PALINURUS het rusteloze graf 495 hoe denkt een jonge schrijversgeneratie over GOD? ►PRISMA hvan de maand september Daan jm Zonderland n Knikkertje T Lik het gedroomde leven van een filmlegende ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1983 PZC/ weekendkrant Tot mijn lievelingsboeken behoort Palinurus' 'The Unquiet Grave'. Af en toe, als één van onze bejubelde vaderlandse schrijvers weer eens een produkt van middelmatigheid heeft j afgescheiden, haal ik in mijn boekbesprekingen de briljante openingszin van dit boek aan: „The more books we read, the sooner we perceive that the true function of a writer is to produce a masterpiece and that no other task is of any consequence". (Des te meer boeken we lezen, des te sneller bemerken we dat het ware werk van een schrijver het voortbrengen van een meesterwerk is en dat geen andere taak enige zin heeft.) helpt niet veel dit aan te halen, naai 1928-1934 werden onlangs gepu- het jaar daarna komt dezelfde schrij- bliceerd in het Amerikaanse literaire ver weer met een even ongeïnspireerd tijdschrift 'Grand Street'. Interessan- boek voor den dag. Maar een harde te voorvallen uit zijn dagelijkse leven waarheid is het wèl. De schrijver van worden beschreven, maar die worden The Unquiet Grave' heeft dat zelf soms afgewisseld met mooie aforisti- zeker ingezien en met dit boek een sche uitspraken als 'The essence of meesterwerkje gemaakt. Nu het onder country life is waiting for the post', de titel 'Het rusteloze graf als deel 81 'Het rusteloze graf is ook een dag van de reeks Privé-domein in een boek. Maar het is in veel sterkere vertaling van Joyce Co voor het mate gearrangeerd dan het eerder eerst in het Nederlands verschijnt, vermelde dagboek en misschien is geeft dat eindelijk de gelegenheid er daardoor de intensiteit ook aanmer- wat uitvoeriger op in te gaan. kelijk groter. Het boek verscheen voor Palinurus is een schuilnaam van de het eerst in 1944 in een beperkte Britse criticus en essayist Cyril Con- oplage. Een herziene uitgave kwam in nolly. Hij leefde van 1903 tot 1974 en 1945 uit. Bij een herdruk in 1950 speelde in het literaire leven een be- herzag de schrijver weer het een en langrijke rol, onder meer door zijn ander, en hij voegde toen een inlei- redacteurschap van het tijdschrift ding toe. De vertaling werd naar die ■Horizon'. Hij schreef één roman, 'The editie gemaakt. !tek Pool' en bundelde beschouwin- dagboek werd geschreven In de k immonder andere Ideas and Places oorlogsJaren e„ bet draagt daar dui. B er. Previous Convictions. Essay en autobic ■|aak. F ■Bijgeho (ADVERTENTIE) BH DE BOEKHANDEL a-,delijk sporen van. Misschien het lloblografie mengen zich bu hem meeM schrtjncnd vdor Connolly is flk.Regelmatig heeft hij dagboeken geweest dat ;.UJ -_oen zyn geliefde stad igehouden. stukken uit zijn jour- Parljs nlet kon berelken De herin„e- ringen die hij aan talrijke eerdere bezoeken aan Frankrijk bewaart zijn indringend. Hoe dikwijls hij in dat land vertoefde, ziet men ook in het dagboek daterend uit de periode 1928- 1934. In zijn inleiding doet Connolly er een beetje verontschuldigend over dat dit 'onvermijdelijk een oorlogs boek' is geworden. Maar klagelijk wordt hij toch zelden. Misschien is de genre-aanduiding 'dagboek' niet de meest gelukkige voor het werk dat 'Het rusteloze graf uiteindelijk werd. Het is bovenal een confrontatie van de schrijver met zichzelf, met zijn herinnering, met grote schrijvers uit het verleden De auteur van dit boek leeft; maar zelden in het heden, rept niet vaak over wat hij iedere dag beleeft. Dit in tegenstelling tot zijn oudere dagboeknotities. trisch ontleed. Hij blijkt te lijden aan het verlangen om te mislukken, aan de afkeer van succes. De uit Vergi- lius' 'Aeneis' bekende figuur van Pa linurus is stuurman van een schip. Aan het roer valt hij in slaap. Hij slaat overboord, komt nog aan land, maar wordt daar vermoord. Palinu rus was zo iemand die vlak voordat hij slaagde zijn post verliet. Voor Connolly representeert hij het type van de schrijver die in een wereld van angst, schuld en verdriet min of meer bewust falen wil. 