TIM's herinneringen
EENLOKVOGEL
het
verdriet
van
belgië
EEN VRIEND VAN
DE TACHTIGERS
john le carré
ZATERDAG 16 APRIL 1983
MBnMattMNtia»
PZC/ weekendkrant
18
In onze aan autobiografische geschriften zo arme literatuur is 'Tim's Herinneringen' van
Aegidius W. Timmerman een kleine klassiek. Het boek verscheen voor het eerst in 1938 en het
werd in 1960 een keer herdrukt. Voor de derde druk, die nu in de reeks 'Privé-Domein' van de
Arbeiderspers is verschenen, werd Harry G. M. Prick aangetrokken. Prick zorgde voor een
uitvoerig nawoord en voor wat aantekeningen. Daarmee is 'Tim's Herinneringen' eigenlijk voor
de eerste maal wat toegankelijker geworden, want de lezer tastte bij de eerste uitgaven vrijwel
volledig in het duister wat auteur en uitgave betrof.
Nu heeft het boek helaas in zijn nieuwe
vorm ook weer een groot nadeel: het is
te kostbaar, 52,50 voor een niet eens
gebonden werk van 300 pagina's, hoe
verzorgd verder ook, het is te gek. Ik
vrees dat het boek, ondanks de renom-
mé in beperkte kring, er het slachtoffer
van wordt en dat zou jammer zijn, want
het is hier en daar buitengewoon on
derhoudend. en het verdient grotere
bekendheid.
Dr. Aegidius W. Timmerman (Amster
dam 23 aug. 1858 Blaricum 10 april
1941) was leraar klassieke talen, en hij
is het meest bekend geworden door
zijn vertalingen van Homeros' 'Ilias'
en 'Odyssee'. Hij noemt dat zelf zijn
levenswerk.
In zyn vlagen van becheidenheid (die
soms wel eens op valse bescheidenheid
lijken, maar hier niet) erkent hij dat hij
met zijn 'zwak artistieken aanleg' (- 67)
vermetel was hieraan te beginnen. „De
gunstige kritieken hebben mij nooit
blind gemaakt voor de vele zwakke
plaatsen, die er in gevonden worden. Ik
weet dat het een vermetele, misschien
wel onbeschaamde onderneming i§,
den geest van den grootsten dichter,
die er ooit leefde, te willen doen herle
ven met de gebrekkige taalkennis, 't
zwakke poëtische gevoel en het mid
delmatige verstand die te mijner be
schikking staan. Maar ik weet óok, dat
ik altijd de liefde en het geloof in die
liefde voor de schoonheid van Homerus
heb gehad en dat ik met dat geloof
zooal niet bergen dan toch heuvels
wellicht heb kunnen verzetten" (256).
Zijn vertaling is nog steeds een indruk
wekkende prestatie. Juist een klein
talent voegt zich gewilliger naar de
eisen van het vertalen: tegenover Ho
meros boog Timmerman inderdaad
zeer nederig het hoofd. Of hij het zo
sterk deed tegenover de beroemde
Tachtigers die hij eert in zijn boek weet
ik niet, en het. hoefde ook niet.
Je leest dat hij 70 jaar bevriend ge
weest is met Kloos, en krijgt dan hoge
verwachtingen. Wat je echter over
Kloos te lezen krijg, valt eerlijk gezegd
wel wat tegen. Timmerman heeft Kloos
weliswaar op de lagere school al leren
kennen en hem verder zijn leven lang
gevolgd, maar echte intimi zijn ze nooit
geweest, en dat geldt voor méér van
de bekende kunstenaars die in het
boek ter sprake komen.
