TIM's herinneringen EENLOKVOGEL het verdriet van belgië EEN VRIEND VAN DE TACHTIGERS john le carré ZATERDAG 16 APRIL 1983 MBnMattMNtia» PZC/ weekendkrant 18 In onze aan autobiografische geschriften zo arme literatuur is 'Tim's Herinneringen' van Aegidius W. Timmerman een kleine klassiek. Het boek verscheen voor het eerst in 1938 en het werd in 1960 een keer herdrukt. Voor de derde druk, die nu in de reeks 'Privé-Domein' van de Arbeiderspers is verschenen, werd Harry G. M. Prick aangetrokken. Prick zorgde voor een uitvoerig nawoord en voor wat aantekeningen. Daarmee is 'Tim's Herinneringen' eigenlijk voor de eerste maal wat toegankelijker geworden, want de lezer tastte bij de eerste uitgaven vrijwel volledig in het duister wat auteur en uitgave betrof. Nu heeft het boek helaas in zijn nieuwe vorm ook weer een groot nadeel: het is te kostbaar, 52,50 voor een niet eens gebonden werk van 300 pagina's, hoe verzorgd verder ook, het is te gek. Ik vrees dat het boek, ondanks de renom- mé in beperkte kring, er het slachtoffer van wordt en dat zou jammer zijn, want het is hier en daar buitengewoon on derhoudend. en het verdient grotere bekendheid. Dr. Aegidius W. Timmerman (Amster dam 23 aug. 1858 Blaricum 10 april 1941) was leraar klassieke talen, en hij is het meest bekend geworden door zijn vertalingen van Homeros' 'Ilias' en 'Odyssee'. Hij noemt dat zelf zijn levenswerk. In zyn vlagen van becheidenheid (die soms wel eens op valse bescheidenheid lijken, maar hier niet) erkent hij dat hij met zijn 'zwak artistieken aanleg' (- 67) vermetel was hieraan te beginnen. „De gunstige kritieken hebben mij nooit blind gemaakt voor de vele zwakke plaatsen, die er in gevonden worden. Ik weet dat het een vermetele, misschien wel onbeschaamde onderneming i§, den geest van den grootsten dichter, die er ooit leefde, te willen doen herle ven met de gebrekkige taalkennis, 't zwakke poëtische gevoel en het mid delmatige verstand die te mijner be schikking staan. Maar ik weet óok, dat ik altijd de liefde en het geloof in die liefde voor de schoonheid van Homerus heb gehad en dat ik met dat geloof zooal niet bergen dan toch heuvels wellicht heb kunnen verzetten" (256). Zijn vertaling is nog steeds een indruk wekkende prestatie. Juist een klein talent voegt zich gewilliger naar de eisen van het vertalen: tegenover Ho meros boog Timmerman inderdaad zeer nederig het hoofd. Of hij het zo sterk deed tegenover de beroemde Tachtigers die hij eert in zijn boek weet ik niet, en het. hoefde ook niet. Je leest dat hij 70 jaar bevriend ge weest is met Kloos, en krijgt dan hoge verwachtingen. Wat je echter over Kloos te lezen krijg, valt eerlijk gezegd wel wat tegen. Timmerman heeft Kloos weliswaar op de lagere school al leren kennen en hem verder zijn leven lang gevolgd, maar echte intimi zijn ze nooit geweest, en dat geldt voor méér van de bekende kunstenaars die in het boek ter sprake komen. Of verder wat verteld wordt bovendien allemaal betrouwbaar is, valt in hoge mate te betwijfelen. Timmerman was een fameus causeur, een verteller, die uiteindelijk gezwicht is voor de aan drang: toe, schrijf dat nou eens alle maal op. Men kan er zeker van zijn dat hij die verhalen toen al vele tientallen keren verteld had, ze steeds een beetje verfraaiend, zoals dat gaat bij een aartsverteller. Iedere keer wordt het effect beter berekend, komt er een detail bij, en dan moet ook nog overwo gen worden dat Timmerman onvoor stelbaar