E. J. POTGIETER
ZIL VER
NEEL DOFF
lof van het burgerdom
in schoonhoven
bittere armoede in de kempen
'D
ZATERDAG 30 JULI 1983
PZC/weekendkrant
Een van de zwartste tijden uit de Nederlandse geschiedenis is de eerste helft van de
negentiende eeuw. Op geen enkel gebied gebeurde er iets. Men teerde in op vroeger
"vergaarde vermogens. Aan economische ontwikkeling werd niets gedaan. Het politieke leven
was gezapig. Op het terrein van de kunst en de literatuur ontbrak ieder verlangen naar
:_yemieuwing. Geborneerdheid werd gepredikt. Er was alleen die herinnering aan het
^roemrijke verleden.
-Het is één van de grote verdiensten Zijn liefde voor ons land. zijn hang te doorgronden toespelingen. Zijn
van Everardus Johannes Potgieter naar het verleden, zijn verlangen om werk heeft dikwijls ook een te kalei-
(1808-1875) dat hij, vooral geïnspireerd Nederland weer een rol te gaan laten doscopisch karakter. Naar mijn me-
door dat verleden, de vermoeidheid spelen komen mooi tot uiting in het in ning mist Potgieter toch de schep-
j- 1832 ty,jens een verbljjf in Zweden pende kracht die zijn literaire werk
een internationaal belang had kun
nen geven. Dat is ook het geval bij
zijn vriend Busken Huet. Beiden wa
ren zij zich bewust van de ernstige
tekorten van de literatuur uit hun
dagen; de zwakke broeders hekelden
ze fel in hun kritieken. In hun eigen
werk bereikten ze zeker een veel
grotere hoogte dan hun tijdgenoten.
Maar écht groots wordt het vrijwel
nooit in de Nederlandse literatuur.
—van zijn tijd fel bekritiseerde. De geest
van Jan Salie moest bestreden wor- geschreven vers 'Holland'
den. Jan Salie is één van de figuren uit
Potgieters beroemde allegorie 'Jan, Graauw is uw hemel en stormig uw
Jannetje en hun jongste kind'. Het strand
gezin van Jan staat voor Nederland. Naakt zijn uw duinen en effen uw
Kinderen van Jan zijn onder anderen velden,
'Jan Crediet, Jan de Poëet en Jan U schiep natuur met een stiefmoeders
..Salie. Vader Jan blijkt bijzonder ge- hand,
lukkig als Jan Compagnie wil dat Jan
I Salie buiten zyn zaken blijft: .jongen!
gij steekt mij een riem onder het hart,
ik begon mij zeiven te verwijten wat
Iplannen ik al voor Jan Salie heb
Toch heb ik innig u lief, o mijn Land!
Al wat gij zijt, is der Vaderen werk;
Uit een moeras wrocht de vlijt van die
helden,
-jemaakt; Jan Salie poëet, Jan Salie Beide de zee en den dwing'land te
sterk.
hans warren
"professor, Jan Salie diplomaat,
"Jan Salie lid van de tweede kamer,
-Jan Salie minister! ik verbeeldde een kerk.
Zmij, waarachtig, dat hij het al was! ik
jmeende overal zijn geest te zien! Im-
- mers ik, die weleer een vloed
Vrijheid een' tempel en Godsvrucht Ook de pretentieuze Tachtigers, ook
de toonaangevende dichters en ro
manciers uit latere tijd blijken, met
Blijf, wat ge ivaart, toen ge blonkt als de strengste maaatstaf gemeten, nèt
een bloem: te klein.
I vreemdelingen naar de werkplaatsen Zorg, dat Europa den zetel der orde, Toch moet Potgieters werk ondanks
van mijne kunstenaars zag stromen Dat de verdrukte zijn wijkplaats i
om er de wonderen te huldigen door noem',
hun genie geschapen, ik teerde in de Land mijner Vad'ren, mijn lust e\
kunst tientallen jaren op den roem mijn roem.'
