E. J. POTGIETER ZIL VER NEEL DOFF lof van het burgerdom in schoonhoven bittere armoede in de kempen 'D ZATERDAG 30 JULI 1983 PZC/weekendkrant Een van de zwartste tijden uit de Nederlandse geschiedenis is de eerste helft van de negentiende eeuw. Op geen enkel gebied gebeurde er iets. Men teerde in op vroeger "vergaarde vermogens. Aan economische ontwikkeling werd niets gedaan. Het politieke leven was gezapig. Op het terrein van de kunst en de literatuur ontbrak ieder verlangen naar :_yemieuwing. Geborneerdheid werd gepredikt. Er was alleen die herinnering aan het ^roemrijke verleden. -Het is één van de grote verdiensten Zijn liefde voor ons land. zijn hang te doorgronden toespelingen. Zijn van Everardus Johannes Potgieter naar het verleden, zijn verlangen om werk heeft dikwijls ook een te kalei- (1808-1875) dat hij, vooral geïnspireerd Nederland weer een rol te gaan laten doscopisch karakter. Naar mijn me- door dat verleden, de vermoeidheid spelen komen mooi tot uiting in het in ning mist Potgieter toch de schep- j- 1832 ty,jens een verbljjf in Zweden pende kracht die zijn literaire werk een internationaal belang had kun nen geven. Dat is ook het geval bij zijn vriend Busken Huet. Beiden wa ren zij zich bewust van de ernstige tekorten van de literatuur uit hun dagen; de zwakke broeders hekelden ze fel in hun kritieken. In hun eigen werk bereikten ze zeker een veel grotere hoogte dan hun tijdgenoten. Maar écht groots wordt het vrijwel nooit in de Nederlandse literatuur. —van zijn tijd fel bekritiseerde. De geest van Jan Salie moest bestreden wor- geschreven vers 'Holland' den. Jan Salie is één van de figuren uit Potgieters beroemde allegorie 'Jan, Graauw is uw hemel en stormig uw Jannetje en hun jongste kind'. Het strand gezin van Jan staat voor Nederland. Naakt zijn uw duinen en effen uw Kinderen van Jan zijn onder anderen velden, 'Jan Crediet, Jan de Poëet en Jan U schiep natuur met een stiefmoeders ..Salie. Vader Jan blijkt bijzonder ge- hand, lukkig als Jan Compagnie wil dat Jan I Salie buiten zyn zaken blijft: .jongen! gij steekt mij een riem onder het hart, ik begon mij zeiven te verwijten wat Iplannen ik al voor Jan Salie heb Toch heb ik innig u lief, o mijn Land! Al wat gij zijt, is der Vaderen werk; Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden, -jemaakt; Jan Salie poëet, Jan Salie Beide de zee en den dwing'land te sterk. hans warren "professor, Jan Salie diplomaat, "Jan Salie lid van de tweede kamer, -Jan Salie minister! ik verbeeldde een kerk. Zmij, waarachtig, dat hij het al was! ik jmeende overal zijn geest te zien! Im- - mers ik, die weleer een vloed Vrijheid een' tempel en Godsvrucht Ook de pretentieuze Tachtigers, ook de toonaangevende dichters en ro manciers uit latere tijd blijken, met Blijf, wat ge ivaart, toen ge blonkt als de strengste maaatstaf gemeten, nèt een bloem: te klein. I vreemdelingen naar de werkplaatsen Zorg, dat Europa den zetel der orde, Toch moet Potgieters werk ondanks van mijne kunstenaars zag stromen Dat de verdrukte zijn wijkplaats i om er de wonderen te huldigen door noem', hun genie geschapen, ik teerde in de Land mijner Vad'ren, mijn lust e\ kunst tientallen jaren op den roem mijn roem.' van het voorgeslacht. ik nam het middelmatige voor lief. Immers ik die En wat de donkere toekomst be- in geheel Europa vermaard placht te waart, zijn om de wijsheid welke er van mijne Wat uit haar zwangere wolken ook hogescholen uitging, ik meende ene worde, halve eeuw lang een heel licht te zijn. Lauw'ren behooren aan 't