slordig was en het met de waarheid echt niet zo nauw nam. Prick schrijft o.a_dat Timmerman slechts hoogst zelden een citaat foutloos weer geeft en, ergst van al, dat. hij ofschoon filoloog van professie het toch niet klaarspeelt de door hem van Alphons Diepenbrock ontvangen brie ven correct over te schrijven of er zich van de te onthouden daarin vaak ei genmachtig allerlei, vaak ingrijpende, wijzigingen aan te brengen. Om dit laatste met éém voorbeeld te illustre ren: als Diepenbrock op 4 januari 1894 schrijft: „Dit is de reden waarom Ibels en Lautrex zoo intens in trek zijn", dan maakt Tim daar doodleuk van: „Dit is de reden, waarom Ibels en Lautrec mij zoo antipathiek zijn". (302 3). „Dood leuk" is hier een zeer mild woord. Timmerman hield van Ibels en Lau trec. hjj bezat prenten of reproducties van hun werk (zie pag. 183 van het hans warren boek). Wanneer Diepenbrock die zag, deinsde hij terug, hij vond ze lelijk. Maar dat geeft je nog niet het recht, citaten uit brieven later volkomen naar je hand te verdraaien omdat ze dan beter in je kraam te pas komen! Wie met authentiek materiaal al zo han delt, zal het met vluchtige materie als herinneringen, gesproken woorden, al wel helemaal niet nauw nemen. Me moires zijn altijd al zeer aanvechtbaar wie in 1938 opschrijft wat er in 1880 of nog eerder gebeurde vertelt waar schijnlijk meer verdichtsels dan waar heden, ook al doet hij nog zo zijn best om exact te zijn. Maar wie zo vrijmoe dig omspringt met controleerbare din gen, met 'bewijsmateriaal', dien je overal met een korrel zout te nemen. Tim's herinneringen', hoewel in dertien hoofdstukken verdeeld, valt grofweg in twee delen uiteen: de familieherinneringen en de herinne ringen aan de Tachtigers. 'Tim' (het was zijn naam als student en later ook als leraar, zijn roepnaam was Gidius) stamde uit een nogal kleurrijke en redelijk welgestelde bourgeoisfami- lie die pretendeerde van heel oude adel te zijn. Er kwamen veel predikanten en leraren in het geslacht voor, maar ook handelslui. Van zijn vijfde tot zijn twaalfde kreeg Tim privé-onderricht van zijn vader. Dat gebeurde op een wonderlijke, eigenzinnige manier die totaal niet aansloot bij het klassikale onderwijs. Toen de jonge Gidius dan ook in 1870 op de openbare school aan de Oude Schans kwam werd het prompt een drama. Tim kwam er in de zesde klas terecht: toevallig gelijk met Willem'Kloos. toen elf. die van school veranderd was. Het contact van de jongens, hoezeer ook geïdealiseerd later, sqhijnt niet veel om het lijf te hebben gehad en zich zelfs op de middelbare school tot we derzijdse scheldpartijen beperkt te hebben. Pas in '79 toen zowel Timmer man als Kloos klassieke letteren stu deerden. kan men van enige vriend schap spreken. Maar tekenend is wel dat het hoofdstuk X. 'Willem Kloos' voor het grootste gedeelte in beslag genomen wordt door Amsterdamse mi lieubeschrijvingen en ander opvulsel, waaronder ook een aardige beschrij ving van het beroemd geworden be zoek van Verlaine aan Nederland. ven dat er over Kloos, eerlijk gezegd, zo goed als niéts in staat. Sentimentele oudemannenpraat., in de trant van: „En de vrouw, die met haar opofferen de liefde haar leven wijdde aan zijn vereering, zijn vrede, zijn geluk, is eenzaam achtergebleven. Willem Kloos is niet meer. De dood heeft geheel onverwacht, onverbiddelijk en wreed hem neergeslagen. En daarmee voor mij een zeventigjarige vriend schap" (218). Nee, voor de