Of verder wat verteld wordt bovendien
allemaal betrouwbaar is, valt in hoge
mate te betwijfelen. Timmerman was
een fameus causeur, een verteller, die
uiteindelijk gezwicht is voor de aan
drang: toe, schrijf dat nou eens alle
maal op. Men kan er zeker van zijn dat
hij die verhalen toen al vele tientallen
keren verteld had, ze steeds een beetje
verfraaiend, zoals dat gaat bij een
aartsverteller. Iedere keer wordt het
effect beter berekend, komt er een
detail bij, en dan moet ook nog overwo
gen worden dat Timmerman onvoor
stelbaar slordig was en het met de
waarheid echt niet zo nauw nam. Prick
schrijft o.a_dat Timmerman slechts
hoogst zelden een citaat foutloos weer
geeft en, ergst van al, dat. hij
ofschoon filoloog van professie het
toch niet klaarspeelt de door hem van
Alphons Diepenbrock ontvangen brie
ven correct over te schrijven of er zich
van de te onthouden daarin vaak ei
genmachtig allerlei, vaak ingrijpende,
wijzigingen aan te brengen. Om dit
laatste met éém voorbeeld te illustre
ren: als Diepenbrock op 4 januari 1894
schrijft: „Dit is de reden waarom Ibels
en Lautrex zoo intens in trek zijn", dan
maakt Tim daar doodleuk van: „Dit is
de reden, waarom Ibels en Lautrec mij
zoo antipathiek zijn". (302 3). „Dood
leuk" is hier een zeer mild woord.
Timmerman hield van Ibels en Lau
trec. hjj bezat prenten of reproducties
van hun werk (zie pag. 183 van het
hans warren
boek). Wanneer Diepenbrock die zag,
deinsde hij terug, hij vond ze lelijk.
Maar dat geeft je nog niet het recht,
citaten uit brieven later volkomen naar
je hand te verdraaien omdat ze dan
beter in je kraam te pas komen! Wie
met authentiek materiaal al zo han
delt, zal het met vluchtige materie als
herinneringen, gesproken woorden, al
wel helemaal niet nauw nemen. Me
moires zijn altijd al zeer aanvechtbaar
wie in 1938 opschrijft wat er in 1880
of nog eerder gebeurde vertelt waar
schijnlijk meer verdichtsels dan waar
heden, ook al doet hij nog zo zijn best
om exact te zijn. Maar wie zo vrijmoe
dig omspringt met controleerbare din
gen, met 'bewijsmateriaal', dien je
overal met een korrel zout te nemen.
Tim's herinneringen', hoewel in
dertien hoofdstukken verdeeld,
valt grofweg in twee delen uiteen: de
familieherinneringen en de herinne
ringen aan de Tachtigers.
'Tim' (het was zijn naam als student en
later ook als leraar, zijn roepnaam was
Gidius) stamde uit een nogal kleurrijke
en redelijk welgestelde bourgeoisfami-
lie die pretendeerde van heel oude adel
te zijn. Er kwamen veel predikanten en
leraren in het geslacht voor, maar ook
handelslui. Van zijn vijfde tot zijn
twaalfde kreeg Tim privé-onderricht
van zijn vader. Dat gebeurde op een
wonderlijke, eigenzinnige manier die
totaal niet aansloot bij het klassikale
onderwijs. Toen de jonge Gidius dan
ook in 1870 op de openbare school aan
de Oude Schans kwam werd het
prompt een drama. Tim kwam er in de
zesde klas terecht: toevallig gelijk met
Willem'Kloos. toen elf. die van school
veranderd was.
Het contact van de jongens, hoezeer
ook geïdealiseerd later, sqhijnt niet
veel om het lijf te hebben gehad en zich
zelfs op de middelbare school tot we
derzijdse scheldpartijen beperkt te
hebben. Pas in '79 toen zowel Timmer
man als Kloos klassieke letteren stu
deerden. kan men van enige vriend
schap spreken. Maar tekenend is wel
dat het hoofdstuk X. 'Willem Kloos'
voor het grootste gedeelte in beslag
genomen wordt door Amsterdamse mi
lieubeschrijvingen en ander opvulsel,
waaronder ook een aardige beschrij
ving van het beroemd geworden be
zoek van Verlaine aan Nederland. ven
dat er over Kloos, eerlijk gezegd, zo
goed als niéts in staat. Sentimentele
oudemannenpraat., in de trant van:
„En de vrouw, die met haar opofferen
de liefde haar leven wijdde aan zijn
vereering, zijn vrede, zijn geluk, is
eenzaam achtergebleven. Willem
Kloos is niet meer. De dood heeft
geheel onverwacht, onverbiddelijk en
wreed hem neergeslagen. En daarmee
voor mij een zeventigjarige vriend
schap" (218).
