe campagne aangekondigd
wordt. Dan vindt de regering dat de
bevolking te tolerant tegenover de
godsdienst is. In 1983 verklaarde
Tsjernenko, toen nog namens Andro
pov, op een vergadering van het
Centrale Comité van de Communisti
sche Partij (het machtigste orgaan in
de Sowjet-Unie) het volgende: „Een
niet zo heel klein deel van de mensen
staat nog onder invloed van de gods
dienst. Laten we dat maar openlijk
zeggen".
De kerken in Rusland hebben het,
daar laat Van den Bereken geen twij
fel over bestaan, bepaald niet gemak
kelijk, al verschilt dat van kerk tot
kerk. „De Russisch-orthodoxe kerk
heeft de meeste speelruimte omdat
dit een cultuskerk is. Men is tevreden
met plechtigheden binnen de kerkge
bouwen. Bovendien gebruikt het regi
me deze kerk om haar politie te
legitimeren. Overigens: ook voor de
revolutie van 1917 (waarbij de com
munisten aan de macht kwamen -
red.) was deze kerk al een gewillig
instrument van het regime, toen van
de tsaren".
Maar toch liggen de orthodoxen regel
matig met de regering overhoop en
het aantal popes (soort priesters,
maar ze mogen gehuwd zijn) is veel te
klein". Maar het is geen kerk van oude
vrouwtjes, al lijkt dat wel zo. „Met
Pasen is er ook veel jeugd in de kerk
en de orthodoxen gaan in 1988 de
kerstening van Rusland vieren; dat
zal dan duizend jaar geleden zijn. Het
regime weet dat en gaat nu al moeilijk
doen".
Kerkgenootschappen zoals die van
de Baptisten (en dan met name die
groep die weigert om zich te laten
registreren) hebben het veel moeilij
ker. „Die groepen worden enorm ver
volgd. Dat blijkt ook regelmatig uit
publikaties van Amnesty Internatio
nal, aldus Van den Bereken. Hij acht
de cijfers die deze organisatie ver
strekt alleszins betrouwbaar, even
als die van „Glauben in der Zweiten
Welt", een Zwitserse organisatie met
een afdeling in Nederland. Met een
stichting als Vervolgd Christendom
van ds. Wurmbrand, een vooral in
orthodoxe protestantse kerken be
kende figuur, heeft Van den Bereken
wat meer moeite.
„Ik denk dat zulke organisaties de
gang van zaken in Rusland niet altijd
even goed onderscheiden. Het zal
geen bewuste misleiding zijn, meer
een zwart-witdenken". Zo publiceerde
het blad van Vervolgd Christendom
eens een foto van een standbeeld in
een stad in Letland, dat een monu
ment voor de duivel zou moeten voor
stellen. Van den Bereken: „Ik zal niet
beweren dat dit standbeeld niet be
staat maar ik geloof niet dat het een
monument voor de duivel moet voor
stellen. Op die manier wordt de gods
dienst niet meer bestreden. Dat deed
men in de jaren '20 en '30 met anti
religieuze processies, waarbij Komso-
mollers als priesters en predikanten
verkleed waren. Het gaat nu anders".
Van den Bereken wil de problemen
die Russische gelovigen hebben niet
bagatelliseren maar „de geregistreer
de baptisten hebben bijvoorbeeld wel
een nieuwe kerk in Leningrad ge
bouwd. Weliswaar met buitenlands
geld en die kerk staat ver buiten het
centrum van de stad, maar toch. En
de gelovigen daar zijn er erg blij mee,
al weten ze drommels goed dat hun
kerk tegenover westerlingen soms als
bewijs voor de godsdienstvrijheid in
Rusland moet dienen. Ze weten na
tuurlijk wel beter. En wie elke zondag
deze legale kerk bezoekt kan, vooral
als hij jong is, moeilijkheden krijgen".
De Nederlandse slavist concludeert
dat na ruim een halve eeuw atheïsti
sche propaganda er onder de Sowjet-
bevolking allerminst een militante
houding tegenover de religie bestaat.