Kloosherinneringen hoeft men dit boek niet te kopen. Nu had Timmerman toch een wat irriterende manier om in zwart wit te oordelen. Wat Frederik van Eeden hem ooit aangedaan heeft weet ik niet, maar hij haatte hem met een uitzinnige haat. Maar zoals hij Van Eeden's fouten scherp tienvoudig vergroot zag, zo zag hij Gorter ongeveer als en heilige, en zijn verheerlijkende beschrijvingen maken je even kriegel als hij, Timmer man werd wanneer Hij het dwepen met Van Eeden of Toorop gispte: „Maar Herman, O hee! Daar stond hij op zijn sterke, gespreide beenen, vast als ijzer, een glimlach om zijn dikke lippen, een blos op zijn frissche wangen, alles open, zijn oogen, zijn heele ziel, zijn blauwe colbertje. 'Heerlijk' zei zijn mond, 'Heerlijk' zeiden zijn stralende oogen, 'Heerlijk' zijn jonge sterke lichaam. Eén stuk hartstochtelijk leven enm blijheid en genieten, alles fnschheid en koelte en vrolijkheid. Zyn geele strooi en hoedje woei af van zijn kortgeknipte haren. Hij keek er niet naar om, hij lachte. Toen zag ik voor het eerst den God in hem. dien ik altijd ben blijven vereeren. Balder! Apollo den leider van het choor der Muzen! Pan!..." (190/1). „Zoo kwam hij ook dien eersten dag op mijn kamer! Hij rook naar hooi en Noordwestenwind. Hij bood zijn hand open aan te gelijk met zijn vriendschap en omklemde met een warme koelte je toegestoken rechter. Het scheen of hij altijd iets wegschonk, altijd iets wilde meedeelen, altijd iets geven wat hem zelf dierbaar was" (195). Geen wonder dat deze god op één plan terecht komt met Dante. zie pagina 227: 'Heroen als Dante en Gorter'. Komt Van Eeden nog even ter sprake, dan kan Tim niet laten toe te voegen: ..Maar het is eigenlijk een beleediging voor Gorter om zijn naam in één adem met dien anderen te noemen(198). Ook Perk was zo'n soort blonde halve godheid. Al de figuren waar Tim tegen op zag worden een tikje al te kritiekloos bejubeld. Veel beter uit de verf komen dan ook de kunstenaars die hij of werkelijk veel beter heeft gekend, als Diepenbrock, de componist, of waarop hij enige kritiek durfde uiten, als Toorop en Hoytema. Het hoofdstukje over Hoyte- ma is mogelijk zelfs het hoogtepunt van het hele boek. de scène op pag. 235 waar Theo zijn Tina naakt in een plantenkas natspuit terwijl Tim buiten mag toekijken is schitterend: „Kom gerust kijken jöh". zei ze. „maar bliji buiten, daar zie je toch niks. maai- je komt er niet in. smeerlap' Ik ken jullie!" Het was een kostelijk gezicht tusschen de oranje vruchten en de ruige donkergroene groote bladen door. haar rozenblanke. druipende en in de felle zon glanzende lichaam te zien heen blinken!". Vermaard in dit boek zijn ook de schoolherinneringen 'uit de oude tijd'. Zelfs Ter Braak heeft daar tranen om zitten lachen in zijn centje, dat zegt wel wat. Volgens mij zijn al die verha len in de loop der jaren té ver opge klopt tot super-Pietje Bell-toestanden. Leuk zijn ze wel, maar ik geloof ze niet meer, kan cr enkel wat om meesmui len. Ik zie echter tot mijn verbazing dat jonge mensen van nu er zich ongans bij lachen die verhalen over een bedrogen politieagent, die over meneer Loos, over Hofdijk weten blijkbaar nog te boeien en dus mag men aannemen dat het soort humor dat zij uitstralen toch niet helemaal verouderde. Als slot, én als appetizer, een merk waardige eerste blik op Lodewijk van Deyssel omstreeks 1885, in het Theatre van Lier: „Kom nou es kijken'" zei Stumpff, de directeur, toen ik