vleklooze als ik eindelijk te hooi en te gras zwaard, vernam, wat in den vreemde al over bekend. al weder vergeten was in allerlei vakken van studie!" Vader Jan 'die roestte in zijne rust' neemt voor zich te beteren at de invloed Potgieter is geweest, valt moei- Dit is een van de acht gedichten die Van Vriesland van Potgieter opnam in zijn 'Spiegel'. Verhoudingsgewijs dit werk van wel een er§ beknopte keuze. Zeker als men in aanmerking neemt dat het lijk ui< t, maken. In elk geval deed van Potgieter nog steeds m schrijver en handelsagent Potgieter beperkte knng gelezen wordt, tets wat méér voor het geestesleven in Neder land. Zo was hij een van de voorman nen van het tijdschrift 'De Gids'. :gieters idealen zijn aard. En in die term moet hier niets veroordelends zoeken. "Godsdienst, vaderlandsliefde men over zijn tijdgenoten niet kan zeggen. Aan zijn cultuurhistorisch belang zal alle barrières voor de lezer in ieder geval kort na zijn dood populair ge weest zijn. Het in 1876 verschenen tweede deel van 'Verspreide en Nage laten Poezy' bevat een lijst van maar liefst 26 dichtbedrukte bladzijden met intekenaren op dit werk. Al snel kwam evenwel een terugslag in de belangstelling. Over zo'n nationale figuur als Pot gieter dient natuurlijk een bio grafie beschikbaar te zijn. Zo'n boek is er. In 1950 publiceerde Jacob Smit zijn 'Leven en werken van E. J. Potgieter'. Van dat werk verscheen nu een herziene en met een 'Na schrift' aangevulde uitgave. De biografie is een weinig beoefend genre in ons land. Waarom zou dat zo zijn? Een reeks van vage antwoorden Potgieters idealen zijn burgerlijk memand twtifelen Over rijn literaire ----- werk zijn de oordelen uiteenlopend. Geprezen is zijn werk door Albert uhMatumkit Verwey, die Potgieter treffend karak- maar met een grote zin voor vrijheid teriseerde met de term 'droom en - tucht'. De droom van romantische verlangens, bedwongen door verstan delijke tucht. Uitbundig is de aarde- en menselijke waardigheid. Rationa lisme, eenvoud, eerlijkheid, ijver, plichtsbetrachting, verdraagzaam- - heid, eendracht worden door hem Stav»rman T^Jtenveertig voorgestaan. Schoonheid cn deugd zaamheid moeten steeds samengaan. Grootheid is onmogelijk zonder ver antwoordelijkheidsgevoel. Men moet oog houden voor vernieuwingen: op Potgieters verlanglijst komen nieu- jaar geleden gaf in de literatuurge schiedenis 'Dichterschap en Werkelijkheid':durven we toch be en zonder vrees van iemand Vondel de grootste van onze schrij- we kanalen, zich ontplooiende indus- ^ers *s' en zo er pochten zijn, die trie, wedijver met vreemde naties. m enkele opzichten overtreffen. ontwikkeling van de wetenschap voor. Maar evenzeer bepleit hy armenzorg, parken in de steden, een rijksschilde- rijenmuseum. volksonderwijs en een krachtige democratie. Ook persoonlij ke omstandigheden droegen zijn lof van de burgerlijkheid. niemand hem evenaart in de som van gaven die nodig zijn om een groot schrijver te maken". Veel van de bezwaren tegen zijn omvangrijke oeuvre betreffen de tot moeilijkheidsgraad ervan. Potgieters belezenheid zorgt voor soms moeilijk e. j. Potgieter. volgt meestal op deze vraag Ook Potgieter had er een mening over. Het zou in ons land onmogelijk zijn om de menselijke en kleine aspecten van een groot man ter sprake te brengen. Mogelijk ligt de oorzaak, in onze tijd althans, bij het feit dat de beoefena ren van de Neerlandistiek de kaste waaruit toch de auteurs van biogra fieën over literaire figuren voort zou den moeten komen zoveel tijd aan beuzelarijen