SCHAMEN VOOR KERKBEZOEK een partijlid kan geen gelovige zijn CONSTITUTIE ZUID-AFRIKA JAN WILLEM DE POUS kampioen van de overlegeconomie overeenstemming, maar hoe lang? PZC/°Pinie en achtergrond 4 IDEOLOGIE EN ATHEÏSME IN DE SOWJET-UNIE In de Sowjet-Unie worden nog altijd vele pogingen ondernomen om de godsdienst belachelijk te maken. De campagne tegen de religie wordt de laatste tijd weer geintensiveerd. Partijleider Tsjernenko heeft het belang van de atheïstische propaganda onlangs nog onderstreept. Het verschil met vroeger is dat het minder plomp gaat, minder primitief. Dat wekte uiteindelijk alleen maar de lachlust op". Dat zegt de slavist dr. W. P. van den Bereken, die zich al enkele jaren met de godsdienstige en kerkelijke situatie in Rusland bezighoudt en over dat onderwerp een boek persklaar heeft. De titel luidt: „Ideologie en atheïsme in de Sowjet-Unie". Kerken dicht Gezin Campagne Interim-rapport Overleg Minister Beleid VRIJDAG 25 JANUARI 1985 Door Hans Boele) In dit boek probeert Van den Bereken duidelijk te maken dat de overheid een voortdurende campagne voert te gen de godsdienst en die campagne opvoert als blijkt dat een deel van de bevolking toch interesse voor de reli gie vertoont. „Want zo langzamer hand wordt wel duidelijk dat de jeugd van de verplichte lessen marxisme- leninisme baalt. Ze zijn het spuugzat en zoeken naar iets in de Russische samenleving dat niets met het com munisme te maken heeft. Dat is in feite alleen de kerk. Het is naar mijn overtuiging niet zozeer een religieuze renaissance als wel een vlucht uit die doodsaaie ideologie. Maar het regime vindt dat al erg genoeg". En dus werden en worden er vele pogingen aangewend om de bevol king (en met name de jeugd) van de kerk weg te houden. De grondwet van de USSR garandeert vrijheid van ere dienst en vrijheid van atheïstische propaganda. „Dat betekent dat de kerken zeer beknot zijn. In een aantal gebouwen mogen diensten gehouden worden, daar houdt het in feite mee op", aldus de slavist. Godsdienston derricht is verboden, behalve aan aan komende geestelijken in daarvoor be stemde gebouwen. Geestelijken mo gen geen privé-godsdienstonderricht (catechisatie) geven aan burgers; per sonen onder de achttien jaar is het verboden om enige functie te vervul len tijdens kerkdiensten door bijvoor beeld in het koor te zingen. Uit zijn boek blijkt dat er, vooral tijdens het bewind van wijlen Nikita Chroestsjev, een hevige campagne tegen de godsdienst is gevoerd. Van den Bereken: „In 1964 zijn de lessen in de grondbeginselen van het weten schappelijk atheïsme verplicht ge steld. Daarvoor waren ze facultatief. Wie aan een universiteit studeert moet er ook examen in doen, anders kan hij wel inpakken. Chroestsjev heeft ook duizenden kerken laten sluiten, evenals vijf van de acht seminaries. Hij was veel fanatieker dan Breznjev". Uiteraard werd ook de atheïstische propaganda verhevigd, vooral via het onderwijs en de communistische jeugdbeweging, de Komsomol. In de statuten van laatstgenoemde organi satie staat trouwens ook dat „actieve strijd tegen de religieuze vooroorde len en andere overblijfselen van het verleden" geboden is. „Er is in 1925 een boek verschenen, getiteld „Bijbel voor de gelovigen en ongelovigen". Daarin wordt het christelijk geloof bespottelijk gemaakt", aldus Van den Bereken. „Dat boek wordt anno 1984 nog steeds gebruikt". In het boek wordt bijvoorbeeld een vergelijking getrokken tussen God, die een dag nodig had om het licht te scheppen en een Sowjet-proletariër, die met een handbeweging binnen enkele seconden een hele stadsver lichting aanzet. Een ander nog steeds herdrukt werkje is getiteld „Zakwoor denboek voor de atheïst". Daarin wor den alle godsdienstige begrippen en opvattingen verklaard, uiteraard vol gens de partijlijn. De slavist wil in zijn boek vooral duidelijk maken dat het regime het overdragen van religieuze ideeën ei genlijk alleen in het gezin niet hele maal kan tegengaan. „De school, de media en het kerkelijk vormings werk zijn met succes