Nee, voor de Kloosherinneringen hoeft
men dit boek niet te kopen.
Nu had Timmerman toch een wat
irriterende manier om in zwart
wit te oordelen. Wat Frederik van
Eeden hem ooit aangedaan heeft weet
ik niet, maar hij haatte hem met een
uitzinnige haat.
Maar zoals hij Van Eeden's fouten
scherp tienvoudig vergroot zag, zo zag
hij Gorter ongeveer als en heilige, en
zijn verheerlijkende beschrijvingen
maken je even kriegel als hij, Timmer
man werd wanneer Hij het dwepen met
Van Eeden of Toorop gispte: „Maar
Herman, O hee! Daar stond hij op zijn
sterke, gespreide beenen, vast als ijzer,
een glimlach om zijn dikke lippen, een
blos op zijn frissche wangen, alles open,
zijn oogen, zijn heele ziel, zijn blauwe
colbertje. 'Heerlijk' zei zijn mond,
'Heerlijk' zeiden zijn stralende oogen,
'Heerlijk' zijn jonge sterke lichaam.
Eén stuk hartstochtelijk leven enm
blijheid en genieten, alles fnschheid en
koelte en vrolijkheid. Zyn geele strooi
en hoedje woei af van zijn kortgeknipte
haren. Hij keek er niet naar om, hij
lachte. Toen zag ik voor het eerst den
God in hem. dien ik altijd ben blijven
vereeren. Balder! Apollo den leider van
het choor der Muzen! Pan!..." (190/1).
„Zoo kwam hij ook dien eersten dag op
mijn kamer! Hij rook naar hooi en
Noordwestenwind. Hij bood zijn hand
open aan te gelijk met zijn vriendschap
en omklemde met een warme koelte je
toegestoken rechter. Het scheen of hij
altijd iets wegschonk, altijd iets wilde
meedeelen, altijd iets geven wat hem
zelf dierbaar was" (195).
Geen wonder dat deze god op één plan
terecht komt met Dante. zie pagina
227: 'Heroen als Dante en Gorter'.
Komt Van Eeden nog even ter sprake,
dan kan Tim niet laten toe te voegen:
..Maar het is eigenlijk een beleediging
voor Gorter om zijn naam in één adem
met dien anderen te noemen(198).
Ook Perk was zo'n soort blonde
halve godheid. Al de figuren waar
Tim tegen op zag worden een tikje al
te kritiekloos bejubeld.
Veel beter uit de verf komen dan ook
de kunstenaars die hij of werkelijk veel
beter heeft gekend, als Diepenbrock,
de componist, of waarop hij enige
kritiek durfde uiten, als Toorop en
Hoytema. Het hoofdstukje over Hoyte-
ma is mogelijk zelfs het hoogtepunt
van het hele boek. de scène op pag. 235
waar Theo zijn Tina naakt in een
plantenkas natspuit terwijl Tim buiten
mag toekijken is schitterend: „Kom
gerust kijken jöh". zei ze. „maar bliji
buiten, daar zie je toch niks. maai- je
komt er niet in. smeerlap' Ik ken
jullie!" Het was een kostelijk gezicht
tusschen de oranje vruchten en de
ruige donkergroene groote bladen
door. haar rozenblanke. druipende en
in de felle zon glanzende lichaam te
zien heen blinken!".
Vermaard in dit boek zijn ook de
schoolherinneringen 'uit de oude tijd'.
Zelfs Ter Braak heeft daar tranen om
zitten lachen in zijn centje, dat zegt
wel wat. Volgens mij zijn al die verha
len in de loop der jaren té ver opge
klopt tot super-Pietje Bell-toestanden.
Leuk zijn ze wel, maar ik geloof ze niet
meer, kan cr enkel wat om meesmui
len. Ik zie echter tot mijn verbazing
dat jonge mensen van nu er zich
ongans bij lachen die verhalen over
een bedrogen politieagent, die over
meneer Loos, over Hofdijk weten
blijkbaar nog te boeien en dus mag
men aannemen dat het soort humor
dat zij uitstralen toch niet helemaal
verouderde.