van het voorgeslacht. ik nam het
middelmatige voor lief. Immers ik die En wat de donkere toekomst be-
in geheel Europa vermaard placht te waart,
zijn om de wijsheid welke er van mijne Wat uit haar zwangere wolken ook
hogescholen uitging, ik meende ene worde,
halve eeuw lang een heel licht te zijn. Lauw'ren behooren aan 't vleklooze
als ik eindelijk te hooi en te gras zwaard,
vernam, wat in den vreemde al over
bekend. al weder vergeten was in
allerlei vakken van studie!" Vader
Jan 'die roestte in zijne rust' neemt
voor zich te beteren
at de invloed
Potgieter is geweest, valt moei-
Dit is een van de acht gedichten die
Van Vriesland van Potgieter opnam
in zijn 'Spiegel'. Verhoudingsgewijs
dit werk van wel een er§ beknopte keuze. Zeker als
men in aanmerking neemt dat het
lijk ui< t, maken. In elk geval deed van Potgieter nog steeds m
schrijver en handelsagent Potgieter beperkte knng gelezen wordt, tets wat
méér voor het geestesleven in Neder
land. Zo was hij een van de voorman
nen van het tijdschrift 'De Gids'.
:gieters idealen zijn
aard. En in die term moet
hier niets veroordelends zoeken.
"Godsdienst, vaderlandsliefde
men over zijn tijdgenoten niet kan
zeggen.
Aan zijn cultuurhistorisch belang zal
alle barrières voor de lezer in ieder
geval kort na zijn dood populair ge
weest zijn. Het in 1876 verschenen
tweede deel van 'Verspreide en Nage
laten Poezy' bevat een lijst van maar
liefst 26 dichtbedrukte bladzijden met
intekenaren op dit werk. Al snel
kwam evenwel een terugslag in de
belangstelling.
Over zo'n nationale figuur als Pot
gieter dient natuurlijk een bio
grafie beschikbaar te zijn. Zo'n boek
is er. In 1950 publiceerde Jacob Smit
zijn 'Leven en werken van E. J.
Potgieter'. Van dat werk verscheen
nu een herziene en met een 'Na
schrift' aangevulde uitgave.
De biografie is een weinig beoefend
genre in ons land. Waarom zou dat zo
zijn? Een reeks van vage antwoorden
Potgieters idealen zijn burgerlijk memand twtifelen Over rijn literaire
----- werk zijn de oordelen uiteenlopend.
Geprezen is zijn werk door Albert
uhMatumkit Verwey, die Potgieter treffend karak-
maar met een grote zin voor vrijheid teriseerde met de term 'droom en
- tucht'. De droom van romantische
verlangens, bedwongen door verstan
delijke tucht. Uitbundig is de aarde-
en menselijke waardigheid. Rationa
lisme, eenvoud, eerlijkheid, ijver,
plichtsbetrachting, verdraagzaam- -
heid, eendracht worden door hem Stav»rman T^Jtenveertig
voorgestaan. Schoonheid cn deugd
zaamheid moeten steeds samengaan.
Grootheid is onmogelijk zonder ver
antwoordelijkheidsgevoel. Men moet
oog houden voor vernieuwingen: op
Potgieters verlanglijst komen nieu-
jaar geleden gaf in de literatuurge
schiedenis 'Dichterschap en
Werkelijkheid':durven we toch be
en zonder vrees van iemand
Vondel de grootste van onze schrij-
we kanalen, zich ontplooiende indus- ^ers *s' en zo er pochten zijn, die
trie, wedijver met vreemde naties. m enkele opzichten overtreffen.
ontwikkeling van de wetenschap
voor.
Maar evenzeer bepleit hy armenzorg,
parken in de steden, een rijksschilde-
rijenmuseum. volksonderwijs en een
krachtige democratie. Ook persoonlij
ke omstandigheden droegen
zijn lof van de burgerlijkheid.
niemand hem evenaart in de som van
gaven die nodig zijn om een groot
schrijver te maken".
Veel van de bezwaren tegen zijn
omvangrijke oeuvre betreffen de
tot moeilijkheidsgraad ervan. Potgieters
belezenheid zorgt voor soms moeilijk e. j. Potgieter.
volgt meestal op deze vraag Ook
Potgieter had er een mening over. Het
zou in ons land onmogelijk zijn om de
menselijke en kleine aspecten van een
groot man ter sprake te brengen.