uitgeschakeld. Het is de ouders weliswaar niet ver boden om hun kinderen godsdienstig op te voeden, maar wie dat doet komt dat snel aan de weet". De staat vindt namelijk dat de jeugd niet met twee tegengestelde levensbe schouwingen geconfronteerd dient te worden. Er is maar één levensbe schouwing die recht van bestaan heeft; de communistische. Andere op vattingen moeten bestreden worden. Daarom zijn de onderwijzers verplicht om ook onwillige ouders tot een atheïstische vorming van hun kinde ren te dwingen. Hoe dat moet staat in speciale handleidingen voor onderwij zend personeel. Van den Bereken: „De leerkracht moet allereerst de invloed van religieuze ouders op hun kinderen neutraliseren. Vervolgens moeten de ouders overgehaald worden tot een loyale houding jegens de atheïstische opvoeding op school. Ten slotte moet de leerkracht de ouders zelf tot een atheïstische overtuiging zien te bren gen via individuele benadering". De leerkracht gebruikt, of beter mis bruikt voor zijn tactiek de leerling door die opstellen te laten over gezin saangelegenheden, zodat duidelijk wordt hoe het gezin leeft en denkt. Als alle pogingen van de leerkracht falen moet hij de overheid inlichten. Het boek Ideologie en atheïsme in de Sowjet-Unie" is geschreven door dr. W. P. van den Bereken. Hij werd in 1946 in Venray geboren en studeerde van 1969 tot 1975 Slavisch aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Hij promoveerde hier in 1980 tot doctor in de letteren op het proefschrift „Het beeld van het Westen in de Sowjet-pers". Van den Bereken is momenteel werkzaam aan de RU. Hij is verder medewerker aan verschillende periodieken over het Oostblok, zoals het Rusland-bulletin en de Oost-Europaserie van de Internationale Specta tor. Verschillende gedeelten uit zijn boek vonden hun weg al in deze bladen. Dat hij zich juist met de religie bezighoudt heeft ook te maken met het feit dat hij drie jaar theologie heeft gestudeerd. Van den Bereken heeft de Sowjet-Unie de afgelopen jaren regelmatig bezocht. Een belangrijk middel om de godde loosheid in de samenleving te bevor deren is de sociale controle, die in een gecollectiviseerde maatschappij als die van de Russen toch al sterk is. „De sfeer in de Communistische Partij en de Komsomol is zodanig dat leden zich dienen te schamen voor kerkbe zoek, het dragen van kruisjes en het verzamelen van ikonen. Men wordt er openlijk voor gekapitteld en soms voor gestraft in bijvoorbeeld de werk sfeer. Zo kan een plaatselijk partijlei der ontslagen worden omdat zijn schoonzoon in een kerkkoor zingt. Lenin zei al dat een partijlid geen gelovige kan zijn en de leus: „Elke Komsomoller een militant atheïst" is nog steeds gangbaar". Van den Bereken laat er in zijn boek geen twijfel over bestaan dat de atheïstische propaganda nog altijd druk bedreven wordt, maar hij wil ook duidelijk maken dat het resul taat verre van bevredigend is, al thans voor het regime. „Het is geen toeval wanneer er weer eens een nieuwe campagne aangekondigd wordt. Dan vindt de regering dat de bevolking te tolerant tegenover de godsdienst is. In 1983 verklaarde Tsjernenko, toen nog namens Andro pov, op een vergadering van het Centrale Comité van de Communisti sche Partij (het machtigste orgaan in de Sowjet-Unie) het volgende: „Een niet zo heel klein deel van de mensen staat nog onder invloed van de gods dienst. Laten we dat maar openlijk zeggen". De kerken in Rusland hebben het, daar laat Van den Bereken geen twij fel over bestaan, bepaald niet gemak kelijk, al verschilt dat van kerk tot kerk. „De Russisch-orthodoxe kerk heeft de meeste speelruimte omdat dit een cultuskerk is. Men is tevreden met plechtigheden binnen de kerkge bouwen. Bovendien gebruikt het regi me deze kerk om haar politie te legitimeren. Overigens: ook voor de revolutie van 1917 (waarbij de com munisten aan de macht kwamen - red.) was deze kerk al een gewillig instrument van het regime, toen van de tsaren". Maar toch liggen de orthodoxen regel matig met de regering overhoop en het aantal popes (soort priesters, maar ze mogen gehuwd zijn) is veel te klein". Maar het is geen kerk van oude vrouwtjes, al lijkt dat wel zo. „Met Pasen is er ook veel jeugd in de kerk en de orthodoxen gaan in 1988 de kerstening van Rusland vieren; dat zal dan duizend jaar geleden zijn. Het regime weet dat en gaat nu al moeilijk doen". Kerkgenootschappen zoals die van de Baptisten (en dan met name die groep die weigert om zich te laten registreren) hebben het veel moeilij ker. „Die groepen worden enorm ver volgd. Dat blijkt ook regelmatig uit publikaties van Amnesty Internatio nal, aldus Van den Bereken. Hij acht de cijfers die deze organisatie ver strekt alleszins betrouwbaar, even als die van „Glauben in der Zweiten Welt", een Zwitserse organisatie met een afdeling in Nederland. Met een stichting als Vervolgd Christendom van ds. Wurmbrand, een vooral in orthodoxe protestantse kerken be kende figuur, heeft Van den Bereken wat meer moeite. „Ik denk dat zulke organisaties de gang van zaken in Rusland niet altijd even goed onderscheiden. Het zal geen bewuste misleiding zijn, meer een zwart-witdenken". Zo publiceerde het blad van Vervolgd Christendom eens een foto van een standbeeld in een stad in Letland, dat een monu ment voor de duivel zou moeten voor stellen. Van den Bereken: „Ik zal niet beweren dat dit standbeeld niet be staat maar ik geloof niet dat het een monument voor de duivel moet voor stellen. Op die manier wordt de gods dienst niet meer bestreden. Dat deed men in de jaren '20 en '30 met anti religieuze processies, waarbij Komso- mollers als priesters en predikanten verkleed waren. Het gaat nu anders". Van den Bereken wil de problemen die Russische gelovigen hebben niet bagatelliseren maar „de geregistreer de baptisten hebben bijvoorbeeld wel een nieuwe kerk in Leningrad ge bouwd. Weliswaar met buitenlands geld en die kerk staat ver buiten het centrum van de stad, maar toch. En de gelovigen daar zijn er erg blij mee, al weten ze drommels goed dat hun kerk tegenover westerlingen soms als bewijs voor de godsdienstvrijheid in Rusland moet dienen. Ze weten na tuurlijk wel beter. En wie elke zondag deze legale kerk bezoekt kan, vooral als hij jong is, moeilijkheden krijgen". De Nederlandse slavist concludeert dat na ruim een halve eeuw atheïsti sche propaganda er onder de Sowjet- bevolking allerminst een militante houding tegenover de religie bestaat. „Het blijkt uit die steeds terugkeren de campagnes tegen de godsdienst. Het is mij ook gebleken in talloze gesprekken die ik met Russen heb gevoerd. De Communistische Partij blijft onverkort gekant tegen de gods dienst, maar het resultaat van al die activiteiten daartegen is, goed be schouwd, slecht". Door Ruud de Wit) Wanneer vandaag, vrijdag, het nieuwe driekamerstelsel in Kaapstal zijn eerste volledige jaar ingaat, weten maar weinigen in Zuil Afrika precies hoe het zal functioneren. In de wirwar van kamers, gekozej en benoemde leden, gescheiden en gecombineerde vergaderingen, con missies en subcommissies, lijkt maar één zaak feitelijk van belanl concensus. Overeenstemming is het sleutelwoord van de toekomstig! Zuidafrikaanse politiek geworden, maar niemand, zelfs de groots! aanhanger van de 'nieuwe bedeling', is er zeker van of er iets van teredi| zal komen. De aanloop naar de officiële opening van het nieuwe parlementaire sys teem is lang geweest en wordt ge markeerd door weinig eensgezind heid. Sterker nog, onlusten en do den, vooral onder de zwarte bevol kingsgroep die volledig er buiten is gelaten, lijken genoeg voedingsbo dem op te leveren voor een volledige mislukking bij voorbaat. Al in het begin van de jaren zeventig benoemde de blanke minderheidsre gering een commissie van experts, waaronder ook kleurlingen, die zich moest buigen over aanbevelingen ter verbetering van de omstandighe den van de kleurlingen. In 1975 ging een kabinetscommissie, onder lei ding van de toenmalige minister van defensie P. W. Botha aan het werk met de aanbevelingen van de Erica Theron Commissie en besloot deze ook te laten