vóór het begin der voorstelling op hel tooneel rond drentelde om te kijken naar het range- r eer en der requisiten, komt nou toch es kijken!" terwijl hij mij naar het kijkgaatje in het scherm bracht Daar zit hij al. dat ètre, die vervloekte kwaje jongen met zijn verwaande bak kes! Die met diepe minachting Witte Drop! Hij verpest de heele Stalles met zijn odeur!" (220). Tussen zulke magnifieke notities en vrij onbeduidend oudeherengekeuvel bewegen zich deze zéér lezenswaardi ge memoires, Harry Prick annoteerde en verbeterde stilzwijgend allerlei slordigheden van Timmerman. Ik no teerde nog: het ruiterstuk dat Tim merman ten huize van Six zag was uiteraard niet van 'Poot', maar de Dirk Tulp van 'Potter'. Aegidius W. Timmerman: Tim's Herinnerin gen, 310 pag 52,50. Arbeiderspers. Amster dam. Bezorgd door Harry G. M. Prick. Privé-Domein deel 84 Na een zeurderige inleiding begint „De Lokvogel" (Sijthoff) van John le Carré (pseudoniem van David Corn- well) met een wervelende start de compositie van het boek doet aan een ballet denken en lijkt Le Carré te putten uit een volheid en rijkdom, blaast hij ons omver met zijn energie en gedrevenheid en beneemt ons de adem met zijn alertheid en ongeloof lijk observatievermogen, het extra zintuig van elke schrijver. Maar heeft hij het pleit eenmaal gewonnen, dan vaart hij, na de overrompelende inzet, verderop een rustig kompas. Maar vervelend of langdradig is deze pil van bijna vijfhonderd pagina's nooit, daarvoor lopen de emoties en de span ning te hoog op en zit er ook teveel gein in. Het dilemma waar de schrijver ons mee confronteert is natuurlijk weer dat je in de politiek in veel gevallen niet voor of tegen kunt zijn en de" frustratie die dat gevoel van onmacht veroorzaakt. De plot komt hierop neer. De Israëlische geheime dienst onder leiding van Schulman, Alias Kurtz traint een jonge Engelse actrice hersenspoelen is een beter woord voor haar rol als denk beeldige minnares van een Palestijnse „terrorist", Salim geheten, die het in Europa op joodse doelen gemunt heeft; maar het brein achter de organisatie en de gezochte prooi is de geheimzinnige en onvindbare Khalil, zijn oudere broer. De geheime dienst gaat zelfs zover het meisje. Charlie geheten, een typisch „westers-links" produkf sociaal bewo gen. begaan zelfs, maar toch een risico loze affaire, want het blijft tenslotte allemaal theorie, te integreren in Pale stijnse gevangenkampen. Charlie speelt de hoofdrol in wat de auteur herhaaldelijk en wat al te nadrukkelijk „het theater van de werkelijkheid" noemt. Iedereen heeft Le Carré de hemel ingeprezen omdat hij als man een geloofwaardig meisje heeft neer gezet. Deze critici waren zelf allemaal mannen en naar mijn smaak is het dan ook een beetje teveel een literair ver zinsel dat af en toe wat ontspoort. De auteur denkt er regelmatig aan dat zijn actrice iets aan haar make-up moet doen. hij stopt zelfs maandver band in haar tasje (toch attent), maar dit meisje is een verklede man. Geen echt meisje. De ins en outs kloppen wel. maar toch is ze niet van vlees en bloed. Ondanks haar regelmatige huil buien en haar gescheld op haar moe der. Maar niet weer de volgende keer zou ik zeggen. En dat terwijl de man nen allemaal zo overtuigend, vol aan dacht voor het detail zijn neergezet, zo trefzeker dat je het gevoel krijgt dat je de inhoud van hun broekzak kent en je je het hele boek lang nooit hoeft af te vragen wie is dit nu weer Integendeel, met