Mogelijk ligt de oorzaak, in onze tijd
althans, bij het feit dat de beoefena
ren van de Neerlandistiek de kaste
waaruit toch de auteurs van biogra
fieën over literaire figuren voort zou
den moeten komen zoveel tijd aan
beuzelarijen besteden dat ze nergens
anders meer aan toekomen.
Nauwelijks biografieén dus over onze
belangrijke schrijvers. Dat kan niet
verontschuldigd worden door het uit
gangspunt dat hun werk tóch veel
belangrijker is dan hun leven. Immer-
voor fatsoenlijke tekstkritische uitga
ven van hun werk wordt al evenmin
gezorgd! Bovendien is het zo dat in de
schaarse biografieén die wèl verschij
nen aan het werk zeer ruime aandacht
wordt besteed. Dat was het geval in
de recente biografie van Van Ouds
hoorn door Wam de Moor. Dat is ook
zo in de biografie van Potgieter door
Jacob Smit. Overigens is het werk van
Smit, zeker in vergelijking met dat
van De Moor, verrassend goed. De
Moors boek waaierde al te ver uit, hij
liep vast op zijsporen, terwijl de
hoofdlijn niet steeds duidelijk naar
voren kwam. Bij Smit zijn de lijnen
wel helder. Opvallend is hoe soepel
levensloop, ideeënwereld en literair
werk zijn vervlochten.
Veel aandacht is er voor de ongelukki
ge jeugd van Potgieter, die in zijn
latere leven vaak bepalend bleek voor
zijn positie Hij bleef zich altijd scha
men voor het geruzie in de familie, de
geldzorgen, het steeds dalende maat
schappelijke aanzien. In 1821 ont
fermde een tante zich over de toen
dertienjarige knaap. Zij gaf hem werk
in haar handel te Amsterdam. De
zaken gingen opnieuw mis. In 1826
werd het handelshuis verplaatst naar,
het meer welvarende Antwerpen Pot
gieter werd onder meer aangesteld om
de beurs te bezoeken. Hij schrijft al
een poosje gedichten, zijn eerste pu
blicatie is in 1828 te dateren. Hij is dan
een romantisch dichter. In zijn werk
vindt persoonlijk leed als mislukken
de liefde zijn neerslag. De beïnvloe
ding door buitenlandse grootheden
blijkt sterk. De Belgische Opstand
van 1830 maakt dat Potgieter terug
moet keren naar Amsterdam. Vier
maanden blijft hij in de stad. Hij legt
er allerlei contacten en wordt geïntro
duceerd in letterkundige gezelschap
pen. Als zakenman maakte hij daarna
een reis naar Zweden. Zijn hele leven
is hij als handelsagent werkzaam ge
weest. Met succes kennelijk, hij werd
tamelijk rijk. De vrije uren werden
aan de letterkunde besteed. Het ver
blijf in Zweden is belangrijk omdat
Potgieter daar in' kringen verbleef
waar veel aandacht aan kunst werd
besteed. Hij las en schreef veel. Op
nieuw tegenslag in de liefde. Hij
trouwde tot zijn verdriet nooit. Zijn
gekweldheid daarover wordt met hu
mor in toom gehouden. Zijn geschrif
ten zijn nu al vaak chaotisch: de ene
briljante gedachte is nog niet hele
maal ontwikkeld of hij gaat op de
volgende over.
Terug in Amsterdam vormt hij deel
van een vriendenkring. Hij begint
kritieken te schrijven, een taak die
hem altijd zwaar viel. Over zijn reis
schrijft hij na enige jaren 'Het Noor
den' verhaal, beschrijving, tijdskri
tiek wisselen elkaar daarin af.
Door naijver tussen twee uitgevers
krijgt Potgieter de kans een nieuw
tijdschrijft te beginnen. Dat wordt 'De
Gids' Het blad krijgt de bijnaam 'de
blauwe beul' vanwege de kleur van
het omslag en de hardhandige kritiek
die erin uitgeoefend werd. Al vrij snel
vervreemdde 'de Gids' velen van zich
door de felle opstelling. Steun onder:
vond Potgieter niet veel, het peil van
de literatuur steeg nog niet merkbaar.
Het eigen werk van Potgieter uit deze
jaren is heel belangrijk. Hij schreef de
novelle 'Albert', de schets 'Jan, Jan
netje en hun jongste kind' en in 1844
'Het Rijksmuseum te Amsterdam'.