'Het rusteloze graf is een gecompo neerd werk, met herhalingen en varia ties, motieven en thema's. Ook al in afwijking tot een gewoon dagboek. De drie delen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd. Steeds bestaat een aan zienlijk deel van de tekst uit citaten, voornamelijk aforismen van Pascal, Sainte-Beuve. Chamfort en anderen Bij deze groten zoekt hij naar zichzelf. Literatuur is bij hem een gids voor het leven. Zijn uitermate subjectieve aanpak is hiermee in overeenstem ming. hans warren PRISMA JUNIORES .✓ze graf onder pseudoniem. Niet omdat hij geheimzinnigheid na streefde, maar omdat zo de literaire mythe beter gestalte kreeg. Palinu rus is namelijk geen willekeurig ge kozen pseudoniem. In de epiloog 'Wie was Palinurus?' wordt de auteur van de drie voorafgaande delen psychia- Het eerste deel heeft als titel 'Ecce gubernator' (Ziehier de stuurman) en bevat een kaleidoskopisch zelfportret van Palinurus. Hij verwoordt hier het besef een éénhoofdige minderheid te zijn, een gedachte die later uitgewerkt wordt in de opvatting dat dit voor de kunstenaar onvermijdelijk is. Mensen die zich bewust zijn dat er naast het gewone leven ook een leven van de geest bestaat „verkrijgen een visie die de waarden van het gewone leven vervormt; zij worden verteerd door het onkruid van er-niet-bij-te-horen" (56). Dit deel eindigt met een gedachte aan zelfmoord. In het tweede gedeelte 'Te Palinure petens' (Op zoek naar u, Palinurus) wordt de zoektocht naar zichzelf voortgezet. Opnieuw wordt er gepleit voor de eenzaamheid van de kunste naar. In het derde deel. 'La Clé des Chants' (De sleutel tot de zangen) volgt dan een soort van verzoening. Er zijn prachtige herinneringen aan Parijs. Er zijn prachtige overwegin gen aan de vooravond van de veertig ste verjaardag van de auteur. Het zijn de dieren en de planten die een evenwicht brengen. Spinoza wordt geciteerd: „Het grootste goed is ken nis van de band die de geest met de hele natuur heeft". Aan het eind van het derde deel heet het: „Wij staan in feite aan de vooravond van het ont staan van een wereldneurose, een wereld waarin de atrofie van alle instincten (behalve dat van de kud deslachting), het misbruiken van het intellect en de verdorvenheid van het hart onze kennis van het doel van het leven zullen uitwissen" (175). De mensheid kan „slechts overleven door een terugkeer naar de opvatting van geluk als het hoogste goed, een geluk dat niet in machts- of wilsuit- oefening ligt, maar in het bloeien van de geest" (175). Zo'n korte samenvatting van net ver haal' waartoe men dit boek terug brengen kan, doet het werk weinig recht. Daarvoor zijn alle zijsprongen, alle puntige gezegden veel te briljant. Treffende opmerkingen, hoe bitter ze ook zijn: „Als we ouder worden ont dekken we inderdaad dat de levens van de meeste mensen waardeloos zijn behalve in zoverre ze bijdragen tot de verrijking en de emancipering van de geest" (24). Je kunt steeds weer met Connolly Instemmen, ook wat betreft zijn vergaand pessimisme over onze cultuur. Elders heeft hij eens geschreven: „Het is sluitingstijd in de tuinen van het Westen". Onze cultuur, onze beschaving is aan het verdwij nen. De vulgaire smaak krijgt steeds meer op de goede smaak de overhand. Dat besef bepaalt ook de grondtoon van 'The Unquiet Grave' Bij een boek waar je zo op gesteld bent als in dit geval, heb je de neiging om bovenmate streng dc vertaling met het origineel te vergelijken. Mijn lijst met haperingen, slordigheden, zinnen die met liepen is desondanks niet groot geworden. Het vertalen van dit boek is een zeer moeilijke