pioniers door schade en
schande wijs geworden
W
w
C/3
ZATERDAG 17 MAART 1984
PZC/ weekendkrant
29
Federatie Nederlandse Vakbeweging in Zeeland immer
op zoek naar nieuwe werkgelegenheid was er bijna
uitgelaten over. „De commerciële kweek van zeevis kan voor
Zeeland geweldige perspectieven bieden", stond in de vorig
jaar verschenen nota Tegenstroom van het Zeeuwse FNV-
district. Door deze kweek bestaat de mogelijkheid om een
geheel nieuwe bedrijfstak in deze provincie op te richten".
Enthousiast becijferden de samenstellers van de nota dat
viskweek samen met de kweek van waterplanten en -dieren
ook wel maricultuur genoemd) Zeeland zeker honderd
arbeidsplaatsen kan opleveren, toeleverende en verwerkende
bedrijven meegerekend. Maar de resultaten die tot nu toe met
de kweek van vis in de zoute Deltawerken zijn behaald, nopen
tot een afwachtende opstelling.
Twee warme zomers hebben nogal wat problemen opgeleverd,
waardoor stagnatie in de groei van de vis en sterfte zijn
opgetreden. De viskwekers en de loetenschappers zijn het er
nog niet helemaal over eens. De een heeft het over goede
mogelijkheden, terwijl een ander vreest dat de viskweek in
Zeeland wel eens een moeilijke zaak zou kunnen zijn als geen
passende oplossing kan worden gevonden voor de problemen
van de afgelopen jaren.
Vier jaar geleden ver
schenen de eerste
viskwekers in de zeear
men van het Deltage
bied. Sommigen stopten
;i^hun vis in gedeeltelijk
open gebrande oude
nq schepen, waarin het wa
ter vrij toegang heeft. An
deren zagen meer in drij
vende constructies waar
in kooien van netwerk
hangen. De viskwekers
ra van het eerste uur waren
- en zijn dat eigenlijk
nog pioniers. Behalve
in zoet water en op het
B gebied van mossel- en
ia oestercultuur is in Neder-
iiD land niet veel kennis van
p)j en ervaring met maricul-
i ijtuur. Die moesten de be
ginners zichzelf eigen
r|zien te maken. Sommi
gen gingen heel planma-
w tig te werk, anderen pro
beerden zo maar wat.
"Een van de kwekers van het
eerste uur is de oud-Vlissin-
?er J. Stroes die zijn bedrijf
Delta Fish Farming' nu in
Colijnsplaat heeft. Hij is eerst
uitgebreid op onderzoek ge-
jaan voordat hij daadwerke
lijk met de kweek van vis
begon. Stroes heeft er veel
r« boeken over gelezen en hij is
d bij verscheidene kwekerijen
in het buitenland op bezoek
geweest. Maar ondanks deze
zorgvuldige voorbereiding is
hij niet van de gebruikelijke
aanloopproblemen gespaard
^gebleven. „Ik heb drie jaar
hi lang geld in het water ge-
!rjj gooid", stelt hij achteraf vast.
Momenteel zijn in de Zeeuwse wate-
sn drie viskwekers bezig. De gebroe
ders Schot uit Zierikzee bij het
rerkeiland Neeltje Jans. de Goese-
naar W. Luijt bij de Kreekraksluizen
a J. Walhout in Breskens. Stroes'
iweekactiviteiten liggen nu stil. Maar
daarover straks meer.
bveek
Het principe van viskweek is eenvou
dig. Jonge, in zoet water opgefokte
forel met een gewicht van 100 a 200
?ram wordt uitgezet in de kooien. De
ris komt vanuit het zoete water
pardoes in het zilte nat terecht. Maar
dat deert hem niet. Voorwaarden zijn
illeen dat de temperatuur van het 1
Mute water gunstig is en dat de
'erhuizing van zoet naar zout in een
'^iepaalde levensfase van de vis
^Plaatsvindt. Wanneer daaraan wordt
ildaan, overleeft slechts een gering
Percentage deze abrupte verandering
"iet. De vissen krijgen garnalenpuf
tn roodachtig mosselafval te eten.
origine hebben ze blank vlees
H Baar door de natuurlijke kleurstof-
n in het voedsel krijgen ze een
Imrose kleur. Vandaar de naam
almforel. die biologisch gezien ove-
D igens niet klopt.
zijn ook voerkorrrels, die onder
;r bestaan uit vismeel, vetten, vita
minen en natuurlijke kleurstof. Na
t ai jaar lang in het zoute water hun
M Hikjes rond te hebben gegeten, we-
de vissen ongeveer één kilo. Vaak
torden de forellen al eerder afgele-
trd: 350 gram, 750 gram en 1,2 kilo
zijn gebruikelijke gewichten. Om er
filets van te kunnen snijden moet de
vis groter zijn: 2 a 3 kilo. De grote
vissen brengen elf gulden per kilo op,
de kleinere ongeveer negen gulden.
