PALINURUS
het rusteloze graf
495
hoe denkt een jonge schrijversgeneratie over GOD?
►PRISMA
hvan de maand
september
Daan
jm Zonderland
n Knikkertje
T Lik
het
gedroomde
leven
van een
filmlegende
ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1983
PZC/ weekendkrant
Tot mijn lievelingsboeken behoort Palinurus' 'The Unquiet Grave'. Af en toe, als één van
onze bejubelde vaderlandse schrijvers weer eens een produkt van middelmatigheid heeft
j afgescheiden, haal ik in mijn boekbesprekingen de briljante openingszin van dit boek aan:
„The more books we read, the sooner we perceive that the true function of a writer is to
produce a masterpiece and that no other task is of any consequence". (Des te meer boeken we
lezen, des te sneller bemerken we dat het ware werk van een schrijver het voortbrengen van
een meesterwerk is en dat geen andere taak enige zin heeft.)
helpt niet veel dit aan te halen, naai 1928-1934 werden onlangs gepu-
het jaar daarna komt dezelfde schrij- bliceerd in het Amerikaanse literaire
ver weer met een even ongeïnspireerd tijdschrift 'Grand Street'. Interessan-
boek voor den dag. Maar een harde te voorvallen uit zijn dagelijkse leven
waarheid is het wèl. De schrijver van worden beschreven, maar die worden
The Unquiet Grave' heeft dat zelf soms afgewisseld met mooie aforisti-
zeker ingezien en met dit boek een sche uitspraken als 'The essence of
meesterwerkje gemaakt. Nu het onder country life is waiting for the post',
de titel 'Het rusteloze graf als deel 81 'Het rusteloze graf is ook een dag
van de reeks Privé-domein in een boek. Maar het is in veel sterkere
vertaling van Joyce Co voor het mate gearrangeerd dan het eerder
eerst in het Nederlands verschijnt, vermelde dagboek en misschien is
geeft dat eindelijk de gelegenheid er daardoor de intensiteit ook aanmer-
wat uitvoeriger op in te gaan. kelijk groter. Het boek verscheen voor
Palinurus is een schuilnaam van de het eerst in 1944 in een beperkte
Britse criticus en essayist Cyril Con- oplage. Een herziene uitgave kwam in
nolly. Hij leefde van 1903 tot 1974 en 1945 uit. Bij een herdruk in 1950
speelde in het literaire leven een be- herzag de schrijver weer het een en
langrijke rol, onder meer door zijn ander, en hij voegde toen een inlei-
redacteurschap van het tijdschrift ding toe. De vertaling werd naar die
■Horizon'. Hij schreef één roman, 'The editie gemaakt.
!tek Pool' en bundelde beschouwin- dagboek werd geschreven In de
k immonder andere Ideas and Places oorlogsJaren e„ bet draagt daar dui.
B er. Previous Convictions. Essay en
autobic
■|aak. F
■Bijgeho
(ADVERTENTIE)
BH DE BOEKHANDEL
a-,delijk sporen van. Misschien het
lloblografie mengen zich bu hem meeM schrtjncnd vdor Connolly is
flk.Regelmatig heeft hij dagboeken geweest dat ;.UJ -_oen zyn geliefde stad
igehouden. stukken uit zijn jour- Parljs nlet kon berelken De herin„e-
ringen die hij aan talrijke eerdere
bezoeken aan Frankrijk bewaart zijn
indringend. Hoe dikwijls hij in dat
land vertoefde, ziet men ook in het
dagboek daterend uit de periode 1928-
1934. In zijn inleiding doet Connolly er
een beetje verontschuldigend over
dat dit 'onvermijdelijk een oorlogs
boek' is geworden. Maar klagelijk
wordt hij toch zelden. Misschien is de
genre-aanduiding 'dagboek' niet de
meest gelukkige voor het werk dat
'Het rusteloze graf uiteindelijk werd.