besteden dat ze nergens anders meer aan toekomen. Nauwelijks biografieén dus over onze belangrijke schrijvers. Dat kan niet verontschuldigd worden door het uit gangspunt dat hun werk tóch veel belangrijker is dan hun leven. Immer- voor fatsoenlijke tekstkritische uitga ven van hun werk wordt al evenmin gezorgd! Bovendien is het zo dat in de schaarse biografieén die wèl verschij nen aan het werk zeer ruime aandacht wordt besteed. Dat was het geval in de recente biografie van Van Ouds hoorn door Wam de Moor. Dat is ook zo in de biografie van Potgieter door Jacob Smit. Overigens is het werk van Smit, zeker in vergelijking met dat van De Moor, verrassend goed. De Moors boek waaierde al te ver uit, hij liep vast op zijsporen, terwijl de hoofdlijn niet steeds duidelijk naar voren kwam. Bij Smit zijn de lijnen wel helder. Opvallend is hoe soepel levensloop, ideeënwereld en literair werk zijn vervlochten. Veel aandacht is er voor de ongelukki ge jeugd van Potgieter, die in zijn latere leven vaak bepalend bleek voor zijn positie Hij bleef zich altijd scha men voor het geruzie in de familie, de geldzorgen, het steeds dalende maat schappelijke aanzien. In 1821 ont fermde een tante zich over de toen dertienjarige knaap. Zij gaf hem werk in haar handel te Amsterdam. De zaken gingen opnieuw mis. In 1826 werd het handelshuis verplaatst naar, het meer welvarende Antwerpen Pot gieter werd onder meer aangesteld om de beurs te bezoeken. Hij schrijft al een poosje gedichten, zijn eerste pu blicatie is in 1828 te dateren. Hij is dan een romantisch dichter. In zijn werk vindt persoonlijk leed als mislukken de liefde zijn neerslag. De beïnvloe ding door buitenlandse grootheden blijkt sterk. De Belgische Opstand van 1830 maakt dat Potgieter terug moet keren naar Amsterdam. Vier maanden blijft hij in de stad. Hij legt er allerlei contacten en wordt geïntro duceerd in letterkundige gezelschap pen. Als zakenman maakte hij daarna een reis naar Zweden. Zijn hele leven is hij als handelsagent werkzaam ge weest. Met succes kennelijk, hij werd tamelijk rijk. De vrije uren werden aan de letterkunde besteed. Het ver blijf in Zweden is belangrijk omdat Potgieter daar in' kringen verbleef waar veel aandacht aan kunst werd besteed. Hij las en schreef veel. Op nieuw tegenslag in de liefde. Hij trouwde tot zijn verdriet nooit. Zijn gekweldheid daarover wordt met hu mor in toom gehouden. Zijn geschrif ten zijn nu al vaak chaotisch: de ene briljante gedachte is nog niet hele maal ontwikkeld of hij gaat op de volgende over. Terug in Amsterdam vormt hij deel van een vriendenkring. Hij begint kritieken te schrijven, een taak die hem altijd zwaar viel. Over zijn reis schrijft hij na enige jaren 'Het Noor den' verhaal, beschrijving, tijdskri tiek wisselen elkaar daarin af. Door naijver tussen twee uitgevers krijgt Potgieter de kans een nieuw tijdschrijft te beginnen. Dat wordt 'De Gids' Het blad krijgt de bijnaam 'de blauwe beul' vanwege de kleur van het omslag en de hardhandige kritiek die erin uitgeoefend werd. Al vrij snel vervreemdde 'de Gids' velen van zich door de felle opstelling. Steun onder: vond Potgieter niet veel, het peil van de literatuur steeg nog niet merkbaar. Het eigen werk van Potgieter uit deze jaren is heel belangrijk. Hij schreef de novelle 'Albert', de schets 'Jan, Jan netje en hun jongste kind' en in 1844 'Het Rijksmuseum te Amsterdam'. Dat laatste werk is in Potgieters oeu vre van grote betekenis. Smit brengt de kern ervan aldus onder woorden: „Uit de stoffige grauwheid van zijn