Dat laatste werk is in Potgieters oeu
vre van grote betekenis. Smit brengt
de kern ervan aldus onder woorden:
„Uit de stoffige grauwheid van zijn
eigen tijd droomt hij zich een frisse,
van levenskracht doortintelde Gou
den Eeuw, en hij hoopt dat dat visioen
zijn tijdgenoten de spankracht zal
geven om grote dingen te onderne
men". (14314).
f yve Gids' werd steeds meer aanlei-
JLrding tot ruzies. Potgieter werd
een eenling. Tot hij Busken Huet
ontmoette. Niet alleen een geestver
want, maar ook een waarachtig
vriend aan wiens gezinsleven Potgie
ter deel kreeg. Huet vond als criticus
de toon waarnaar Potgieter zelf zo
zeer had gezocht. Hij trok dermate
van leer dat Potgieter en hij uit de
redactie van 'De Gids' moesten tre
den. De vrienden maakten hierna
samen een reis naar Florence. Dat
werd de aanleiding tot Potgieters
beroemde gedicht. In de laatste jaren
van zijn leven schreef hij nog 'Het
leven van R. C. Bakhuizen van den
Brink'. Verder werkte hij veel poëzie
van vroeger om.
Zijn hoofdwerk 'De Nalatenschap van
den Landjonker' is daar een uitvloei
sel van. Wie kent hier uit niet 'Ge
droomd Paardrijden'?
Uit 'Florence' nog deze regels:
Onsterflijk is op aarde slechts het
schone,
Vermaagschapt zijn alle eeuwen in
gemoed!
En toch, wat dank ons handen-beuren
tone,
Wat paarlend vocht langs donzen
ivangen vliet',
Hij heft den blik, ten blijke dat hij de
krone
Voor alle gaven alleen den Gever
biedt!
Ze laten duidelijk zien hoezeer Pot
gieter vooruitloopt op de Tachtigers.
Maar bij hem gaat de cultus van de
schoonheid altijd samen met de nor
men van de burgerman.
Daarom zou men Potgieter ondanks
alle kritiek die hij had op zijn tijdge
noten nooit in een andere eeuw dan
de negentiende kunnen denken.
Dr Jacob Smit: Leven en werken van E. J.
Potgieter. 300 pag.. 39.50. Martinus Ni)-
hoff. Morssingel 9-13. Leiden.
Deze gouden armband met email en diamanten is een zeldzaam voorbeek
van Nederlandse edelsmeeedkunst. De scharnierende gesp verbergt twe>
medaillons.
De ontvangst mag dan allerhartelijkst zijn, er klinkt een toon vai
ernstige zorg onder alles door. Gemke Jager, de net zeven maandei
werkzame charmante conservatrice van het Nederlands Goud-, Zilver
en Klokkenmuseum meldt, dat ook dit instituut in financiële problemet
is gebracht.
„Ook dit museum het is een ken gemaakt zijn door derdejaars
particuliere stichting is voor een leerlingen. Het is dus eindexamen-
groot deel afhankelijk van subsidie, werk. De volledige opleiding duurt
Maar de provincie Zuid-Holland zal weliswaar vier jaar. maar in het
met ingang van 1 januari 1984 de laatste jaar lopen de leerlingen sta
subsidie stopzetten, dat scheelt ons ge, pas daarna krijgen zij hun diplo
zo'n negenduizend gulden per jaar ma.
en de gemeente Schoonhoven heeft „Daarbij is het goed te bedenker
z'n subsidie van veertigduizend gul- dat het hier om een vakschool gaat
den al twee jaar bevroren. Het is geen kunstsacademie. Daas
Nu mogen we weliswaar voor een staat de creativiteit voorop. Hle
symbolische huur in dit pand van wordt het vak van het edele meta-
de gemeente Schoonhoven zitten en len smeden onderwezen. Maar da!
ben ik in feite de enige betaalde wil geenszins zeggen, dat daarbi
kracht, maar het gaat er toch don- niet meer van creativiteit sprakf
ker uitzien. We zullen het nu vooral zou zijn.
moeten hebben van de verkoop van Het is zo, dat maar een paar van dt
toegangskaartjes en het werven van afgestudeerden doorgaan als ont-
donateurs. Mensen die ons museum werper, als kunstenaar, de anderet
een goed hart toedragen kunnen gaan in dienst van een juwelier
dat laten merken door een jaarlijkse
gift, dat feit mag best nog eens
worden uitgedragen".
