OP DE PENNING Het mes van de rekenkamer snijdt aan twee kanten VRIJDAG 18 MAART 1983 PZC/°Pinie en achtergrond Door Hans Laroes De periode tussen augustus '80 en september '81 is voor het Oosterscheldepro- ject een kritieke periode geweest. Het was het jaar waarin Deltadienst topman ir Visser tussen neus en lippen door aankondigde dat de pijlerdam té laat klaar zou zijn en dus méér geld zou gaan kosten. Het was het jaar ook waarin ex-minister Tuijnman de ver halen over vertragingen en budget-overschrijdingen als Indianen-verhalen' betitelde. Het was het jaar waarin diezelf de bewindsman een paar da gen na de verkiezingen voor de Tweede Kamer moest toege ven dat '85 -één van de drie beruchte ontbindende voor waarden- niet gehaald zou gaan worden. En het was het jaar tenslotte waarin Tuijnman's opvolger Zeevalking on getwijfeld tot z'n verbazing en zéker tot z'n woede moest ontdekken dat de Oosterschelde té duur zouden worden -de tweede ontbindende voorwaarden- én dat er minder geld beschikbaar was dan het bedrag waarmee rekening was gehouden. Het zal dan ook niet verbazen wanneer de Algemene Rekenkamer, als het defi nitieve rapport straks verschijnt, nogal wat woorden aan die periode zal wij den. want er liggen nogal wat vragen: heeft Tuijnman bewust een aantal ge gevens niet meteen aan de Kamer gepresenteerd? Deugde de financiële onderbouwing van het project über haupt wel? Is het de Kamer mogelidk gemaakt haar controlerende taak uit te oefenen? En tot slot: heeft die Kamer zelf eigenlijk niet zitten slapen? komt dan ook in geen enkel schrifte lijk stuk voor, maar bij Rijkswater staat weet men met zekerheid te ver tellen dat het hier niet om loze geruch ten gaat. Op aandrang van minister Westerterp van verkeer en waterstaat -die het nogal moeilijk vond om met een kwart miljard onvoorzien naar de Kamer te stappen, is er nog eens flink gesnoeid Van de 250 miljoen bleef uiteindelijk een post van 120 miljoen gulden over, een schamel bedrag afgezet tegen de totale kosten van het project en reke ning houdend met de onzekerheden die hier groter zouden zijn dan bij de aanleg van, om maar eens wat te noemen, een simpel viaduct. „Daar ligt het 'buigpunt' waarop het project be gon te schuiven", zegt men binnen Rijkswaterstaat. Het jaar 1980 is in meer opdichten belangrijk geweest. Bij wijze van bezui nigingsmaatregelen besloot het kabi net Van Agt-Wiegel bij de vaststelling van de Vooijaarsnota om de prijsstij gingen die zich in de toen voorbije periode hadden voorgedaan niet ge heel. maar slechts voor de helft aan de ministeries te vergoeden: de helft van de prijscompensatie werd uitgekeerd. Dat betekende dat er meteen een gat in de financiering van de Oosterschelde- werken was geslagen. Immers, wan neer je zo'n project uitvoert maakt het voor de kosten niets uit of een kabinet besluit de gestegen prijzen heel dan wel half te vergoeden, ze blijven even hoog. Dat dit gat al in 1980 geslagen was, bleek echter pas in de tweede helft van 1981. toen minister Zeevalkmg het gat van 700 miljoen presenteerde Die halve prijscompensatie betekende dat er minder geld beschikbaar kwam dan het bedrag waarop gerekend was. Dat gat vindt z'n oorsprong in 1980. Maar. nogmaals, de Kamer hoorde pas in '81 van de problematiek. Lijnen Wanneer je de financiële kant van de Oosterscheldewerken in een grafiek zou weergeven -een grafiek die overi gens ook door de Rekenkamer en door Rijkswaterstaat zelf gehanteerd wordt- dan moet je met drie lijnen werken: één die de werkelijke kosten van het project aangeeft, één die aan geeft hoeveel geld er beschikbaar is (de 'middelen') én een die aangeeft hoeveel het project zou mogen kosten volgens de begroting uit '76, toen tot de aanleg van de pijlerdam werd besloten. Begin '82 waren de verschillen tussen die drie lijnen het duidelijkst: de werkelijke kosten werden begroot op 7.6 miljard, terwijl er maar 6.7 miljard beschikbaar was. Dat hadden er 7 miljard moeten zijn (het bedrag dat het project volgens de begroting uit '76 had mogen kosten) maar de problemen met de prijscompensatie -die zich overigens ook na 1980 blijven voordoen- hadden een gat van meer dan 300 miljoen geslagen. Om dit 'gat' te vullen werd onder meer besloten de liftsluis in de Oesterdam te schrappen, de verbete ring van het Kanaal door Zuid- Beveland te temporiseren en -later- de tweede sluis bij Hansweert even te vergeten. Op grond van de nog steeds bestaande financiële problematiek heeft minister Smit-Kroes nu een voor keur voor het vertragen van de aanleg van de beide compartimenteringsdam- men. Dat er verschil was tussen de verschil lende 