gelden voor de Aziati sche gemeenschap. Deze kabinets commissie legde de basis voor de huidige nieuwe constitutie, waarvan de belangrijkste elementen worden gevormd door de creatie van een staatspresident met uitvoerende macht; een parlement voor elk van de drie bevolkingsgroepen, te weten de blanken, de kleurlingen en de Aziaten; een kabinetsraad met ver tegenwoordigers van de drie parle menten en een presidentsraad. Deze aanbevelingen werden wel overgenomen door de regerende blanke Nationale Partij, maar ver worpen door zowel de kleurlingen als Aziaten-raad (de CRC en de SAIC). Maar de regering, toen reeds onder leiding van P.W. Botha, ging door en in mei 1980 bracht de Schlebusch-commissie een interim rapport uit aan het blanke parle ment. De senaat werd afgeschaft en ervoor kwam een presidentsraad, bestaan de uit 60 blanke, gekleurde, Chinese en Aziatische leden, welke de presi dent moest adviseren over alle za ken van nationaal belang, maar spe cifiek over een nieuwe constitutie. De zwarte meerderheid werd even wel overal buiten gehouden, omdat deze haar eigen constitutionele en politieke verlangens kon doen gel den in de thuislanden en zgn. 'Zwar te Onafhankelijke Staten'. De presidentsraad produceerde in mei 1982 een aantal voorstellen, die grotendeels voortborduurden op de eerdere ideeën van de P. W. Botha- commissie. Op 2 november 1983 mochten de blanke kiezers zich per referendum uitspreken over de voor stellen. 66 procent gaf zijn goedkeu ring, waardoor de blanken (circa 4,5 miljoen) hun House of Assembly met 178 leden bleven behouden, maar de 2,7 miljoen kleurlingen een House of Representatives met 80 leden en de 870.000 Aziaten een House of Dele gates met 40 leden kregen. Op 22 en 29 augustus van het vorig jaar mochten de kleurlingen en Aziaten uiteindelijk stemmen, maar dankzij een brede boycotcampagne van vooral het Verenigd Democral tisch Front (het UDF) bracht slecht] een kleine minderheid van circa 20fJ haar stem uit. Eigenlijk zijn er maar weinigen dil het volste vertrouwen hebben ij het welslagen van de nieuwe const! tutie. Omdat de drie kamers iif principe afzondelijke vergaderen en via commissies en subcommisl sies tot concensus moeten zien tl komen, is het onmogelijk, dat eel beslissing wordt genomen, zonden de goedkeuring van de National! Partij die over de absolute meerde:! heid beschikt in het blanke parlef ment. Daarnaast blijft de gerechtvaardigl de twijfel bestaan, of de nu 'gekozen! parlementsleden voor het kleurlinl gen- en Aziaten-parlement wel ij staat zijn hun eisen en verlangens! zoals het opheffen van de apartl heidswetten en de uitsluiting van dl zwarte bevolking uit de constitutie! voldoende ten gelde te maken. Vool zover zij hun geloofwaardigheid naar de eigen bevolkingsgroepen tol al niet hebben verloren door tegel de meerderheid in te collaborerel met de blanke minderheid, zullen zl dat zeker doen, wanneer ze ge erf klinkende resultaten behalen. Gezien de nog steeds groeiende bin! nenlandse en buitenlandse kritiej op Zuid Afrika ligt daar overigen ook het enige positieve. NamelijJ dat staatspresident Botha en zijl Nationale Partij redelijkerwijs aar! zienlijke concessies zullen moeten doen om een finaal fiasco in Zuid| Afrika te vermijden. In dat licht is het in ieder geval hoopvol, dat de regering bij mondei van de minister van Samenwerk: n;j en Ontwikkeling, Gerrit Viljoen, aar] de vooravond van de opening va het driekamer-stelsel heeft aangel kondigd, dat zij van plan is eenl nieuw onderhandelingsforum tel creëren, waarin de zwarte bevolkingl grotere zeggenschap krijgt in del politieke hervormingen in het land! Maar zolang alle bevolkingsgroei pen niet over volledige gelijkheid! beschikken, vastgelegd in een con[ stitutie, moet de huidige allereerst! beschouwd worden als een verdoel zeling van de waarheid: namelijk! dat Zuid-Afrika een apartheidsland| zonder weerga is. P. W. Botha Ook aan het eind van zijn voorzitterschap van ruim twintig jaar van de Sociaal-Economische Raad heeft dr. Jan Willem de