Als slot, én als appetizer, een merk
waardige eerste blik op Lodewijk van
Deyssel omstreeks 1885, in het Theatre
van Lier:
„Kom nou es kijken'" zei Stumpff, de
directeur, toen ik vóór het begin der
voorstelling op hel tooneel rond
drentelde om te kijken naar het range-
r eer en der requisiten, komt nou toch es
kijken!" terwijl hij mij naar het
kijkgaatje in het scherm bracht
Daar zit hij al. dat ètre, die vervloekte
kwaje jongen met zijn verwaande bak
kes! Die met diepe minachting
Witte Drop! Hij verpest de heele Stalles
met zijn odeur!" (220).
Tussen zulke magnifieke notities en
vrij onbeduidend oudeherengekeuvel
bewegen zich deze zéér lezenswaardi
ge memoires, Harry Prick annoteerde
en verbeterde stilzwijgend allerlei
slordigheden van Timmerman. Ik no
teerde nog: het ruiterstuk dat Tim
merman ten huize van Six zag was
uiteraard niet van 'Poot', maar de
Dirk Tulp van 'Potter'.
Aegidius W. Timmerman: Tim's Herinnerin
gen, 310 pag 52,50. Arbeiderspers. Amster
dam. Bezorgd door Harry G. M. Prick.
Privé-Domein deel 84
Na een zeurderige inleiding begint
„De Lokvogel" (Sijthoff) van John
le Carré (pseudoniem van David Corn-
well) met een wervelende start de
compositie van het boek doet aan een
ballet denken en lijkt Le Carré te
putten uit een volheid en rijkdom,
blaast hij ons omver met zijn energie
en gedrevenheid en beneemt ons de
adem met zijn alertheid en ongeloof
lijk observatievermogen, het extra
zintuig van elke schrijver. Maar heeft
hij het pleit eenmaal gewonnen, dan
vaart hij, na de overrompelende inzet,
verderop een rustig kompas. Maar
vervelend of langdradig is deze pil
van bijna vijfhonderd pagina's nooit,
daarvoor lopen de emoties en de span
ning te hoog op en zit er ook teveel
gein in.
Het dilemma waar de schrijver ons mee
confronteert is natuurlijk weer dat je in
de politiek in veel gevallen niet voor of
tegen kunt zijn en de" frustratie die dat
gevoel van onmacht veroorzaakt. De
plot komt hierop neer. De Israëlische
geheime dienst onder leiding van
Schulman, Alias Kurtz traint een jonge
Engelse actrice hersenspoelen is een
beter woord voor haar rol als denk
beeldige minnares van een Palestijnse
„terrorist", Salim geheten, die het in
Europa op joodse doelen gemunt heeft;
maar het brein achter de organisatie en
de gezochte prooi is de geheimzinnige
en onvindbare Khalil, zijn oudere
broer.
De geheime dienst gaat zelfs zover het
meisje. Charlie geheten, een typisch
„westers-links" produkf sociaal bewo
gen. begaan zelfs, maar toch een risico
loze affaire, want het blijft tenslotte
allemaal theorie, te integreren in Pale
stijnse gevangenkampen. Charlie
speelt de hoofdrol in wat de auteur
herhaaldelijk en wat al te nadrukkelijk
„het theater van de werkelijkheid"
noemt. Iedereen heeft Le Carré de
hemel ingeprezen omdat hij als man
een geloofwaardig meisje heeft neer
gezet. Deze critici waren zelf allemaal
mannen en naar mijn smaak is het dan
ook een beetje teveel een literair ver
zinsel dat af en toe wat ontspoort.