Het is bovenal een confrontatie van
de schrijver met zichzelf, met zijn
herinnering, met grote schrijvers uit
het verleden De auteur van dit boek
leeft; maar zelden in het heden, rept
niet vaak over wat hij iedere dag
beleeft. Dit in tegenstelling tot zijn
oudere dagboeknotities.
trisch ontleed. Hij blijkt te lijden aan
het verlangen om te mislukken, aan
de afkeer van succes. De uit Vergi-
lius' 'Aeneis' bekende figuur van Pa
linurus is stuurman van een schip.
Aan het roer valt hij in slaap. Hij
slaat overboord, komt nog aan land,
maar wordt daar vermoord. Palinu
rus was zo iemand die vlak voordat
hij slaagde zijn post verliet. Voor
Connolly representeert hij het type
van de schrijver die in een wereld
van angst, schuld en verdriet min of
meer bewust falen wil.
'Het rusteloze graf is een gecompo
neerd werk, met herhalingen en varia
ties, motieven en thema's. Ook al in
afwijking tot een gewoon dagboek. De
drie delen zijn zorgvuldig op elkaar
afgestemd. Steeds bestaat een aan
zienlijk deel van de tekst uit citaten,
voornamelijk aforismen van Pascal,
Sainte-Beuve. Chamfort en anderen
Bij deze groten zoekt hij naar zichzelf.
Literatuur is bij hem een gids voor het
leven. Zijn uitermate subjectieve
aanpak is hiermee in overeenstem
ming.
hans warren
PRISMA
JUNIORES
.✓ze graf onder pseudoniem. Niet
omdat hij geheimzinnigheid na
streefde, maar omdat zo de literaire
mythe beter gestalte kreeg. Palinu
rus is namelijk geen willekeurig ge
kozen pseudoniem. In de epiloog 'Wie
was Palinurus?' wordt de auteur van
de drie voorafgaande delen psychia-
Het eerste deel heeft als titel 'Ecce
gubernator' (Ziehier de stuurman) en
bevat een kaleidoskopisch zelfportret
van Palinurus. Hij verwoordt hier het
besef een éénhoofdige minderheid te
zijn, een gedachte die later uitgewerkt
wordt in de opvatting dat dit voor de
kunstenaar onvermijdelijk is. Mensen
die zich bewust zijn dat er naast het
gewone leven ook een leven van de
geest bestaat „verkrijgen een visie die
de waarden van het gewone leven
vervormt; zij worden verteerd door
het onkruid van er-niet-bij-te-horen"
(56). Dit deel eindigt met een gedachte
aan zelfmoord.
In het tweede gedeelte 'Te Palinure
petens' (Op zoek naar u, Palinurus)
wordt de zoektocht naar zichzelf
voortgezet. Opnieuw wordt er gepleit
voor de eenzaamheid van de kunste
naar. In het derde deel. 'La Clé des
Chants' (De sleutel tot de zangen)
volgt dan een soort van verzoening.
Er zijn prachtige herinneringen aan
Parijs. Er zijn prachtige overwegin
gen aan de vooravond van de veertig
ste verjaardag van de auteur. Het
zijn de dieren en de planten die een
evenwicht brengen. Spinoza wordt
geciteerd: „Het grootste goed is ken
nis van de band die de geest met de
hele natuur heeft". Aan het eind van
het derde deel heet het: „Wij staan in
feite aan de vooravond van het ont
staan van een wereldneurose, een
wereld waarin de atrofie van alle
instincten (behalve dat van de kud
deslachting), het misbruiken van het
intellect en de verdorvenheid van het
hart onze kennis van het doel van het
leven zullen uitwissen" (175). De
mensheid kan „slechts overleven
door een terugkeer naar de opvatting
van geluk als het hoogste goed, een
geluk dat niet in machts- of wilsuit-
oefening ligt, maar in het bloeien van
de geest" (175).