'lijnen' -de werkelijke kosten en de middelen- werd voor het eerst geconstateerd in september oktober '81, toen Zeevalking de tekorten toe gaf, maar het zal duidelijk zijn dat dergelijke gaten van honderden mil joenen niet van de ene op de andere dag ontstaan. En dus is de vraag: hoe lang wist Tuijnman dat het op finan cieel gebied fout aan het lopen was? Duidelijk is, en ook dat zal de Algeme ne Rekenkamer aantonen, dat de Del tadienst en Rijkswaterstaat op hoofd lijnen niets te verwijten is. De Delta dienst rapporteert iedere drie maan den trouw aan Rijkswaterstaat -de 'bestedingsplannen'- en Rijkswater staat haalt die plannen door de mangel om er de concept-voortgangsrapporten aan de minister van te brouwen. Het is dan vervolgens aan de bewindsman (of vrouw) om aan te geven wat wél en wat niet gerapporteerd wordt. Duidelijk is al dat een deel van het gat ontstaan is door de problemen rond de prijscompensatie, ontstaan door de Vooijaarsnota van 1980 en dus bijna drie jaar geleden. Daarnaast zijn er natuurlijk ook werkelijke kosten stij gingen. Van de 700 miljoen van Zeeval king was 400 miljoen rëele kostenstij ging, Dat bedrag -een tekort dus- is voor een niet onaanzienlijk deel in 1980 ontstaan, wordt binnen Rijkswater staat gezegd. Veel ontwikkelingen vallen samen die rond de prijscompensatie, het 'opra ken' van de post onvoorzien -omdat die nu eenmaal kunstmatig klein was- én het ontstaan van rëele kostenover- schrijdingen. Maar er is méér. Onhaalbaar In diezelfde periode werden de ge ruchten steeds sterker dat het geplan de eindjaar van 1985 niet gehaald zou gaan worden. Ieder voortgangsrap port zei steeds een nuance sterker dat de rek uit het tijdschema aan het verdwijnen was. De klap-op-de- vuurpijl werd gevormd door de uitla tingen van ir Visser, die onomwonden zei dat we 1985 maar moesten verge ten. Visser werd ontboden in Den Haag om in de beginselen van de openbaarheid te worden onderwezen, en minister Tuijnman bluste de brand -die echter als een veenbrandje door- gloeide- door te verklaren dat er spra ke was van 'indianenverhalen'. En wat moet je als Kamerlid, ook al ben je niet helemaal overtuigd? Je hebt nu eenmaal te maken met de minister en je kunt moeilijk zeggen dat je de minister niet gelooft. De vraag is natuurlijk of hier van bewust achterhouden van informatie sprake is, ook al zei ir Visser vorig jaar tegen 'De Tijd': „We leefden al een half jaar met de wetenschap dat de storm vloedkering niet in 1985 te voltooien was. We hadden de top van Rijkswater staat gemeld dat er een jaar extra moest worden gevraagd". Het is nu eenmaal zo dat de mensen 'in 't veld' al eerder stellig van iets overtuigd zijn terwijl de politieke top nog van alles probeert en tracht binnen het strakke keurslijf van het tijdschema te blijven. Echter, de tijdverschillen zijn opval lend groot: Visser en de zijnen moete globaal m september '80 geweten heb ben dat 1985 niet meer haalbaar zou zijn, terwijl Tuijnman dat pas in juni '81 toegaf. En ook dit aspect heeft een financiële kant. Wanneer immers een zo omvang rijk project als dat in de Oosterschel de een jaar later klaar is, dan zijn er tientallen miljoenen guldens extra dig. En door lange tijd niet te spreken over tijdsoverschrijdingen vertel je als minister de Kamer impliciet ook niets over extra kostenoverschrijdin- gen. Het formele verhaal dat er geen| vertraging is zolang niet tot zo'n ver-i traging met één jaar is besloten gaai dan niet meer op. Concluderend staat het op z'n minst vast dat er in 't laatste jaar dat minis ter Tuijnman het departement van verkeer en waterstaat leidde bepaalde ontwikkelingen met grote -financiële- consequenties niet tijdig zijn gesigna leerd en gerapporteerd, en dat is nog een voorzichtige conclusie, aangezien toch vast mag staan dat er eerder gerapporteerd had kunnen worden op basis van interne gegevens. Dat is. mei terugwerkende kracht, een niet al te plezierig oordeel voor degenen die toen op het politieke niveau bij het projeci betrokken waren. Maar vast staat ook dat de Kamer niet altijd doortastend is geweest en mededelingen in de voort gangsrapportages zelf -al was het ook maar een enkele zin- op hun juiste waarde heeft geschat én een deel van de problemen heeft veroorzaakt door die lage post onvoorzien. Zo zal het rapport van de Rekenkamer straks aan twee kanten snijden, kan ten die beide iets met de politiek te maken hebben politici uit de uitvoe rende, en politici behorend tot de controlerende macht... foto's: Wim Riemens Onvoorzien Dat laatste zou best eens het geval kunnen zijn, want wat staat er in het financieel overzicht