GESCHIEDSCHRIJVING ALS BESTSELLER MONTAILLOU EEN COMEBACK EN DEBUTEN le roy ladurie poëzie van van der molen, van istendael en peter verstegen ZATERDAG 17 MAART 1984 Bij veel Nederlandse literatuurliefhebbers is Umberto Eco's 'De naam van de roos' het gesprek van de dag geworden. De vertaling, bij uitgeverij Bert Bakker verschenen, is nu een paar maanden op de markt en er zijn al meer dan 35.000 exemplaren verkocht. Dat boek laat zich op allerlei manieren lezen. Onder meer als een spiegel van middeleeuws leven. Wie van dat aspect van Eco's thriller houdt, zal zich stellig ook voor Emmanuel Le Roy Ladurie's studie over het bestaan in het middeleeuwse dorpje Montaillou interesseren, moet men bij Bert Bakker gedacht hebben. Deze uitgeverij bracht namelijk onlangs in ongeveer dezelfde uitvoering als de Nederlandse editie van 'De naam van de roos' een vertaling van Ladurie's boek uit. massa verplaatst. Wie zou denken dat de geschiedschrijving daardoor erg saai aan het worden is, vergist zich schromelijk. De dorpsbewoners wor den door Ladurie zo nabij gebracht, dat hun lief. hun leed. hun zorgen, hun werk. minstens even fascinerend wor den als wat de geschiedenisboeken weten te vertellen over de grillen van een aanzienlijke komng. Geschiedschrijving zal altijd proble matisch blijven. Wat veroorzaakt wat? Wat is de aanleiding tot welke gebeurtenis? Nooit zijn er volledig sluitende antwoorden op te geven. Het lijkt me echter dat het soort achtergronden waarnaar men in de En inderdaad: de belangstelling bij het publiek is weerom zeer groot. Diep gaan de overeenkomsten tussen beide boeken overigens niet. Eco schreef een roman, Ladurie een wetenschap pelijke studie. Le Roy Ladurie is een Frans histori cus, een vooraanstaande figuur in de zogenaamde 'Annalenschool'. Deze school staat een andere geschiedwe tenschap voor dan de gebruikelijke De geschiedenis mag niet langer in vertellende vormen worden bespro ken. De traditionele historicus wilde op die manier structuur in de geschie denis aanbrengen: de gebeurtenissen volgen logisch uit elkaar, als in een verhaal. Vertegenwoordigers van de 'annalenschool' vinden dit een mislei dende voorstelling van zaken. Hoe zij geschiedenis willen bedrijven is te zien in een beroemd geworden boek 'La Méditerranée... au temps de Phi lippe II' van F. Braudel, waarin een stukje geschiedenis uit de zestiende eeuw wordt behandeld. Braudel neemt als uitgangspunt niet de ge beurtenissen, de historische feiten, 'les évenements', maar algemene ach tergronden. Van die algemene achter gronden zijn bij hem de materiële omstandigheden waarin mensen ver keerden veruit de belangrijkste. Brau del begon met dingen te bestuderen als klimaat, bodemgesteldheid. Deze onderwerpen werden onder de noemer 'la longue durée' gebracht; het gaat om traag verlopende proces sen. Vanuit het klimaat kan hij dan iets zeggen over de landbouw, vanuit de landbouw iets over de economie en helemaal aan het eind van deze keten vanuit bijvoorbeeld de economie iets over de gebeurtenissen. De gebeurte nissen komen dus in deze wijze van geschiedschrijving pas op het laatst aan bod. Naarmate je vordert in die keten van bijvoorbeeld klimaat, land bouw, economie, vinden de processen steeds minder traag plaats. Het snelst verlopen de gebeurtenissen. Dergelij ke denkpatronen zijn de Annalen school blijven beheersen In andere opzichten hebben zich ver anderingen voorgedaan. Braudel con centreerde zich zo sterk op economie dat zijn aandacht voor zaken van 'mentalité' verwaarloosbaar was. La ter is er vanuit de Annalenschool juist veel aandacht voor onderwerpen als cultuur en religie gekomen. Bijvoor beeld in het werk van G. Duby en dat van Le Roy Ladurie. In 'Montaillou. village occitan de 1294 a 1324' worden zo diepgaand de ideeën over allerlei onderwerpen die onder de mensen destijds heersten besproken. Welk