Zo'n korte samenvatting van net ver
haal' waartoe men dit boek terug
brengen kan, doet het werk weinig
recht. Daarvoor zijn alle zijsprongen,
alle puntige gezegden veel te briljant.
Treffende opmerkingen, hoe bitter ze
ook zijn: „Als we ouder worden ont
dekken we inderdaad dat de levens
van de meeste mensen waardeloos
zijn behalve in zoverre ze bijdragen
tot de verrijking en de emancipering
van de geest" (24). Je kunt steeds weer
met Connolly Instemmen, ook wat
betreft zijn vergaand pessimisme over
onze cultuur. Elders heeft hij eens
geschreven: „Het is sluitingstijd in de
tuinen van het Westen". Onze cultuur,
onze beschaving is aan het verdwij
nen. De vulgaire smaak krijgt steeds
meer op de goede smaak de overhand.
Dat besef bepaalt ook de grondtoon
van 'The Unquiet Grave'
Bij een boek waar je zo op gesteld
bent als in dit geval, heb je de neiging
om bovenmate streng dc vertaling
met het origineel te vergelijken. Mijn
lijst met haperingen, slordigheden,
zinnen die met liepen is desondanks
niet groot geworden. Het vertalen van
dit boek is een zeer moeilijke opgave,
Joyce Co heeft het er vrij goed
afgebracht. De Nederlandse liefheb
ber die het origineel niet kan of wil
lezen heeft nu dus ook de beschikking
over een boek dat rijker is aan ideeen
en dat dieper is van introspectie dan
vrijwel alle andere literaire werken uit
deze eeuw.
Palinurus 'Het rusteloze graf Vert Joyce
Co Met register: 216 pag. 39.50 Pnve-
domein nr Sl. De Arbeiderspers. Amster-
19.
„Het is het publiek dat me tot een ster heeft gemaakt
gemaakt als ik een ster ben tenminste het publiek, niet
de studio, niet één bepaalde persoon, maar het publiek".
Ruim twintig jaar na haar dood is
de belangstelling voor het feno
meen Marilyn Monroe (1926-1962)
nog steeds niet weggeebd. Integen
deel: Marilyn Monroe, de mythe van
sex en glamour, staat weer volop in
de belangstelling. De vraag of die
rage is ontstaan ondanks of juist
dankzij haar vroege dood is niet
eens aan de orde. Marilyn Monroe
was een droom en is dat nog steeds,
los van leven en dood.
'Marilyn Monroe, een nooit eindigen
de droom' is de titel van een lijvig
fotoboek dat verscheen bij Loeb.
uitgevers te Amsterdam. Het bevat
meer dan zeshonderd, veelal unieke
foto's, een discografie, bibliografie en
een filmografie alsmede een full co
lour poster van de betreurde film
ster. Samensteller Guus Luijters is
ervan uitgegaan dat maar weinig
schrijvers die boeken aan de actrice
wijdden er in zijn geslaagd een leven
dig en betrouwbaar beeld van haar
leven te schetsen.
.....Het is haast verbijsterend te zien
hoe iedereen zijn tanden op haar
stuk bijt zonder haar echt dichterbij
te brengen", schrijft hij in de inlei
ding.
Daarom laat Luijters de filmster zei]
aan het woord Het boek Is tekstueel
opgehangen aan een groot aantal
uitspraken van de actrice die aan de
hand van een alfabetische trefwoor
denlijst zijn gerangschikt. Een aan
tal citaten geeft een navrant beeld
van de weinig gelukkige jeugd van
Marilyn Monroe itoen nog Norma
Jean Mortenson) die zich voltrok in
steeds weer een ander pleeggezin.