„Het blijkt uit die steeds terugkeren
de campagnes tegen de godsdienst.
Het is mij ook gebleken in talloze
gesprekken die ik met Russen heb
gevoerd. De Communistische Partij
blijft onverkort gekant tegen de gods
dienst, maar het resultaat van al die
activiteiten daartegen is, goed be
schouwd, slecht".
Door Ruud de Wit)
Wanneer vandaag, vrijdag, het nieuwe driekamerstelsel in Kaapstal
zijn eerste volledige jaar ingaat, weten maar weinigen in Zuil
Afrika precies hoe het zal functioneren. In de wirwar van kamers, gekozej
en benoemde leden, gescheiden en gecombineerde vergaderingen, con
missies en subcommissies, lijkt maar één zaak feitelijk van belanl
concensus. Overeenstemming is het sleutelwoord van de toekomstig!
Zuidafrikaanse politiek geworden, maar niemand, zelfs de groots!
aanhanger van de 'nieuwe bedeling', is er zeker van of er iets van teredi|
zal komen.
De aanloop naar de officiële opening
van het nieuwe parlementaire sys
teem is lang geweest en wordt ge
markeerd door weinig eensgezind
heid. Sterker nog, onlusten en do
den, vooral onder de zwarte bevol
kingsgroep die volledig er buiten is
gelaten, lijken genoeg voedingsbo
dem op te leveren voor een volledige
mislukking bij voorbaat.
Al in het begin van de jaren zeventig
benoemde de blanke minderheidsre
gering een commissie van experts,
waaronder ook kleurlingen, die zich
moest buigen over aanbevelingen
ter verbetering van de omstandighe
den van de kleurlingen. In 1975 ging
een kabinetscommissie, onder lei
ding van de toenmalige minister van
defensie P. W. Botha aan het werk
met de aanbevelingen van de Erica
Theron Commissie en besloot deze
ook te laten gelden voor de Aziati
sche gemeenschap. Deze kabinets
commissie legde de basis voor de
huidige nieuwe constitutie, waarvan
de belangrijkste elementen worden
gevormd door de creatie van een
staatspresident met uitvoerende
macht; een parlement voor elk van
de drie bevolkingsgroepen, te weten
de blanken, de kleurlingen en de
Aziaten; een kabinetsraad met ver
tegenwoordigers van de drie parle
menten en een presidentsraad.
Deze aanbevelingen werden wel
overgenomen door de regerende
blanke Nationale Partij, maar ver
worpen door zowel de kleurlingen
als Aziaten-raad (de CRC en de
SAIC). Maar de regering, toen reeds
onder leiding van P.W. Botha, ging
door en in mei 1980 bracht de
Schlebusch-commissie een interim
rapport uit aan het blanke parle
ment.
De senaat werd afgeschaft en ervoor
kwam een presidentsraad, bestaan
de uit 60 blanke, gekleurde, Chinese
en Aziatische leden, welke de presi
dent moest adviseren over alle za
ken van nationaal belang, maar spe
cifiek over een nieuwe constitutie.
De zwarte meerderheid werd even
wel overal buiten gehouden, omdat
deze haar eigen constitutionele en
politieke verlangens kon doen gel
den in de thuislanden en zgn. 'Zwar
te Onafhankelijke Staten'.
De presidentsraad produceerde in
mei 1982 een aantal voorstellen, die
grotendeels voortborduurden op de
eerdere ideeën van de P. W. Botha-
commissie. Op 2 november 1983
mochten de blanke kiezers zich per
referendum uitspreken over de voor
stellen. 66 procent gaf zijn goedkeu
ring, waardoor de blanken (circa 4,5
miljoen) hun House of Assembly met
178 leden bleven behouden, maar de
2,7 miljoen kleurlingen een House of
Representatives met 80 leden en de
870.000 Aziaten een House of Dele
gates met 40 leden kregen.