Pous zijn geloof in het overlegstelsel en de manier waarop daaraan in de SER wordt vormgegeven niet verloren. Hij is er integendeel een warm pleitbezorger van gebleven. De Pous heeft daarmee de lijn vastgehouden die zijn opvattingen tijdens zijn voorzitterschap en ook daarvoor hebben gekenmerkt. Zijn afscheid als SER-voorzitter valt bij toeval een dag nadat hij 65 jaar is geworden. Toeval, omdat hij zich wegens gezondheidsredenen terugtrekt. Op 1 april vorig jaar zag hij zich nog voor een periode van twee jaar herbenoemd. Het vertrek van De Pous komt in een periode waarvan wordt gezegd dat de SER een nieuwe plaats moet vinden om een rol van belang te kunnen blijven spelen bij het bereiken van consen sus in een veranderd sociaal-economisch en maat schappelijk landschap. Een periode ook, waarin enkele bepalende kopmannen op sociaal-econo misch terrein zoals werkgeversvoorzitter Van Veen zijn verdwenen of zullen verdwijnen, zoals FNV- voorzitter Kok. De laatste jaren is met de regelmaat van de klok naar voren gebracht dat het pure overlegstelsel en de manier waarop de SER de regering, vaak sterk verdeeld, adviseert niet meer is toegesneden op de situatie in de jaren tachtig. De SER raakt daardoor zijn invloed kwijt, zo is aangevoerd, ook door SER-leden zelf zoals door de toenmalige VNO- voorzitter Van Veen begin vorig jaar. De Pous heeft dat altijd bestreden. In één van zijn spaarzame interviews zei hij in 1983 dat SER-adviezen in onze parlementaire democratie geen „dictum" behoren op te leggen. Wel verdienen zij aandacht en bestu dering, maar regering en parlement behoren in ons staatsbestel de eindverantwoordelijkheid te dra gen. De Pous wees erop dat het een heel goede zaak kan zijn als de SER in een advies over een fundamen teel vraagstuk twee of drie uitgewerkte alternatie ven opneemt. Regering en parlement kunnen daar uit dan een definitieve keuze maken. Dat neemt niet weg dat De Pous er altijd zoveel mogelijk naar gestreefd heeft partijen op één noe mer te krijgen. Het heeft hem kwalificaties als „de personificatie van het overlegstelsel" opgeleverd. Zijn algemeen erkende bekwaamheid om tegenstel lingen te overbruggen is een eigenschap waarvoor De Pous vaak geloofd is, maar heeft hem ook soms kritiek opgeleverd. Soms is het immers beter dat tegenstellingen duidelijk zijn. Jan Willem de Pous heeft een zeer snelle maat schappelijke carrière gemaakt. Hij werd in Aals meer geboren als zoon van een bloemenkweker. Aan het Hervormd Lyceum in Amsterdam haalde hij in 1938 zijn HBS-B-diploma, waarna hij een studie economie aan de Gemeentelijke Universi teit in de hoofdstad begon. In 1942 onderbrak hij die studie om in het verzet te werken voor het illegale dagblad „Trouw". Na de oorlog kwam hij in het bestuur van de Stichting Christelijke Pers in Nederland die de verantwoordelijkheid heeft voor de uitgave van Trouw. Hij zit nog steeds in dat bestuur. In 1947 haalde De Pous zijn doctoraal economie, ging in de Verenigde Staten studeren en werd in 1949, terwijl hij ook economie doceerde, secretaris van het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers In Nederland, een van de voorlopers van het NCW. In de jaren vijftig was hij voor zijn organisatie plaatsvervangend lid van de SER. In 1953 werd De Pous lector aan de Vrije Universiteit. Dr. De Pous leek voorbestemd voor een weten schappelijke carrière, dat had althans zijn eigen voorkeur. In 1958 werd hij op 38-jarige leeftijd benoemd tot lid van de Raad van State, het jongste lid dat dit college ooit had gekend. Nog geen jaar later werd hij gevraagd als CHU-minister van Economische Zaken zitting te nemen in het kabi net-De Quay. Aanvankelijk weigerde De Pous, omdat hij liever zijn wetenschappelijke loopbaan wilde voortzetten. Uiteindelijk ging hij door de knieën. In 1964 tenslotte volgde zijn benoeming tot voorzitter van de SER. Eén van de belangrijkste wapenfeiten van zijn ministerschap was de regeling die hij financiëel en organsatorisch opzette voor de Nederlandse gas- voorziening. Ook veel