spijt nam ik afscheid aan het eind van 'net boek van de Israeli Kurtz, de joviale, maar slimme vos en de gespleten en beminnelijke Becker en zelfs van dat mispunt van een Litvak, die me gek genoeg een Litouwse jood tenslotte aan Jullen Sorel. dat hele nare ventje uit Le Rouge et Le Noir van Stendhal deed denken en waar het Groningse scheld woord „zuuretendraggr" op van toe passing is. Charlie, die in het verhaal het hele scala van vervreemding, ver twijfeling. liefde, haat en agressie door loopt. eindigt na een geslaagde missie in een kliniek, waar de auteur haar weer uithaalt om in „A bouquet of Comedy" te spelen en eindelijk in de armen van die intrigerende Israëlische agent Becker te vallen. Er zitten veel leuke grappen in dit verhaal en er komen waanzinnige „naar het leven getekende" typen in voor. zoals Al, de „verloofde" van Charlie met zijn grote bek, zijn drank en zijn losse klavieren of haar theater agent Ned, een kak-in-de-broek, maar als hij begint te zweten, dan zweten we mee. Ook is het idee om van de „terrorist" Salim een sympathieke, intelligente, knappe jongen te maken, heel leuk. Dit boek maakt weer eens duidelijk dat al die journaalaanbid ders ongelijk hebben. Wat zijn hun emoties bij al die schietpartijen op mensen die ze niet kennen in landen waar ze nooit van gehoord hebben of erger nog dagelijks van horen? Iedereen heeft toch lezen geleerd op school? Kijken is voor de dommen! Laat u zich maar eens lekker door Le Carre ons Europese geweten in de tang nemen. Het verdriet van België, het verdriet van een land at al méér dan honderdvijftig jaar bestaat maar nog steeds geen natie geworden is. België bestaat niet, is niet een begrip dat leeft bij de inwoners van het land, is niet het woord dat Vlaanderen en Wallonië samenhoudt. Iemand zegt in Hugo Claus' nieuwste roman: „Mensen, wat is België? Hooguit een hoop goudreserves en het politiek crapuul dat het beheert en onder elkaar verdeelt. Wat is dat vergeleken bij oris volksdom..." (601). De tegenstel lingen tussen de bevolkingsgroepen in de staat België behelzen veel meer dan een verschil in taal. Nooit zal een Belg het soort gevoelens over zijn land en zijn landgenoten kunnen opbrengen dat een Fransman, een Spanjaard, een Amerikaan, een Ne derlander koestert. Als vanzelfsprekend voelen Ne derlanders zich door hun Nederlanderschap met elkaar verbonden, alle tegenstellingen zijn daaraan ondergeschikt. Een belangrijk facet van het verdriet van België is de tragiek van het Vlaamse nationalisme. In de Tweede Wereldoorlog verwachtten veel Vlamingen van de Duitse bezetter steun voor hun zaak. Zo werd een stellingname in de Vlaamse kwestie vaak ongewild een stellingname ten aanzien van het nazisme. In woelige tijden is geen ruimte voor nuanceringen: van wie kiest voor het ene wordt door de buitenwacht dadelijk gedacht dat hij ook kiest voor hetgeen dat in het verlengde ligt. Flaminganten werden meteen als nazisympathisanten aangemerkt. In de jaren 1940- 1944 waren er veel Vlamingen die collaboreerden of vaker min of meer collaboreerden met de Duitsers. Was hun hoop dat de Duitsers Vlaanderen zouden kunnen helpen hier een geldig excuus voor? Claus' boek handelt over Vlamingen in bezettingstijd. Men hoopt op Vlaamse eensgezindheid, een sterk centraal gezag zal die kunnen bevorderen. De vader van de hoofdfiguur verzucht: „O, weeral die zelfde ruzies tussen het VNV en DEVLag. Hoe kan daar ooit nog eenheid van