De auteur denkt er regelmatig aan dat
zijn actrice iets aan haar make-up
moet doen. hij stopt zelfs maandver
band in haar tasje (toch attent), maar
dit meisje is een verklede man. Geen
echt meisje. De ins en outs kloppen
wel. maar toch is ze niet van vlees en
bloed. Ondanks haar regelmatige huil
buien en haar gescheld op haar moe
der. Maar niet weer de volgende keer
zou ik zeggen. En dat terwijl de man
nen allemaal zo overtuigend, vol aan
dacht voor het detail zijn neergezet, zo
trefzeker dat je het gevoel krijgt dat je
de inhoud van hun broekzak kent en je
je het hele boek lang nooit hoeft af te
vragen wie is dit nu weer
Integendeel, met spijt nam ik afscheid
aan het eind van 'net boek van de
Israeli Kurtz, de joviale, maar slimme
vos en de gespleten en beminnelijke
Becker en zelfs van dat mispunt van
een Litvak, die me gek genoeg een
Litouwse jood tenslotte aan Jullen
Sorel. dat hele nare ventje uit Le
Rouge et Le Noir van Stendhal deed
denken en waar het Groningse scheld
woord „zuuretendraggr" op van toe
passing is. Charlie, die in het verhaal
het hele scala van vervreemding, ver
twijfeling. liefde, haat en agressie door
loopt. eindigt na een geslaagde missie
in een kliniek, waar de auteur haar
weer uithaalt om in „A bouquet of
Comedy" te spelen en eindelijk in de
armen van die intrigerende Israëlische
agent Becker te vallen.
Er zitten veel leuke grappen in dit
verhaal en er komen waanzinnige
„naar het leven getekende" typen in
voor. zoals Al, de „verloofde" van
Charlie met zijn grote bek, zijn drank
en zijn losse klavieren of haar theater
agent Ned, een kak-in-de-broek, maar
als hij begint te zweten, dan zweten
we mee. Ook is het idee om van de
„terrorist" Salim een sympathieke,
intelligente, knappe jongen te maken,
heel leuk. Dit boek maakt weer eens
duidelijk dat al die journaalaanbid
ders ongelijk hebben. Wat zijn hun
emoties bij al die schietpartijen op
mensen die ze niet kennen in landen
waar ze nooit van gehoord hebben of
erger nog dagelijks van horen?
Iedereen heeft toch lezen geleerd op
school? Kijken is voor de dommen!
Laat u zich maar eens lekker door Le
Carre ons Europese geweten in de
tang nemen.
Het verdriet van België, het verdriet van een land
at al méér dan honderdvijftig jaar bestaat maar
nog steeds geen natie geworden is. België bestaat
niet, is niet een begrip dat leeft bij de inwoners van
het land, is niet het woord dat Vlaanderen en
Wallonië samenhoudt. Iemand zegt in Hugo Claus'
nieuwste roman: „Mensen, wat is België? Hooguit
een hoop goudreserves en het politiek crapuul dat
het beheert en onder elkaar verdeelt. Wat is dat
vergeleken bij oris volksdom..." (601). De tegenstel
lingen tussen de bevolkingsgroepen in de staat
België behelzen veel meer dan een verschil in taal.
Nooit zal een Belg het soort gevoelens over zijn land
en zijn landgenoten kunnen opbrengen dat een
Fransman, een Spanjaard, een Amerikaan, een Ne
derlander koestert. Als vanzelfsprekend voelen Ne
derlanders zich door hun Nederlanderschap met
elkaar verbonden, alle tegenstellingen zijn daaraan
ondergeschikt.
Een belangrijk facet van het verdriet van België is de
tragiek van het Vlaamse nationalisme. In de Tweede
Wereldoorlog verwachtten veel Vlamingen van de
Duitse bezetter steun voor hun zaak. Zo werd een
stellingname in de Vlaamse kwestie vaak ongewild
een stellingname ten aanzien van het nazisme. In
woelige tijden is geen ruimte voor nuanceringen: van
wie kiest voor het ene wordt door de buitenwacht
dadelijk gedacht dat hij ook kiest voor hetgeen dat in
het verlengde ligt. Flaminganten werden meteen als
nazisympathisanten aangemerkt. In de jaren 1940-
1944 waren er veel Vlamingen die collaboreerden of
vaker min of meer collaboreerden met de Duitsers.
Was hun hoop dat de Duitsers Vlaanderen zouden
kunnen helpen hier een geldig excuus voor?
Claus' boek handelt over Vlamingen in bezettingstijd.