soort historicus hij is, laat zich uit de volgende opmerkingen die hij in het boek maakt al afleiden. Over een man die met de doden in contact stond en berichten van hen aan de levenden doorgaf, schrijft hij: „Zijn belangrijkste bezigheid was echter toch wel de doden te laten spreken. Daarmee was zijn rol in dezen vrij goed te vergelijken, rekening hou dend met de enorme chronologische en culturele verschillen, met die van de historicus in de moderne samenle ving" (4601. Elders markeert hij zijn zienswijze op geschiedschrijving al dus: „Misschien ligt dat aan de bron nen die deze brave historici gebrui ken: grote literaire werken, gortdroge familiekronieken of huishoudboekjes die de ziel van het volk buiten beeld laten" (271Aan het slot van het boek leest men: „Montaillou, dat is het dagelijks wel en wee van de kleine lulden, de trilling van het leven..." (470). Hij meent dat zijn op een dorpje toegespitste studie ook 'een klein his torisch universum' (347) is geworden. Ladurie wil dus de doden laten spre ken. De ziel van het volk in beeld brengen. Gewone mensen uit voor bije tijd over hun alledaagse besog nes aan het woord laten komen. Een kijk op de geschiedenis geven die sterk afwijkt van de traditionele. Niet langer de verhalen over de groten der aarde, de aandacht is naar de hans warren Annalenschool verwijst heel wat vruchtbaarder verklaringen op kun nen leveren dan die de traditionele geschiedkundigen te bieden hebben. Montaillou was een afgelegen dorp in de Pyreneeën. Aan het begin van de veertiende eeuw woon den er ongeveer '250 mensen. De Ka- thaarse ketters hadden er heel wat aanhang. De inquisitie sloeg onver biddelijk toe. In 1308 werden bijna alle inwoners in hechtenis genomen en ondervraagd. Ook in de jaren daarna werd streng opgetreden. Vooral door bisschop Jacques Four- nier, de latere paus Benedictus XII. Zijn inquisitierechtbank ging gede gen te werk, zijn persoonlijke aan deel daarin was aanzienlijk. „Hij was even doortastend als Maigret en het werk waarin hij zich vastbeet werd voor hem een obsessie" (14). Hij be perkte zich in zijn vragen niet tot het geloof. Hij liet als getuigen of ver dachten gedaagden ivan wie maar liefst 25 uit .Montaillou afkomstig waren) vertellen over hun leven, over hun bestaanswijze, over de andere dorpelingen, over hun ideeën om trent alle denkbare zaken. Hij legde alles minutieus vast en daardoor is zijn dossier voor Le Roy Ladurie een elementaire bron geworden. Onbe doeld heeft dit inquisitiedossier hem een unieke mogelijkheid geboden om uit de eerste hand veel over het bestaan in een middeleeuws dorp te weten te komen. De lang geleden gestorven inwoners spreken op deze manier inderdaad direct tot ons over wat hen bezighield. Het is een won derlijke speling van het lot dat juist het voor hen zo rampzalige optreden van de inquisitie deze mogelijkheid opende. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel telt zeven hoofdstukken en heeft als titel 'Ecologie van Montail lou: het huis en de herder'. Het tweede deel telt eenentwintig hoofdstukken en heet: 'Archeologie van Montaillou: van gebaar tot mythe'. Dit tweede gedeelte is gewijd aan kwesties van 'mentalité'. Kenmerkend voor de aanpak die men in de Annalenschool voorstaat is in het eerste deel de belangstelling voor de biologische omgeving, het voedsel, de bestaanswijze. Er zijn twee groe pen van dorpelingen die op een heel andere manier bestaan: de boeren en de herders. Het leven van de boeren concentreerde zich binnen de domus, het huis, de familie. De bewoners van één domus vormden een hechte clan. De machtigste boerenclan in dat tijd vak was die van de familie Clergue. Men had belangrijke posten weten te verwerven. Bernard was de baljuw van het dorp. Pierre de pastoor. Over hun intieme leven komen we veel bijzonderheden te weten. Beiden wa ren diep in hun hart het kathaarse