Toen ik een jaar of tien was zat
ik in een pleeggezin waar ze me
lieten beloven dat ik later nooit zou
gaan drinken en ik tekende een
verklaring dat ik nooit zou roken oj
zou vloeken. Het volgende pleegge
zin waar ik terecht kwam gaf me lege
whiskyflessen om mee te spelen. Met
die lege flessen en met lege sigaret
tendoosjes speelde ik ivinkeltje. Ik
denk dat ik de mooiste verzameling
lege whiskyflessen en sigaretten
doosjes had die een meisje ooit maar
bezeten heeft. Ik stalde ze allemaal
uit op een tafeltje langs de weg en
tegen de mensen die voorbij kwamen
zei ik: Geen trek in een beetje whis
ky? Ik kan me herinneren dat er
mensen waren die langs mijn whis
kywinkeltje reden en er diep ge
schokt door waren"(...) (blz. 91).
Het leven van Manlyn Monroe was
niet leuk. Zij werd in haar tienerjaren
verkracht, kreeg een kind dat haar is
afgenompn, zag drie huwelijken; in
misère eindigen en belandde op het
hoogtepunt van haar succesvolle
loopbaan in een psychiatrische in
richting. Zij bezat evenwel een on
verwoestbare wilskracht, een naïeve
intelligentie en charme die haar
steeds opnieuw in moeilijke situaties
van pas kwamen. Ze vond de shoiü-
busmess, dat hele gedoe dat aan
elkaar hing van leugens en geld, au
fond eigenlijk maar niets. Het enige
dat zij wilde was schitteren, iemand
I zijn. Want daartoe had zij nooit de
kans gekregen.
Niemand noemde me ooit zijn
dochter Niemand haalde me ooit
aan. Niemand gaf me ooit een zoen.
Niemand. En ik was als de dood om
„mamma" of „pappa" tegen iemand
te zeggen. Ik wist dat ik geen mam
ma en pappa had. En zij wisten dat
ook. Dus wat moest ik?(...)<blz 122)
Norma Jean.
Marilyn.
Zij speelde het leven. Daardoor had
zij gesteund door haar jeugd, door
haar humor gedurende lange, glo
rieuze jaren vrede met het leven, het
gedroomde leven. Maar de dróóm
eindigde in een nachtmerrie op 5
augustus 1962
J. D. van]$.
Guus Luijters (samensteller) 'MarilVn
Monroe, een nooit eindigende droom'
Uitgeverij Loeb. Amsterdam, winkelprijs
f 29.50/
Uitgever Jeroen Koolbergen, zelf a-religieus op
gevoed maar kennelijk gefascineerd door het
godsbegrip als 'projectie van de menselijke geest'
vroeg een aantal schrijvers, in leeftijd uiteenlopend
van 29 tot 38 jaar, iets te schrijven over de
'allergrootste abstractie in ons bestaan', dat wil
zeggen over God. Zes mannen en een vrouw gingen
op het verzoek in, vijf van katholieken huize, twee
uit protestante milieus. Het boekje kreeg als titel
mee: 'Over God'.
„Het 'God is dood'-tjjdperk is voorbij", verklaart
Koolbergen boudweg in zijn 'Voorwoord van de
uitgever', zonder er op in té gaan van wanneer tot
wanneer dat tijdperk volgens hem dan heeft ge
duurd. In de theologie is het zo'n beetje de periode,
beginnend na de Tweede Wereldoorlog; bij de Ameri
kaanse theologen ligt het zwaartepunt in de eerste
helft van de jaren zestig van deze eeuw. Maar begrijp
Ik Koolbergen goed, dan viel volgens hem die
periode in de tijd toen de schrijvers van 'Over God'
bezig waren hun jeugdervaringen in hun eerste
boeken te verwerken, dus grofweg omstreeks 1975.
Een moeilijk te verdedigen stelling lijkt me, tenzij
men niet verder wenst te kijken dan de Nederlandse
grens en enkele ex-protestante auteurs als Wolkers,
Siebelink, Biesheuvel e'n 't Hart die toen op soms
heel felle wijze in hun werk afrekenden met godsdien
stige jeugdervaringen. En zelfs dan- 't Hart (1944) is
maar één jaar ouder dan Matsier (1945).
