DEO/WERKEN MENSENWERK WAARNEMER beter stormvloedkering dan aanschaf mx-raket PZC/zaterdagkrant ZATERDAG 26 FEBRUARI 1983 21 gemaakt. Die liggen er geruime tijd en er ontstaan allerlei veranderingen. Die veranderingen brengen wij in beeld. De knappe mensen - 'zo noem ik de inge nieurs' - kunnen met onze gegevens aan het werk". Naar zijn mening wordt door de vele buitenstaanders onder schat welke moeilijkheden er onder de waterlijn bij de bouw van de storm vloedkering moeten worden overwon nen. Wim Klippel onderstreept dat er geen sprake is van het plaatsen van pij lers op een spiegelgladde fundering. Daarom acht hij operationele begelei ding' van allerhande diensten onont beerlijk. „Als bijvoorbeeld de Cardium een mat afrolt, dan üggen we erbij en geven we stroomsnelheden door. Dat is voor het uitvoeren van bepaalde ma noeuvres erg belangrijk". Klippel heeft gemerkt dat de technolo gische ontwikkeling bij rijkswater- staats Deltadienst erg groot is. „Je kunt dat afleiden aan de zich vernieuwende en verfynder apparatuur. Zo hebben we een akoestische zandtransportmeter en een stromosmobiel gekregen. Nieu we vindingen, die regelrecht te mal-"- hebben met de werkzaamheden voor de stormvloedkering" Dergelijke ontwik kelingen hebben de bijzondere aan dacht van de assistent-waarnemer, ook al omdat ze de activiteiten aan boord van de vele meetvaartuigen van rijks waterstaat gemakkelijker maken en tot nauwkeuriger resultaten leiden. onregelmatig Ondanks verfijnder hulpmiddelen, moeten mensen nog het meeste werk opknappen. De gegevens van de werk tuigen hebben een praktische 'verta ling' nodig. Bewaking en begeleiding, heet dat in termen van rijkswaterstaat. Dag en nacht, weer of geen weer. De medewerkers van de meet- en peilafde- ling hebben dan ook te maken met zeer onregelmatige werktijden. Wat dat be treft ben ik weer een beetje kok. Je werkt overdag, 's-nachts en in de week einden. En je kunt ook plotseling wur- den opgeroepen om in actie te komen", betoogt Klippel. Hij wijst erop dat de nadelen van een dergelijk ongewis le ven voor een deel zijn ondervangen. Voor de stroommetingen wordt een continu-dienst ingesteld, waardoor plotselinge acties (vaak op erg ongel- gen momenten) worden vermeden. „Zo'n continu-dienst is voor jezelf mak kelijker. Je weet dan waar je aan toe bent", aldus Wim Klippel. Net als vele anderen kwam hij op een gegeven moment bij de Deltawerken terecht. In de wetenschap dat na 1985/ 1986/1987 het werk erop zou zitten. Wim Klippel gelooft dat er voor de meelmensen van rijkswaterstaat na het gereedkomen van de stormvloed kering géén ontslagbriefje te wachten ligt. Hij vestigt er de aandacht op dat het bouwen en ingebruiknemen van de kering bijzonder veel veranderingen in de Oosterschelde teweeg zullen brengen. „Wij zullen onze handen vol hebben aan de nazorg. De situatie na de stormvloedkering blijft veranderen. Daarvoor zijn gegevens nodig. Die le veren wij". Wim Klippel voelt zich best betrokken bij datgene wat er in de Delta gebeurt. Het beperkt zich niet tot een dagelijkse sleurgang en een maandelijkse bestu dering van de salarisstrook. „We praten er met elkaar ook veel over. Je houdt het niet op een afstand. Ik denk dat het komt omdat het om een mooi project gaat en het is mooi om daaraan mee te werken. Het is iets typisch Nederlands, ik werk er liever aan mee dan aan het bouwen van een Kalkarcentrale, terwijl dat technologisch ook een hoogstandje zou moeten worden", meent de assis tent-waarnemer. Gelet op de omvang en exclusieve uitvoering van de storm