later bleef het aardgas als bron van economische mogelijkheden in zijn vizier. Zo pleitte hij er in 1980 niet voor de eerste keer voor de aardgasbaten nu eens eindelijk te gaan gebrui ken om de Nederlandse industrie te vernieuwen en te versterken. Hiertoe zou een speciaal aardgas fonds moeten worden opgericht. Als SER-voorzitter bracht De Pous met regelmaat ideeën naar voren die uitgingen van de gedachte dat er zoveel mogelijk evenwicht moet bestaan in de economie. Zo verklaarde hij al bij zijn aantreden als SER-voorzitter dat de groei van de bestedingen in de particuliere sector en die in de overheidssector in overeenstemming moet zijn met de groei van het nationale inkomen. Via de SER kon het georgani seerde bedrijfsleven een bijdrage leveren om het mogelijk te maken dat een dergelijk evenwicht ontstond. Dr. De Pous heeft er vaak voor gepleit de SER meer te betrekken bij het algemeen economisch beleid. In de jaren tachtig is de raad adviezen gaan opstellen over het sociaal-economisch beleid op middellange termijn (twee tot vier jaar). De SER- voorzitter had graag gezien dat over dat beleid afspraken hadden kunnen worden gemaakt in een raamovereenkomst. Niet alleen zou de SER na de totstandkoming van een regeerakkoord hierover advies moeten uitbren gen, ook zouden regering, werkgevers en vakbewe ging jaarlijks voor de indiening van de Miljoenenno ta raamafspraken kunnen maken, waarbinnen het arbeidsvoorwaardenoverleg zich in het najaar zou kunnen afspelen. Uitgangspunt voor de SER zou de middellange termijn moeten blijven, terwijl de Stichting van de Arbeid, het overlegorgaan waarin alleen werkge vers- en werknemerscentrales zitten, zich meer met de korte termijn zou moeten bezighouden. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, wiens voorzitter prof. ir. Th. Quené De Pous overi gens opvolgt, zou het lange-termijnbeleid in beeld moeten brengen. De Pous was een groot voorstander van een duidelijke samenhang in het beleid, ook al omdat dit de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan BelatlVering vergroot. In een vraaggesprek zei hij dat een slagvaardig beleid goed is, maar dat overhaaste beslissingen verwerpelijk zijn. „Door steeds op de korte termijn met onderling onvoldoende afgewogen ombuigingen en onvol doende samenhangende aanpassingen te komen, dreigt men het zicht op de wezenlijke problematiek kwijt te raken. Door een permanente irritatie is dan het gevaar aanwezig dat het beleid niet wordt geaccepteerd." dr J. W. de Pous Voor die aanvaardbaarheid vond De Pous ook de betrokkenheid van de maatschappelijke organisa ties een absolute voorwaarde. Hoewel hij streefde naar een zo groot mogelijke eenstemmigheid, zag de SER-voorzitter dit niet als hoogste doel. Hij erkende dat eenstemmigheid of een compromis niet altijd te bereiken was. De Pous, een man met een groot relativeringsvermogen, heeft ook ontkend dat de duidelijke belangentegen stellingen tussen vakbeweging en werkgevers en de noodzaak steeds naar hun achterban terug te keren een zakelijke discussie in de SER onmogelijk maakt. Toch lijkt de roep om een herziening van de opzet van de SER luider te worden nu veranderingen in de sociaal-economische verhoudingen zich uit kristalliseren. Ir. W. J. ter Hart, de voorzitter van de metaalwerkge vers, zei vorig jaar dat belangenbehartiging van werkgevers tegenover werknemers niet meer in deze tijd past en dat men in de SER teveel voor eigen parochie preekt. In een bedrijf zijn werkgever en werknemer lid van één arbeidsorganisatie, waar in het trefwoord betrokkenheid is. De SER zou op die verandering moeten inspelen. Bij het CNV leven soortgelijke gedachten. Daarnaast verplaatst het overleg zich steeds meer van het centrale niveau naar bedrijfstakken en ondernemingen. Deze ont wikkelingen kunnen de positie van de SER nauwe lijks onberoerd laten. Overigens zijn er nog weinig concrete gedachten gelanceerd om aan die nieuwe positie inhoud te geven. (ANP).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1985 | | pagina 4