Gemke Jager heeft het op dit mo
ment vooral druk met een herinven-
tansatie van de museumcollectie, waarvoor ze dus ook reparatiewed
Vandaar dat het museum voor de verrichten. Veel van wat hier ligt is
duur van een jaar een wat rustig dan ook typische juweliersarbeids
tentoonstellingsbeleid heeft, „Vol- G0ed draagbare juwelen dus",
gend jaar brengen we weer grote Behalve gouden en zilveren objec
exposities. Ik denk dat er één aan ten zijn er voorwerpen te zien dit
klokken gewijd zal worden, want gemaakt zyn van messing. Dat i
daarvoor is t beslist tijdeen bepaalde legering die je di
„Dat we nu rustig aan doen, wil jncjruk geeft uitsluitend met kope
overigens niet zeggen dat we geen van doen hebben. Het is echte
expositie hebben. Gedurende de zo- qua hardheid en soortelijk gewidl
mermaanden hebben we nu de ten- te vergelijken met züver, vandat
toonstelling De Vakschool Expo- dat zilversmeden ook graag met dï
seert. Daar is veel zilver te zien en materiaal werken. Gieten, hameren
omdat we ook onze collectie zilver solderen, vijlen, smeden, dat is het
vrjjwel geheel hebben uitgestald, wat wordt onderwezen op de vak
kun je zien hoe de ontwikkeling in SCh0ol
stijl tot op heden loopt". De resultaten van de Schoonhoven
In de zilver-zaal zijn de stukken se opleiding zijn deze zomer te zien
volgens tijddorde opgesteld, in het Nederlandse Goud-, Zilver-
Stijlveranderingen doen zich veel- en Klokkenmuseum, gelegen aar
vuldig voor. Maar aangekomen bij De Oude Haven, nr. 7. Het is welis
het heden, dus bij de eigenlijke waar een kleine expositie, maar wei
expositie, zegt Gemke jager: „Na de een bijzondere. Daarbij komt da!
Jugendstil kregen we de Art déco. het museum ook zonder tentoon
Strakke lijnen dus. Als je kijkt stelling zeer de moeite waard is on
naar wat de leerlingen van de te bezoeken, mede ook vanwege dt
Vakschool thans maken, dan blijkt prachtige klokkencollectie.
dat er niet eens zoveel verschil te De openingstijden zijn dinsdag to
vinden is. Ook nu weer strakke en met zaterdags van 10 tot 17 uw
vormen". zon- en feestdagen van 13 tot 17 uui
Gemke Jager vertelt dat alle stuk- 's Maandags gesloten.
wim henk bakker
In 1970 is in ons land, voornamelijk door toedoen
van Wim Zaal, de belangstelling herleefd voor
Neel DofT (1858-1942), een schrijfster van Nederland
se oorsprong die in 1909 in het Frans begon te
schrijven. Zij oogstte groot succes, haar boeken
werden in allerlei talen vertaald, ze werd genoemd
als kandidate voor de Prix Goncourt, voor de
Nobelprijs zelfs... In Nederland bleef zij een onbe
kende en toen Neel Doff op 84-jarige leeftijd te
Elsene-Brussel stierf (ze was dus een generatiegeno-
te van Augusta Peaux en Hélène Swarth) was zij,
net als deze dichteressen overigens, weer zo goed als
vergeten.