komen? Iedereen verdedigt zijn eigen belang, recht tegenover elkaar. Dat is de miserie in Vlaanderen, wij zitten met de erfenis van al die jaren democratisch gekonkelefoes" (538). Van vrijwel alle figuren in deze roman is het gedrag ten aanzien van de bezetters berispelijk. Maar weini- hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK gen van hen hebben de intentie medemensen te benadelen. Voor allemaal kan men begrip en zelfs sympathie opbrengen. Opnieuw de vader van de hoofdfiguur: ,,'t Is toch wreed in de oorlog. De beste bedoelingen vallen in het water in de oorlog" (356). De tweestrijd waaraan België lijdt is in dit werk geconcentreerd in de hoofdfiguur Louis Seynaeve. Een grootmoeder van Louis zegt nadrukkelijk tegen hem: „Het verdriet van België dat zajt gij" (521). Het boek speelt van 1939 tot 1947, men volgt Louis van zijn elfde tot zijn negentiende jaar. Het wezen van Seynaeve's houding is twijfel. Of hij Franse woorden dan wel Nederlandse zal gebruiken. Of hij Vlaamse dan wel Franse literatuur zal lezen. Of hij het katholieke geloof aan moet hangen dan wel verwer pen. Beslissingen neemt hij niet. Ook de in dit boek meest essentiële keuzen gaat hij uit de weg. Collabo ratie of verzet? Vrij korte tijd sluit hij zich zonder dat zijn ouders het weten aan bij de Nationaal Socialisti sche Jeugd Vlaanderen. Maar hij voelt zich even zeer aangesproken door de anti-nazistische ideeën van zijn leraar op het College, een priester bijgenaamd De KeL Zelfs is Louis de enige leerling die de toespelingen van De Kei begrijpt. Waarvoor te kiezen, wat zijn de consequenties van de keus het zijn ook de proble men van de andere leden van de uitgebreide, kleurrij ke Vlaamse familie waar Louis deel van uitmaakt. Louis is in elk geval volkomen passief. Dit is ook tot uitdrukking gekomen in de erotische avonturen die hij heeft. Vrouwen verleiden hem, nemen het initia tief. Louis ondergaat alleen meer. Vreugde en verdriet komen bij Louis nauwelijks voor. Hij voelt niets als hij zijn moeder, die veel omgaat met een Duitse officier, verraadt tegenover zijn vader. Het laat hem koud als De Kei, misschien mede door verraad van Louis, wordt gearresteerd. Al jaren geleden kondigde Hugo Claus deze roman 'Het verdriet van België' aan. Hij moet er ook lang aan gewerkt hebben. Het boek is met veel tamtam gepresenteerd. Haast alsof het niet om literatuur maar om een borrelzoutje ging. Claus verscheen op televisie, voor de radio. Weekbladen en kranten namen hem vraaggesprekken af. Sommige critici lieten zich meeslepen in deze commerciële stroom. Eén recensent betitelde zijn van weinig inzicht getuigende dithyrambe als een 'bewonderen de analyse'. Sommige beweerden dat het hier om een hoofdwerk in de Nederlandse literatuur zou gaan. Het is allerminst het geval. 'Het verdriet van Belgié' hoort niet in het rijtje m|t de gedichten van Achter berg, 'De Kapellekensbaan' van Boon en 'De Avon den' van Reve thuis. Deze roman van Claus behoort naar mijn mening zelfs niet eens tot de hoogtepunten van dit literaire seizoen. Hij houdt het namelijk ook met naast Mulisch' 'De aanslag', 't Harts 'De Kroon getuige' en Gerhardts 'De zomen van het licht'. Als men dit boek dan met alle geweld een hoogtepunt wil noemen, dan is het hooguit een hoogtepunt in Claus' Tomansproduktie van het laatste decennium. Maar dan vergelijkt men hem wel met uitgesproken zwakke boeken ais 'Het jaar van de kreeft" en 'Jessica!'