Men hoopt op Vlaamse eensgezindheid, een sterk
centraal gezag zal die kunnen bevorderen. De vader
van de hoofdfiguur verzucht: „O, weeral die zelfde
ruzies tussen het VNV en DEVLag. Hoe kan daar ooit
nog eenheid van komen? Iedereen verdedigt zijn
eigen belang, recht tegenover elkaar. Dat is de miserie
in Vlaanderen, wij zitten met de erfenis van al die
jaren democratisch gekonkelefoes" (538).
Van vrijwel alle figuren in deze roman is het gedrag
ten aanzien van de bezetters berispelijk. Maar weini-
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
gen van hen hebben de intentie medemensen te
benadelen. Voor allemaal kan men begrip en zelfs
sympathie opbrengen. Opnieuw de vader van de
hoofdfiguur: ,,'t Is toch wreed in de oorlog. De beste
bedoelingen vallen in het water in de oorlog" (356).
De tweestrijd waaraan België lijdt is in dit werk
geconcentreerd in de hoofdfiguur Louis Seynaeve.
Een grootmoeder van Louis zegt nadrukkelijk tegen
hem: „Het verdriet van België dat zajt gij" (521). Het
boek speelt van 1939 tot 1947, men volgt Louis van
zijn elfde tot zijn negentiende jaar. Het wezen van
Seynaeve's houding is twijfel. Of hij Franse woorden
dan wel Nederlandse zal gebruiken. Of hij Vlaamse
dan wel Franse literatuur zal lezen. Of hij het
katholieke geloof aan moet hangen dan wel verwer
pen. Beslissingen neemt hij niet. Ook de in dit boek
meest essentiële keuzen gaat hij uit de weg. Collabo
ratie of verzet? Vrij korte tijd sluit hij zich zonder dat
zijn ouders het weten aan bij de Nationaal Socialisti
sche Jeugd Vlaanderen. Maar hij voelt zich even zeer
aangesproken door de anti-nazistische ideeën van zijn
leraar op het College, een priester bijgenaamd De KeL
Zelfs is Louis de enige leerling die de toespelingen van
De Kei begrijpt. Waarvoor te kiezen, wat zijn de
consequenties van de keus het zijn ook de proble
men van de andere leden van de uitgebreide, kleurrij
ke Vlaamse familie waar Louis deel van uitmaakt.
Louis is in elk geval volkomen passief. Dit is ook tot
uitdrukking gekomen in de erotische avonturen die
hij heeft. Vrouwen verleiden hem, nemen het initia
tief. Louis ondergaat alleen meer. Vreugde en verdriet
komen bij Louis nauwelijks voor. Hij voelt niets als hij
zijn moeder, die veel omgaat met een Duitse officier,
verraadt tegenover zijn vader. Het laat hem koud als
De Kei, misschien mede door verraad van Louis,
wordt gearresteerd.
Al jaren geleden kondigde Hugo Claus deze roman
'Het verdriet van België' aan. Hij moet er ook
lang aan gewerkt hebben. Het boek is met veel
tamtam gepresenteerd. Haast alsof het niet om
literatuur maar om een borrelzoutje ging. Claus
verscheen op televisie, voor de radio. Weekbladen en
kranten namen hem vraaggesprekken af. Sommige
critici lieten zich meeslepen in deze commerciële
stroom. Eén recensent betitelde zijn van weinig
inzicht getuigende dithyrambe als een 'bewonderen
de analyse'. Sommige beweerden dat het hier om een
hoofdwerk in de Nederlandse literatuur zou gaan.
Het is allerminst het geval. 'Het verdriet van Belgié'
hoort niet in het rijtje m|t de gedichten van Achter
berg, 'De Kapellekensbaan' van Boon en 'De Avon
den' van Reve thuis. Deze roman van Claus behoort
naar mijn mening zelfs niet eens tot de hoogtepunten
van dit literaire seizoen. Hij houdt het namelijk ook
met naast Mulisch' 'De aanslag', 't Harts 'De Kroon
getuige' en Gerhardts 'De zomen van het licht'. Als
men dit boek dan met alle geweld een hoogtepunt wil
noemen, dan is het hooguit een hoogtepunt in Claus'
Tomansproduktie van het laatste decennium. Maar
dan vergelijkt men hem wel met uitgesproken zwakke
boeken ais 'Het jaar van de kreeft" en 'Jessica!'.