Op 22 en 29 augustus van het vorig
jaar mochten de kleurlingen en
Aziaten uiteindelijk stemmen, maar
dankzij een brede boycotcampagne
van vooral het Verenigd Democral
tisch Front (het UDF) bracht slecht]
een kleine minderheid van circa 20fJ
haar stem uit.
Eigenlijk zijn er maar weinigen dil
het volste vertrouwen hebben ij
het welslagen van de nieuwe const!
tutie. Omdat de drie kamers iif
principe afzondelijke vergaderen
en via commissies en subcommisl
sies tot concensus moeten zien tl
komen, is het onmogelijk, dat eel
beslissing wordt genomen, zonden
de goedkeuring van de National!
Partij die over de absolute meerde:!
heid beschikt in het blanke parlef
ment.
Daarnaast blijft de gerechtvaardigl
de twijfel bestaan, of de nu 'gekozen!
parlementsleden voor het kleurlinl
gen- en Aziaten-parlement wel ij
staat zijn hun eisen en verlangens!
zoals het opheffen van de apartl
heidswetten en de uitsluiting van dl
zwarte bevolking uit de constitutie!
voldoende ten gelde te maken. Vool
zover zij hun geloofwaardigheid
naar de eigen bevolkingsgroepen tol
al niet hebben verloren door tegel
de meerderheid in te collaborerel
met de blanke minderheid, zullen zl
dat zeker doen, wanneer ze ge erf
klinkende resultaten behalen.
Gezien de nog steeds groeiende bin!
nenlandse en buitenlandse kritiej
op Zuid Afrika ligt daar overigen
ook het enige positieve. NamelijJ
dat staatspresident Botha en zijl
Nationale Partij redelijkerwijs aar!
zienlijke concessies zullen moeten
doen om een finaal fiasco in Zuid|
Afrika te vermijden.
In dat licht is het in ieder geval
hoopvol, dat de regering bij mondei
van de minister van Samenwerk: n;j
en Ontwikkeling, Gerrit Viljoen, aar]
de vooravond van de opening va
het driekamer-stelsel heeft aangel
kondigd, dat zij van plan is eenl
nieuw onderhandelingsforum tel
creëren, waarin de zwarte bevolkingl
grotere zeggenschap krijgt in del
politieke hervormingen in het land!
Maar zolang alle bevolkingsgroei
pen niet over volledige gelijkheid!
beschikken, vastgelegd in een con[
stitutie, moet de huidige allereerst!
beschouwd worden als een verdoel
zeling van de waarheid: namelijk!
dat Zuid-Afrika een apartheidsland|
zonder weerga is.
P. W. Botha
Ook aan het eind van zijn voorzitterschap van
ruim twintig jaar van de Sociaal-Economische
Raad heeft dr. Jan Willem de Pous zijn geloof in het
overlegstelsel en de manier waarop daaraan in de
SER wordt vormgegeven niet verloren. Hij is er
integendeel een warm pleitbezorger van gebleven.
De Pous heeft daarmee de lijn vastgehouden die
zijn opvattingen tijdens zijn voorzitterschap en
ook daarvoor hebben gekenmerkt.
Zijn afscheid als SER-voorzitter valt bij toeval een
dag nadat hij 65 jaar is geworden. Toeval, omdat hij
zich wegens gezondheidsredenen terugtrekt. Op 1
april vorig jaar zag hij zich nog voor een periode van
twee jaar herbenoemd.
Het vertrek van De Pous komt in een periode
waarvan wordt gezegd dat de SER een nieuwe
plaats moet vinden om een rol van belang te
kunnen blijven spelen bij het bereiken van consen
sus in een veranderd sociaal-economisch en maat
schappelijk landschap. Een periode ook, waarin
enkele bepalende kopmannen op sociaal-econo
misch terrein zoals werkgeversvoorzitter Van Veen
zijn verdwenen of zullen verdwijnen, zoals FNV-
voorzitter Kok.