. Er zijn betrekkelijk weinig bladzijden in 'Het verdriet van België' die heel mooi zijn. Ontroerend beschreven is vooral de vriendschap tussen Louis en Vlieghe. De jongens hebben een geheim clubje opgericht; de genegenheid die ze voor elkaar voelen is groot. Vlieghe ergert zich evenwel aan de fantastische praatjes van Louis Tussen hen ontstaat een verwijde ring. Louis wreekt zich door met een paar andere knapen Vlieghe te mishandelen, te vernederen Bij Louis' vertrek uit het internaat blijkt dat hun gevoe lens toch wederzijds zijn blijven voortleven. Vlieghe geeft Louis een geschenk „Dat is voor u. Om te tonen dat ik u vergeef'. „Merci". „Ik versta met waarom ge dat gedaan hebt". „Ik ook met". „Maar ik ben niet kwaad op u. Ik denk dat uw hart niet slecht is". „Ik zal altijd aan u peinzen", zei hij en vóór de tranen konden komen liep hij naar zijn moeder en tilde de koffer van de paardemolen. „Stel het wel!", riep Vleighe hem na" (287-188) Dit afscheid vormt het einde van het eerste deel van dit boek, getiteld: 'Het Verdriet'. Louis verblijft dan voornamelijk in een kjooster annex internaat, het is 1939. In het tweede gedeelte van deze roman, getiteld 'Van Belgie' woont Louis meestentijds bij zijn ouders. De betrekking met Vlieghe wordt in dat deel nauwelijks voortgezet. Eén keer ziet Louis zijn vriend terug. Enkele jaren later krijgt hij te horen dat Vlieghe zelfmoord gepleegd heeft. De verhouding tussen beide delen van het boek is nogal merkwaardig. Tegen het einde blijkt dat 'Het Verdriet' door Louis geschreven is. De zin die Louis op pagina 681 schrijft is ook de zin waarmee op pagina 7 'Het Verdriet' begint. Louis voltooit zijn verhaal in november 1947. hij stuurt het in voor een prijsvraag, het wordt gepubliceerd in een literair tijdschrift. Het eerste deel heeft nogal wat tekortkomingen. Zo worden de persoonlijke voornaamwoorden hij en ik willekéurig voor de hoofdfiguur gebruikt, Nu eens is Louis een hij-figuur, om in dezelfde alinea en soms in dezelfde zin een ik-figuur te worden. De observaties en waarnemingen van Louis zijn niet die van een kind. Als Louis tijdens zijn vakantie thuis een woordenwis seling meemaakt wordt de elfjarige jongen deze gedachte toegedicht: „Het leek Louis dat zij, zoals altijd, overdreef en dat zij zeer onrechtvaardig was tegenover Papa, die weliswaar onberekenbaar, onbe trouwbaar was. maar hier misschien over een terrein heerste waar Mama, boerendochter, pop, huisvrouw, onmondige jonkvrouw, geen wéét van had" (85). Deze wijsheid is volkomen in strijd met een opmer king op pagina 197 waar over Louis gezegd wordt dat hij juist niet veel van volwassenen begrijpt. Erger is het banale, het onechte, het clichématige dat verschil lende passages kemmerkt. Het gepraat over men struatie op pagina 251/252, de baringsscène op pagina 64/65 het is allemaal nogal afgezaagd. En dialogen als op pagina 30/31 zijn wel bijster onbenullig. De euvels waaraan het tweede gedeelte lijdt zijn aanmerkelijk bezwaarlijker. Vermoedelijk zal maar een klein aantal van de vele mensen die deze roman kopen hem ook uitlezen. De korte fragmenten waaruit het tweede gedeelte bestaat, vertonen te weinig samenhang. Slechts hier en daar kan men met goede wil een verwijzing ontdekken. Het is allemaal nogal oeverloos en om slachtig. Zoveel kritiek op een boek waarin hoe dan ook de sfeer van Vlaanderen in de oorlogsjaren behoorlijk getroffen is lijkt misschien wat onrechtvaardig maar wanneer niet