bij het negende voortgangsraport Oosterscheldewer ken, dat in maart '81 naar de Kamer g ng? „De huidige financiële planning biedt thans geen ruimte meer voor onvoorziene omstandigheden. Dat wil zeggen dat de in 1976 aangeduide reservepot van 120 miljoen inmiddels aan diverse projectonderdelen is toe gewezen". Met andere woorden: de post 'onvoor zien' is op. en dat op een moment waarop het echte werk moest beginnen en er dus. zowel op het gebied van de uitvoering maar ook op financieel ge bied, een kritieke fase was aangebro ken Echter, er is géén Kamerlid geweest dat op det moment is opgestaan en zich 'en public' heeft afgevraagd „of we nu nog wel op deze weg verder moes ten". Er waren immers twee keuzes op dat moment: of stellen dat de financië le ontbindende voorwaarde niet ge haald was en er dus een andere oplos sing moest worden gekozen, of door gaan met de pijlerdam maar dan voor een financieel gezonde situatie zorgen. Maar misschien was het niet zo oppor tuun om op dat moment al alle aan dacht op de financiële kant van het project te vestigen, want men zou ook wel eens terug in de üjd kunnen gaan en bekijken of het project altijd wel zo'n gezonde basis heeft gehad. In de periode waarin Rijkswaterstaat eerst langzaam, maar later met meer enthousiasme warm liep voor de uit voering van dit 'waterstaatkundige project-van-de-eeuw' kwamen natuur lijk voortdurend nieuwe berekenin gen op tafel. Aanvankelijk werd bin nen Rijkswaterstaat gedacht aan een post 'onvoorzien' van een half miljard: dat leek toch niet onredelijk bij een sterk grensverleggend project als dit. Kennelijk uitgaand van tic onhaal baarheid van dit idee. is Rijkswater staat echter op een post van een kwart miljard gaan zitten. Het halve miljard its e Oosterscheldewerken zijn, en worden, vaak vergeleken met een maanlan- Jdina. maar dan eentje in de monding van een zeearm. De vergelijking n terechthet is een grensverleggend project, nieuwe technieken ivorden ontwik keld en getoetst, het buitenland kijkt met enige bewondering naar dit kleine landje dat, m tegenstelling tot de rest van de wereld, zichzelf heeft geschapen en nu aan z'n grenzen met de zee sleutelt. Alle Ingrediënten zyn er om van het verhaal een successtory te maken ■desondanks is er êen 'maar': de kosten van het project. Langzamerhand verschuift de aandacht voor het werk zelf naar het prijskaartje -om een modern cliché te gebruiken- dat er aan is gehangen en dat inderdaad een indrukwekken de reeks nullen voor de komma telt. De kosten liegen er niet om: van 5,2 miljard in '76, wordt gerekend op 8,6 tot 8,9 miljard in '86, als het project klaar moet zijn En ir H, Engel, hQQfd van de Deltadienst, sprak emd vorige week zelfs over 9,5 tol 10 miljard. Nu is de vergelijking met de 52 miljard uit '76 niet zuiver. 'Immers, in het eindbedrag zijn alle al geboekte en in de komende jaren nog te verwachten prijsstijgingen meegenomen. En net als een pakje boter kosten ook de Oosterscheldewerken nu méér dan zeven jaar geleden, alleen gaat het om zulke grote hoeveelheden geld dat de vergelijking wél heel abstract wordt. Desondanks wordt vaak de met terechte conclusie getrokken dat het project in 1986 het dubbele zal hebben gekost van het bedrag waarmee in 76, toen voor de huidige wijze van afsluiting van de Oosterschelde iverd gekozen, werd gerekend In die sfeer is de Tweede Kamer tot de conclusie gekomen dat de controle op dt uitvoering van het werk haar wat door de vingers is geglipt. Het vermoeden heef postgevat dat de toenmalige minister Tuijnman de Kamer wat té laat -ol helemaal niet- op de hoogte heeft gesteld van tegenvallers, zowel op financieel gebied als wat de tijdplanning betreft. Te laat, aangezien de Kamer pas van de tegenvallers hoorde toen het werk al zo ver in uitvoering was dat een andere oplossing dan het voltooien van de pijlerdam niet meer mogelijk leek: het befaamde point-of-no-retum was overschreden en de ontbindende voorwaarden bleken papieren tijgers. Vanuit dat idee besloot de volksvertegenwoordiging de Algemene Rekenkamer in te schakelen om eens te bekijken of de opeenvolgende ministers het inderdaad niet zo nauw met de Kamer hadden genomen en zij haar controlerende taak niet naar behoren had kunnen vervullen. De Rekenkamer wil voor de zomer een definitief rapport vaststellen. Voor die tijd wordt een aantal concept-conclusies aan minister Smit-Kroes voorgelegd. I" bijgaand verhaal enkele van de conclusies die de Rekenkamer ongetwijfeld zal trekken, én een antwoord op de vraag wat de Kamer zelf te verwijten ts.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1983 | | pagina 4