geloof toegedaan. Door hun positie visten ze zich lang aan de inquisitie te onttrekken, al liep het verkeerd met hun af. De familie maakte veel mis bruik van de macht. Met name het leven van de pastoor moet minder fraai worden genoemd. Zijn maitres- ses waren talrijk. „Woorden schieten te kort om deze op alle fronten geper verteerde figuur te beschrijven: ket ter, verklikker, geilaard" (194). Eén van zijn liefjes in het dorp was de adellijke Béatrice de Planissoles. Tij dens de kerstnacht deelden ze het bed zelfs eens in de dorpskerk. Er worden méér raadsels over deze van hart stocht bezeten vrouw onthuld. Het leven van de boeren was eenvou dig, men kon net in het eigen onder houd voorzien. De domus ging van generatie over op generatie. De boe ren zagen enigszins neer op de her ders. Dat is een beroepsgroep waar in de inquisitiedossiers veel aandacht besteed wordt: de herders leidden een zwervend bestaan, konden de ka thaarse leer zo verspreiden. Vooral is veel bekend over Pierre Maury. Als herder genoot hij aanzien. Ook hij wist lang uit handen van de inquisitie te blijven. In het gebied was er sprake van migratoire schapenhouderij: af hankelijk van het jaargetij trok men met de kudde rond. Een aantal her ders werkte samen in een cabane. Het was een hard en arm bestaan. Maury bijvoorbeeld achtte zich niet in staat een gezin te kunnen onderhouden. Hij lijkt niettemin tevreden te zijn ge weest met zijn bestaan van vrijbuiter. Zijn ideeënwereld bleek nog goed te reconstrueren te zijn. Heel veel wist Ladurie in het twee de deel ook af te leiden uit in zichten bij de mensen omtrent liefde, dood en geloof. In de Middeleeuwen was de grote meerderheid van de bevolking analfabeet. Uiteraard ook in Montaillou. Geschreven documen ten waarin iets van de opvattingen van het gewone volk doorklinkt zijn daardoor zeldzaam. De meer officiële stukken weerspiegelen slechts hoe de aanzienlijken van adel en kerk er over dachten. Maar bijvoorbeeld het geloof van het volk en het geloof dat de kerk voorstond in de veertiende eeuw hebben weinig met elkaar te maken. De zeden van de dorpelingen in Montaillou zijn eveneens heel wat losser dan men afgaande op kerkelij ke literatuur uit die dagen zou kun nen veronderstellen. Er waren heel wat ongehuwde 'echtparen'; de her ders hadden her en der vriendinnen. Het huwelijk was desondanks be langrijk. Ook al werden huwelijken vaak om zakelijke redenen en zelden uit liefde gesloten. Meestal trouwden wat oudere mannen met jonge vrou wen. De positie van de vrouw was weinig rooskleurig. Zonen en doch ters schijnen hun moeder echter op handen gedragen te hebben. Kinde ren waren zeer talrijk. Ouden van dagen waren er nauwelijks. Men stierf jong, van ziekten had men geen enkele kennis. Wie op sterven lag en het kathaarse geloof was toegedaan ontving van een illegaal optredende 'perfectus' een geestesdoop. Alle zonden zouden dan vergeven zijn, doch men moest na dit ritueel tot aan zijn overlijden vasten. Daar zijn schokkende berichten over: sommige van deze hongerstakers ble ven nog langer dan een week in leven. De ideeën omtrent godsdienst, voort leven na de dood. die de mensen in Montaillou erop na hielden vormen een merkwaardig allegaartje. Magie vormde een niet onbelangrijk element in het volksgeloof. Natuurlijk had de kerk grote invloed. Al lijkt de heili genverering niet zozeer om redenen van vroomheid als wel om de negentig vrije dagen per jaar die zij meebracht in ere te zijn gehouden. Scherp was de kritiek op kerkelijke instellingen. De man die zegt: „O. als het eens moge lijk was om alle geestelijken van deze wereld aan hun strot op te hangen" (437), vertolkt gevoelens die bij meer deren leefden. Er werd ook volop gespot met rituelen en sacramenten. Vandaar dat de katharen een willig gehoor vonden. Alles wat met het kathaarse geloof te maken had speel de zich in het