eigen tijd droomt hij zich een frisse, van levenskracht doortintelde Gou den Eeuw, en hij hoopt dat dat visioen zijn tijdgenoten de spankracht zal geven om grote dingen te onderne men". (14314). f yve Gids' werd steeds meer aanlei- JLrding tot ruzies. Potgieter werd een eenling. Tot hij Busken Huet ontmoette. Niet alleen een geestver want, maar ook een waarachtig vriend aan wiens gezinsleven Potgie ter deel kreeg. Huet vond als criticus de toon waarnaar Potgieter zelf zo zeer had gezocht. Hij trok dermate van leer dat Potgieter en hij uit de redactie van 'De Gids' moesten tre den. De vrienden maakten hierna samen een reis naar Florence. Dat werd de aanleiding tot Potgieters beroemde gedicht. In de laatste jaren van zijn leven schreef hij nog 'Het leven van R. C. Bakhuizen van den Brink'. Verder werkte hij veel poëzie van vroeger om. Zijn hoofdwerk 'De Nalatenschap van den Landjonker' is daar een uitvloei sel van. Wie kent hier uit niet 'Ge droomd Paardrijden'? Uit 'Florence' nog deze regels: Onsterflijk is op aarde slechts het schone, Vermaagschapt zijn alle eeuwen in gemoed! En toch, wat dank ons handen-beuren tone, Wat paarlend vocht langs donzen ivangen vliet', Hij heft den blik, ten blijke dat hij de krone Voor alle gaven alleen den Gever biedt! Ze laten duidelijk zien hoezeer Pot gieter vooruitloopt op de Tachtigers. Maar bij hem gaat de cultus van de schoonheid altijd samen met de nor men van de burgerman. Daarom zou men Potgieter ondanks alle kritiek die hij had op zijn tijdge noten nooit in een andere eeuw dan de negentiende kunnen denken. Dr Jacob Smit: Leven en werken van E. J. Potgieter. 300 pag.. 39.50. Martinus Ni)- hoff. Morssingel 9-13. Leiden. Deze gouden armband met email en diamanten is een zeldzaam voorbeek van Nederlandse edelsmeeedkunst. De scharnierende gesp verbergt twe> medaillons. De ontvangst mag dan allerhartelijkst zijn, er klinkt een toon vai ernstige zorg onder alles door. Gemke Jager, de net zeven maandei werkzame charmante conservatrice van het Nederlands Goud-, Zilver en Klokkenmuseum meldt, dat ook dit instituut in financiële problemet is gebracht. „Ook dit museum het is een ken gemaakt zijn door derdejaars particuliere stichting is voor een leerlingen. Het is dus eindexamen- groot deel afhankelijk van subsidie, werk. De volledige opleiding duurt Maar de provincie Zuid-Holland zal weliswaar vier jaar. maar in het met ingang van 1 januari 1984 de laatste jaar lopen de leerlingen sta subsidie stopzetten, dat scheelt ons ge, pas daarna krijgen zij hun diplo zo'n negenduizend gulden per jaar ma. en de gemeente Schoonhoven heeft „Daarbij is het goed te bedenker z'n subsidie van veertigduizend gul- dat het hier om een vakschool gaat den al twee jaar bevroren. Het is geen kunstsacademie. Daas Nu mogen we weliswaar voor een staat de creativiteit voorop. Hle symbolische huur in dit pand van wordt het vak van het edele meta- de gemeente Schoonhoven zitten en len smeden onderwezen. Maar da! ben ik in feite de enige betaalde wil geenszins zeggen, dat daarbi kracht, maar het gaat er toch don- niet meer van creativiteit sprakf ker uitzien. We zullen het nu vooral zou zijn. moeten hebben van de verkoop van Het is zo, dat maar een paar van dt toegangskaartjes en het werven van afgestudeerden doorgaan als ont- donateurs. Mensen die ons museum werper, als kunstenaar, de anderet een goed hart toedragen kunnen gaan in dienst van een juwelier dat laten merken door een jaarlijkse gift, dat feit mag best nog eens worden uitgedragen". Gemke Jager