vloedkering. kan er volgens Klippel wel eens wat meer begrip zijn voor kosten- overschrydingen en vertragingen. „Het project is mooi en verantwoord. Laat het dan eens langer duren en wat meer kosten. Dat mag geen probleem zijn". rinus antonisse ben jansen Foto: Wim Riemens Wim Klippel Wim Klippel windt er geen doekjes om. De 35-jarige assistent-waarnemer op de meetvlet 'Molenvliet' van rijkswaterstaat in Zierikzee, vindt de hoge, steeds hogere uitgaven voor de Oosterschelde-werken alleszins verantwoord. „Ik ga er maar gewoon van uit dat we het geld van de gemeenschap beter hier aan kunnen besteden, dan aan een straaljager of aan een MX-raket", zegt Klippel vol overtuiging. „Het gaat bij de Oosterschelde-werken en vooral de stormvloedke ring om een belangrijke technologische ontwikkeling, die van veel belang is voor de gemeen schap". Hij maakt in dit verband een vergelijking met de toekomst van de Markerwaard. „Je kunt daar heel wat beter een windmolenproject uitvoeren, in plaats van inpoldering". Een 'echte' ambtenaar is Wim Klippel met en hij zal het ook nooit worden. Zijn werk biedt in dit opzicht voldoende vrij heden en ook zijn karakter vertoont weinig overeenkomsten met een forme le 'droogstoppel'. Dat heeft ongetwij feld te maken met Klippels verleden. Hij had na de schoolperiode een totaal ander arbeidsveld: kok. Door een ken nis werd Wim attent gemaakt op de mo gelijkheden die het werken voor rijks waterstaat zou kunnen bieden. In 1974 kon hij aan de slag bij het boor- en bo demonderzoek in de Oosterschelde. Als zodanig hielp Klippel mee met onder zoeken ten behoeve van de Philipsdam, de werkeilanden en allerlei andere te bestuderen onderwerpen in het gehele Oosterschelde-gebied. De boordienst duurde tot 1979. Klippel zat in die tijd niet stil. Hij haalde via de avond-mavo een diploma. Dat liep niet altijd van een leien dakje. Met name de overplaatsing naar de meetafdelmg van rijkswaterstaat zorgde voor de no dige problemen. „Dat werk bij de peil en meetdienst was moeilijk te combine ren met de studie. Ik heb toch maar doorgezet, want ik wilde gewoon hoge rop komen en wat meer gaan verdie nen". vertelt Wim. Zijn plannen waren haalbaar en vandaar dat hij met en thousiasme begon aan een studie voor het havo-diploma. „Ik heb gemerkt dat die studie voor mij niet te combineren is met mijn huidige werk. Ik ben ermee gestopt en volg alleen nog een cursus wiskunde". Het etiket van 'doorzetter' wil hij, heel nuchter, liever niet opge plakt krijgen. Een loopbaan van kok in onzekere horeca-sferen tot waarnemer bij rijkswaterstaat, beschouwt Klippel niet als iets om speciaal over naar huis te schrijven. meten Assistent-waarnemer bij rijkswater staat. Dat klinkt prachtig, maar veel zeggend is het niet. Wim maakt duide lijk dat het in het bijzonder gaat om het inwinnen van zo talrijk mogelijke gegevens over de gang van zaken in de Oosterschelde. Het meten van de stroom is in dit kader een belangrijk gebeuren om te weten te komen hoe het er in bepaalde gebieden bij staat. Door middel van de stroommetingen kan ook worden nagegaan of er tengevolge van de werkzaamheden veranderin gen optreden in de Oosterschelde (zo als wijzigingen in het bodemprofiel, aanzandingen, en dergelijke). Klippel stelt dat het van groot belang is om te weten hoe het erbij staat op de bodem van de Oosterschelde. Vooral in de drie sluitgaten van de stormvloedkering (Hammen. Roggcnplaat, Roompot) is een nauwkeurig beeld van de bodemsi tuatie noodzakelijk. In die sluitgaten moeten immers de pijlers voor de