Volgens kenners smaakt de in zee
gekweekte zalmforel beter dan de
gewone regenboogforel. Ook gerookt
is hij bijzonder smakelijk.
kritiek
Onder de viskwekers bestaat nogal
wat kritiek op het feit dat de over
heid hen zoals Stroes het noemt 'zo
maar wat heeft laten rondzwemmen'.
Iedereen die zich wil gaan bezighou
den met de teelt van pakweg bloem
bollen, kan voor raad en advies aan
kloppen bij het daarvoor in het leven
geroepen consulentschap; een insti
tuut dat met overheidsgeld in stand
wordt gehouden. De viskweker moet
het zelf maar uitzoeken. Stroes:
„Zonder een goede begeleiding kan
zo'n nieuwe bedrijfstak nooit van de
grond komen. Zo blijft het een dood
geboren kindje. Om ziekten te voor
komen en te bestrijden hebben we
deskundige hulp nodig. Nu doen we
onze onderzoekjes zelf en soms sturen
we wat op naar een universiteitsld-
boratorium.
Af cn toe krijgen wc daar zowaar nog
een bijdrage van land bouw en visserij
voor. Maar enig beleid zit er niet
achter". Secretaris drs ing E. Liewes
van de Nederlandse vereniging voor
aquacultuur meent ook dat de vis
kwekers een steuntje in de rug moe
ten krijgen, „Ze ontmoeten dezelfde
problemen als vrijwel iedere begin
nende ondernemer", zegt hij. „Mensen
die het in de viskweek willen proberen
komen over het algemeen uit de visse
rij of uit de vishandel. Ze weten
natuurlijk wel wat van de branche,
maar meestal is het toch een kwestie
van wijs worden door schade en
schande".
Het steekt de viskwekers dat bijvoor
beeld de schelpdierensector zich wel
mag verheugen in de zorgzame aan
dacht van het rijksinstituut voor vis
serij-onderzoek (Rivo). Dit instituut
heeft de maricultuur tot nu toe vrijwel
geheel links laten liggen. Maar daar
gaat verandering in komen. De Rivo-
vestiging in Yerseke, die zich voor
heen uitsluitend op schelpdieronder-
zoek richtte, zal in de toekomst ook
tijd uittrekken voor onderzoek in de
sector van de viskweek. Voorlopig nog
op bescheiden schaal, maar zoals drs
R. Dijkema van het Rivo-Yerseke het
zegt: „Het begin is er".
Dijkema is een van de samenstellers
van een in 1979 vervaardigd rapport
over de mogelijkheden van commer
ciële zeeviskweek in Nederland. In dat
rapport werd de conclusie getrokken
dat de mondingen van de Ooster- en
Westerschelde en dan vooral de
bouwdokken van het werkeiland
Neeltje Jans goede kansen kunnen
bieden voor nettencultures met zal-
machtigen. Terugblikkend op de afge
lopen jaren komt hij tot de slotsom
dat het aanvankelijke enthousiasme
misschien te groot is geweest. „We
hebben de ziektegevoeligheid, vooral
in de zomermaanden, onderschat",
erkent hij. „De combinatie van water
temperatuur en zoutgehalte is in de
warmste maanden van het jaar on
gunstig. In 1979 hebben we dat niet
als een groot probleem gezien. Toen is
meer gekeken of de wintertempera-
tuur viskweek mogelijk zou kunnen
maken".
infecties
De visserij-bioloog legt uit hoe de
moeilijkheden 's zomers kunnen ont
staan. De vissen hebben een mecha
nisme om het zoutgehalte binnen hun
lichaam in een bepaald evenwicht te
houden met dat van het water waar
in ze verblijven. Bij wat hogere tem
peraturen werkt dit mechanisme niet
meer goed. De vissen kunnen het
teveel aan zout niet meer kwijt, ver
zwakken en daardoor neemt hun
weerstand tegen infectieziekten af.