geheim af. Geheimen die hier ontsluierd worden. We kijken diep in het hart. ver in de ziel van mensen uit een ver verleden. Je hebt ze goed leren kennen, wan neer je dit boek gelezen hebt. Over die voor het eerst in 1975 verschenen uitgave: „Montaillou, village occitan de 1294 a 1324' valt alleen maar goeds te zeggen Inderdaad- niet minder boeiend dan Eco's boek. Maar nu de Nederlandse versie 'Montaillou, een ketters dorp in de Pyreneeën (1294-1324)' die door Claire den Boer en Roland Fagel verzorgd werd. We zullen het dan maar niet hebben over ernstige zet fouten als op pagina 150 en pagina 423, waardoor passages volkomen on begrijpelijk geworden zijn. Het no tenapparaat en de bibliografie wer den aangepast. Dat is gelukkig met inzicht gedaan, maar waar was het voor nodig? De vertaling is niet al te best, foutjes en fouten zijn talrijk en in vergelijking met het origineel is er veel vervlakt. Wat helemaal ver dween is de zeer literaire stijl die Le Roy Ladurie hanteerde. Er is niet de minste poging gedaan die te bewa ren. In een verantwoording van de vertalers lezen we echter: „Deze ver taling is een enigermate bekorte en bewerkte weergave van de oorspron kelijke Franse tekst. De omvang van de bekorting is ongeveer tien pro cent" (5). Over hoe die bekorting tot stand gekomen is: geen woord. De bekorting blijkt enerzijds te bestaan uit het schrappen van bepaalde passages. Af en toe betekenen die weglatingen: eens een verslechtering zoals schrappen van het slot van hoofds 2, het bekorten van de uit de h| gelopen redenering over de ziekteU een homosexueel kan hebben opg pen in hoofdstuk 8. Veel vaker ec! is er min of meer willekeurig stukje weggelaten. Anderzijds is de bekorting tot st gekomen door in plaats van te ve len lukraak te gaan parafraseren dat is beslist een kwalijke zaak, één betrekkelijk onschuldig vi beeld te geven: het begin van ho stuk 6 luidt in de vertaling: levensverhalen van Pierre en J Maury, van Pellissier, Benet, Ms en nog wat anderen lijken samen een aantal meer verspreide opmer gen in Founders dossier over dt venswijze van de herders voldoe grond te bieden voor een etnogr van de schapenhouderij in de P neeen tijdens het eerste kwart va veertiende eeuw" (134). Dat klinkt héél wat minder gernL ceerd dan het origineel: „Les biq phies de Piene et Jean Maury. t Pellissier, De Benet, de Maurs et quelques autres, auxquelles vienr HU se joindre quantité de menus faitt q bergerie, épars dans le registre Fournier, fondent-elles une ethnoj phie des Pyrénées moutonnières d l je premier quart du XlVe siècle! serais tenté de le croire, tant dossiers d'Inquisition fourmilleni données relatives a la transhuma V( et a la dépaissance ovines". jn Als er dan zo nodig bekort m u worden, is het moeilijk te verteren Jj het zinnetje 'bergers et bergères hommes d'affaires et femmes d's VSL'. res' op dezelfde bladzijde omslac weergegeven wordt door: „de hen waren soms heel vasthoudende fi kenlui en dit gold zowel de man als de vrouwen die in dit bei IT werkzaam waren". Het is spijtig, maar de conclusie n luiden dat aan het boek niet volde O0f de recht is gedaan. Dat de Engels. Duitse versies eventueel nóg min' adequaat zijn is geen excuus. Wie g belangrijke en interessante" écht wil lezen zal het origineel njtl ten lezen! 1. Emmanuel Le Roy Ladurie: 'Monlai een ketters dorp in de Pyreneeen '1 1324)'. Vertaling. Claire den Boer en land Fagel Bert Bakker. Amsterdam. I erg] 500 pag.. ƒ45-. 