stormvloedkering onwankelbaar wor den neergezet. De mensen op de meetboten verzame len allerhande gegevens. Daaruit wor den wiskundige modellen gemaakt. Die worden uitgeprobeerd in het water loopkundig laboratorium in de Voorst (Noordoostpolder) en dienen om er voorspellingen mee te maken. Dergelij ke prognoses zijn zinvol en geen hobby van bedrijfsblinde ambtenaren. Klip pel: „Kijk bijvoorbeeld eens naar de sluitgaten in de Oosterschelde-mon- ding. Daar zijn diverse damaanzetten Het is allemaal heel eenvoudig volgens de Harlinger burgemeester ir E. Steen beek. Ongeveer tachtig procent van de Nederlandse mosselen komt volgens hem van de Waddenzee, dus wat is er logischer dan die mosselen via de vismijn in Harlingen te verhandelen. Er staat in die stad een vrij grote en nieuwe mijn die- ongelukkigerwi js - steeds minder te verhandelen krijgt en dan is het toch niet zo vreemd dat ja als burgemeester probeert daar wat aan te doen. Inderdaad niemand in de mosselhandel om die plannen te kunnen verwezenlij- (die voornamelijk in Yerseke geconcen treerd is) vindt dat vreemd. Maar nie mand ook geeft Steenbeek een schijn van kans met zijn mosselplannen. In kringen van mosselhandelaren en -vis sers wordt er wel over gesproken maar het onderwerp wordt nauwelijks se rieus genomen. Dat was ook onlangs in het Friese Bakkeveen het geval tijdens de jaarlijkse visserdagen voor wad- en kustvissfers. De gelegenheid leek er bij uitstek voor geschikt, vooral tijdens het avondprogramma toen het mossel fonds uitvoerig werd besproken. Maar wie ook zijn mond open deed, niet de burgemeester van Harlingen. Later zou hy uitleggen dat de discussie over het mosselfonds ging en dat zyn plannen dus niet aan de brde waren. Maar wie had het anders moeten aankaarten. Het draait volgens Steenbeek allemaal een beetje rond het verhaal over de kip en het ei en de vraag wat er het eerst was. Er wordt wel gezegd, zo legt hij uit dat er geen handel in mosselen in het noorden is en dat daarom eem mossel man geen haalbare kaart is. Maar vol gens de burgemeester van Harlingen is het net andersom: er worden geen mos selen aangevoerd in het noorden en daarom koopt ook niemand ze. En daar kan allemaal verandering in komen door nog dit mosselseizoen, dat alweer begin juli losbarst, in Harlingen aan te voeren. De gemeente Harlingen heeft, ken. een brief geschreven aan het pro- duktschap voor vis- en visprodukten. met een verzoek om een vergunning af te geven voor het veilen van mosselen Naast Steenbeek is ook de directeur van de vismijn in Harlingen J. Gielink (vanuit zyn functie niet onbegrijpelijk) een groot voorvechter van een eigen mosselmijn: „Volgens de EEG-nchtlij- nen moet de vrijheid van handel, dus ook in mosselen, ten alle tijde mogelijk zijn. Wat dat betreft zie ik niet in waar om wij hier geen mosselen zouden af mijnen". Wat de EEG-richtlijnen be treft is er misschien geen vuiltje aan de lucht, maar er komt meer voor kijken. Zo moet de handel geïnteresseerd zijn in het produkt Steenbeek laat desge vraagd echter weten dat hij de handela ren nog niet heeft benaderd om hen van zijn plannen op de hooge te stellen. „Je moet de dingen niet omdraaien, eerst moet het natuurlijk mogelijk zijn om hier mosselen te veilen", legt hij uit. Dat er echter voldoende mogelijkheden voor afeet zijn. dat lijdt volgens hem geen twijfel en dat zal hij ook de mede werkers van het produktschap vertel len als ze in het kader van zijn vergun ningaanvraag binnenkort een onder zoek instellen verwaterschepen Steenbeek wil overigens in het