Vooral de vibrio-infectie is berucht.
Die treedt op als het water 16 a 17
graden bereikt, maar heeft catastro
fale gevolgen wanneer het nog enkele
graden warmer wordt. En dat is de
afgelopen zomers het geval geweest.
Daarbij merkt Dijkema overgens op
dat de zomers van 1982 en 1983 niet
als maatgevend kunnen worden be
schouwd.
Tegen de gevreesde vibrio-infectie
valt trouwens wel wat te doen. De
vissen kunnen worden ingeënt. Dat is
de afgelopen zomer bij sommige kwe
kers gebeurd. Zonder veel resultaat
evenwel, maar dat is volgens Dijkema
geen reden om er nu al mee te stop
pen. Het is met vibrio net als met
griep: er zijn verschillende typen bac
teriën. De kunst is op het juiste
moment het goede vaccin tegen een
bepaalde bacteriesoort beschikbaar
te hebben. Wanneer eenmaal sprake
is van infectie bestaat de mogelijk
heid medicijnen aan het voedsel toe te
voegen. Maar ook dat is weer iets
waarbij deskundige ondersteuning
onontbeerlijk is. Tenslotte kunnen de
zomerse problemen nog worden voor
komen daar wijst Liewes op door
een forellenstam te fokken die wat
beter tegen de hogere watertempera
turen kan en daarmee minder gevoe
lig is voor de infectieziekte.
Enigszins beschut tegen wind en gol
ven uit westelijke richting ligt in de
betonhaven van Neeltje Jans het vis-
kweekbedrijf 'Oosterschelde' van de
Zierikzeese gebroeders Schot Zij zijn
ook actief in de mossel visserij. Dank
zij de goede resultaten met de mossels
kunnen ze zich het permitteren dat
hun maricultuur na drie jaar nog
steeds niet rendabel is. Ben Schot
zwaait de scepter over de viskwekerij.
Aanvankelijk had hij alleen vis in een
oud schip. Gebleken is dat het niet
verstandig is de forellen er na juni nog
in te houden. Dan wordt het water te
warm met als gevolg dat de vissen te
weinig zuurstof krijgen. Sinds een jaar
heeft Schot ook kooien in gebruik en
die bevallen goed. De grotere water
verversing door het netwerk houdt
het zuurstofgehalte op peil. Er hangen
voedersilo's boven, die op gezette tij
den automatisch een afgemeten hoe
veelheid voerkorrels in het water la
ten. Het vervelende is alleen dat die
silo's bij krachtige wind niet meer
betrouwbaar zijn. Dan moet met de
hand worde gevoerd. Schot heeft het
naar zijn zin op de viskwekerij. Hij
doet alles zelf: voer halen, vis naar
afnemers brengen en reparaties uit
voeren. Het zijn wel lange dagen en
ook in het weekeinde is het af en toe
nodig om eens een kijkje in de beton
haven te nemen. „Maar lange dagen
maken ben ik vanuit de mosselvissenj
wel gewend. Daar begin je ook 's
morgens vroeg als het licht wordt en "s
avonds, tegen dat de zon ondergaat,
stop je er pas mee". Vergeleken met
het werk op een mosselkotter heeft de
maricultuur voor Schot in ieder geval
één groot voordeel: „Nu ben ik ten
minste iedere avond thuis. Dat is best
plezierig".
activiteiten
Het feit dat Schot met zijn schip en
zijn kooien in de betonhaven ligt, is
de reden dat Stroes zijn activiteiten
als viskweker voorlopig heeft ge
staakt. Hij had eerst een locatie in de
buitenhaven van de Noordlandsluis,
maar daar moest hij halverwege 1982
weg in verband met de voortgang
van de werkzaamheden. Te vroeg
naar later bleek, want de zandzuiger
waarvoor hij het veld moest ruimen.
ben jansen
kwam pas twee maanden nadat hij
was vertrokken. Maar Stroes moest
wel halsoverkop zijn vis onder de
kostprijs verkopen. Hij kreeg daarop
vergunning van rijkswaterstaat om
zijn kweekbedrijf in de betonhaven
van Neeltje Jans te installeren.
Schot, die toen nog in de Hammen
lag, moest ook verhuizen. Hij zou een
ligplaats in de Schelphoek krijgen.