heeft het op dit mo ment vooral druk met een herinven- tansatie van de museumcollectie, waarvoor ze dus ook reparatiewed Vandaar dat het museum voor de verrichten. Veel van wat hier ligt is duur van een jaar een wat rustig dan ook typische juweliersarbeids tentoonstellingsbeleid heeft, „Vol- G0ed draagbare juwelen dus", gend jaar brengen we weer grote Behalve gouden en zilveren objec exposities. Ik denk dat er één aan ten zijn er voorwerpen te zien dit klokken gewijd zal worden, want gemaakt zyn van messing. Dat i daarvoor is t beslist tijdeen bepaalde legering die je di „Dat we nu rustig aan doen, wil jncjruk geeft uitsluitend met kope overigens niet zeggen dat we geen van doen hebben. Het is echte expositie hebben. Gedurende de zo- qua hardheid en soortelijk gewidl mermaanden hebben we nu de ten- te vergelijken met züver, vandat toonstelling De Vakschool Expo- dat zilversmeden ook graag met dï seert. Daar is veel zilver te zien en materiaal werken. Gieten, hameren omdat we ook onze collectie zilver solderen, vijlen, smeden, dat is het vrjjwel geheel hebben uitgestald, wat wordt onderwezen op de vak kun je zien hoe de ontwikkeling in SCh0ol stijl tot op heden loopt". De resultaten van de Schoonhoven In de zilver-zaal zijn de stukken se opleiding zijn deze zomer te zien volgens tijddorde opgesteld, in het Nederlandse Goud-, Zilver- Stijlveranderingen doen zich veel- en Klokkenmuseum, gelegen aar vuldig voor. Maar aangekomen bij De Oude Haven, nr. 7. Het is welis het heden, dus bij de eigenlijke waar een kleine expositie, maar wei expositie, zegt Gemke jager: „Na de een bijzondere. Daarbij komt da! Jugendstil kregen we de Art déco. het museum ook zonder tentoon Strakke lijnen dus. Als je kijkt stelling zeer de moeite waard is on naar wat de leerlingen van de te bezoeken, mede ook vanwege dt Vakschool thans maken, dan blijkt prachtige klokkencollectie. dat er niet eens zoveel verschil te De openingstijden zijn dinsdag to vinden is. Ook nu weer strakke en met zaterdags van 10 tot 17 uw vormen". zon- en feestdagen van 13 tot 17 uui Gemke Jager vertelt dat alle stuk- 's Maandags gesloten. wim henk bakker In 1970 is in ons land, voornamelijk door toedoen van Wim Zaal, de belangstelling herleefd voor Neel DofT (1858-1942), een schrijfster van Nederland se oorsprong die in 1909 in het Frans begon te schrijven. Zij oogstte groot succes, haar boeken werden in allerlei talen vertaald, ze werd genoemd als kandidate voor de Prix Goncourt, voor de Nobelprijs zelfs... In Nederland bleef zij een onbe kende en toen Neel Doff op 84-jarige leeftijd te Elsene-Brussel stierf (ze was dus een generatiegeno- te van Augusta Peaux en Hélène Swarth) was zij, net als deze dichteressen overigens, weer zo goed als vergeten. Sinds 1970 is daar, althans in ons land, verandering in gekomen. Vooral de film (hoe slecht dan ook) die naar een bewerking van haar Keetje-Trottin boeken vervaardigd werd, maakte haar opnieuw bekend en tussen 1970 en 1975 gaf Meulenhoff maar liefst vijf delen met werk van haar uit. 