geheel niet ontkennen dat hij het afmijnen van mosselen ook graag in zijn ge meente zou zien gebeuren in verband met de teruglopende activiteiten in de gemeentelijke vismijn. Steeds meer vissers wijken uit naar Lauwersoog sinds daar een visafslag is gevestigd en dat was niet voorzien toen er in 1974 een nieuwe vismijn in Harlingen kwam. Het is Steenbeek zeer wel bekend dat de Oosterschelde een grote rol speelt bij het kweken van mosselen. Zodra ze zyn opgevist in de Oosterschelde en op het wad. gaan ze naar de speciale verwater- percelen in de Oosterschelde om aan te sterken en schoon te spoelen. Maar daar denkt Steenbeek iets op gevonden te hebben door het inschakelen van speciale verwaterschepen. In die sche pen liggen de mosselen en wel zodanig dat het water er aan de ene kant met kracht wordt ingepompt en het er de andere kant weer uit kan. Zo kun nen. volgens Gielmk en Steenbeek. de mosselen ook verwateren. Dan is de Oosterschelde niet meer nodig. Wie die schepen moet betalen is volgens de bur gemeester van Harlingen ook duidelijk: de handel natuurlijk. Die zullen een in vestering moeten plegen voordat ze aan de mosselen gaan verdienen. Mosselhandelaar L. W. Parlevliet ziet echter dat kunstmatig verwateren nog niet zo zitten. „Het is misschien goed als noodoplossing of voor de conserven- industrie. maar voor de verse markt zie ik het noUniet zitten" Ondanks zyn enthousiasme kan burge meester Steenbeek ook niet in de toe komst kijken: „Zoiets zal moeten groeien. We zullen moeten zien of de handel komt. Wat niet is kan komen, maar het is wel duidelijk dat de mossel- handel andere markten op moet gaan zoeken. En wat dat betreft ligt er in het noorden nog genoeg terrein braak. Ie dereen heeft toch tegenwoordig de mond vol over innoveren. Welnu waar wij mee bezig zijn is een stukje innova tie". Hij voegt er nadrukkelijk aan toe dat het niet de bedoeling is om Yerseke of Zeeland de 'nek om te draaien'. Yer seke en Harlingen kunnen naast elkaar bestaan, vindt hij. experimenten In Yerseke worden de Friese plannen nogal nuchter bekeken. Of zoals mos selhandelaar B. Zuidweg zegt: „Ze denKcu Aciici udi ix. ons maar wat wijs kunnen maken". Iedereen die maar enige kennis van het mosselkweken heeft wijst onmiddellijk op de functie die de Oosterschelde bij dat proces speelt. Een van hen is de voorzitter van de Yer- seker mosselvissers P. Boogert. Hij heeft er nog eens oude notulen van zijn vereniging op nageslagen en daarbij bleek dat al in 1906 vastgesteld werd dat de beste verwaterpercelen in de Oosterschelde liggen. En daar liggen ze nog steeds, zo verzekert hij. Juist het verwateren is een van de aspecten waar de voorstanders van een mosselmyn in Harlingen gemakkelijk aan voorbij gaan. Daar heeft onder meer mossel handelaar M. Scheele zich m verdiept. Hij stelt vast dat er in de loop der jaren al verschillende experimenten zijn ge weest met het verwateren van mosse len, maar die zijn allemaal mislukt. Zo heeft bijvoorbeeld de Duitse overheid geld gestopt in percelen voor de Duitse kust met als bedoeling daar een mossel- industrie van de grond te tillen. Het ge hele experiment is de mist ingegaan. Vooral toen men er nog vanuit ging dat de Oosterschelde geheel zou worden af gesloten keken de Duitsers met arguso gen in deze richting, maar het was alle maal voor mets. En ook in Zeeland bij Westkapelle zijn al proeven genomen, maar die zijn, aldus Scheele, ook op niets uitgelopen. Momenteel denken de Friezen dat ze er uit zijn. Ze zweren bij kunstmatig ver wateren en mede daarom verkeren