Maar toen Stroes in het voorjaar van
1983 zijn kooien in elkaar wilde zetten,
bleek Schot in de betonhaven te lig
gen. De Colijnsplater weigerde om
daar ook een plaatsje te zoeken.
Stroes: „Dat is toch logisch. We zou
den dan vlak bij elkaar terecht ko-
Als de een problemen krijgt met
ziekte onder zijn vissen, heeft de an
der het binnen de kortste keren ook te
pakken in zo'n situatie. Ik heb rijks
waterstaat toen laten weten dat ik
niet akkoord ging met twee bedrijven
op die stek".
Tot mijn groet woede ontving Stroes
daarop slechts een formeel briefje met
de mededeling dat kennis was geno
men van zijn besluit de aangeboden
ligplaats af te wijzen. Hij noch Schot
kregen een andere. Stroes houdt zich
nu noodgedwongen alleen met de
import van zalmforel en zalm bezig.
Hij wil echter zo snel mogelijk weer
met de kweek beginnen.
Een goede locatie is voor een maricul-
tuurbedrijf van uitermate groot be
lang. Voldoende diepte, beschutting
tegen stroom en golven alsmede rust
zijn factoren die het succes van de
viskweek voor een aanzienlijk deel
bepalen. Plaatsen die aan al deze
voorwaarden voldoen zijn niet overal
te vinden. Alleen de monding van de
Ooster- en de Westerschelde lijken
geschikt, de eerste tot aan de Zee-
landbrug, de tweede tot even voorbij
Vlissmgen. Verder stroomopwaarts
lopen de watertemperaturen 's zo
mers te hoog op. Een uitzondering
vormen zeer plaatselijke omstandig
heden, waardoor het zoutgehalte op
enkele plekken achterin de zeearmen
belangrijk lager kan zijn en waarvan
het resultaat is dat de gevreesde
ziekteverschijnselen zich minder snel
voordoen De afgesloten zeearmen zo
als de Grevelingen en het Veerse Meer
zijn niet bruikbaar voor de maricül-
tuur met zalmachtigen omdat het er 's
zomers te warm wordt. De vele werk-
havens en bouwdokken in de Oostër-
scheldemonding bieden in beginsel
volop mogelijkheden voor de \us-
kweek. Maar ook voor andere takken
van visserij is het gebied in de onmid
dellijke omgeving van de stormvloed
kering interessant. En verder zijn opk
nog recreatieve bestemmingen denk
baar. Een speciale projectgroep, Ma
rios geheten, gaat momenteel na Hoe
de monding van de Oosterschelde na
de voltooiing van de pijlerdam vdor
de verschillende takken van mancul
tuur kan worden benut. Bij de werk
zaamheden van deze projectgroep
plaatsen de viskwekers weer een ver
wijtende kanttekening: ze vinden dat
de nadruk teveel ligt op de schelpdie
rensector.
Een ligplaats met een zo gering mo
gelijk verschil in watertemperatuur
tussen zomer en winter is voor ;de
teelt van zalmachtigen het best.
Dykema: „Wat dat betreft zitten we
hier toch een beetje aan de rand vjm
de mogelijkheden. Het temperatuur
verschil is bijvoorbeeld in Noorwegen
en Schotland veel gunstiger. Daar
wordt het water 's zomers minder
warm en 's winters zorgt de warme
golfstroom ervoor dat het niet al-te
koud wordt. Dat zijn omstandigheden
die beslist veel beter zijn dan hie£-"
Dat betekent volgens Dijkema en
Stroes, Schot en Liewes delen déze
opvatting nog niet dat viskweek in
Zeeland geen rendabele zaak zal zijn.
Het, is alleen noodzakelijk op een
andere manier te werken dan de Scan
dinavische en Schotse kwekers. Óm
het risico te spreieden, kan in het
voorjaar grotere vis worden uitgezet,
bijvoorbeeld van 800 gram in plaats
van 100 a 200 gram. Die vis is eind
juni, tegen de tijd dat het water
warmer wordt, met zijn gewicht van
ongeveer 1,5 kilo geschikt om op de
markt te worden gebracht. In de
zomer kan dan weer jonge vis worden
uitgezet die door de warme periode
heen geholpen moet worden en in het-
najaar of in de winter kan worden
verkocht. Stroes. „Zo durf ik het best
BSS (foto's: loim riemens