2 Emmanuel Le Roy Ladurie'Mantra tj village occitan de 1294 a 1324' Gallm Paris646 pag.: prijs ongeveer {40,-. r ijlar en tui oei ter Wanneer je je, zoals ik, al tientallen jaren met een bepaalde letterkunde bezighoudt, zie je allerlei gebeurtenissen, verschijningen, stromin gen. bepaalde lijnen; figuren komen en verdwijnen. Zit je er midden in, dan is de grote lijn vaak moeilijk te ontdekken, zoals het soms zelfs moeilijk is dichters en schrijvers direct op hun juiste waarde te schatten. Was dat niet het geval dan zouden er niet zoveel vergissingen worden gemaakt, dan zouden er niet telkens weer figuren het éne moment tot de corypheeën worden gerekend om een paar jaar later al weer te worden vergeten. Zelfs de zéér grote reputaties kunnen in korte tijd worden aange tast. Zou op dit moment bij voorbeeld A. Roland Holst nog als 'prins' van onze moderne dichters uit de bus komen? Hoe hoog staat Marsman nog genoteerd? Om van mindere goden maar te zwijgen: Aafjes en Hoornik, slechts verguizing is hun deel, en ééns waren ze zo beroemd. Zelfs hele bewegingen gaan soms kwalitatief de mist in: de eens zo roemruchte Tachtigers hebben menige veer gelaten, de Vijftigers zullen, naar het zich laat aanzien, nog heel wat sneller kaal zijn. Na heb ik die schrijvers op het oog, die hun hele leven min of meer regelmatig zijn blijven publiceren, en wier bedoeling het dus ongetwijfeld geweest is, de belangstelling op zich gericht te houden. Een ander geval is het met schrijvers die na een paar veelbelo vende bundels of boeken er het zwijgen toe doen. De redenen daarvoor mogen uiteenlopen, zij kunnen het niemand kwalijk nemen wanneer zij in deze jachtige en steeds op nieuws beluste tijd vergeten raken, ook al was hun werk nog zo goed. Zelfs dat vergeten raken kan langzaam in zijn werk gaan: Neeltje Maria Min heeft nóg steeds een zekere faam al heeft ze sinds 1966 niet meer gepubliceerd. Tot de dichters die omstreeks 1950 enige verwachtin gen wekten behoorde de in 1923 geboren W J. van der Molen. Hij was degene met wie de reeks 'De Windroos' onder leiding van Ad den Besten in 1950 van start ging en in 1956 kreeg hij voor zijn 'Onderkant van het licht' zelfs de Van der Hoogtprijs. Nadien is Van der Molen vrij snel in de vergetelheid geraakt. Hij liet ook vnjwel niets meer van zich horen. Sinds 1982, toen zijn zevende bundel 'Geeft 't leven terug?' verscheen, is hij op poètisch gebied weer actiever, er verschenen onlangs van hem een bundel 'Wegwijzers naar nergens' en 'Het verzwege- ne, het eelt op het puntje van mijn ton'. De eerste bundel bevat poëtische notities in haiku-vorm, de tweede tanka's. Ook Van der Molen is dus gaan behoren tot die eigenaardige schare die een klap uit het Verre Oosten te pakken kregen. Toegegeven: de haiku heeft een onweerstaanbare charme en aan trekkingskracht en er bestaan juwelen van poèzie in die beknopte vorm. Zo'n gedichtje dient echter een extract te zijn. een heel geconcentreerde, samenge balde vorm van zeggen èn ervaren, waaraan het dan een eeuwig pulserend leven ontleent en bij elke lezer opnieuw iets gaande weet te maken. Zo'n haiku ontstaat af en toe op een begenadigd moment bij een begenadigde dichter. Zo'n haiku is zelden of nooit te vinden in de eindeloze verzamelingen van westerse navolgers die de gedachte toegedaan lijken dat iedere inval die in 17 lettergrepen (of daaromtrent) wordt verwoord een haiku wordt die het drukken waard is. Helaas behoort ook het werk van Van der Molen tot dit soort. Zolang hij zich bezig houdt met eenvoudi ge natuurobservatie vloeit er soms een aantrekke lijke notitie uit zijn japaniserende pen: De dag is voorbij op een enkele vlieger na. een driehoekje geluk Zwaluwen wissen uit wat hun lichamen in laat licht boetseren Maar zodra Van der Molen zich aan haiku waagt met sociale, filosofische of andere boodschappen wordt hij dermate banaal dat men zijn boekje verveeld, zo niet geërgerd weglegt. Wat moet men met: Ook de radio de televisie 's avonds en de ochtendkrant Vierden de bedden uitgevonden toen er al hooizolders waren? Ook het boekje met tanka's mist iedere spanning in de korte verzen. Er lijkt me heel wat meer nodig dan deze slappe imitaties eer we Van der Molen 'opnieuw een intrigerend en belangrijk dichter' mogen noe men. zoals de