Sinds 1970 is daar, althans in ons land, verandering
in gekomen. Vooral de film (hoe slecht dan ook) die
naar een bewerking van haar Keetje-Trottin boeken
vervaardigd werd, maakte haar opnieuw bekend en
tussen 1970 en 1975 gaf Meulenhoff maar liefst vijf
delen met werk van haar uit. 'Dagen van honger en
ellende', haar debuut en meesterwerk, vervolgens
'Keetje Tippel', 'De avond dat Mina mij meenam' en
'Afscheid'. Veel van deze boeken waren licht tot vrij
ingrijpend bewerkt door de vertaler. Of combinaties,
iets wat in wezen ongeoorloofd is, maar in het geval
van Neel Doff wel enigszins begrijpelijk. Zij was
namelijk als schrijfster een natuurtalent, een soort
zondagsschilder met de pen, en haar werk is buiten
gewoon ongelijk van kwaliteit. Op haar best is ze
vnjwel geniaal te noemen, maar vaak krijgt ze
inzinkingen en dan volgen hoofdstukjes of passages
die nergens naar lijken Hier had. ten tijde van
verschijnen, een goede Franse uitgever moeten advi
seren of ingrijpen Door eenvoudig schrappen was
veel te redden geweest. Nu de teksten eenmaal zijn
zoals ze gedrukt werden is er niets meer aan te
verhelpen eigenlijk. We moeten Neel Doff nu nemen
zoals ze is. met haar buitengewone kwaliteiten en
haar soms schromelijke tekorten.
Naarmate de boeken in belangrijkheid afnemen
en dat doen ze eigenlijk vanaf de eersteling constant,
wordt dat wel eens moeilijk. Na dne delen zette Wim
Zaal er een punt achter omdat hij vond dat wat
restte minder relevant was. Maar R. de Jong-
Belinfante nam zijn taak over. Zij vertaalt veel
minder goed en geeft bovendien geen enkele aante
kening, zodat de lezer er niet eens achter komt
wanneer 'Dans nos bruyères' en 'Je voulais en faire
un homme', de twee boeken die in 'Bittere armoede
in de Kempen' samengevoegd werden, voor het eerst
verschenen! (In 1930 was het).
Acht jaar heeft het ook geduurd eer er na 'Afscheid'
nog een Doff-boek nadruppelde.
Het combineren van de twee zeer ongelijksoortige
werken 'Dans nos bruyères' en 'Je voulais en faire un
homme' onder één verzonnen titel was geen al te
beste greep. Het eerstgenoemde, vrij uitvoerige boek
(120 pagina's) is, hoewel gebaseerd op diepgaande
kennis en nauwkeurige observatie, een werk van
fictie, het korte (40 pagina's) tweede behoort tot de
autobiografische geschriften van Neel Doff. Nu lag
haar kracht juist op het gebied van de autobiografie.
Wanneer zij beschreef wat ze beleefd en waargeno
men had, was zij op haar best. De fictie lag haai- niet
zo en zodra zij begon te moraliseren en te filosoferen,
na te denken op papier, wreekten zich heel pijnlijk de
lacunes in haar opvoeding en kennis.
Zij was. zoals reeds gezegd, een natuurtalent. Ze had
een afschuwelijke jeugd vol armoe en ellende ge
kend. Het was zover gekomen dat haar geheel aan
lager wal geraakte ouders hun knappe oudste doch
ters, waaronder Neel, prostitueerden. Ze had zich uit
dit leven weten te bevrijden, ze was door een paar
huwelijken zeer welgesteld geworden, ze had zichzelf
ontwikkeld en beschaafd, maar de wond was niet
volkomen geheeld, de leemten waren nooit helemaal
opgevuld. In momenten van spanning en zwakte
zakte ze terug in een verwarde en verwarrende
somberheid, waann de ingeroeste gewoontes uit
haar kindertijd weer boven kwamen. Het schrij
nendst komt dat mogelijk tot uiting in 'Ik wou een
man van hem maken'. Neel Doff kreeg, tot haar
verdriet, geen kinderen Tijdens haar eerste huwe
lijk. met Femand Brouez idie op 35-jarige leeftijd
plotseling stierf. Neel als schatrijke weduwe achter
latend) heeft ze gepoogd een neefje te adopteren. De
onderneming is op niets uitgelopen doordat de vader
van het kind. een broer van Neel, zijn kind terugeiste.
Op deze ervaringen moet 'Ik wilde een man van hem
maken' gebaseerd zijn. Het zijn over het algemeen
korte aantekeningen, stellig uit de werkelijkheid
gehaald en zeer fijn geobserveerd, over het opbloeien
en ontwikkelen van het aanvankelijk ongelukkige
straatarme kind tot een blij kereltje dat nu als een
rijkeluiszoontje gekoesterd wordt in de liefde van de
twee kinderloze mensen. De idylle wordt natuurlijk
wreed verstoord wanneer Jantje door zyn ouders
wordt teruggeèist.