De laatste jaren is met de regelmaat van de klok
naar voren gebracht dat het pure overlegstelsel en
de manier waarop de SER de regering, vaak sterk
verdeeld, adviseert niet meer is toegesneden op de
situatie in de jaren tachtig. De SER raakt daardoor
zijn invloed kwijt, zo is aangevoerd, ook door
SER-leden zelf zoals door de toenmalige VNO-
voorzitter Van Veen begin vorig jaar. De Pous heeft
dat altijd bestreden. In één van zijn spaarzame
interviews zei hij in 1983 dat SER-adviezen in onze
parlementaire democratie geen „dictum" behoren
op te leggen. Wel verdienen zij aandacht en bestu
dering, maar regering en parlement behoren in ons
staatsbestel de eindverantwoordelijkheid te dra
gen.
De Pous wees erop dat het een heel goede zaak kan
zijn als de SER in een advies over een fundamen
teel vraagstuk twee of drie uitgewerkte alternatie
ven opneemt. Regering en parlement kunnen daar
uit dan een definitieve keuze maken.
Dat neemt niet weg dat De Pous er altijd zoveel
mogelijk naar gestreefd heeft partijen op één noe
mer te krijgen. Het heeft hem kwalificaties als „de
personificatie van het overlegstelsel" opgeleverd.
Zijn algemeen erkende bekwaamheid om tegenstel
lingen te overbruggen is een eigenschap waarvoor
De Pous vaak geloofd is, maar heeft hem ook soms
kritiek opgeleverd. Soms is het immers beter dat
tegenstellingen duidelijk zijn.
Jan Willem de Pous heeft een zeer snelle maat
schappelijke carrière gemaakt. Hij werd in Aals
meer geboren als zoon van een bloemenkweker.
Aan het Hervormd Lyceum in Amsterdam haalde
hij in 1938 zijn HBS-B-diploma, waarna hij een
studie economie aan de Gemeentelijke Universi
teit in de hoofdstad begon. In 1942 onderbrak hij
die studie om in het verzet te werken voor het
illegale dagblad „Trouw". Na de oorlog kwam hij
in het bestuur van de Stichting Christelijke Pers in
Nederland die de verantwoordelijkheid heeft voor
de uitgave van Trouw. Hij zit nog steeds in dat
bestuur.
In 1947 haalde De Pous zijn doctoraal economie,
ging in de Verenigde Staten studeren en werd in
1949, terwijl hij ook economie doceerde, secretaris
van het Verbond van Protestants-Christelijke
Werkgevers In Nederland, een van de voorlopers
van het NCW. In de jaren vijftig was hij voor zijn
organisatie plaatsvervangend lid van de SER. In
1953 werd De Pous lector aan de Vrije Universiteit.
Dr. De Pous leek voorbestemd voor een weten
schappelijke carrière, dat had althans zijn eigen
voorkeur. In 1958 werd hij op 38-jarige leeftijd
benoemd tot lid van de Raad van State, het jongste
lid dat dit college ooit had gekend. Nog geen jaar
later werd hij gevraagd als CHU-minister van
Economische Zaken zitting te nemen in het kabi
net-De Quay. Aanvankelijk weigerde De Pous,
omdat hij liever zijn wetenschappelijke loopbaan
wilde voortzetten. Uiteindelijk ging hij door de
knieën. In 1964 tenslotte volgde zijn benoeming tot
voorzitter van de SER.
Eén van de belangrijkste wapenfeiten van zijn
ministerschap was de regeling die hij financiëel en
organsatorisch opzette voor de Nederlandse gas-
voorziening. Ook veel later bleef het aardgas als
bron van economische mogelijkheden in zijn vizier.
Zo pleitte hij er in 1980 niet voor de eerste keer voor
de aardgasbaten nu eens eindelijk te gaan gebrui
ken om de Nederlandse industrie te vernieuwen en
te versterken. Hiertoe zou een speciaal aardgas
fonds moeten worden opgericht.