'Dagen van honger en ellende', haar debuut en meesterwerk, vervolgens 'Keetje Tippel', 'De avond dat Mina mij meenam' en 'Afscheid'. Veel van deze boeken waren licht tot vrij ingrijpend bewerkt door de vertaler. Of combinaties, iets wat in wezen ongeoorloofd is, maar in het geval van Neel Doff wel enigszins begrijpelijk. Zij was namelijk als schrijfster een natuurtalent, een soort zondagsschilder met de pen, en haar werk is buiten gewoon ongelijk van kwaliteit. Op haar best is ze vnjwel geniaal te noemen, maar vaak krijgt ze inzinkingen en dan volgen hoofdstukjes of passages die nergens naar lijken Hier had. ten tijde van verschijnen, een goede Franse uitgever moeten advi seren of ingrijpen Door eenvoudig schrappen was veel te redden geweest. Nu de teksten eenmaal zijn zoals ze gedrukt werden is er niets meer aan te verhelpen eigenlijk. We moeten Neel Doff nu nemen zoals ze is. met haar buitengewone kwaliteiten en haar soms schromelijke tekorten. Naarmate de boeken in belangrijkheid afnemen en dat doen ze eigenlijk vanaf de eersteling constant, wordt dat wel eens moeilijk. Na dne delen zette Wim Zaal er een punt achter omdat hij vond dat wat restte minder relevant was. Maar R. de Jong- Belinfante nam zijn taak over. Zij vertaalt veel minder goed en geeft bovendien geen enkele aante kening, zodat de lezer er niet eens achter komt wanneer 'Dans nos bruyères' en 'Je voulais en faire un homme', de twee boeken die in 'Bittere armoede in de Kempen' samengevoegd werden, voor het eerst verschenen! (In 1930 was het). Acht jaar heeft het ook geduurd eer er na 'Afscheid' nog een Doff-boek nadruppelde. Het combineren van de twee zeer ongelijksoortige werken 'Dans nos bruyères' en 'Je voulais en faire un homme' onder één verzonnen titel was geen al te beste greep. Het eerstgenoemde, vrij uitvoerige boek (120 pagina's) is, hoewel gebaseerd op diepgaande kennis en nauwkeurige observatie, een werk van fictie, het korte (40 pagina's) tweede behoort tot de autobiografische geschriften van Neel Doff. Nu lag haar kracht juist op het gebied van de autobiografie. Wanneer zij beschreef wat ze beleefd en waargeno men had, was zij op haar best. De fictie lag haai- niet zo en zodra zij begon te moraliseren en te filosoferen, na te denken op papier, wreekten zich heel pijnlijk de lacunes in haar opvoeding en kennis. Zij was. zoals reeds gezegd, een natuurtalent. Ze had een afschuwelijke jeugd vol armoe en ellende ge kend. Het was zover gekomen dat haar geheel aan lager wal geraakte ouders hun knappe oudste doch ters, waaronder Neel, prostitueerden. Ze had zich uit dit leven weten te bevrijden, ze was door een paar huwelijken zeer welgesteld geworden, ze had zichzelf ontwikkeld en beschaafd, maar de wond was niet volkomen geheeld, de leemten waren nooit helemaal opgevuld. In momenten van spanning en zwakte zakte ze terug in een verwarde en verwarrende somberheid, waann de ingeroeste gewoontes uit haar kindertijd weer boven kwamen. Het schrij nendst komt dat mogelijk tot uiting in 'Ik wou een man van hem maken'. Neel Doff kreeg, tot haar verdriet, geen kinderen Tijdens haar eerste huwe lijk. met Femand Brouez idie op 35-jarige leeftijd plotseling stierf. Neel als schatrijke weduwe achter latend) heeft ze gepoogd een neefje te adopteren. De onderneming is op niets uitgelopen doordat de vader van het kind. een broer van Neel, zijn kind terugeiste. Op deze ervaringen moet 'Ik wilde een man van hem maken' gebaseerd zijn. Het zijn over het algemeen korte aantekeningen, stellig uit de werkelijkheid gehaald en zeer fijn geobserveerd, over het opbloeien en ontwikkelen van het aanvankelijk ongelukkige straatarme kind tot een blij kereltje dat nu als een rijkeluiszoontje gekoesterd wordt in de liefde van de twee kinderloze mensen. De idylle wordt natuurlijk wreed verstoord wanneer Jantje door zyn ouders wordt teruggeèist. ,fiij was nog maar vijf jaar, en ze hebben de herinnering aan mij uit hem geslagen met klappen op zijn gezicht. Ja, ik heb gehoord dat ze, telkens wanneer hij praatte