opgave, Joyce Co heeft het er vrij goed afgebracht. De Nederlandse liefheb ber die het origineel niet kan of wil lezen heeft nu dus ook de beschikking over een boek dat rijker is aan ideeen en dat dieper is van introspectie dan vrijwel alle andere literaire werken uit deze eeuw. Palinurus 'Het rusteloze graf Vert Joyce Co Met register: 216 pag. 39.50 Pnve- domein nr Sl. De Arbeiderspers. Amster- 19. „Het is het publiek dat me tot een ster heeft gemaakt gemaakt als ik een ster ben tenminste het publiek, niet de studio, niet één bepaalde persoon, maar het publiek". Ruim twintig jaar na haar dood is de belangstelling voor het feno meen Marilyn Monroe (1926-1962) nog steeds niet weggeebd. Integen deel: Marilyn Monroe, de mythe van sex en glamour, staat weer volop in de belangstelling. De vraag of die rage is ontstaan ondanks of juist dankzij haar vroege dood is niet eens aan de orde. Marilyn Monroe was een droom en is dat nog steeds, los van leven en dood. 'Marilyn Monroe, een nooit eindigen de droom' is de titel van een lijvig fotoboek dat verscheen bij Loeb. uitgevers te Amsterdam. Het bevat meer dan zeshonderd, veelal unieke foto's, een discografie, bibliografie en een filmografie alsmede een full co lour poster van de betreurde film ster. Samensteller Guus Luijters is ervan uitgegaan dat maar weinig schrijvers die boeken aan de actrice wijdden er in zijn geslaagd een leven dig en betrouwbaar beeld van haar leven te schetsen. .....Het is haast verbijsterend te zien hoe iedereen zijn tanden op haar stuk bijt zonder haar echt dichterbij te brengen", schrijft hij in de inlei ding. Daarom laat Luijters de filmster zei] aan het woord Het boek Is tekstueel opgehangen aan een groot aantal uitspraken van de actrice die aan de hand van een alfabetische trefwoor denlijst zijn gerangschikt. Een aan tal citaten geeft een navrant beeld van de weinig gelukkige jeugd van Marilyn Monroe itoen nog Norma Jean Mortenson) die zich voltrok in steeds weer een ander pleeggezin. Toen ik een jaar of tien was zat ik in een pleeggezin waar ze me lieten beloven dat ik later nooit zou gaan drinken en ik tekende een verklaring dat ik nooit zou roken oj zou vloeken. Het volgende pleegge zin waar ik terecht kwam gaf me lege whiskyflessen om mee te spelen. Met die lege flessen en met lege sigaret tendoosjes speelde ik ivinkeltje. Ik denk dat ik de mooiste verzameling lege whiskyflessen en sigaretten doosjes had die een meisje ooit maar bezeten heeft. Ik stalde ze allemaal uit op een tafeltje langs de weg en tegen de mensen die voorbij kwamen zei ik: Geen trek in een beetje whis ky? Ik kan me herinneren dat er mensen waren die langs mijn whis kywinkeltje reden en er diep ge schokt door waren"(...) (blz. 91). Het leven van Manlyn Monroe was niet leuk. Zij werd in haar tienerjaren verkracht, kreeg een kind dat haar is afgenompn, zag drie huwelijken; in misère eindigen en belandde op het hoogtepunt van haar succesvolle loopbaan in een psychiatrische in richting. Zij bezat evenwel een on verwoestbare wilskracht, een naïeve intelligentie en charme die haar steeds opnieuw in moeilijke situaties van pas kwamen. Ze vond de shoiü- busmess, dat hele gedoe dat aan elkaar hing van leugens en geld, au fond eigenlijk maar niets. Het enige dat zij wilde was schitteren, iemand I zijn. Want daartoe had zij nooit de kans gekregen. Niemand noemde me ooit zijn dochter Niemand haalde me ooit aan. Niemand gaf me ooit een zoen. Niemand. En ik was als de dood om „mamma" of „pappa" tegen iemand te zeggen. Ik wist dat ik geen mam ma en pappa had. En zij wisten dat ook. Dus wat moest ik?(...)