één van de romanfiguren in een boek van bijna achthonderd pagina's tot leven komt moet er iets grondig mis zijn. Het wreekt zich dat Claus geen kans heeft gezien tot een synthese van losse flarden verhaal te komen. Misschien is dit tekort deels te wijten aan het sterk autobiografische karakter van deze roman. Veel is voorspelbaar, iedereen kan wel aanvoelen wat er gebeurt als Louis een tante bezoekt wier man al lange tijd in Duitsland werkt. Die sexuele inwijding van Louis overigens heeft een zuster in het klooster ook al eens een erotisch spelletje met hem gespeeld wordt niet bepaald subtiel verteld. Er zijn in deze roman vele lijnen, maar die rond Louis met op de achtergrond de politieke ontwikkelingen is de belangrijkste. In het eerste gedeelte blijkt al snel Louis' ambivalentie ten aanzien van allerlei vraag stukken. Bijvoorbeeld de kerk. Soms gelooft hij vurig, soms twijfelt hij hevig. Soms verwerpt hij de tucht van het internaat, soms aanvaardt hij deze. De vader van Louis heeft vóór de bezetting sympathie voor de nazi's. Hij en veel andere familieleden zijn ervan overtuigd dat de gezagsdragers in Belgié de Vlamin gen benadelen. „Het parket beschermt de Franskil jons en iedereen die tegen de Kerk en tegen Vlamin gen is" (97). Men verwacht dat de Duitsers België aan zullen vallen. „De Duitsers gaan ons komen lastig vallen. Zij kunnen niet verdragen dat wij op ons gemak zijn entre nous. Wij hebben nooit andere landen lastig gevallen. In heel onze geschiedenis niet. Het zijn altijd de anderen geweest die hun miserie hier kwamen uitvechten" (205). De moeder van Louis gaat zich na een miskraam steeds minder voor het gezinsleven interesseren. Nadat in-het tweede deel België inderdaad aangevallen en bezet wordt, gaat zij werken op een Duitse fabriek in de stad. Zij vindt daar een rueuwe liefde. Na allerlei onaangenaamheden wordt deze man echter naar het oostfront gestuurd. Louis bezoekt het College in de stad. maar maakt deze opleding niet af. De bevolking heeft verwachtingen van de Duitsers. „Voor het eerst zijn we onder Germanen. Van dezelfde stam. onder elkaar" (312). Er wordt op grote schaal gecollaboreerd. Maar na de bevrijding blijkt de toestand zeer weinig rooskleurig te zijn voor de familie Seynaeve. De vader van Louis wordt tijdelijk geïnterneerd. De moeder van Louis luistert naar een Duitse radiozender om te weten te komen of haar geliefde gesneuveld is. Deze roman bevat veel verhalen door romanfigu ren verteld vaak staan deze verhalen op gespannen voet met de waarheid. Fantasie, verraad, leugen, bedrog het lijkt een belangrijk motief van deze roman. Vooral Louis bedient zich vaak van leugenachtige verhalen. Het is nogal voor de hand liggend dat bedrog in een tijd als waarin dit boek speelt een middel is om je te verweren tegen de barre realiteit. De leugen kan een middel worden om te overleven. De overlevingsdrift wordt ook gesymboliseerd door het eten een ander belangrijk motief in deze roman. De idealen die de meeste figuren aanvankelijk zeer hoog stellen, moe ten wijken als de eerste behoeften in het geding komen. Zo is er veel meer in 'Het verdriet van België te ontdekken het is echter de vraag of de teleurstel lende kwaliteit van deze roman de moeite om dat allemaal uit te zoeken rechtvaardigen zou. Hugo Claus: 'Het verdnet van Belgie776 pag.; 45.- gebonden. De Bezige Bij, Amsterdam. I

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1983 | | pagina 18