Als SER-voorzitter bracht De Pous met regelmaat
ideeën naar voren die uitgingen van de gedachte
dat er zoveel mogelijk evenwicht moet bestaan in
de economie. Zo verklaarde hij al bij zijn aantreden
als SER-voorzitter dat de groei van de bestedingen
in de particuliere sector en die in de overheidssector
in overeenstemming moet zijn met de groei van het
nationale inkomen. Via de SER kon het georgani
seerde bedrijfsleven een bijdrage leveren om het
mogelijk te maken dat een dergelijk evenwicht
ontstond.
Dr. De Pous heeft er vaak voor gepleit de SER meer
te betrekken bij het algemeen economisch beleid.
In de jaren tachtig is de raad adviezen gaan
opstellen over het sociaal-economisch beleid op
middellange termijn (twee tot vier jaar). De SER-
voorzitter had graag gezien dat over dat beleid
afspraken hadden kunnen worden gemaakt in een
raamovereenkomst.
Niet alleen zou de SER na de totstandkoming van
een regeerakkoord hierover advies moeten uitbren
gen, ook zouden regering, werkgevers en vakbewe
ging jaarlijks voor de indiening van de Miljoenenno
ta raamafspraken kunnen maken, waarbinnen het
arbeidsvoorwaardenoverleg zich in het najaar zou
kunnen afspelen.
Uitgangspunt voor de SER zou de middellange
termijn moeten blijven, terwijl de Stichting van de
Arbeid, het overlegorgaan waarin alleen werkge
vers- en werknemerscentrales zitten, zich meer met
de korte termijn zou moeten bezighouden. De
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid,
wiens voorzitter prof. ir. Th. Quené De Pous overi
gens opvolgt, zou het lange-termijnbeleid in beeld
moeten brengen.
De Pous was een groot voorstander van een
duidelijke samenhang in het beleid, ook al omdat
dit de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan BelatlVering
vergroot. In een vraaggesprek zei hij dat een
slagvaardig beleid goed is, maar dat overhaaste
beslissingen verwerpelijk zijn.
„Door steeds op de korte termijn met onderling
onvoldoende afgewogen ombuigingen en onvol
doende samenhangende aanpassingen te komen,
dreigt men het zicht op de wezenlijke problematiek
kwijt te raken. Door een permanente irritatie is dan
het gevaar aanwezig dat het beleid niet wordt
geaccepteerd."
dr J. W. de Pous
Voor die aanvaardbaarheid vond De Pous ook de
betrokkenheid van de maatschappelijke organisa
ties een absolute voorwaarde.
Hoewel hij streefde naar een zo groot mogelijke
eenstemmigheid, zag de SER-voorzitter dit niet als
hoogste doel. Hij erkende dat eenstemmigheid of
een compromis niet altijd te bereiken was. De Pous,
een man met een groot relativeringsvermogen,
heeft ook ontkend dat de duidelijke belangentegen
stellingen tussen vakbeweging en werkgevers en de
noodzaak steeds naar hun achterban terug te keren
een zakelijke discussie in de SER onmogelijk
maakt.
Toch lijkt de roep om een herziening van de opzet
van de SER luider te worden nu veranderingen in
de sociaal-economische verhoudingen zich uit
kristalliseren.
Ir. W. J. ter Hart, de voorzitter van de metaalwerkge
vers, zei vorig jaar dat belangenbehartiging van
werkgevers tegenover werknemers niet meer in
deze tijd past en dat men in de SER teveel voor
eigen parochie preekt. In een bedrijf zijn werkgever
en werknemer lid van één arbeidsorganisatie, waar
in het trefwoord betrokkenheid is. De SER zou op
die verandering moeten inspelen. Bij het CNV leven
soortgelijke gedachten. Daarnaast verplaatst het
overleg zich steeds meer van het centrale niveau
naar bedrijfstakken en ondernemingen. Deze ont
wikkelingen kunnen de positie van de SER nauwe
lijks onberoerd laten. Overigens zijn er nog weinig
concrete gedachten gelanceerd om aan die nieuwe
positie inhoud te geven. (ANP).