<blz 122) Norma Jean. Marilyn. Zij speelde het leven. Daardoor had zij gesteund door haar jeugd, door haar humor gedurende lange, glo rieuze jaren vrede met het leven, het gedroomde leven. Maar de dróóm eindigde in een nachtmerrie op 5 augustus 1962 J. D. van]$. Guus Luijters (samensteller) 'MarilVn Monroe, een nooit eindigende droom' Uitgeverij Loeb. Amsterdam, winkelprijs f 29.50/ Uitgever Jeroen Koolbergen, zelf a-religieus op gevoed maar kennelijk gefascineerd door het godsbegrip als 'projectie van de menselijke geest' vroeg een aantal schrijvers, in leeftijd uiteenlopend van 29 tot 38 jaar, iets te schrijven over de 'allergrootste abstractie in ons bestaan', dat wil zeggen over God. Zes mannen en een vrouw gingen op het verzoek in, vijf van katholieken huize, twee uit protestante milieus. Het boekje kreeg als titel mee: 'Over God'. „Het 'God is dood'-tjjdperk is voorbij", verklaart Koolbergen boudweg in zijn 'Voorwoord van de uitgever', zonder er op in té gaan van wanneer tot wanneer dat tijdperk volgens hem dan heeft ge duurd. In de theologie is het zo'n beetje de periode, beginnend na de Tweede Wereldoorlog; bij de Ameri kaanse theologen ligt het zwaartepunt in de eerste helft van de jaren zestig van deze eeuw. Maar begrijp Ik Koolbergen goed, dan viel volgens hem die periode in de tijd toen de schrijvers van 'Over God' bezig waren hun jeugdervaringen in hun eerste boeken te verwerken, dus grofweg omstreeks 1975. Een moeilijk te verdedigen stelling lijkt me, tenzij men niet verder wenst te kijken dan de Nederlandse grens en enkele ex-protestante auteurs als Wolkers, Siebelink, Biesheuvel e'n 't Hart die toen op soms heel felle wijze in hun werk afrekenden met godsdien stige jeugdervaringen. En zelfs dan- 't Hart (1944) is maar één jaar ouder dan Matsier (1945). En wat is deze Hollandse privé-aangelegenheid ver geleken bij de al genoemde stromingen, èn bij De (Verlichting, of Nietzsche, om maar eens iets te (noemen? giet veel moeite kan men één verschil opmerken "iar dat kan aan de keuze van Koolbergen liggen of - het zuivere toeval: wie ging er op zijn verzoek in), ^rijvers van 'Over God' hebben geen rancune, al 'Ikt er van de zeven niet één recht in de leer. De isten geloven niet, twijfelen hoogstens bij mo eten, maar geen van hen omhelst het christelijk •loof. Hoogstens wordt er wat geflirt met iets als een Pperwezen', wordt er teruggegrepen in periodes |Van spanning of verwarring op gewoontes uit de Ugd, ,,'s avonds tussen de lakens de Vertrouweling Jbellen" (Van der Heijden). ■jh plaats 'van het godsbegrip kwam voor hen de mosofie, de kunst, het scheppen, net godsbegrip is stellig niet verdwenen, maar de «JU waarin het een overkoepelende, samenbindende gjjjctie had, lijkt, voor de Christenen althans, toch voorbij. Het is pioeilijk voorstelbaar dat de oude len weerkeren en dat het achterhoedegevecht dat lelden6Verd wordt 00it nog tot een doorbraak zal Hoe reageerden nu deze auteurs? nester Freriks' (1954) antwoord is vervat in de vorm w een novelle. Twee jonge mensen, de verteller en 7'LVrouw vriendin Marcela worden op reis door id talië geconfronteerd met een zogezegd 'won- aer- Een meisje van vijftien jaar heeft in de kerk de stralenkrans rond het hoofd van de maagd Maria zien opvlammen. Men verwacht dat het wonder zich de volgende dag zal herhalen en het stadje is in rep en roer. Er zijn goedgelovigen die het meisje aanra ken alsof ze zelf heilig is. ze begeren een lok van haar haren. Maar velen zijn sceptisch, die denken dat het meisje niet goed gekeken heeft, wartaal uitslaat dan wel iedereen probeert te bedriegen. Ook de ik-figuur en Marcela zijn het niet met elkaar eens Marcela wantrouwt de bewering van het meisje, de ik echter herinnert zich hoe hij in zijn gelovige jeugdjaren Maria vereerd heeft; hij gelooft nog steeds, zij het dat de twijfel in zjjn hart binnengeslopen is en hij wantrouwt het meisje in elk geval niet. Hij ziet haar hoogstens als een al te gewillig slachtoffer van het geloof in wonderen „zo jong is ze nog. vijftien jaar" Het wonder herhaalt zich niet. Het meisje wordt