flaptekst ons wil doen geloven. Over flapteksten gesproken ze doen vaak meer kwaad dan goed. Het is een publiek geheim dat de auteurs ze veelal zelf opstellen, en er dus al hun wensdromen als waarheden m voorstellen. Verder worden de aanbevelende teksten uit besprekinen door critici vaak dermate uit hun verband gerukt dat elke criticus er verstandig aan zou doen nimmer in een bespreking waar dan ook woorden als prachtig of uitstekend te gebruiken, want ook al valt die bespre king volkomen negatief uit, er zal komen te staan ...prachtig. ..uitstekend. De flaptekst van de bundel van Geert van Isteiulael, 'De iguanodons van Bemissart, een Belgisch gedicht' begint met een waarheid als een koe. 'Epische ofwel verhalende poëzie van niveau wordt in ons taalgebied zelden geschreven'. Geen sterveling zal het ontkennen. Maar je voelt het al met je klomp aan: een meesterwerk van deze zeldzame Nederlandse epiek houdt je hier in de hand! We lezen verder: 'Er is een lange adem voor nodig en veel meer dan alledaagse anekdotiek'. Lange adem, even kijken: dit dunne boekje bevat 39 gedichten, in lengte variërend van drie tot 25 regels, maar de meeste hebben er zo'n stuk of acht. Dat wil dus zeggen dat dit langademige epos de omvang heeft van een zeer bescheiden dichtbundeltje met 'gewone' gedichten. De flaptekst vervolgt nog: 'Van Istendael beschikt over het eerste en maakt zich niet schuldig aan het tweede'. Waarmee dus bedoeld is dat hij die lange adem wel heeft, al merken we er hier totaal niets van, en de rest van de regel is krompraat, want hoe iemand zich niet schuldig kan maken aan veel meer dan alledaagse anekdotiek ontgaat me. Ik kan in het werk van Geert van Istendael geen sprank talent ontdekken, maar wel wil ik hem even recht doen: de wijze waarop zijn cyclisch gedicht destijds in het poëzienummer van 'Maatstaf (6/7 1983) gestaan heeft, maakte het volkómen ongeniet- hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK baar. Bij het werk hoort namelijk een verklaring. In 1878 werden in de Borinage op de Franse grens in een mijn 29 geraamten bijeen gevonden van dinosaurus sen van kolossale afmetingen. Ze zijn opgesteld in een museum in Brussel en ze vormen daar een hoogst merkwaardige attractie. Vooral het zoontje van de dichter wordt door deze geraamten gefascineerd, en het weet zijn vader telkens weer naar die beesten mee te tronen. Uit deze confrontatie van het bloed warme kleine joch en die gepolitoerde skeletten ontstonden de 39 gedichten Het spreekt vanzelf dat de beseffen tijd en dood van groot belang zijn in deze notities, maar doordat het Van Istendael ten enema- le ontbreekt aan diepgang van gedachten en aan macht over het woord, komen we niet verder dan tot een soort stamelend herhalen van banale overwegin gen Gedicht 12 van dit epos luidt, compleet: Hun binnenkant is buitenkant geworden. Ontdaan van al het overtollige, zijn zij nu zelf volledig overtollig. Tja, dat is geen alledaagse anekdotiek. Dat is niet alleen epiek van niveau, het is ook lang geen filosofie van de kouwe grond. Overtollig, deze restanten, die hiertoe inspireerden! De flaptekst beloofde ons ook nog 'zowel pastorale als satirische elementen'. En ironie. Die zal wel te vinden zijn in de Vijfde afdeling, 'Lof van België' met regels als: Bezie des mijnwerkers verstandige blik.' Bezie die vastberadenheid en hoor die koene lach'i...i Dank zij het delven van de noeste Belgen is er vooruitgang, gloort de wetenschap. Weg met de flapteksten dus, tenzij ze wat zakelij ke informatie geven. Zo had ik graag meege deeld wanneer Peter Verstegen geboren is, maar: geen enkele flaptekst en geen fanfare voor zijn debuut 'Je vaart nog als een edelman'. Wat een innemende, ware bescheidenheid, en hoe positief werkt dat uit wanneer dan blijkt dat wat je lezen gaat zeer zeker de moeite waard is. Een laat debuut moet het zijn, want uit