En wat is deze Hollandse privé-aangelegenheid ver
geleken bij de al genoemde stromingen, èn bij De
(Verlichting, of Nietzsche, om maar eens iets te
(noemen?
giet veel moeite kan men één verschil opmerken
"iar dat kan aan de keuze van Koolbergen liggen of
- het zuivere toeval: wie ging er op zijn verzoek in),
^rijvers van 'Over God' hebben geen rancune, al
'Ikt er van de zeven niet één recht in de leer. De
isten geloven niet, twijfelen hoogstens bij mo
eten, maar geen van hen omhelst het christelijk
•loof. Hoogstens wordt er wat geflirt met iets als een
Pperwezen', wordt er teruggegrepen in periodes
|Van spanning of verwarring op gewoontes uit de
Ugd, ,,'s avonds tussen de lakens de Vertrouweling
Jbellen" (Van der Heijden).
■jh plaats 'van het godsbegrip kwam voor hen de
mosofie, de kunst, het scheppen,
net godsbegrip is stellig niet verdwenen, maar de
«JU waarin het een overkoepelende, samenbindende
gjjjctie had, lijkt, voor de Christenen althans, toch
voorbij. Het is pioeilijk voorstelbaar dat de oude
len weerkeren en dat het achterhoedegevecht dat
lelden6Verd wordt 00it nog tot een doorbraak zal
Hoe reageerden nu deze auteurs?
nester Freriks' (1954) antwoord is vervat in de vorm
w een novelle. Twee jonge mensen, de verteller en
7'LVrouw vriendin Marcela worden op reis door
id talië geconfronteerd met een zogezegd 'won-
aer- Een meisje van vijftien jaar heeft in de kerk de
stralenkrans rond het hoofd van de maagd Maria
zien opvlammen. Men verwacht dat het wonder zich
de volgende dag zal herhalen en het stadje is in rep
en roer. Er zijn goedgelovigen die het meisje aanra
ken alsof ze zelf heilig is. ze begeren een lok van haar
haren. Maar velen zijn sceptisch, die denken dat het
meisje niet goed gekeken heeft, wartaal uitslaat dan
wel iedereen probeert te bedriegen. Ook de ik-figuur
en Marcela zijn het niet met elkaar eens Marcela
wantrouwt de bewering van het meisje, de ik echter
herinnert zich hoe hij in zijn gelovige jeugdjaren
Maria vereerd heeft; hij gelooft nog steeds, zij het dat
de twijfel in zjjn hart binnengeslopen is en hij
wantrouwt het meisje in elk geval niet. Hij ziet haar
hoogstens als een al te gewillig slachtoffer van het
geloof in wonderen „zo jong is ze nog. vijftien jaar"
Het wonder herhaalt zich niet. Het meisje wordt
geslagen, men heeft haar haren nu inderdaad afge
knipt. maar om ze op straat te gooien; zij is maar met
moeite de vijandige menigte ontvlucht....
Hoewel de probleemstelling in 'Piazza Annunziata'
wel aardig is. blijft het een zwak verhaaltje, soms
erbarmelijk slecht van stijl (zo'n pagina 17!) en met
weinig persoonlijke inbreng wat het godsprobleem
betreft.
Iets duidelijker daarover is A. F. Th. van der Heijden
(geboren 1951) nog steeds beter bekend onder het
blijkbaar afgeschafte pseudoniem Patrizio Canapo-
ni Al komt bij hem de aap pas in de slotregel van zijn
bijdrage 'Graankorrels op een schaakbord' duidelijk
uit de mouw. Na vele herinneringen aan een soms tot
in extase en erotische bedwelming beleefde roomse
jeugd blijft zijn hoofdpersoon en alter ego Albert
schatplichtig aan die God van zijn jeugd en hij geeft
zich met een gèrust hart over aan een 'gespeeld
atheïsme'.