geslagen, men heeft haar haren nu inderdaad afge knipt. maar om ze op straat te gooien; zij is maar met moeite de vijandige menigte ontvlucht.... Hoewel de probleemstelling in 'Piazza Annunziata' wel aardig is. blijft het een zwak verhaaltje, soms erbarmelijk slecht van stijl (zo'n pagina 17!) en met weinig persoonlijke inbreng wat het godsprobleem betreft. Iets duidelijker daarover is A. F. Th. van der Heijden (geboren 1951) nog steeds beter bekend onder het blijkbaar afgeschafte pseudoniem Patrizio Canapo- ni Al komt bij hem de aap pas in de slotregel van zijn bijdrage 'Graankorrels op een schaakbord' duidelijk uit de mouw. Na vele herinneringen aan een soms tot in extase en erotische bedwelming beleefde roomse jeugd blijft zijn hoofdpersoon en alter ego Albert schatplichtig aan die God van zijn jeugd en hij geeft zich met een gèrust hart over aan een 'gespeeld atheïsme'. Met Oek de Jong (geboren 1952) komen we voor het eerst met een schrijver, afkomstig uit een protestant milieu in aanraking. Zijn bijdrage in de vorm van een 'Brief aan een jonge Atlas' is deels briljant, maar hij wordt helaas doorvlochten met allerlei gewauwel als: „Nergens geeft de Zoon blijk van enig wijsgerig inzicht in het kwaad. Net als bij andere utopisten is er in zijn blauwdruk van de toekomst het Koninkrijk der Hemelen geen plaats ingeruimd voor het kwaad. Dat maakt hem een beetje saai. Zijn eeuwig koninkrijk lijkt me dan ook de oneindige saaiheid" „Het kwaad. Bestaat het niet voor een belangrijk deel uit onschuldige lusten? Lusten die pas in langdunge onderdrukking de vorm aannemen van gruwelijke voorstellingen en wrede daden? Het is beter die lusten uit te leven, zolang je er anderen geen schade mee berokkent. Ach, al die kale kerkjes in de polders, waar eens de bedremmelde boerenzoon en het doodgoeie boerenmeisje met haar al lichtelijk gezwollen buik voor het oog van Gods gemeente hun zonde en schande moesten bekennen. Hoe kon het tot zulke wreedheid komen? Welke pervers genoegen vond men in dergelijke ceremonies'' Was het wraak'? In plaats van de Heidelbergse catechismus hadden rie gemeenteleden beter de Kama Sutra uit het hoofd kunnen leren" (4384) hans warren LEÜERKUNDIGE KRONIEK Overigens bekent Oek de Jong op pagina 38 dat hij niet in een opperwezen gelooft en op pagina 40 legt hij een link tussen verliefdheid, bijgeloof en magie. Hoewel de briefvorm goed volgehouden is. blijft de ontvanger (dus de lezer) van de brief met een nog al verward relaas zitten. Joyce Co, dat wil zeggen Geerten Maria Meij- sing, 1950, droeg aan het boek een reeks 'Godde lijke overwegingen' bij, meest filosofische noti ties, lopend van losse invallen tot meer uitgewerkte paragraafjes. Vooral de denkers uit de Oudheid, bovenal Plato (ook al door Oek de Jong ter sprake gebracht) leverden hem veel stof tot overpeinzen. Joyce Co is van huisuit weer katholiek. „Elk aanroepen van de goden en elke deelname aan een godsdienstig ritueel is een conventionele daad van maatschappelijk conformisme daarin ligt de waarde van de godsbeleving, én de waarde van de godslasterlijke atheïsten. (Godsdiensten worden ont worpen ter bestendiging van een maatschappelijke structuur, zoals Onomacrites op last van de Griekse tiran de Orphische mysteriën ontwierp alles met behulp van vervalsingen, goddelijke teksten, ge heimzinnigheid, etc....) Het is niet een teken van beschaving om luide te verkondigen dat men niet gelooft in dergelijke poespas" (63-64). Ook Frans Kellendonk 119511 was katholiek. In 'Beeld en gelijkenis' geeft hij een soms wel érg banale neerslag van zijn nadenken over zijn verhouding tot het opperwezen. Hij komt dan met platvloerse cliché's als: „Ik had niet veel op met Jezus Christus, een man in een soepjurk, die zich een doornenkroon op het hoofd had laten drukken, edik had gedronken van een spons en die. als hij in