de bundel valt wel af te leiden dat Peter Verstegen ongeveer 45 jaar is. Hij heeft al een zeer succesvolle carrière als vertaler uit het Engels achter de rug. hij werd in 1973 bekroond met de N'ijhoffprijs voor zijn weergave van Nabo- kovs 'Pale Fire'. Hij vertaalde ook veel poëzie en hij is, met Marko Fondse, redacteur van het de laatste tijd zo naar voren dringende kwartaaltijdschrift 'De Tweede ronde'. Ik vermoed dat deze literaire activiteiten er Peter Verstegen lang van af gehou den hebben eigen poèzie te schrijven. Wie zich in wezen enkel bezighoudt met de top van andere literaturen zal, vermoed ik. een zeer grote schroom moeten overwinnen eer hij zelfstandig aan de slag gaat en dat werk dan ook nog publiceert. Iemand die pas tegen zijn veertigste gaat dichten zal zich niet zozeer een gedrevene voelen die zich waar wil gaan maken in een dichterlijke carrière, eerder een vrij bezonnen man die. verder dan halfweg het leven, met zichzelf in het reine wil komen en die daarbij automatisch grijpt naar het arsenaal van middelen dat zijn vertalerspraktijk toegankelijk en vertrouwd maakte Peter Verstegens werk heeft geen Hollandse atmosfeer, of hij nu schrijft over het Vondelpark of over Amerika, overal proeft men de Angelsaksische training, het is een beetje een tweede natuur geworden Geen maniertje, zoals het japoni- seren van Van der Molen, maar een langzaam van binnenuit gegroeide verworvenheid. De bundel opent met een merkwaardig gedicht dat 'De tweede ronde' heet (en dat niets te maken heeft met het tijdschrift van die naam). Het gedicht werd al eens, met een paar woordenverschil en met aardige illustraties, als nieuwjaarsgift door Polak Van Gennep gedrukt. Het is autobiografisch, het schetst poëtischerwijs het leven van een als zeva boe maandskindje geboren jongen tot zijn twintigste.d jjjj slotstrofe: Ik sloot mij af. werd dichter in plaats van opener, zodat ik steeds minder zag. Werd twintig en hel zou nog twintig jaar duren voor ik het vlies gewaar werd en kon proberen mezelf te opereren om als ontstaarde te worden herboren. Bevrijd van vlies en staar volgen dan de twet twintig jaar. Dromen, een reeks sonnetten voor geliefde voruw, het moeizaam wennen aan liefde, he lanj toch weer gekwetst worden, het niet meer ten; J( kunnen in het beschermende vlies van vóór operatie. [CV ior| hij ian :>b Mon Het meest treffende gedicht uit de bundel handel ren daarover: ZONNEWENDE Het aangevroren verdriet hoort bij je. voel je niet: maar smelt het ijs eenmaal, dan voelt je vel schraal, bibberig onbedekt, je bent door warmte gewekt, maar wat je bent geweest is als venceesd De oude schulp van pijn was veilig om te zijn. geëigend om elk voelen te onderkoelen. ders Uitweg die zichtbaar werd bij het smelten: dat je hart, en het hare, door te delen, elkaar helen. De bundel eindigt met een heel merkwaardig verh» bep£ lend vers Amerika, een status quo, een afrekenin p)aa van de veertigjarige met zichzelf en zijn omgevinf Dit is het gedicht voor mijn veertigste jaar, hel jaar dat Ik het eens wil worden met de vrouw in mijn leven 1 Verstegen schreef het in 1978 in het Engels fl vertaalde het in 1982 in het Nederlands. Petejfan Verstegen is een 'geval apart' in onze literatuur, a heeft zijn zo kwetsbare ik na lang aarzelen blootgegi ven. Het is te hopen dat hij zoveel sympatbfclm ontmoet dat hij niet terug in zijn schulp zal kruipe W J. van der Molen Wegwijzers naar nergens. 110 pag B jfen Beuk Amsterdam. W J van der Molen: Het verzwegene, het eelt op het punt neer van mijn tong, 34 pag In de Fazantenhof. De Oude Degi njne Eemnes f 10,-. Geert van Istendael de iguanodons van Bemissart, t Belgisch Gedicht, 56 pag 24,50. De Arbeiderspers. Amstf dam Peter Verstegen, Je vaart nog als een edelman, 44 pag., Bi Bakker. Amsterdam. a *j [ene

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1984 | | pagina 28