Er zijn betrekkelijk weinig bladzijden in 'Het verdriet
van België' die heel mooi zijn. Ontroerend beschreven
is vooral de vriendschap tussen Louis en Vlieghe.
De jongens hebben een geheim clubje opgericht; de
genegenheid die ze voor elkaar voelen is groot.
Vlieghe ergert zich evenwel aan de fantastische
praatjes van Louis Tussen hen ontstaat een verwijde
ring. Louis wreekt zich door met een paar andere
knapen Vlieghe te mishandelen, te vernederen Bij
Louis' vertrek uit het internaat blijkt dat hun gevoe
lens toch wederzijds zijn blijven voortleven. Vlieghe
geeft Louis een geschenk „Dat is voor u. Om te tonen
dat ik u vergeef'. „Merci". „Ik versta met waarom ge
dat gedaan hebt". „Ik ook met". „Maar ik ben niet
kwaad op u. Ik denk dat uw hart niet slecht is". „Ik
zal altijd aan u peinzen", zei hij en vóór de tranen
konden komen liep hij naar zijn moeder en tilde de
koffer van de paardemolen. „Stel het wel!", riep
Vleighe hem na" (287-188)
Dit afscheid vormt het einde van het eerste deel
van dit boek, getiteld: 'Het Verdriet'. Louis
verblijft dan voornamelijk in een kjooster annex
internaat, het is 1939.
In het tweede gedeelte van deze roman, getiteld 'Van
Belgie' woont Louis meestentijds bij zijn ouders. De
betrekking met Vlieghe wordt in dat deel nauwelijks
voortgezet. Eén keer ziet Louis zijn vriend terug.
Enkele jaren later krijgt hij te horen dat Vlieghe
zelfmoord gepleegd heeft.
De verhouding tussen beide delen van het boek is
nogal merkwaardig. Tegen het einde blijkt dat 'Het
Verdriet' door Louis geschreven is. De zin die Louis op
pagina 681 schrijft is ook de zin waarmee op pagina 7
'Het Verdriet' begint. Louis voltooit zijn verhaal in
november 1947. hij stuurt het in voor een prijsvraag,
het wordt gepubliceerd in een literair tijdschrift.
Het eerste deel heeft nogal wat tekortkomingen. Zo
worden de persoonlijke voornaamwoorden hij en ik
willekéurig voor de hoofdfiguur gebruikt, Nu eens is
Louis een hij-figuur, om in dezelfde alinea en soms in
dezelfde zin een ik-figuur te worden. De observaties en
waarnemingen van Louis zijn niet die van een kind.
Als Louis tijdens zijn vakantie thuis een woordenwis
seling meemaakt wordt de elfjarige jongen deze
gedachte toegedicht: „Het leek Louis dat zij, zoals
altijd, overdreef en dat zij zeer onrechtvaardig was
tegenover Papa, die weliswaar onberekenbaar, onbe
trouwbaar was. maar hier misschien over een terrein
heerste waar Mama, boerendochter, pop, huisvrouw,
onmondige jonkvrouw, geen wéét van had" (85).
Deze wijsheid is volkomen in strijd met een opmer
king op pagina 197 waar over Louis gezegd wordt dat
hij juist niet veel van volwassenen begrijpt. Erger is
het banale, het onechte, het clichématige dat verschil
lende passages kemmerkt. Het gepraat over men
struatie op pagina 251/252, de baringsscène op pagina
64/65 het is allemaal nogal afgezaagd. En dialogen
als op pagina 30/31 zijn wel bijster onbenullig.
De euvels waaraan het tweede gedeelte lijdt zijn
aanmerkelijk bezwaarlijker. Vermoedelijk zal
maar een klein aantal van de vele mensen die deze
roman kopen hem ook uitlezen.
De korte fragmenten waaruit het tweede gedeelte
bestaat, vertonen te weinig samenhang. Slechts hier
en daar kan men met goede wil een verwijzing
ontdekken. Het is allemaal nogal oeverloos en om
slachtig.