moeilijkheden zat, dreigde zijn vader erbij te halen. Zijn vader was een toornige ijdeltuit-, die nooit genoeg geloofd en gepre zen kon worden. Van dat stel had ik altijd een gezonde afkeer gehad...." (74). Kellendonk vindt dat het onaangepaste gedrag van de mens. de diepe ellende die hij enerzijds aanricht, de wonderbaarlijke kunst die hij schept anderzijds, kortom, zijn 'bestaan en gedoe' „schreeuwen om de rechtvaardiging van een transcedent verband" (75). Hi) zegt dan ook: „Ik heb zelfs een godsbeeld. Eerlijk gezegd wist ik niet dat ik ler een had, tot ik ten behoeve van deze bladzijden mijn verspreide gedachten over het Op perwezen bijeen moest garen" (75/76). Tenslotte: „En eh .geloof ik ook m die God van mij? Van de wenselijkheid, zeg maar gerust de noodzaak, van zo'n geloof ben ik geheel doordrongen, maar wat geloven is en hoe het moet heb ik nooit kunnen ontdekken" (78). „Dat godsbegrip van mij is niet Geerten Meijsing meer dan een fraaie constructie, een hypothese. Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God. als Hij bestaat, mooi in zou passen, maar helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het.! verstand ophoudt" (80). Nicolaas Matsier (1945), van huisuit protestant, begint zijn 'Het restant van een opvoeding' met dc veelzeggende zin 'Ik ben niet zuiver op de graat meer, in mijn ongeloof. Maar dat wil nog niet zeggen dat hij gelovig is, hij heeft eerder behoefte - aan ritueel: „Vooral bij begrafenissen kan het pijnlijk duidelijk worden hoeveel de postchristen ontbeert aan ritueel Er gaat wel af. maar er komt niet bij. Zo'n kaalgesla gen begrafenis waarbij niemand meer iets zegt of doet heel erg is dat. Verdriet dat vormloos blijft, geen ritueel meer om gevoelens te geleiden, geen' formule die de mensen bindt. Je constateert dat een geloof dat kon: mensen binden zoals familie bond en politiek, kunst noch wetenschap het kunnen En bij zulke gelegenheden vraag je je wel eens af of een gewone kerkdienst, wekelijks, niet speciaal in een mooie kerk. of dat niet een tamelijk indrukwekkende organisatorische prestatie was. al met al" (86/87). Hoewel wat verbrokkeld, is Matsiers bijdrage, vol interessante invallen en vergelijkingen, een van de aardigste uit dit boekje Maar de alleraardigste vloeide uit de pen van Doeschka Meijsing 1947 oudere zuster van Joyce Co en de enige vrouw in het gezelschap. Haar 'Geef mij maar een pijp tabak' is een kostelijke, zeer spitse reactie die zij zichzelf afdwong nadat ze aanvankelijk heel kwaad gewor den was over het onmogelijke en netelige verzoek van Koolbergen Na allerlei capriolen is ze éven serieus toch: Maar waarom zou je mensen hun behoefte aan het irrationele niet laten omzetten in wat ze maar willen, op voorwaarde dat ze het niet in een discussie betrekken waar je het met rationele argumenten heel goed redden kan en op voorwaarde dat ze er elkaar niet de hersens om inslaan. Ik ben niet tegen het irrationele, als je maar weet d&t je er gebruik van maakt, en wanneer. Daarom staan godsdiensten, alle, bij mij op de zwarte lijst, dat is georganiseerd irrationalisme, en daar dient met het wantrouwen een begin te worden gemaakt" (100) Uiteindelijk kiest ze voor de Apollo uit Olympia, steekt haar pijpje op en beaamt wat Goya al nadrukkelijk zei, namelijk dat de slaap van de rede monsters baart. Tot slot laat ik graag haar broer Joyce Co nog even aan het woord. „Een opdracht om te schrijven over God op straffe van een dwangsom, of omdat er een beloning in het vooruitzicht is gesteld stuit bij mij op grote weerstand, morele tegenzin, bezwaren van smakeloosheid, uitputtende verveling, het is het enige onderwerp waarover niets te schrijven is, en alles al geschreven is" (60). Kester Freriks et al. Over God', Tabula Amsterdam. 110 pag 19.90

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1983 | | pagina 19