Met Oek de Jong (geboren 1952) komen we voor
het eerst met een schrijver, afkomstig uit een
protestant milieu in aanraking. Zijn bijdrage in de
vorm van een 'Brief aan een jonge Atlas' is deels
briljant, maar hij wordt helaas doorvlochten met
allerlei gewauwel als: „Nergens geeft de Zoon blijk
van enig wijsgerig inzicht in het kwaad. Net als bij
andere utopisten is er in zijn blauwdruk van de
toekomst het Koninkrijk der Hemelen geen
plaats ingeruimd voor het kwaad. Dat maakt hem
een beetje saai. Zijn eeuwig koninkrijk lijkt me dan
ook de oneindige saaiheid"
„Het kwaad. Bestaat het niet voor een belangrijk
deel uit onschuldige lusten? Lusten die pas in
langdunge onderdrukking de vorm aannemen van
gruwelijke voorstellingen en wrede daden? Het is
beter die lusten uit te leven, zolang je er anderen
geen schade mee berokkent. Ach, al die kale kerkjes
in de polders, waar eens de bedremmelde boerenzoon
en het doodgoeie boerenmeisje met haar al lichtelijk
gezwollen buik voor het oog van Gods gemeente hun
zonde en schande moesten bekennen. Hoe kon het
tot zulke wreedheid komen? Welke pervers genoegen
vond men in dergelijke ceremonies'' Was het wraak'?
In plaats van de Heidelbergse catechismus hadden
rie gemeenteleden beter de Kama Sutra uit het hoofd
kunnen leren" (4384)
hans warren
LEÜERKUNDIGE KRONIEK
Overigens bekent Oek de Jong op pagina 38 dat hij
niet in een opperwezen gelooft en op pagina 40 legt
hij een link tussen verliefdheid, bijgeloof en magie.
Hoewel de briefvorm goed volgehouden is. blijft de
ontvanger (dus de lezer) van de brief met een nog al
verward relaas zitten.
Joyce Co, dat wil zeggen Geerten Maria Meij-
sing, 1950, droeg aan het boek een reeks 'Godde
lijke overwegingen' bij, meest filosofische noti
ties, lopend van losse invallen tot meer uitgewerkte
paragraafjes. Vooral de denkers uit de Oudheid,
bovenal Plato (ook al door Oek de Jong ter sprake
gebracht) leverden hem veel stof tot overpeinzen.
Joyce Co is van huisuit weer katholiek.
„Elk aanroepen van de goden en elke deelname aan
een godsdienstig ritueel is een conventionele daad
van maatschappelijk conformisme daarin ligt de
waarde van de godsbeleving, én de waarde van de
godslasterlijke atheïsten. (Godsdiensten worden ont
worpen ter bestendiging van een maatschappelijke
structuur, zoals Onomacrites op last van de Griekse
tiran de Orphische mysteriën ontwierp alles met
behulp van vervalsingen, goddelijke teksten, ge
heimzinnigheid, etc....) Het is niet een teken van
beschaving om luide te verkondigen dat men niet
gelooft in dergelijke poespas" (63-64).
Ook Frans Kellendonk 119511 was katholiek. In
'Beeld en gelijkenis' geeft hij een soms wel érg banale
neerslag van zijn nadenken over zijn verhouding tot
het opperwezen. Hij komt dan met platvloerse
cliché's als: „Ik had niet veel op met Jezus Christus,
een man in een soepjurk, die zich een doornenkroon
op het hoofd had laten drukken, edik had gedronken
van een spons en die. als hij in moeilijkheden zat,
dreigde zijn vader erbij te halen. Zijn vader was een
toornige ijdeltuit-, die nooit genoeg geloofd en gepre
zen kon worden. Van dat stel had ik altijd een
gezonde afkeer gehad...." (74). Kellendonk vindt dat
het onaangepaste gedrag van de mens. de diepe
ellende die hij enerzijds aanricht, de wonderbaarlijke
kunst die hij schept anderzijds, kortom, zijn 'bestaan
en gedoe' „schreeuwen om de rechtvaardiging van
een transcedent verband" (75). Hi) zegt dan ook: „Ik
heb zelfs een godsbeeld. Eerlijk gezegd wist ik niet
dat ik ler een had, tot ik ten behoeve van deze
bladzijden mijn verspreide gedachten over het Op
perwezen bijeen moest garen" (75/76). Tenslotte: „En
eh .geloof ik ook m die God van mij? Van de
wenselijkheid, zeg maar gerust de noodzaak, van
zo'n geloof ben ik geheel doordrongen, maar wat
geloven is en hoe het moet heb ik nooit kunnen
ontdekken" (78). „Dat godsbegrip van mij is niet
Geerten Meijsing
meer dan een fraaie constructie, een hypothese. Ik
heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt
waar God. als Hij bestaat, mooi in zou passen, maar
helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het.!