Zoveel kritiek op een boek waarin hoe dan ook de
sfeer van Vlaanderen in de oorlogsjaren behoorlijk
getroffen is lijkt misschien wat onrechtvaardig
maar wanneer niet één van de romanfiguren in een
boek van bijna achthonderd pagina's tot leven komt
moet er iets grondig mis zijn.
Het wreekt zich dat Claus geen kans heeft gezien tot
een synthese van losse flarden verhaal te komen.
Misschien is dit tekort deels te wijten aan het sterk
autobiografische karakter van deze roman. Veel is
voorspelbaar, iedereen kan wel aanvoelen wat er
gebeurt als Louis een tante bezoekt wier man al lange
tijd in Duitsland werkt. Die sexuele inwijding van
Louis overigens heeft een zuster in het klooster ook
al eens een erotisch spelletje met hem gespeeld
wordt niet bepaald subtiel verteld.
Er zijn in deze roman vele lijnen, maar die rond Louis
met op de achtergrond de politieke ontwikkelingen is
de belangrijkste. In het eerste gedeelte blijkt al snel
Louis' ambivalentie ten aanzien van allerlei vraag
stukken. Bijvoorbeeld de kerk. Soms gelooft hij vurig,
soms twijfelt hij hevig. Soms verwerpt hij de tucht van
het internaat, soms aanvaardt hij deze. De vader van
Louis heeft vóór de bezetting sympathie voor de
nazi's. Hij en veel andere familieleden zijn ervan
overtuigd dat de gezagsdragers in Belgié de Vlamin
gen benadelen. „Het parket beschermt de Franskil
jons en iedereen die tegen de Kerk en tegen Vlamin
gen is" (97). Men verwacht dat de Duitsers België aan
zullen vallen. „De Duitsers gaan ons komen lastig
vallen. Zij kunnen niet verdragen dat wij op ons
gemak zijn entre nous. Wij hebben nooit andere
landen lastig gevallen. In heel onze geschiedenis niet.
Het zijn altijd de anderen geweest die hun miserie hier
kwamen uitvechten" (205).
De moeder van Louis gaat zich na een miskraam
steeds minder voor het gezinsleven interesseren.
Nadat in-het tweede deel België inderdaad
aangevallen en bezet wordt, gaat zij werken op een
Duitse fabriek in de stad. Zij vindt daar een rueuwe
liefde. Na allerlei onaangenaamheden wordt deze man
echter naar het oostfront gestuurd. Louis bezoekt het
College in de stad. maar maakt deze opleding niet af.
De bevolking heeft verwachtingen van de Duitsers.
„Voor het eerst zijn we onder Germanen. Van dezelfde
stam. onder elkaar" (312).
Er wordt op grote schaal gecollaboreerd. Maar na de
bevrijding blijkt de toestand zeer weinig rooskleurig
te zijn voor de familie Seynaeve. De vader van Louis
wordt tijdelijk geïnterneerd. De moeder van Louis
luistert naar een Duitse radiozender om te weten te
komen of haar geliefde gesneuveld is.
Deze roman bevat veel verhalen door romanfigu
ren verteld vaak staan deze verhalen op
gespannen voet met de waarheid.
Fantasie, verraad, leugen, bedrog het lijkt een
belangrijk motief van deze roman. Vooral Louis
bedient zich vaak van leugenachtige verhalen. Het is
nogal voor de hand liggend dat bedrog in een tijd als
waarin dit boek speelt een middel is om je te verweren
tegen de barre realiteit. De leugen kan een middel
worden om te overleven. De overlevingsdrift wordt
ook gesymboliseerd door het eten een ander
belangrijk motief in deze roman. De idealen die de
meeste figuren aanvankelijk zeer hoog stellen, moe
ten wijken als de eerste behoeften in het geding
komen.
Zo is er veel meer in 'Het verdriet van België te
ontdekken het is echter de vraag of de teleurstel
lende kwaliteit van deze roman de moeite om dat
allemaal uit te zoeken rechtvaardigen zou.
Hugo Claus: 'Het verdnet van Belgie776 pag.; 45.-
gebonden. De Bezige Bij, Amsterdam.
I