,fiij was nog maar vijf jaar, en ze hebben de
herinnering aan mij uit hem geslagen met klappen
op zijn gezicht. Ja, ik heb gehoord dat ze, telkens
wanneer hij praatte over zijn tante die zo mooi was
en zo lekker rook, hem pal in zijn gezicht sloegen, en
wanneer de andere kinderen hem kwaad wilden,
zeiden ze tegen hun moeder dat hij over mij had
gepraat. Dan ging hij, gillend van angst, zich onder
het bed verstoppen" (158)
Het is. zoals de meeste boeken van deze schrijfster,
een sterk ontroerend verhaal met magnifieke hoogte
punten, maar ook hier zijn er sterk storende feilen.
Het hinderlijke gepreek tegen dat kleine kind.
bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan de Antwerpse
dierentuin, wanneer zijn tante gedeprimeerd is ge
raakt door het zien van drommen emigranten op de
schepen in de haven die haar ellendige eigen jeugd in
herinnering hebben gebracht:
Een kalf en een varken kunnen zwemmen zonder
het geleerd te hebben, maar een mens moet alles
leren, zelfs om goed te zijn".
„Heb jij dat geleerd, tante, om goed te zijn?"
„Ja, door het leven. Als het leven je slecht maakt, dan
heb je je hart niet op de rechte plaats".
„Tante?"
„Later, lieverd, als je groot bent: je moet nog een
heleboel nachtjes slapen eer je dat kunt begrijpen".
„Begrijp jij het, tante?"
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
,Ja kerel, een beetje als te goed. Maar ze hebben mij
volgestopt met ellende, zoals anderen worden volge
stopt met roomsoezen, en ik ben rijp geworden vóór
mijn tijd"
André trok met een ironisch gezicht aan ztjn snor, en
zei
„Hé Jij, als je soms denkt dat hij je begrijpt...".
„Dat weet ik best: ik heb het ook meer tegen mezelf'.
(13516)
Een van de mooiste hoofdstukken uit dit boek
speelt op Walcheren, waar Neel Doff een buiten
huisje had tussen Domburg en Aagtekcrke. Haar
pleegzoontje Jantje had op een erg warme dag al
zijn kleren uitgetrokken en hij wordt beloerd door
een buurmeisje achter de schutting:
„Dat is Maatje, Jantje. Wil je dat ik haar vraag in de
tuin te komen spelen?"
Ja tante, ja tante!"
Hij holde naar de schutting maar het kleine meisje
ging op de vlucht.
„Maatje, Maatje, kom spelen!"
Geen antivoord. Ik klom op een lage tak van de
moerbeiboom en boog me over de schutting. Maatje
was een eindje weggelopen en stond met een vinger
in de mond en een ontsteld gezichtje naar de spleet te
kijken.
„Maatje, kom dan spelen met Jantje".
Nee. hij is onfatsoenlijk, hij is helemaal bloot".
En ze vluchtte nog wat verder weg.
.fllaatje, ik zal hem kleren aandoen en we gaan
samen theedrinken met wafels erbij".
Ze bleef staan.
J)Is u hem aankleedt is hij niet onfatsoenlijk meer en
thee met wafels wil ik wel".
„Kom maar binnen door het kleine poortje, ik ga
hem kleren aantrekken"
En Maatje, de kleine calviniste van zes jaar, kwam
de hdn in, gekleed in haar vijf rokken, ondanks de
hitte, haar nauwsluitende hoofdkapje en haar laag
op de rug afhangende kanten muts. Maar ze bleef op
een afstand tot ik Jantje zijn hemd en zijn broekje
weer had aangetrokken, Toen kwam ze naderbij en
gingen we theedrinken" (154/5).
Ook het feit dat Neel Doff champignons in de
Walcherse weilanden verzamelde, ze schoonmaakte
en weckte werd door Maatje niet gewaardeerd:
„Maar dat is vergif, dat zijn paddestoelen. Jullie gaan
dood als je daarvan eet".
ans nos bruyères', letterlijk 'Op onze heide', is
een buitengewoon ongelijk boek, spelend in de
meest armzalige hutten van het heideland, de
Kempen in het begin van deze eeuw. Neel Doff moet
dit leven tot in de fijnste details hebben gekend en
bestudeerd (ze bezat een landhuis in Genk) en op de
beste momenten tekent ze het genadeloos, schok
kend zelfs. De bruutheid en domheid van de mensen,
hun volkomen vervuiling en verstomping, hun
achterlijkheid en bijgeloof, maar toch ook hun
vreemde saamhorigheid.