ze in de illusie dat een mosselmyn in Harlin gen binnen de mogelijkheden ligt. Maar Scheele is goed op de hoogte dat bij voorbeeld het experiment met het kunstmatig verwateren ln de buurt van de Afsluitdijk, waar met behulp van de overheid vijftien miljoen gulden in is geïnvesteerd, grandioos mislukte zandvrij Wat is dan zo uniek aan de Oosterschel de? Handelaar W. A. Pols: „In de Oos terschelde hebben we te maken met een constante waterkwaliteit. Het zoutgehalte blijft steeds gelijk en wat nergens zo goed kan: de mosselen spoe len er helemaal zandvrij. Dat is het be langrijkste. De consument wil een schone mossel. Bij de proeven op het Duitse Wad zaten de schelpen vol met slib en ook op het Nederlandse Wad is de bodem veel slibbiger". Het enige waar men in Yerseke bang voor is, is een ongeval met een tanker. De laatste weken zijn zeker al vijf sche pen in de Oosterschelde vastgelopen en dan houden de mosselhandelaren hun hart (en sommigen hun portemonnee) vast. Toch begrijpen de Yersekenaren best dat de burgemeester van Harlingen graag wil dat mosselen aangevoerd worden in zijn vismijn- Scheele: „Het is niet vreemd dat die man graag activi teiten in zijn mijn wil en er alles aan doet". Zowel Scheele als Boogert ko men echter tot de conclusie dat het jammer is dat de Harlinger burgemees ter weinig kaas van het hele mosselbe- drijf heeft gegeten. Mosselvisser Boogert hoefde niet naar het Friese Bakkeveen om duidelijk te maken wat hij van een Harlinger mos selmyn vindt. Zijn argumenten komen uit de praktijk en ze zijn zo duidelijk als maar kan zijn: de mosselhandelaren komen alle maal naar Yerseke vooral omdat er in Noord-Nederland geen mosselen wor den gegeten en in Belgié en Frankrijk wel, de controle van het produktschap voor vis- en visserijprodukten in Yerse ke is waterdicht. Er wordt niet ge knoeid met de mosselen: de beste verwaterpercelen binnen handbereik. alles wat met de mosselindustrie heeft te maken, schelpenverwerkende industrie, conserven-lndustrie, hande laren en noem maar op, ze zijn op één plaats, namelijk Yerseke, geconcen treerd. weinig kans Nee, een mosselmijn in Harlingen ziet Boogert niet zitten: „Ik zal de laatste wezen die daar in trapt. Het gaat niet om de verhouding met Den Oever en Harlingen, die is altijd prima geweest, ze hebben ons nooit iets in de weg ge legd, maar mosselen aanvoeren daar. dat gaat gewoon niet". En Scheele ..Harlingen. daar komt niets van terecht, zeker niet zolang de Oosterschelde bestaat. Er is zelfs over die plannen nog nooit contact met ons opgenomen, ze doen daar maar wat. Nee, ik durf nog geen duizend gulden in Harlingen te steken". En ook mosselhandelaar Parlevliet van Solidair ziet het niet zitten. Hij is een van de handelaren die volgens burge meester Steenbeek, positief tegenover de Harlingse plannen zou staan. Met die opmerking van Steenbeek gecon fronteerd gaat Parlevliet hard lachen „Natuurlijk, ik heb die burgemeester al le succes toegewenst op de visserijda- gen in Bakkeveen. Maar ze moeten daar eerst maar eens de mensen mosselen leren eten. Ik denk er niet aan om mee te doen met die Harlingse plannen. Wat dat betreft kan ik die burgemeester al leen maar aanraden de mensen niet in het ongeluk te storten". Zoals het er nu uitziet praat dus alléén de Harlingse burgemeester, gesteund door zijn vismijn-directeur, met groot enthousiasme over de plannen om in die stad een mosselmijn in te stellen. Het laatste woord zal zijn aan hel pro duktschap.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1983 | | pagina 21