over zijn tante die zo mooi was en zo lekker rook, hem pal in zijn gezicht sloegen, en wanneer de andere kinderen hem kwaad wilden, zeiden ze tegen hun moeder dat hij over mij had gepraat. Dan ging hij, gillend van angst, zich onder het bed verstoppen" (158) Het is. zoals de meeste boeken van deze schrijfster, een sterk ontroerend verhaal met magnifieke hoogte punten, maar ook hier zijn er sterk storende feilen. Het hinderlijke gepreek tegen dat kleine kind. bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan de Antwerpse dierentuin, wanneer zijn tante gedeprimeerd is ge raakt door het zien van drommen emigranten op de schepen in de haven die haar ellendige eigen jeugd in herinnering hebben gebracht: Een kalf en een varken kunnen zwemmen zonder het geleerd te hebben, maar een mens moet alles leren, zelfs om goed te zijn". „Heb jij dat geleerd, tante, om goed te zijn?" „Ja, door het leven. Als het leven je slecht maakt, dan heb je je hart niet op de rechte plaats". „Tante?" „Later, lieverd, als je groot bent: je moet nog een heleboel nachtjes slapen eer je dat kunt begrijpen". „Begrijp jij het, tante?" hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK ,Ja kerel, een beetje als te goed. Maar ze hebben mij volgestopt met ellende, zoals anderen worden volge stopt met roomsoezen, en ik ben rijp geworden vóór mijn tijd" André trok met een ironisch gezicht aan ztjn snor, en zei „Hé Jij, als je soms denkt dat hij je begrijpt...". „Dat weet ik best: ik heb het ook meer tegen mezelf'. (13516) Een van de mooiste hoofdstukken uit dit boek speelt op Walcheren, waar Neel Doff een buiten huisje had tussen Domburg en Aagtekcrke. Haar pleegzoontje Jantje had op een erg warme dag al zijn kleren uitgetrokken en hij wordt beloerd door een buurmeisje achter de schutting: „Dat is Maatje, Jantje. Wil je dat ik haar vraag in de tuin te komen spelen?" Ja tante, ja tante!" Hij holde naar de schutting maar het kleine meisje ging op de vlucht. „Maatje, Maatje, kom spelen!" Geen antivoord. Ik klom op een lage tak van de moerbeiboom en boog me over de schutting. Maatje was een eindje weggelopen en stond met een vinger in de mond en een ontsteld gezichtje naar de spleet te kijken. „Maatje, kom dan spelen met Jantje". Nee. hij is onfatsoenlijk, hij is helemaal bloot". En ze vluchtte nog wat verder weg. .fllaatje, ik zal hem kleren aandoen en we gaan samen theedrinken met wafels erbij". Ze bleef staan. J)Is u hem aankleedt is hij niet onfatsoenlijk meer en thee met wafels wil ik wel". „Kom maar binnen door het kleine poortje, ik ga hem kleren aantrekken" En Maatje, de kleine calviniste van zes jaar, kwam de hdn in, gekleed in haar vijf rokken, ondanks de hitte, haar nauwsluitende hoofdkapje en haar laag op de rug afhangende kanten muts. Maar ze bleef op een afstand tot ik Jantje zijn hemd en zijn broekje weer had aangetrokken, Toen kwam ze naderbij en gingen we theedrinken" (154/5). Ook het feit dat Neel Doff champignons in de Walcherse weilanden verzamelde, ze schoonmaakte en weckte werd door Maatje niet gewaardeerd: „Maar dat is vergif, dat zijn paddestoelen. Jullie gaan dood als je daarvan eet". ans nos bruyères', letterlijk 'Op onze heide', is een buitengewoon ongelijk boek, spelend in de meest armzalige hutten van het heideland, de Kempen in het begin van deze eeuw. Neel Doff moet dit leven tot in de fijnste details hebben gekend en bestudeerd (ze bezat een landhuis in Genk) en op de beste momenten tekent ze het genadeloos, schok kend zelfs. De bruutheid en domheid van de