Het volgende gruwelijke tafereel, stellig gezien,
zoiets verzin je niet: „En toen ineens naderde er een
groot geschreeuw, cn een klein radeloos hondje, een
teefje, rende het erf op, met achter zich aan alle
manlijke honden van de heide, achtervolgd door
acht personen gewapend met stokken, pikhaken en
hooivorken, en die brulden als gekken. Ze joegen
achter de honden aan, die belust het kleine teefje op
de hielen zaten. Plotseling zagen ze de kleine hond
omzwenken en jankend onder de heg vluchtende
hooivork had hem een oog uitgerukt, dat aan een
zenuw op zijn wang neerhing. En hij bleef onder de
heg zitten kermen, voortdurend zijn kop schuddend
om dat ding kwijt te raken dat rond zijn snuit
bungelde, terwijl de verliefde bende de wijk had
genomen naar de hei.
„Zo!" schreeuwden de boeren, „die zijn we kwijt. Ze
waren in de schuur waar we de teef hadden opgeslo
ten allemaal bezig op ons graan te pissen...." (38).
Bij een ander rauw verhaal over het afinaken van een
hond staat er als conclusie: „Meléke vond dat
Neurke en die man onmensen waren. De ogen van de
andere kinderen blonken van een gulzige wreedheid,
zij hadden graag van de partij willen zijn" (58).
Ook andere scènes zijn van een realisme zoals men
zelden te lezen krijgt: Neel Doffs palet kent zowel de
allerteerste pasteltinten als de somberste en lieder-
lijkste kleuren. En ze gebruikt die onvervaard als zij
ze nodig heeft.
Het boek 'Bittere armoede in de Kempen' geeft de
levensgeschiedenis van Thijske, van zijn ge
boorte af tot zijn zestiende. Zijn moeder sterft in het
kraambed door verwaarlozing en domheid. Zij was
een roodharige, en Thijske heeft als enige van de
kinderen die haarkleur geërfd. Daarmee was hij een
uitgestotene en een getekende: roden waren dui
velskinderen in de Kempen, een streek waar men in
die tijd nog volop geloofde in heksen, weerwolven
en dergelijken. Dat Thijske zijn rampzalige kinder
jaren doorkwam is een groot wonder, want geen
ellende is er te bedenken die hem niet trof. Hij
groeide op tot een gevoelige, wat kunstzinnige
jongen, die ervan jongsaf van droomde bouwmees
ter te worden, maar die met zijn zwakke gestel de
mijnen ingestuurd wordt waar hij al direct in
handen valt van mannen die ook zijn oudere broer
hebben misbruikt.
Het boek is zeer verbrokkeld van opbouw: de
schrijfster heeft allerlei kleine scènes en anecdotes,
mopjes zelfs, over het heideleven ingelast die weinig
of niets te maken hebben met het hoofdverhaal, en
die niet zelden storen door het gemoraliseer, zoals
dat stukje over de zuigelingenzorg
Men kan de vraag stellen en het is al gedaan door
Wim Zaal, die het by drie vertalingen liet of het zin
heeft zoveel werk van Neel Doff in nieuwe vertaling
uit te brengen Zaal vond van niet, menige criticus
vindt van niet.
Ik aarzel. Dit 'Bittere armoede in de Kempen' is als
geheel zeker geen gaaf of ook maar geslaagd boek te
noemen. Daarvoor bevat het teveel zwakke en zelfs
ronduit slechte bladzijden. Daar staan echter ook
pagina's van grote schoonheid en evocatieve kracht
tegenover. Neel Doff was op haar gelukkige momen
ten een begenadigd schrijfster met een authentiek
geluid Ook hier. Dat maakt dat mijn oordeel zelfs
over dit minder gave boek positief uitvalt.
Neel Doff: 'Bittere armoede in de Kempen', vert. R. de
Jong-Belinfante. f26,50; 160 pagina's. Meulenhoff, Amster
dam.