verstand ophoudt" (80).
Nicolaas Matsier (1945), van huisuit protestant,
begint zijn 'Het restant van een opvoeding' met
dc veelzeggende zin 'Ik ben niet zuiver op de graat
meer, in mijn ongeloof. Maar dat wil nog niet
zeggen dat hij gelovig is, hij heeft eerder behoefte -
aan ritueel:
„Vooral bij begrafenissen kan het pijnlijk duidelijk
worden hoeveel de postchristen ontbeert aan ritueel
Er gaat wel af. maar er komt niet bij. Zo'n kaalgesla
gen begrafenis waarbij niemand meer iets zegt of
doet heel erg is dat. Verdriet dat vormloos blijft,
geen ritueel meer om gevoelens te geleiden, geen'
formule die de mensen bindt. Je constateert dat een
geloof dat kon: mensen binden zoals familie bond
en politiek, kunst noch wetenschap het kunnen En
bij zulke gelegenheden vraag je je wel eens af of een
gewone kerkdienst, wekelijks, niet speciaal in een
mooie kerk. of dat niet een tamelijk indrukwekkende
organisatorische prestatie was. al met al" (86/87).
Hoewel wat verbrokkeld, is Matsiers bijdrage, vol
interessante invallen en vergelijkingen, een van de
aardigste uit dit boekje Maar de alleraardigste
vloeide uit de pen van Doeschka Meijsing 1947
oudere zuster van Joyce Co en de enige vrouw in
het gezelschap. Haar 'Geef mij maar een pijp tabak'
is een kostelijke, zeer spitse reactie die zij zichzelf
afdwong nadat ze aanvankelijk heel kwaad gewor
den was over het onmogelijke en netelige verzoek
van Koolbergen Na allerlei capriolen is ze éven
serieus toch: Maar waarom zou je mensen hun
behoefte aan het irrationele niet laten omzetten in
wat ze maar willen, op voorwaarde dat ze het niet in
een discussie betrekken waar je het met rationele
argumenten heel goed redden kan en op voorwaarde
dat ze er elkaar niet de hersens om inslaan. Ik ben
niet tegen het irrationele, als je maar weet d&t je er
gebruik van maakt, en wanneer. Daarom staan
godsdiensten, alle, bij mij op de zwarte lijst, dat is
georganiseerd irrationalisme, en daar dient met het
wantrouwen een begin te worden gemaakt" (100)
Uiteindelijk kiest ze voor de Apollo uit Olympia,
steekt haar pijpje op en beaamt wat Goya al
nadrukkelijk zei, namelijk dat de slaap van de rede
monsters baart.
Tot slot laat ik graag haar broer Joyce Co nog even
aan het woord. „Een opdracht om te schrijven over
God op straffe van een dwangsom, of omdat er een
beloning in het vooruitzicht is gesteld stuit bij mij
op grote weerstand, morele tegenzin, bezwaren van
smakeloosheid, uitputtende verveling, het is het
enige onderwerp waarover niets te schrijven is, en
alles al geschreven is" (60).
Kester Freriks et al. Over God', Tabula Amsterdam. 110
pag 19.90