mensen, hun volkomen vervuiling en verstomping, hun achterlijkheid en bijgeloof, maar toch ook hun vreemde saamhorigheid. Het volgende gruwelijke tafereel, stellig gezien, zoiets verzin je niet: „En toen ineens naderde er een groot geschreeuw, cn een klein radeloos hondje, een teefje, rende het erf op, met achter zich aan alle manlijke honden van de heide, achtervolgd door acht personen gewapend met stokken, pikhaken en hooivorken, en die brulden als gekken. Ze joegen achter de honden aan, die belust het kleine teefje op de hielen zaten. Plotseling zagen ze de kleine hond omzwenken en jankend onder de heg vluchtende hooivork had hem een oog uitgerukt, dat aan een zenuw op zijn wang neerhing. En hij bleef onder de heg zitten kermen, voortdurend zijn kop schuddend om dat ding kwijt te raken dat rond zijn snuit bungelde, terwijl de verliefde bende de wijk had genomen naar de hei. „Zo!" schreeuwden de boeren, „die zijn we kwijt. Ze waren in de schuur waar we de teef hadden opgeslo ten allemaal bezig op ons graan te pissen...." (38). Bij een ander rauw verhaal over het afinaken van een hond staat er als conclusie: „Meléke vond dat Neurke en die man onmensen waren. De ogen van de andere kinderen blonken van een gulzige wreedheid, zij hadden graag van de partij willen zijn" (58). Ook andere scènes zijn van een realisme zoals men zelden te lezen krijgt: Neel Doffs palet kent zowel de allerteerste pasteltinten als de somberste en lieder- lijkste kleuren. En ze gebruikt die onvervaard als zij ze nodig heeft. Het boek 'Bittere armoede in de Kempen' geeft de levensgeschiedenis van Thijske, van zijn ge boorte af tot zijn zestiende. Zijn moeder sterft in het kraambed door verwaarlozing en domheid. Zij was een roodharige, en Thijske heeft als enige van de kinderen die haarkleur geërfd. Daarmee was hij een uitgestotene en een getekende: roden waren dui velskinderen in de Kempen, een streek waar men in die tijd nog volop geloofde in heksen, weerwolven en dergelijken. Dat Thijske zijn rampzalige kinder jaren doorkwam is een groot wonder, want geen ellende is er te bedenken die hem niet trof. Hij groeide op tot een gevoelige, wat kunstzinnige jongen, die ervan jongsaf van droomde bouwmees ter te worden, maar die met zijn zwakke gestel de mijnen ingestuurd wordt waar hij al direct in handen valt van mannen die ook zijn oudere broer hebben misbruikt. Het boek is zeer verbrokkeld van opbouw: de schrijfster heeft allerlei kleine scènes en anecdotes, mopjes zelfs, over het heideleven ingelast die weinig of niets te maken hebben met het hoofdverhaal, en die niet zelden storen door het gemoraliseer, zoals dat stukje over de zuigelingenzorg Men kan de vraag stellen en het is al gedaan door Wim Zaal, die het by drie vertalingen liet of het zin heeft zoveel werk van Neel Doff in nieuwe vertaling uit te brengen Zaal vond van niet, menige criticus vindt van niet. Ik aarzel. Dit 'Bittere armoede in de Kempen' is als geheel zeker geen gaaf of ook maar geslaagd boek te noemen. Daarvoor bevat het teveel zwakke en zelfs ronduit slechte bladzijden. Daar staan echter ook pagina's van grote schoonheid en evocatieve kracht tegenover. Neel Doff was op haar gelukkige momen ten een begenadigd schrijfster met een authentiek geluid Ook hier. Dat maakt dat mijn oordeel zelfs over dit minder gave boek positief uitvalt. Neel Doff: 'Bittere armoede in de Kempen', vert. R. de Jong-Belinfante. f26,50; 160 pagina's. Meulenhoff, Amster dam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1983 | | pagina 14